SOENDANEEZEN, OEEANG SOENDA, ORANG SOENDA op ORANG GOENOENG.
25
Soendaneesche dorpen nog drie standen te onderscheiden: de kerndorpers, afstammelingen van de stichters of van ouds in het dorp gevestigden, o.a. priboemi genoemd, oudtijds uitsluitend de dragers van volle lusten en lasten, de bijwoners, die eerst langzamerhand akkerbezittors worden en vroeger lasten en lusten ten halve droegen, en de kostgangers, meestal loondienaars of boerenknechts, die geen lasten voor de gemeenschap te dragen hadden.
Grondbezit; landbouw; andere middelen van bestaan. Het beschikkingsrecht, (zie aldaar en GROND, RECHTEN OP DEN—) is geheel of bijna geheel verdwenen, al vertoonen zich van een vroeger bestaan nog wel sporen; het grondbezit is er dus, met geringe uitzonderingen, erfelijk individueel. Ieder Inlander kan er grond bezitten niet alleen in een vreemd dorp, maar zelfs in een andere residentie. Tengevolge van de vrije beschikking, die den bezitter toekomt» is het groot-grondbezit sedert ± 15 jaren vooral in de Preanger in het oogvallend toegenomen; echter wordt op deze grondstukken geen eigenlijke groote landbouw gedreven, doch de wijze van beheer is als die van een conglomeraat van kleinbedrijven.
Evenals elders op Java is ook voor den Soendanees de landbouw het hoofdmiddel van bestaan, en daaronder neemt de teelt van rijst op sawahs de voornaamste plaats in; in de Preanger worden de sawahs na het oogsten vaak niet voor tweede gewassen, maar als visehvijvers gebruikt. Voor de bijzondere beteekenis van de Gouvernementskoffiecultuur in de Preanger, zie KOFFIECULTUUR, (GOUVERNEMENTS) en PREANGERSTEL8EL. Vooral in het Zuidelijk deel van Bantam kom; he. wel voor dat landbouwers een zeer extensieven roofbouw drijven, waarbij ze slechts twee jaar op dezelfde plaats blijven; vandaar de naam djëlëma manoek of vogelmenschen. Ieder-jaar steken ook vele Bantammere over naar de Lampongsche districten om werk te vinden in de peper- en andere cultures.
De Inlandsche nijverheid is als middel van bestaan van weinig beteekenis; de liefhebberij voor den landbouw is zoo groot, dat de handwerksman niet in hoog aanzien staat, en deze vaak, zoodra hij daartoe de kans ziet, weder landbouwer wordt. De bestaande nijverheid is in hoofdzaak huisindustrie en wordt zeer veel als nevenbedrijf door den landbouwer en zijn gezin uitgeoefend. Als takken van deze industrie kunnen genoemd worden: het weven en spinnen, het vlechten van matten, het bereiden van olie, het pottenbakken enz. Als op zich zelf staande middelen van bestaan kunnen vermeld worden de weverijen van halfzijden saroengs in de kampoeng Tji-Manoek, afd. Pandéglang der res. Bantam, en de Tangëransche hoedenindustrie: deze laatste echter staat geheel onder Europeesche leiding (zie HOEDENINDUSTRIE).
Bijzondere vermelding verdient voorts het door C. M. Pleyte beschreven oud-Soendasche batik-procedé, voorkomende in de districten Djampang-koelon (Preanger), Lëbak kidoel en Tjaringin (Bantam); als dekmiddel wordt meel van kleefrijst met suikerwater gebruikt, terwijl de verving niet door indompeling geschiedt, maar door het opsmeren van de verfstof door middel van een kwast.
Spelen en vermaken. In karakter
komen de kinderspelen met die der Javaansche jeugd overeen, en de grondstoffen daarvoor benoodigd zijn alleen die, welke de hen omringende natuur hun aanbiedt. Oudere kinderen en ook wel volwassenen houden zich gaarne met vliegeroplaten bezig"; de Javasche vlieger is door zijn vele en waarlijk mooie vormen te loven. De oudere Soendanees — daarin den Javaan gelijk — vindt er ook een middel in zich met weddenschappen daarbij te vermaken, daar de touwen der vliegers met lijm besmeerd en door fijn gestooten glas gehaald worden; de kunst is dan, het zijne door te snijden. Het hazardspel is bij alle bewoners van Java hartstochtelijk bemind; getuige onder meer het laten vechten van hanen en krekels, en de vele vormen van dobbelspelen. De Wajang is ook voor den Soendanees een der grootste vermaken; zij is blijkbaar uit MiddenJava ingevoerd; de Dalang is meestal een Javaan, en zijn taal Javaansch; het Topèng- (masker)-spel komt veel onder hen voor (zie TOONEEL). De Gamëlan is den Soendaneezen bekend; maar het eigen muziekinstrument der Soendaneezen is de Angkloeng; een schud-instrument, van bamboe vervaardigd, in verschillende grootten voorkomendere MUZIEK ENMUZIEKINTRUMENTEN, en voor de Ronggèngs of publieke danseressen DANSEN). Een bijzonderheid van de Soendalanden, vooral van Bantam, is het voorkomen van een rondtrekkenden bard, den toekang mantoen, die, onder begeleiding van de katjapi, een tokkelinstrument, des avonds voor zijn dorpsgenooten de pantoens opzegt, die verhalen van het oude Hindoerijk Padjadjaran.
Voor de Moh. godsdienstige feesten en de godsdienstige maaltijden, zie GARËBEG, MOHAMMEDAANSCHE KALENDER EN GEDENKDAGEN, en KANDOERI; voor gebruiken bij begrafenis zie GRAF en OVERLIJDEN.
Godsdienst en Zending. Het karakter, de vorm van het godsdienstig leven der Soendaneezen, zoowel in hun vóór-islamitischen toestand als daarna, was en is in het algemeen gelijk aan dat der Javanen. Het loven in het heidendom, vóór de komst der Hindoes, had ongetwijfeld zeer veel gelijkheid. Maar de invloed der Hindoes op den Javaan was in allerlei opzicht van veel meer beteekenis dan op den Soendanees; de Javaan werd, ook religieus, veel meer gehindoeïseerd dan de Soendanees. De overblijfselen uit die Hindoe-periode worden dan ook veel minder in de Soenda-landen gevonden dan elders op Java. Maar dit neemt niet weg, dat in de tegenwoordige godsdienstige voorstellingen van den Soendanees nog zoowel bestanddeelen uit zijn eigen oorspronkelijk heidendom, als van den godsdienst der Hindoes worden aangetroffen, nu hij een Mohammedaan, en naar velen willen, beter Mohammedaan dan de Javaan is geworden. Oorspronkelijk en nu nog vereert hij natuurkrachten; gelooft hij zich omgeven van allerlei goede en kwade geesten; hecht hij aan overgeleverde meeningen en zeden der ouden; aan het gezag der doekoen's; aan gunstige en ongunstige tijdstippen, aan heilige of verboden plaatsen, aan amuletten en offers. Maar ook de instellingen van den Islam zijn onder het volk verspreid; de cultus van den Islam is in eere; en de kennis van den Islam in het algemeen wordt aan de jeugd in tallooze scholen en seminariën onderwezen. De geestdrift voor den