Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd
325
heeten, omdat zij de dochter is van den anderen consul, Paulus Decius Mus. Zij tracht vader en zoon beide te bewegen, het vonnis onuitgevoerd te laten, en wil zich zelfs, om de uitvoering te verhinderen, aan het hoofd van de muitzieke krijgslieden stellen; maar het is de grootmoedige Titus Manlius zelf, die de muiters met straffe woorden aan hun phcht herinnert en zijne vrouw weet te overtuigen, dat hij als echt Romein de schending der krijgstucht gewillig met zijn leven behoort te boeten. In het laatste bedrijf doet Decius nog eene poging om hem te redden door de voltrekking van het vonnis te willen uitstellen tot na den aanstaanden veldslag, maar ook dat redmiddel wijst Titus Manlius af, en het stuk eindigt met het verhaal van zijn sterven en het oprukken van het Romeinsche leger om den beslissenden slag te slaan, waarvan een droom heeft voorspeld, dat het eene overwinning zal zijn, maar aan een der beide consuls het léven zal kosten. Consul Manlius hoopt nu, dat niet Decius, maar hij zelf, die reeds met groote smart zijn zoon aan het welzijn van den staat heeft opgeofferd, den dood in den strijd zal vinden, maar mocht het lot hem sparen, om hem nog verder zijn vaderland van nut te doen zijn, ook dan zal hij tevreden wezen, want, zegt hij, „niets kan den sterveling een grooter wellust geven, dan voor het heil zyns lands te sterven of te leven".
Ook waren er treurspeldichters, die hunne onderwerpen aan romans ontleenden. Zoo deed b.v. Andries Kraft (f 1810), toen hij uit „Les Incas" van Marmontel dezelfde stof voor zijn treurspel Alonzo of de zegepraal der liefde (in 1798) putte, als Jan Nomsz voor zijn reeds vroeger vermeld stuk „Cora of de Peruanen" en Jan Verveer voor zijn „Cora of de zegepraal der liefde op het bijgeloof" (van 1790). Is Kraft's stuk inderdaad wat levendiger dan het hunne, ook omdat hij zich nog wat meer tooneelverandering, zelfs midden in een bedrijf, veroorloofd heeft, dan zij, en zich dus nog minder streng aan de wetten van het Fransch-classieke treurspel heeft willen houden, te ontkennen valt het niet, dat hij op het eind het aan den Spaanschen edelman Alonzo wel wat al te gemakkehjk gemaakt heeft, niet alleen het leven van zijne geliefde Cora, de zonnemaagd, te redden, maar ook Ataliba, den koning van Quito, tot de bekentenis te brengen, dat het Christendom zijn zonnedienst ver overtreft. Een paar andere treurspelen van Kraft zijn getiteld „Czaar Peter III" (1801) en „James Cook" (1804). Het laatste speelt op een eiland in de stille Zuidzee.