1314 F 55 VERMEER TENTOONSTELLING AMSTERDAM l935 VERMEER-TENTOONSTELLING JOH. ENSCHEDÉ EN ZONEN / HAARLEM VERMEER TENTOONSTELLING TER HERDENKING VAN DE PLECHTIGE OPENING VAN HET RIJKSMUSEUM OP 13 JULI 1885 RIJKSMUSEUM AMSTERDAM tl OCTOBER - j NOVEMBER '955 VOORWOORD Het Comité der Rembrandt-tentoonstelling meende geen harmonischer slot te kunnen vinden voor de 5 o-jarige bestaansherdenking van het Rijksmuseum, dan door aan de Rembrandt-expositie toe te voegen de tegen-pool onzer schilderscultuur: Vermeer en zijn geest-verwanten. Met medewerking van den Directeur van het Museum Boymans te Rotterdam en van de eigenaars der schilderijen op de Vermeertentoonstelling aldaar, slaagde het Comité er in een keus van 3 5 meesterwerken naar Amsterdam over te brengen en in twee zalen samen te voegen, zoodat een nieuwe bezoekers-kring en speciaal die van de hoofdstad, deze schatten onder oogen kan krijgen, alvorens ze naar de landen van herkomst terugkeeren. Voor de ondervonden tegemoetkoming spreekt het Comité der Rembrandt-tentoonstelling alhier zijn oprechten dank uit. Zonder de groote inspanning, die zich de heer D. Hannema heeft getroost om van heinde en ver pronkstukken der Delftsche School naar het nieuw geopende Museum Boymans over te brengen, had deze opzet niet kunnen slagen. F. S-D. II DELFT EN VERMEER Helderheid en rust—meer helderheid en diepere rust dan in welke Hollandsche stad ook—dat is de indruk die het verleden van Delft heeft nagelaten. Bij Delft denken wij aan stille vertrekken met witte wanden en geboende vloeren, aan glimmende tegels luchtig blauw getoetst, of aan aardewerk roomblank en met bloeiend-open kleuren op dien gevoeligen grond. Bij Delft denken wij tevens aan enkele uitzonderlijke schilders: aan één die er een opvoeding ontving, een opvoeding in eenvoud en deemoed: Reter de Hooch; aan een ander in wien het na-gistte van Rembrandt's voorbeeld en aan wien Delft een kalmer zelfinzicht zou geven, kort voor zijn plotseling einde: Carel Fabritius; voorts een die met zichzelf overhoop lag en die jarenlang bij zijn Delftsche herinneringen steun zou vinden: Emanuel de Witte. Bovenal gaan onze gedachten uit naar den laatst verschenene, den eenige die geheelin Delft opging, wiens karakter zich niet verzette, maar die zich voorgoed vereenzelvigde met de omringende beschouwelijkheid, den kunstenaar van wien de tijdgenooten zeiden dat hij de Phenix was die herrees uit de asch van Fabritius: Vermeer van Delft. Vóór de verplaatsing van het Stadhouderlijk Hóf naar Den Haag was Delft het hart van Holland geweest. Daarna bleef het aan zijn stilte overgelaten, en het leidde eenige zeldzaam-ontvankelijken in een wonderlijk contemplatieve richting. De Delftsche beslotenheid bleef binnen de Delftsche muren: slechts voor een kort oogenblik Straalt het uit en wordt het vaardig over hoogst enkelen: dan raakt het even en kalmeert even den woeligen Jan Steen, even overwint het den zelfbewusten Terborch, en tooverachtig verandert het de laatste uitingen van Metsu. In dit beperkte Delftsche groepje is Pieter de Hooch de onbevangenste, Fabritius de oorspronkelijkste, De Witte bezit het sterkste scheppingsvermogen en in Vermeer ging alle contemplatie op in kleur en vorm. Wat ze nalieten, het is soms ongelijk, soms weifelend, zooals alle beschouwelijkheid onderhevig is aan onderbreking, maar daar tusschendoor openbaarden ze onvermoede kanten van Holland. Een wisselwerking ontstaat: Delft verschafte hun een nieuwe atmosfeer en zij weerspiegelden Delft in meesterwerken, die merkwaardigerwijze dikwijls een tegenstelling oproepen met de kunst van Rembrandt. Niemand zal ontkennen dat ook Rembrandt beschouwelijkheid en deemoed tegenover de verschijning heeft gekend: toch blijft hij steeds de geweldige, die slechts tijdelijk zijn andere vermogens vergeten wü. Bestaat er werkelijk een tegenstelling met Rembrandt? Zonder Rembrandt valt Fabritius niet te denken. Wel kan men zeggen dat Fabritius, eenmaal in Delft, aan Rembrandt ontsnapt is.Hoever de bevrijding van Fabritius gaan zou: het Puttert je in Den Haag laat het zien. Delft gaf deze persoonlijkheid aan zichzelve terug: Delft gaf een kans aan de armen van geest, en aan de eenvoudigen van hart. Carel Fabritius was het bezielende voorbeeld en na zijn vestiging in het rustige stadje verkrijgen de karakteristieke eigenschappen van de Delftsche School een magische kracht. Delft geeft de verzekering dat er naast Rembrandt iets anders mogelijk was. In tegenstelling met Rembrandt kent de nieuwe opvatting geen worsteling, geen vraagstukken of wereldraadsels: de beschouwing van het bestaande is genoeg. Vermeer en de zijnen kunnen het stellen zonder onderwerpen: men herhaalt motieven waarbij de beschouwingstrant het eenig wezenlijke is. Tegenover gegevens staat Vermeer onverschillig, h ij vindt ze in zijn jongere jaren bij oudere meesters of hij ontleent ze, zooals voor zijn Nieuwe Testament, aan een boek. Een heldere kamer, waarin het licht glanst over het in wezen zijnde, dat is voldoende. Gejaagdheid is onvereenigbaar met een beschouwenden geest: be- cijferen wij wat er rest van zijn kort kunstenaarsleven dan vallen er hoogstens vier kleine werken op één jaar. En af en toe begeeft hem de hooge stemming en dan blijkt de routine sterker dan de contemplatie. Maar wanneer de Delftsche rust hem volkomen draagt, dan is het of in zijn beperkte ruimte een tijdelooze stilte ademt. Iedere schilderswensch kan strooken met de Delftsche geestesrichting: geen wonder dat de nawerking der kleine groep zoo groot is geweest. Naast Rembrandt nog eens te herinneren aan deze tweede mogelijkheid en de Delftsche indrukken door te doen dringen in den Hollandschen geest van heden, ziedaar het doel van deze tentoonstelling. F. Schmidt-Degener. De schilderijen zijn genummerd in aansluiting bij de Rembrandt-tentoonstelling . Voor herkomst uit vroegere verzamelingen en bibliographische gegevens zij verwezen naar den uitvoerigen catalogus, samengesteld door den Directeur van het Museum Boymans, den heer D. Hannema, ten behoeve van de Vermeer-tentoonstelling te Rotterdam (1935). De met kleiner lettertype gezette nummers hebben op dezen catalogus betrekking. Voor enkele schilderijen uit het Rijksmuseum toegevoegd aan de tentoonstelling, raadplege men den Schilderijencatalogus van het Rijksmuseum, 1934. ANTHONY PALAMEDES Te Delft in 1601 geboren, te Amsterdam in 1673 gestorven. Schilder van portretten en van soldaten-interieurs naar Haarlemsche voorbeelden. Onder invloed van de atmosfeer rondom Carel Fabritius komt hij een enkele maal hoog boven het eigen niveau uit, zooals in het hier tentoongestelde Vrouwsportret. 130 PORTRET VAN EEN JONGE VROUW, 1634. Palamedes blijft met het overgroote deel zijner schilderijen buiten de eigenlijke Delftsche atmosfeer. In dit portret van 1654 schijnt hij echter geheel onder invloed van Carel Fabritius te zijn gekomen, wiens bezielende tegenwoordigheid in Delft een nieuwen stijl in het leven riep. Doek, 8Ï.5 X 69. Geteekend links: At». 17 Ao 1654. A. Palamedes pinxit. Rijksmuseum, Amsterdam. EMANUEL DE WITTE Te Alkmaar geboren in 1617, te Amsterdam in 1692 gestorven. Leerling van Evert van Aelst te Delft. In 1636 lid van het Alkmaarsch St. Lucas-gilde en omstreeks 1639 gevestigd te Rotterdam. Daarna verbleef hij van 1642 tot vóór 1654 te Delft en vervolgens te Amsterdam, waar hij een eind aan zijn leven maakte. Schilder van kerkinterieurs en marktgezichten, die door hun bijzondere verlichting zeer aangrijpend zijn. Zijn donkere schilderwijze ontwikkelde zich naar den licht eren trant van de latere jaren van Carel Fabritius. De Delftsche invloeden blijven ondanks zijn zeer melancholieke opvatting steeds in groote mate bij hem aanwezig. In de ontwikkeling van het kerk-interieur beteekent Emanuel de Witte het hoogtepunt. De oudere Delftsche meesters Houckgeest en Van Vliet hebben waarschijnlijk sterk zijn invloed onderpaan. 131 ZEEHAVEN. 1664. Een opvallend voorbeeld van De Witte's veelzijdigheid. Het onderwerp van een haven aan de Middellandsche Zee met klassieke bouwwerken is door tal onzer Italianisanten behandeld. Niemand echter heeft de zuidelijke atmosfeer zoo stralend en rustig vertolkt als hier door De Witte, die nimmer Italië bezocht, is geschied. Doek, 54 X 62.5. Geteekend: E. ie Witte Anno 1664. H. P. Bfemmer, Den Haag. 132 GEZICHT IN EEN GOTHISCHE KERK, ± 1665. Emanuel de Witte vereenigde hier, zooals hij meer deed, herinneringen aan verschillende kerken tot een nieuwe schepping. Op grootsche wijze is samengevoegd al datgene, waarmee hij indrukken bereikt: zware pijlers, grafmonumenten, afhangende vaandels, figuren bij een geopend graf. Toch is dit alles aangebracht zonder opvallende bijbedoelingen, als had ook onder de hooge kerkgewelven de dagelijkschheid haar vanzelfsprekende rechten. Doek, 122 x 104. Rijksmuseum, Amsterdam. 133 DOORZICHT IN EEN HOLLANDSCHE WONING «« MET CLAVECIMBELSPEELSTER, ± 1666. De kundige perspectief-teekenaar, die De Witte was, vatte in deze reeks van vertrekken, waarin de morgenzon ruim toegang heeft, al de aantrekkelijkheid van het 17e eeuwsche interieur samen. Meubels en voorwerpen munten uit door voornamen eenvoud en harmonieeren door denzelfden strakken stijl. Doek, 77 X 104. Mr. N. Beets, Amsterdam. 134 DE OUDE KERK TE AMSTERDAM, 1669. *" Uit den blanken eenvoud van het protestantsch kerkgebouw heeft Emanuel de Witte door zijn verlichting, door zijn verrassend gekozen doorkijken, door zijn contrasten van wit en zwart, een onvermoede afwisseling naar voren gebracht. Dit paneel en het bijbehoorend pendant getuigen van een gelukkige nawerking der Delftsche inspiratie. Paneel, 44 X 34. Geteekend: Anno 1669. E. de Witte. I. de Bruyn, Spiez. 135 DE OUDE KERK TE AMSTERDAM, 1669. * Tegenhanger van het vorige schilderij. Paneel, 44 X 34. Geteekend: E. ie Witte. Anno 1669. I. de Bruyn, Spiez. 136 DE PORTUGEESCHE SYNAGOGE TE AMSTER»° DAM, ± 1670. De blik volgt de gedurfde perspectief van het middenschip, dat met kleurig-pittoreske figuren gevuld is. Het eerste plan heeft den op den rug gezienen man, met wiens kijk naar binnen de toeschouwer zich onwillekeurig vereenzelvigt. De bezoekers van De Witte's protestantsche of katholieke kerken toonen in uiterlijk geen verschil met de hier afgebeelde groepen. Doek, 109X97. Anton Jurgens, Londen. 137 DE VISCHMARKT, 1672. " Naast de kerkgezichten vormen voorstellingen van het marktleven het tweede groote onderwerp van Emanuel de Witte. Het is, alsof hij uit de poëzie zijner gewijde perspectieven opeens terug treedt in het leven van den dag. Het is meer dan marktgedoe alleen; de compositie maakt aanschouwelijk al-wat de veelzijdige kunstenaar vermocht: een visschen-stilleven, een portret, een genre-scène, een fantasie over den Buitenkant van Amsterdam, met IJ, koggen, kaden en torens, met het volk op de steigers en stagwerk tegen de lucht; over dat al de ondergaande zon. Uit het schouwspel klinkt een droefgeestige ondertoon. Opvallend voor de 17de eeuw is de bitterheid, waarmede De Witte het standsverschil der drie figuren voelbaar maakt: de elegante koopster dingt af, de verongelijkte vischvrouw weet reeds dat ze toe moet geven; een arme drommel dringt zich op om de visch naar huis te dragen; hij moet dit vrachtje hebben, of 't is zijn ondergang. Met het groote Stadsgezicht te Leipzig staat deze compositie op één lijn: de sombere gemoedsstemming van den meester treedt er onverholen aan den dag. Doekt 67.5 X75.5. Opgeschilderde (?) handteekening: E. ie Witte fecil Ad 1672. Museum Boymans, Rotterdam. 138 DE VISCHMARKT, ± 1672. Twee tegenhangers: een visch-stalletje in een Amsterdamsen aandoend stadsgezicht en een poelierster in een Delftsche omgeving. De inkoopen voor het huishouden geschiedden 's avonds na vieren of vijven, zooals wij uit zoovele voorstellingen van marktdrukte weten, waar lantarens of toortsen branden; men kocht voor den maaltijd van één uur van den volgenden dag. Dikwijls was het, zooals ook op deze voorstelling, de heer des huizes, die naar de vischmarkt trok. Doek, 52 X62. Rijksmuseum, Amsterdam. 139 DE POELIERSTER, ± 1672. 117 Tegenhanger van het vorige stuk. De achtergrond herinnert aan Delft. Op beide schilderijen zijn de hoofdpersonen portretten. Uit de documenten weten we, dat De Witte eens een notarisvrouwtje schilderde bij het inkoopen van de visch. Doek, 52x6j. Nationalmuseum, Stockholm. 140 FAMILIEGROEP IN EEN STATIE-VERTREK, 1673. De weelde der Hollandsche huisinrichting is sterk toegenomen tegenover den eenvoud van het schilderij onder no. 13 3. De toepassing van goudleer op blauwen grond, de marmeren schouw, de pronk van koningsblauw porcelein, de gezochte rijkdom der meubels, dit alles stemt merkwaardig samen met de oververzadigde gezichten der bewoners. Aan den wand hangt, gedeeltelijk bedekt door een gordijn, een kerkgezicht van De Witte zelf. Wij ontvangen een volledigen indruk van den gedegen rijkdom der gouden eeuw. Doek, 66 x 85. Geteekend: E. at Wint Arno 1671. L. Fry, Dehfords, Epping. 141 MARINE BIJ ZONSONDERGANG, ± 1673. Een uitzonderlijk gegeven voor den meester die echter, zooals blijkt uit den achtergrond van zijn Vischmarkten, met dergelijke gezichten in avondstemming aan den buitenkant van Amsterdam, zeer vertrouwd was. Hier is een oorspronkelijk aanvullend motief tot een zelfstandig schilderij uitgegroeid. Doek, 42.5 X64.5. N.N., Gelderland. 142 DE ST. BAVO TE HAARLEM, 1688. Emanuel de Witte had onder zijn tijdgenooten de reputatie van een vrijdenker, wien, zooals hijzelf zeide, 'al vroeg de schellen van de oogen gevallen waren'. En toch, wie wist beter dan deze ongeloovige, de sfeer te vertolken, die ons omgeeft tusschen zuilen en en schemerachtige gewelven, wanneer een avondzon den plechtigen protestantschen eenvoud verlicht. Op Hollands kerkschilder bij uitnemendheid heeft de majesteit van den St. Bavo een diepen indruk moeten maken. In dit schilderij, ontstaan vier jaren voor hij vrijwillig den dood zocht, lijkt de blanke ruimte donkerder en de verschieten wijdstrekkender dan wij ze heden in herinnering hebben. Doek, 98.5 X 111.5. Geteekend: E. ie Witte Ao 1688. Museum Boymans, Rotterdam. CAREL FABRITIUS Geboren in de Beemster 1622. omgekomen bij de buskruitramp te Delft 12 October 1654. Woonde van 1641 -164 3 te Amsterdam, van 16 4 3 tot 16 5 o waarschijnlijk in de Beemster, daarna te Delft. Fabritius is de enkeling, die tegenover Rembraridt zijn anders geaarde persoonlijkheid vermocht te handhaven. Hij ontwikkelde zich in de gevaarlijke omgeving van den grootmeester, voordat hij zelf school ging maken in Delft. Na de ontploffing van het Delftsche kruitmagazijn, waarbij de 3 2-jarige omkwam in volle werkzaamheid, samen met zijn model en zijn leerling, terwijl zijn atelier met wat het bevatte te gronde ging. bleef er over het gerucht van een beginnenden roem en luttele schilderijen. Tien werken ongeveer zijn er thans aan te wijzen en de latere helft daarvan is stuk voor stuk door opvatting en uitbeelding onvergelijkelijk, zelfs te midden van de grootste schatten der Hollandsche schilderkunst. Wij noemen de Muziekhandelaar in Londen (1651). het Zelfportret in Boymans (.653). het wonderlijk blanke doek dat de Schildwacht heet, te Schwerin (, 6 5 4) en het Puttertje uit hetzelfde jaar in het Mauritshuis. 143 STUDIE NAAR EEN GRIJSAARD, ± 1645. " Een gebaarde tronie, waarvan de bovenhelft overschaduwd wordt door een zwaren hoed; het geheel tegen een lichten achtergrond. Paneel, 29.9X19.7. .. Musée du Louvre, Parus. 144 GEHELMDE SOLDAAT, ± 1646. Glimlachende tronie onder een eenigszins te wijden helm, met een halsberg over een roodbruin kostuum. Op den in lichte tonen aangeduiden achtergrond een gothische kraagsteen. Een zeer persoonhjke vertolking van Rembrandt's clair-obscur. Een zekere ironie in de weergave van het gelaat is niet te miskennen. Paneel, 38 X 30. 'Museum van Oudheden voor de Provincie en Stad Groningen. 145 GRIJSAARD MET GROOTEN HOED, ± 1647. 1 Een nadenkelijk voorovergebogen gelaat, breed en vet geschilderd, dat in uitvoering eenigszins herinnert aan Rembrandt's trant van ongeveer 1647. Paneel, 26 x 19.5. Museum van Oudheden voor de Provincie en Stad Groningen. 146 ABRAHAM DE POTTER, 1648. 18 Deze bezadigde persoonlijkheid is gekleed in een dracht, die in 1648 ouderwetsch moest heeten. Hij was een huisvriend van de familie Fabritius en denkelijk ook een beschermer van den meester. Gewoonlijk gingen die goedig maar slap uitkijkende oogen schuil achter een knijpbril, hetgeen het rose plekje op den neuswortel verraadt. De koele achtergrond, het sterke wit van den kraag, het ontbreken van clair-obscuur doen reeds begrijpen, dat Fabritius het voorbeeld zou worden van Vermeer van Delft. Fabritius heeft zich hier reeds geheel losgemaakt van Rembrandt's invloed. Doek, 69 x 58. Boven rechts: Abraham de Potter. Aets 56 en geteekend C. Fabritius 1648 ƒ (het laatste cijfer onduidelijk). Rijksmuseum, Amsterdam. 147 PORTRET VAN REMBRANDT, ± 1649. 1 Het bekende gelaat van Rembrandt is hier vlak van voren gezien, maar veel heviger opgelost in licht- en schaduw-werking, dan de meester dit zelf zou hebben gedaan. Tegelijk voorspelt de compositie met de laag in de lijst gezette buste en den tintelenden achtergrond reeds het Zelfportret van Fabritius in Boymans. De huidskleur is vooral in het lichte rood feller van toon dan Rembrandt dit zou doen. Voor den datum vergelijke men Rembrandt's geëtste Zelfportret van 1648. Paneel, 26 X 21. Door de Directie van het Museum te Leipzig wordt nog aan de oude toeschrijving aan Rembrandt vastgehouden. Museum der bildenden Künste, Leipzig. 148 ZELFPORTRET, 1653. 17 Een hooghartige tronie, donkere oogen, een grove neus en ingevallen kaken. Onverzorgd, donker-bruin haar. Over een openhangend hemd een bruine schilderskiel met zwartfluweelen strooken. De achtergrond en het gelaat zijn ruig geschilderd, de kleeding echter is slechts dun geglaceerd. Het gehéél is op groene tinten afgestemd. In den inventaris van Catharina Schar ekens, te Amsterdam, opgemaakt in December 1654. kwam o.a. 'het conterfeitsel van Carel Fabritius' voor. Paneel, 64.5 X 49. Geteekend rechts boven in cursief schrift: fabritius f; links, boven den schouder in versleten kapitale lettertjes: C. Fabritius at» ao 31. 16.. (de twee laatste cijfers onduidelijk). Museum Boymans, Rotterdam. GABRIËL METSU Te Leiden in 1629 geboren; te Amsterdam in 1667 overleden. Voortgekomen uit de Rembrandtiek-Leidsche School, vertrok hij kort na 1654 naar Amsterdam. Onderging zeer sterk, waarschijnlijk tegen het eind van zijn leven, den invloed van Vermeer's opvattingen, zooals de drie hier tentoongestelde werken duidelijk doen uitkomen. Zijn schilderstrant is delicaat, maar niet peuterig. In ziin onderwerpen, veelzijdig en afwisselend van formaat, toont hij zich in hoofdzaak figuur- en interieur-schilder: het burgerbestaan met een anecdotischen inslag. Gabriël Metsu was de fijngevoelige Benjamin van een Leidsche vroedvrouw: in zijn kort kunstenaarsleven bleef hem steeds iets bij van de atmosfeer van de kraamkamer, van witte vrouwe-handen, van battisten doeken: een haast vrouwelijken kijk op het leven. 149 DE BRIEFSCHRIJVER, ± 1666. ^* De briefschrijver en de brieflezeres: twee tegenhangers, die de v hoogste uitingen zijn van Metsu en tevens de uiterste verfijning der Hollandsche kabinetskunst. Een onnoozel liefdeshistorietje dient als band tusschen de beide schilderijen. Een beminnelijke knaap met lange lokken, modieus gekleed, schrijft aan de liefste: een onderwerp van niets, maar waaruit voor Metsu actie, houding, interieur en stemming moet ontstaan. Op het bijbehoorend paneel ontvangt de jonge vrouw het epistel. Ze zit bij het raam, op een vlonder, in het volle licht, een mand met linnengoed bij zich, een naaikussen op de knieën. Terwijl zij leest, verdrijft het kamermeisje, dat den brief overbracht, de verveling door het gordijn op te tillen en naar het grauwtje van Van de Velde te kijken, dat aan den wand hangt. Zij heeft nog meer boodschappen en draagt den vischemmer reeds aan den arm. Vermeer heeft deze helderheid te voorschijn geroepen en toch is het bij Metsu alles anders. Het is een weeker gamma, een vrouwelijker observatie, en deze twee tegenhangers zijn teerder gepenseeld dan wat ook in Holland. Van de wachtende dienstmaagd, die Vermeer reeds kende (zie no. 169), heeft Metsu een onvergetelijke rugfiguur gemaakt. Toch staat hier alles op een ander plan dan bij Vermeer. Eeuwigheidswaarden zijn het niet, maar een wereld van verdwenen gewoonten is levend gebleven. Paneel, ej x 40.5. Geteekend: G. Metsu. Lady Otto Beit, Londen. 150 DE BRIEFLEZERES, ± 1666. 6T" Tegenhanger van het vorige schflderij. Zie de beschrijving aldaar. Paneel, 52 X 40.5. Geteekend op den brief dien de dienstmaagd in de hand houdt: Mr. Metsu tot Amsterdam. Pert. Lady Otto Beit, Londen. 151 HET ZIEKE KIND, ± 1666. Vermeer's voorbeeld moet op dit heldere kleurenschema ingewerkt hebben. Maar meer dan de fijn afgewogen schakeering treft hier de teere waarneming van het kwijnende kind naast het diepe lijden van de moeder. De Hollandsche schilderkunst kent geen werk, dat het smartelijke van zulke oogenbhkken zoo aangrijpend voorstelt. De moeder poogt te glimlachen tegen het lustelooze, vermagerde gezichtje. Op den blanken muur herinnert een sombere grisaille aan Maria's beproeving op Golgotha. Zeer waarschijnlijk dateert dit met volkomen meesterschap vertolkte drama uit Metsu's laatste levensjaren. Doek, JJ X 27. Geteekend boven de landkaart G. Metsu. Rijksmuseum, Amsterdam. PIETER DE HOOCH Geboren te Rotterdam in 1629, gestorven te Amsterdam in of na 168 3. Leerling van Nicolaes Berchem. Van 16 5 3 tot 1676 voornamelijk werkzaam te Delft en ook te 's-Gravenhage en Leiden; daarna gevestigd te Amsterdam. Kwam onder invloed van Carel Fabritius. Een reeks ongeëvenaarde werken bracht hij voort tusschen 1654 en 1666. Na zijn vertrek naar Amsterdam wordt zijn talent opmerkelijk zwakker, beginnen zijn figuren te poseeren en overdrijft hij zijn tichteffecten. Gedurende zijn Delftsche periode ontdekte Pieter de Hooch, dank zij den eenvoud en de naïeveteit zijner jonge jaren, het geheim eener onuitputtelijke be- koring. Hij laat het zonlicht flikkeren en glanzen door zijn interieurs; hij laat den open hemel stralen boven de binnenplaatsjes van zijn Delftsche burgerhuisjes. Uit de simpelheid van zijn onderwerpen spreekt de kinderlijke aanleg van den kunstenaar. Zelden heeft een grooter talent zijn kostelijke onbevangenheid zoo grondig verloren als Piet er de Hooch, toen hij zijn huiselijke Delftsche onderwerpen verwisselde voor de opgeprikte mode-interieurs van Amsterdam. 152 MOESTUINTJE IN DELFT. 1654. ' Dit kleurig doek is waarschijnlijk Pieter de Hooch's vroegste poging om een van de buitenbuurtjes van Delft weer te geven onder een stralenden hemel. De teekening is nog voorzichtig, de baksteen zorgvuldig gevoegd, de perspectief zuiver geteekend. Op den voorgrond staat een vrouwtje met den boonenpluk: links observeerde de meester een met een fantastisch portret beschilderd buitenluik. Doek, 70x59. Geteekend links op het raamkozijn: P. D. Hoogh, 1654. Het laatste cijfer onzeker. Firma D. Katz, Dieren. 152« DE KAARTSPELERS, ± 1658. 54 Een compositie, waarin de volle invloed van Vermeer is doorgedrongen. Diens voorbeeld veranderde de onrustige samenstelling der figuren, die we uit De Hooch's allervroegsten tijd kennen. Zijn bruinige toon werd vervangen door gloeiend-heldere kleuren; de stofuitdrukking van tafelkleed en kuras had de volle aandacht van den jongen meester. Aan den wand een voorstelling van Christus en de overspelige vrouw. De officieren, die in gezelschap van de waardin hun tijd slijten met kaartspelen, zijn nog dezelfde personnages, die De Hooch reeds geschilderd had: het treffend nieuwe is bovenal de zonnige atmosfeer. Paneel, 50 x 4;. Geteekend op den stoel links: P.D.H. Georaes Wïldenstein, Parijs. 133 DE KELDERKAMER, ± 1657. *' Misschien het volmaaktste voorbeeld van de wijze, waarop Pieter de Hooch—evenals Vermeer—het volle, ongebroken licht binnenshuis weergeeft. Meesterlijk zijn al die verstrooide weerkaatsingen —hier wat sterker, daar wat zwakker—over de drie vertrekken verspreid. In tegenstelling tot Vermeer voelt De Hooch zich getrokken tot het jonge kind. Het goudblonde meisje, dat opkijkt naar de zorgzaam glimlachende moeder, is van een onbevangen lieftalligheid. Slechts de naïeve geest van Pieter de Hooch kon zulk een onderwerp vasthouden zonder sentimenteel te worden. Doek, 68 X 60.5. Geteekend links onder: P.D.H. Rijksmuseum, Amsterdam. 154 ACHTERPLAATS TË DELFT, ± 1658. '7 Het beste van Pieter de Hooch herkennen we in deze vroege werken. Zijn jong talent strekte een kinderhand naar de wereld uit en die hand was gauw gevuld. Hij zag het brokkelige, bijgepleisterde muurtje, het verzakte klinkervloertje, het schraal geboomte en in de verte de Delftsche torenspits. Aan al die weergave had hij genoeg. Dan moesten er enkele figuren optreden, onbevangen als hijzelf: de breed-uit gezeten officier met zijn pijp, de waardin, die meeproeft, het dochtertje, dat de vuurtest aandraagt. Een stil tafereel van onbevangen genieten, zooals de 17de eeuw het kende, maar waarvoor de hedendaagsche mensch zich het vermogen ontglippen het. Doek, 78 x 65. Firma D. Katz, Dieren. 155 HET BUITENHUIS, ± 1658. 48 Een klein tafereel in de open lucht. Op het plaatsje genieten de luidjes van een vrijen zomerdag. De man en het meisje zitten knus aan een tafeltje en praten en drinken wat: een behaaglijk uurtje dat opgewekt verstrijkt. Het rood van dak en baksteen geeft een krachtig contrast tegen het blauw van den hemel. Doek, 61 X 47. Geteekend op de bank links: P. D. Hoog. Rijksmuseum, Amsterdam (eigendom der Gemeente Amsterdam). 156 TAFEREEL IN EEN HERBERG, 1658. 42 De figuren vertoonen de rustige actie, waaraan Pieter de Hooch de voorkeur geeft. In stee van geroezemoes en getier het gedempte gesprek tusschen de waardin en een officier, die zijn gelag betaalt. Het gordijn in de kamer opgehangen, laat een tafeltje bij het raam zien, waar andere bezoekers zich met een dienstmaagd genoegelijk onderhouden. Het licht, dat achter den voorhang binnenvalt, zet de verste figuren in helderen schijn en glanst uit over de kleurige plavuizen. Doek, 71 X63.5. Geteekend rechts: P.D.H. 1658. The Marquess of Bute, Londen. 157 DE MOEDERTAAK, ± 1660. 4' In het achterhuis straalt het zonlicht op de tegels en zet de halfopen deur in glans. Het rood, dat Vermeer in zijn laten tijd verwaarloost, brengt hier warmte en vroohjkheid. Tal van voorwerpen, die vertellen van een helder huisbestier, blinken in het morgenlicht. De kunstenaar wendde zich in zijn vroegen bloeitijd tot^ zulke alledaagsche gegevens, die hij zonder opzet kiest en waaraan het licht een zeldzame bekoring geeft. Doek, 52 x 61. Geteekend rechts op den kinderstoel: Pr. d. Hooch. Rijksmuseum, Amsterdam (eigendom der Gemeente Amsterdam). 158 BIJ DE LINNENKAST, 1663. Een zeldzaam voorkomend gegeven: twee vrouwen bezig mangelgoed in de linnenkast te ordenen. De geheele woning vertelt van het langzaam rijker wordende Holland; de dochter met haar opgespelden rok is opzichtiger gekleed dan de moeder en men krijgt den indruk van een gezeten burgerstand, die nog beneden zijn middelen leeft en die-uit ouder gewoonte de huiselijke deugden nog aanhangt. Het sobere vertrek werd klaarblijkelijk gaandeweg wat opgesierd met een begin van rijkdom: een marmervloer, nieuwe omhjstingen van deur en vensters, Chineesch porcelein, en een schilderstuk in kostbaar gesneden lijst. Doek, 72 X77.J. Geteekend tegen de trap: P. D. Hoogh 1663. Rijksmuseum, Amsterdam (eigendom der Gemeente Amsterdam). 159 HET KEGELSPEL, ± 1665. 49 Een i7e-eeuwsch buitenhuis, omgeven door een welverzorgde 'plaats' met geschoren heggen, beelden en vazen. Op een tuinpad modieus gekleede dames en heeren, bezig met het kegelspel als tijdpasseering. In tegenstelling met het 'Plaatsje' in het Rijksmuseum, trekt den meester hier reeds de voornaamheid van een aanzienlijk milieu. Overigens heeft deze 'plaisante' tuin alle bekoring van het ongehinderd stralende licht, dat De Hooch's bekendste werken vervult. Doek, 75 x 60.5. Miss Mary Hanna (in bruikleen museum te Cincinnati). 160 DE GALERIJ IN HET STADHUIS TEAMSTERDAM, J» ± 1670. De herinneringen aan Delft vormen ook in De Hooch's later werk nog het beste deel. Toen hij Delft verliet voor Amsterdam beteekende dat ook een geestelijk afscheid. Zijn onwennige teekentrant hoorde bij die onbedorven menschheid zijner vroege jaren. Hij zou een andere wereld leeren afbeelden, elegante heden zonder bekoring in een omgeving, onaantrekkelijk-zwaar van rijkdom. Iets van de Delftsche opvatting komt terug, wanneer hij, zooals hier, zijn licht kat spelen over de marmer-architectuur van Jacob van Campen. Een opzettelijk aangebracht Delftsch doorkijkje, zooals ook De Hooch's tijdgenoot Elinga ze schilderde, versterkt dien indruk. Doek, 72 x 85. Musée des Beaux-Arts, Straatsburg. 161 GEZICHT IN HET STADHUIS TE AMSTERDAM, s- ± 1670. De Hooch, die al spoedig na zijn Delftschen tijd de aantrekking onderging van de weelde van rijker interieurs, moest noodzakelijkerwijze ook een sterken indruk ontvangen van het nieuwe Stadhuis te Amsterdam. Wij zien, hoe hij de architectuur van de Groote Galerij toepast op een zijner schilderijen (no. 160), terwijl het omvangrijke hier tentoongestelde doek een kijk geeft in een der zalen van hetzelfde gebouw, gevuld met bewonderend pubhek, Het schilderij, dat den monumentalen schoorsteen versiert, is het bekende doek van Ferdinand Bol: de geschiedenis van Fabricius en Pyrrhus. Doek, 1 12 x 99. Geteekend links onder: P. D. Hotfh. Firma D. Katz, Dieren. JOHANNES VERMEER Te Delft in 16 3 2 geboren en aldaar gestorven in 1675. Vermoedelijk leerling van Carel Fabritius na diens vestiging te Delft in 1650. Voor een groot deel zal Vermeer een autodidakt zijn geweest, die zich vormde naar figuren-composities, meestal afkomstig uit de Utrechtsche School, composities die hij zelf op zijn schilderijen heeft afgebeeld. Van de Italiaansche invloeden, die hem aldus over Utrecht bereikten, maakte hij zich in het verloop zijner carrière meer en meer vrij. Van de Delftsche School is Johannes Vermeer het glansrijk hoogtepunt. Zijn uiterst beperkt levenswerk omvat slechts veertig tot vijftig schilderijen en daarvan openbaart het meerendeel een bijna raadselachtige volmaaktheid. Wij behoeven niet te ontveinzen, dat dit kleine getal enkele mzinkingen laat zien. Soms lijkt het of hij slechts bij tusschenpoozen zijn eigen hoogte bereikt, of hij af en toe en op al te koele wijze zijn stralende momenten copiëert. Dan wordt Vermeer, wat zijn eerste geestdriftige bewonderaar noemde: un faiencier de génie. Deed de kwestie van uitvoering hem den inhoud vergeten? Beroemde composities, zooals het Nieuwe Testament, hinderen, ondanks onvergelijkelijke onderdeden, door innerlijke holheid. Vermeer heeft dan een Vermeer gemaakt, maar zonder Vermeer's gelukzaKgheid. Niet altijd geeft het aan den dag komen van een onbekend werk een verblijdenden kijk op den meester. De wereld van zijn Delftsche vrouwtjes, in haar hagelblank onderhouden binnenhuizen is tamelijk eng. Om het even, als datgene er maar in leeft wat we zoojuist, met een ontoereikend woord, omschreven als 'gelukzaligheid'. In het weinige dat het allerschoonste van Vermeer mag heeten, is dat onomschrijfbare steeds aanwezig. Het 'Meisje bij het venster' te Dresden bezit het en het 'Kantwerkstertje' te Parijs, ons 'Straatje', en die twee onvergehjkelijke tegenhangers, het 'Herdertje en het Herderinnetje', waarvan het laatste, vroeger in ons land, nog velen voor oogen zal staan. Zoo blijven er nog een twintigtal te noemen. Uit welke bron van eeuwige stilte zijn zulke wonderen opgeweld? Welke bezonkenheid gaf hem de kracht om ongerept, door de uren van uitvoering heen, zijn droom-heldere aanraking met de dingen te bewaren? Er zijn mystieken geweest, die dergelijke hooge oogenbhkken kenden-Vermeer, bij geheirazinnige tusschenpoozen, schilderde in gelijken geest. 162 CHRISTUS IN HET HUIS VAN MARTHA EN 79 MARIA, ± 1635. Waarschijnlijk een der eerste scheppingen van den meester, waarin zich Italiaansche invloeden sterk doen gelden. In de weergave van het brood komt de latere stilleven-schilder reeds naar voren. De toets is vloeiender dan op de latere schilderijen; veel in de kleur en in de behandeling doet denken aan de Diana in het Mauntshuis. Doek, 159 X 141. Geteekend I. V. Meer (de drie eerste letters ineen). National Gallery of Scotland, Edinburgh. 163 DE KEUKENMEID, ± 1658. 81 Deze werkster met haar stevige ellebogen steekt als persoonlijkheid hoog uit boven de mode-dametjes door den kunstenaar met luit of spinet, of met minnebriefjes bezig gehouden. Een witte kap omhuift harde trekken: als dagehjksche plunje een nauw keurs, opgestroopte mouwen en opgeschorten bovenrok. Verder een huiselijke handeling, het voorzichtig bi] giet en van melk in een pot met beslag. Daaromheen een leege keuken met slordig verstrooide dingen, een koperen visch-emmer, een boodschappen-mand en een stoof met test op den onaangedweilden vloer. Delftsche wit-enblauwe tegeltjes vormen de plint van den gekalkten wand, hier en daar door spijkergaten geschonden. Die achtergrond dient als klankbord. Open kleuren, geel en paars en groen, massief blauw en opzettelijk rood onttrekken zich nog aan de beperking die Vermeer zich in 't vervolg oplegt. Onder egaal gezeefd licht wordt de bontheid een harmonie: even verrassend-volmaakt als de dubbeltoon die Vermeer elders door één tegenstelling te voorschijn toovert. De struische figuur teekent zich af als een monument. Zelden werd uit de lijnen van heup en schouder een grootscher en vaster omtrek gebouwd. De rust van blik en houding bindt dit profiel aan het van helderheid overstippelde stilleven. De materie werd tot in haar korrel afgetast: kruimig brood, Keulsche kruik, gevlochten mand en grof gebakken kom. Maar achter dit alles leeft iets meer dan stilleven. Had Jacob Böhme geschilderd in plaats van geschreven, zijn werk zou op dat van Vermeer hebben geleken. Doek, 45.5 x 41. Rijksmuseum, Amsterdam. 164 DE BRIEFSCHRIJFSTER, ± 1667. 8j Een oppervlakkige handeling: het schrijven van een brief door de dame des huizes, het wachten van de dienstmaagd, die het epistel weg zal brengen, verbindt de twee figuren en houdt ze bijeen, in een van die strak uitgemeten, koele vertrekken van Vermeer. De dienstmaagd, met gekruiste armen, kijkt verstrooid naar het kleurige venster; de achtergrond is ingenomen door een groot schilderij, waarop men de Vinding van Mozes meent te herkennen en waarvan de figuren in een landschap herinneren aan Vermeer's Diana in het Mauritshuis. Het motief van de wachtende dienstmaagd is later door Metsu herhaald (zie no. 150). Doek, 71 X 58.J. Geteekend op een stuk papier, dat van de tafel afhangt: ƒ. V. Meer (de drie eerste letters ineen). Lady Otto Beit, Londen. 165 HET STRAATJE, ± 1664. ' In dit Delftsche gevel-schilderijtje, in 1921 door Sir Henri Deterding aan het Rijksmuseum geschonken, toont Vermeer zijn zeldzaamsten kant. Het schijnt of hij den eenvoudigen aard der middeleeuwen heeft geërfd en of hij het argelooze der Primitieven mengt met de schilderkennis van zijn eigen tijd. De bekoring van deze wereld-bekende compositie schuilt in fijne tegenstellingen van kleur, de oude baksteen, de blanke lucht, de zacht groene luiken, de stukjes wit-gekalkte muur. In dit buiten-buurtje der eeuwigheid staat een vrouwtje aan de waschtobbe, op de stoep spelen kinderen, bij den drempel zit de moeder te verstellen. In woorden opgelost is dit alles niets: de blik die zag en de hand die vertolkte zijn hier alles. Doek 54.3 x 44. Geteekend onder op den muur van het huis links: ƒ. V. Mm (de tweede en derde letter ineen). Rijksmuseum, Amsterdam. 166 DE KANTWERKSTER, ± 1660. 84 Op een klein oppervlak heeft Vermeer de figuur samengedrongen van een in haar precies kloswerk verdiept meisje. Het verdeden en doen contrasteeren van schitterende pigmenten maakt dit paneeltje tot een der hoogtepunten van Vermeer's kunst. Zelden heeft hij het stilleven-gedeelte aan zulk een tastbare existentie geholpen. Zijn doorschijnende kleuren zijn of vlak uitgestreken of in een gewaagde stippel-techniek aangebracht. Het bolle naaikussen met de roode draden en het harde perkament van het bijbeltje werken met kleur en materie tegen elkaar in. Doek, 24 x 21. Geteekend: I. V. Mar (de drie eerste letters ineen). Musée du Louvre, Parys. 167 VROUW BIJ HET RAAM, ± 1664. 85 Als opbouw een der evenwichtigste composities van Vermeer. Opnieuw is hij hier geslaagd, ondanks het toepassen van steeds dezelfde requisieten—de witte wand met landkaart, stoel en tafel met Perzisch tapijt, het raam met gekleurd glas— een geheel nieuw aandoend tafered te vormen. Onder het kostelijk gerei op tafel trekken de aandacht het antieke kistje en de toen nog moderne schenkkan, in Lutma's stijl. Alle bijgedachten zijn weer als met opzet vermeden. Vermeer heeft niets te zoeken in de ziel van deze vrouw, maar hij laat al het uiterlijke op zich inwerken en neemt het subtiele contrast in zich op van de wit-hnnen huif tegen den witgepleisterden wand. De actie van de figuur zeifis slechts berekend op het scheppen van een pakkend silhouet. Het schijnt door dit vrouwebrein te spelen, dat de gekleurde ruiten wel schooner konden—een langzame overweging die haar handen doet gaan naar raam en naar schenkkan, en zoo heeft de meester haar verschijning vastgehouden voor altijd. Doek, 43.5 x 38.5. Metropolitan Museum, New-York. 168 HET BRIEF-LEZENDE VROUWTJE, ± 1667. Schepping van bijna raadselachtige volmaaktheid. Vermeer's palet, dat de helderste waarde van iedere kleur nastreefde, beperkt zich hier tot een toon van oud perkament en onwezenlijk blauw. Een beschrijving van een schilderij als dit brengt aan het licht, hoe onderwerploos Vermeer's beste kunst is. Voorzichtige ervaring en rustige intuïtie schiepen die zeldzame kleurenharmonie; vermeden werd alles wat afleidt, alles wat het innerlijk evenwicht zou kunnen storen. Het is een kleine wereld, die Vermeer op zich laat inwerken, een wereld waarin hij geheel oog kan zijn, zonder de 'verre en hooge nagedachten', die de tijdgenoot in Rembrandt roemde. Soms tracht hij nog wel zijn figuren te karakteriseeren door toespelingen in den achtergrond, de afbeelding van een Amor of een schilderstuk met los gezelschap: hier heeft hij het overbodig gevonden—de verschijning was genoeg. Doek, 46.5 X 59. Rijksmuseum, Amsterdam (eigendom der Gemeente Amsterdam). 169 DE BRIEF, ± 1668. Een der vele onderwerpen van Vermeer, die eigenlijk los staan van hetaesthetischbedoelde.Eenmetalteschranderejongevrouwwordt in haar luitspel gestoord door het kamermeisje, dat een brief overhandigt. Vermeer heeft alle aandacht gewijd aan de tegenstelling tusschen het donkere voorvertrek en den helderen doorkijk. Wij betreden de propere sfeer van zoo'n flink geboend en uitgeveegd vertrek, waarin de welgestelde burgerij behagen schiep. De zijden japon van de dame en de ruige rok der dienstmaagd vormen dat bizondere contrast van geel en blauw, waarin Vermeer zich vaak verlustigt. Een afhangend gobelin sluit met een donkere kleurenweelde de voorstelling af. Doek, 44 X J8.5. Geteekend op den muur: J. V. Meer de drie eerste letters ineen). Ryksmuseum, Amsterdam. AFBEELDINGEN 131 EMANUEL DE WITTE Zeehaven, 1664 H. P. Bremmer, 's-Gravenhage 133 EMANUEL DE WITTE Interieur Mr. N. Beets, Amsterdam 134 EMANUEL DE WITTE De Oude Kerk; te Amsterdam, 1669 I. de Bruyn, Spiez 133 EMANUEL DE WITTE De Oude Kerk te Amsterdam, 1669 I. de Bruyn, Spiez 136 EMANUEL DE WITTE De Portugeesche Synagoge te Amsterdam Anton Jurgens, Londen 137 EMANUEL DE WITTE VlSCHMARKT BIJ AVOND, l6j2 Museum Boymans, Rotterdam 139 EMANUEL DE WITTE Stalletje met gevogelte Nationalmuseum, Stockholm 1 140 EMANUEL DE WITTE Interieur met familiegroep, i675 L. Fry, Dtlafords, Epping 141 EMANUEL DE WITTE Marine bij zonsondergang N.N., Gelderland 142 EMANUEL DE WITTE De Sint-Bavo te Haarlem, 1688 Museum Boymans, Rotterdam 143 CAREL FABRITIUS Studiekop Musée du Louvre, Parijs 144 CAREL FABRITIUS Man met helm , Museum te Groningen 145 CAREL FABRITIUS Man met grooten hoed Museum te Groningen 147 CAREL FABRITIUS Portret van Rembrandt Museum der bildenden Kunst e, Leipzig 148 CAREL FABRITIUS Zelfportret Museum Boymans, Rotterdam 149 GABRIËL METSU De briefschrijver Lady Otto Beit, Londen 130 GABRIËL METSU Brieflezende vrouw Lady Otto Beit, Londen 152 PIETER DE HOOCH Tuintje met dienstmaagd, 1651 Firma D. Katz, Dieren 152a PIETER DE HOOCH De kaartspelers G. Wüdenstem, Parijs t34 PIETER DE HOOCH Plaatsje te Delft Firma D. Katz, Dieren 155 PIETER DE HOOCH Buitenhuis Rijksmuseum, Amsterdam 156 PIETER DE HOOCH Gezelschap in een herberg, 1658 The Marquess of Bute, Londen 157 PIETER DE HOOCH De Moedertaak Rijksmuseum, Amsterdam 159 PIETER DE HOOCH Het kegelspel Miss Mary Hanna, Museum Cincinnati 160 PIETER DE HOOCH Architectuur van het Stadhuis te Amsterdam Musée des Beaux-Arts, Straatsburg 161 PIETER DE HOOCH Zaal in het Stadhuis te Amsterdam Firma ~D. Katz, Dieren 162 JOHANNES VERMEER Christus bij Martha en Maria National Gallery ofScothnd, Edinburgh 163 JOHANNES VERMEER De keukenmeid ^Rijksmuseum, Amsterdam 164 JOHANNES VERMEER De liefdesbrief Lady Otto Beit, Londen 165 JOHANNES VERMEER Het straatje Rijksmuseum, Amsterdam 166 JOHANNES VERMEER De kantwerkster Musée du Louvre, Parijs 167 JOHANNES VERMEER Meisje aan het venster Metropolitan Museum, New-York