HET BURGERWEESHUIS EN DE FUNDATIE DER VRIJVROUWE VAN RENSWOUDE TE 'S-GRAVENHAGE GESCHIEDKUNDIGE HERINNERINGEN I DEEL. 1564—1864. BIJ GELEGENHEID VAN DE INWIJDING VAN HET NIEUWE GEBOUW, WESTEINDE No. 15, VOOR DE BEIDE STICHTINGEN, EN VAN HET DRIEHONDERD-JARIG BESTAAN VAN HET BURGERWEESHUIS (HERDRUK) II DEEL. 1864—1923. BIJ GELEGENHEID VAN DE INWIJDING VAN HET NIEUWE GEBOUW AAN HET JOZEF ISRAËLSPLEIN VOOR DE BEIDE STICHTINGEN. il HET BURGERWEESHUIS EN DE FUNDATIE DER VRIJVROUWE VAN RENSWOUDE TE 'S-GRAVENHAGE GESCHIEDKUNDIGE HERINNERINGEN I DEEL. 1564—1864. BIJ GELEGENHEID VAN DE INWIJDING VAN HET NIEUWE GEBOUW. WESTEINDE No. 15, VOOR DE BEIDE STICHTINGEN. EN VAN HET DRIEHONDERD-JARIG BESTAAN VAN HET BURGERWEESHUIS (HERDRUK) II DEEL. 1864—1923. BIJ GELEGENHEID VAN DE INWIJDING VAN HET NIEUWE GEBOUW AAN HET JOZEF ISRAELSPLEIN VOOR DE BEIDE STICHTINGEN. GEDRUKT BU H. VAN D1EHLEN - N. SCHOOLSTRAAT 67-69, DEN HAAG In 1864 is het drie honderd jaren geleden, dat het Burgerweeshuis ddbr de eerste weeskinderen betrokken werd, en alzoo aanving te bestaan; in dat jaar zal ook het huis genoegzaam geheel verbouwd zijn. Het derde eeuwfeest, en de inwijding van een nieuw gebouw, gesticht op de grondslagen van het oude, in hetzelfde jaar te vieren, dit is voorwaar eene gedenkwaardige gebeurtenis. Gaat het gesticht, zoo als wij bidden en hopen, eene gelukkige toekomst te gemoet, het verleden is rijk aan herinneringen. Dit verleden mag niet vergeten worden, omdat, niettegenstaande zoo vele moeitevolle jaren, voorzichtigheid en beleid van vroegere bestuurders de stichting in stand hielden, en Gods zegen hunne handelingen bekroonde. Bij gelegenheid dier dubbele feestviering vermeenen Regenten hunne mede-ingezetenen en andere belangstellenden eenigszins nader met dit gesticht en zijne geschiedenis bekend te moeten maken. Meermalen toch is hun gebleken, dat velen in dwaling zijn omtrent den aard en het doel van het Burgerweeshuis, en sommigen zelfs in het denkbeeld verkeeren, dat het eene stichting van Renswoude is. zoodat men zelfs de meisjes die van Renswoude noemt. Die Fundatie van Renswoude is evenwel twee eeuwen jonger; zij is eene instelling wel verbonden aan het Burgerweeshuis, doch geheel op zich zelve staande, en alleen bestemd voor jongens. Het is waar, de Riemer heeft in zijne beschrijving van 's-Gravenhage. deel I, pag. 511,. eene geschiedenis van het weeshuis gegeven, en hebben ook anderen daarover gehandeld; doch sedert het werk van de Riemer in het licht is verschenen, zijn meer dan honderd dertig jaren verloopen. Door de schrijvers zijn sommige zaken minder juist te boek gesteld; ook zijn later bescheiden gevonden, waarvan vroeger geen gebruik is gemaakt. Een en ander gaf aanleiding tot de uitgave van dit boekje, waarbij eene naamlijst van Regenten, Regentessen, Rentmeesters enz. is gevoegd, welke in het werk van de Riemer ontbreekt, en eerst onlangs uit authentieke stukken is opgemaakt Regenten hopen, dat het boekje de belangstelling zal opwekken in eene inrigting, welke vele verdienstelijke burgers heeft opgeleverd en bij vermeerderenden bloei en voortgaande verbetering, nog meerder nut aan de Maatschappij kan schenken. Regenten van hef Burgerweeshuis en de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude, te 's-Gravenhage. F. A. VAN RAPPARD. B. VAN DEN VELDEN. H. COLLOT D'ESCURY. G. B. EMANTS, Rentmeester. S-GRAVENHAGE. l Mei 1864. STICHTING. Tot de geschiedenis van het Burgerweeshuis behoort ook die van de personen, die middellijk of onmiddellijk tot het onstaan van dit gesticht aanleiding gegeven hebben. Daartoe verzoeken wij den lezer zich met ons te verplaatsen in de 16de eeuw op de Vijverberg. Het dorp de Maag, hoewel de namen van straten en pleinen veelal dezelfde gebleven zijn, verschilde zeer van het s-Gravenhage van heden. Desniettegenstaande werd het reeds in dien tijd onder de schoonste en aangenaamste plaatsen van ons land gerekend, en daarvan was en is de Vijverberg met de uitzigten. welke hij aanbiedt, een der fraaiste gedeelten. Wij vertrouwen, dat een korte beschrijving van dit gedeelte in dien tijd velen niet ongevallig zal zijn. Die Vijverberg, niet zoo effen en sierlijk als nu, was evenwel reeds eene aangename wandelplaats, beplant met lindeboomen, waaronder zitbanken den voorbijganger gelegenheid gaven er uit te rusten. Rondom was hij afgesloten met eenen muur. waarin hekken geplaatst waren. Ten westen bij de Plaats stond het schavot, hef later bekende Groene Zoodje, hebbende op de beide hoeken twee steenen leeuwen, 6 die oorspronkelijk bestemd waren voor de limietpalen tusschen de Graaflijkheid en Brederode. Achter die geregtsplaats stond het heilige kruis. De Vijver was iets groofer dan nu, daar later een gedeelte voor de Korte Vijverberg is gedempt. Hij was rijk in visch, en zwanen zwommen daarin rond; het eilandje bestond nog niet. Menig vreugdevuur werd in dien vijver gebrand en een vrolijk gezigt leverde hij op, wanneer het Hof en de suppoosten met schuitjes daarin rondvoeren. Door de Gevangenpoort, waarvoor toen het wapen van Oostenrijk stond, kwam men op het Buitenhof en van daar. langs met draaibussen bezette borstweringen, op het Binnenhof1). De bewoners van de Vijverberg hadden over dien vijver het uitzigt op de kapel Maria ten Move, waarvan regts het Stadhouderskwartier en links de vertrekken der graven met het Kapittelhuis, het huis van den Kastelein enz. stonden; daarachter zag men het dak van de Groote Zaal. Oostwaarts waren weder met geschut bezette borstweringen, sluitende aan het nog bestaande torentje, Capenburch genaamd. Daarbij had men over de erven van de Doelens het uitzigt op de boomen van hef Bosch, terwijl deze Doelens, van St. Sebastiaan en Sf. Joris, aan die zijde het uitzigt langs de Vijverberg besloten. De noordzijde van de Vijverberg was reeds grootendeels bebouwd en de aanzienlijken, waaronder de heeren van Egmond op den hoek van de Kneuterdijk, destijds nog wel het Tournooiveld genaamd, hielden er hun verblijf. Onder hen, die op de Vijverberg in de 16de eeuw leefden, l) Die versterkingen waren gernaakf van 1479—1481. 7 was in 1535 een reeds bejaard en kinderloos echtpaar, Chrispijn van Boschuijsen en Agnyese Pietersdochter 1). Zij hadden daar twee huizen nevens elkander, het oude en het nieuwe huis genaamd, waarvan zij het eerste bewoonden a). De familie van Boschuijsen was eene der aanzienlijkste van Holland 3); de naam wordt zeer verschillend geschreven, Boshuijsen, Boshuisen, Bushuisen en Buschuisen, met welken laatsten naam de vader van Chrispijn steeds teekende. Crispijn was geen wettige afstammeling uit dit geslacht, maar een natuurlijke zoon van Jan van Buschuijsen, ook genaamd Jan met den Witten Valk, bij zekere Christina Arentsdochter. Hij heeft evenwel van Graaf Philips brieven van legitimatie ontvangen, gegeven te Brugge in Mei 1501. Crispijn was, zoo niet langer, van 1508 tot 1513 Rentmeester van de Espargnes 4) en van 1529 tot 1539 Rentmeester van Zuid-Holland; tevens was hij sedert 1525 Rentmeester van hef kapittel ten Hove en daarenboven Rentmeester van den abt van Egmond en van het kapittel te Naaldwijk, en een der drie vrije tappers van den Haag5). Agnyese Pieters was eene dochter van Piefer Robe, Roobe of Robbe, alias Duuck; ) Crispijn had natuurlijke kinderen, als eene Elisabeth Nafner, eerst gehuwd met Franchoijs Valck en daarna met Cornelis Annock. ") Hef nieuwe huis had vroeger toebehoord aan Jan van de Capelle. Het hofboek van 1487 vermeldt 26 huizen en ledige erven op de noordzijde van den Vijverberg, waarvan het 4de tof hef 8sfe van den oosthoek af bezeten werden door voornoemden v. d. Capelle. *) Men vindt hare genealogie bij van Leeuwen, Baf. III. pag. 879. Uitgestorven is die familie niet; maar vele harer nakomelingen behooren fhans fof den zeer geringen sfand. *) Zie over deze betrekking Kluif, Sfaafsregeering, V, p. 443. *) Over de vrije tappers zie men de Riemer, I, p. 177. 8 bij Bor komt zij voor onder den naam van Duik *). tot welke familie zij dan ook wel zal behoord hebben, hoewel haar vader op geene der genealogiën voorkomt Deze Pieter Roobe was geruimen tijd (1471—1477) klerk van den Rentmeester van Noord-Holland, tot dat hij voor zijne dochter Agnyese, bij brief, gegeven te Brugge 18 April 1477, verkreeg de betrekking van bewaarster van den turf en van de binnenste en uiterste poorten 8). Hierdoor woonde zij eerst met haren vader en daarna met haren echtgenoot vermoedelijk tot 1516, wanneer zij de bewaring der poorten verloor, op de middelpoort. Zij moet nog zeer jong geweest zijn, toen zij die betrekkingen verkreeg, daar zij in 1490 nog minderjarig was; doch hef bezit dier betrekkingen toont aan, dat zij tot de aanzienlijken behoorde, dewijl vóór haar Jan van Buschuisen daarmede bekleed was s). Pieter Roobe werd later kapitein van een schip, waarna hij met Frans van Brederode in 1488 Rotlerdam bemagtigde, om welke reden hij vijand en rebel verklaard werd. Hij stierf omstreeks .Sf. Ma ff hem 1491; doch schijnt in den Haag in de Groote Kerk begraven te zijn. Omtrent dien tijd huwde Agnyese met Jacob Eewouts, ')l Ned. Beroerten, boek IX, f 6.75. 2) Nu de Stadhouders- en Maurifspoorf. *) Dat hare familie onder de aanzienlijken behoorde, blijkt nog uit andere omstandigheden. Zoo was de zuster harer moeder Elisabefh Floris gehuwd met Jan van Naerden, en was hare nicht Agnyese Cornelis de huisvrouw van Engebrecht Jorisz. Rentmeester van het Kapittel ten Hove, van wien eene dochter gehuwd was met Hendrik van Persijn, Secretaris van hei Hof. Haar broeder Joost Roobe liet slechts eene dochter na, Anna, gehuwd met Jacob Ottes van Mijerop. g die evenwel twee jaren later overleden is, wanneer zij in 1409 of 1500 hertrouwde met Crispijn van Boschuijsen, die daardoor de bewaring der poorten verkreeg. Deze echtelieden Crispijn en Agnyese waren zeer rijk; een groot deel van hun vermogen had Agnyese aangebragt, doch het voornaamste hadden zij, gelijk zij in hun testament stelden, door naarstigheid en vlijt bijeengegaard. Zij hadden geene kinderen en wenschten in vrede te sterven. Het is dus te begrijpen, dat zij er op bedacht waren om door eene pieuse beschikking zich rust voor hunne zielen te verschaffen. Vermoedelijk zullen de geestelijken hen ook wel aangespoord hebben om de eene af andere Gode welgevallige beschikking te maken; immers waren zij hiertoe verpligt, want bij plakaat van 7 October 1531, had Karei V bepaald, dat: „alle parochiaenen ende predicanten in hare .sermoenen, hoorende biechtc, wesende tot t maecken van „testamenten ende ordonnantiën van uyterste willen, tot wel„vaert onderhoudenisse, ende vorderinge van deser ordon„nantiën en de wercke van charitaten, sullen hare uyterste „beste doen om den volckc te exhorteren, induceren ende „onderwysen van haeren goeden daer te deelen ende geven '. Die ordonnantie van Karei V moest strekken om de bedelarij te weren, en orde te stellen op hef onderhoud der armen. Wanneer hij evenwel er eene had willen bedenken om de bedelarij en den lediggang aan te moedigen, had hij geene betere bepaling kunnen maken. Wel moeten de armen onderhouden worden, doch onder hen kapitalen uit te deelen heeft geen nut hoegenaamd en baat niets. Hoe dit zij en welke redenen Crispijn en Agnyese hiertoe mogen bewogen hebben, zij handelden naar de letter van 10 het plakaat, Nadat zij toch bij mutueel testament van 25 Augustus 1535 gezegd hadden: „dat de langstlevende „erfgenaam zoude zijn, doch den armen geven, als hem „beste en oirbaerlickste duncken sal', bepaalde Crispijn bij testament van 27 October 1536: „dat alle mijne andere „goeden, waervan ik binnen mijnen leven niet anders en „disponere nae onser beyder overleyden vercogt sullen werden „ten hoochste pryse en terstont ofte binnen reverrhenten „fyde gedeelt werden den reghten armen — —, dit al ter „ discernemenf en ordonnantie van mijn testamenteurs den „reghten armen gedeelt te werden, als vooren gemerck, „dat ick al myn goet mit grooten arbeyt, mitter hulpe Gods „gewonnen en vercregen hebbe'. Evenzoo bepaalde Agnyese bij testament van dien dag: „Ende soo van mijnen anderen goeden, die ick mitter doot „ruijmen sal, nijet en disponere, make ick den regten armen „om godtswille, gelijk Crispijn mijn man gedaan heeft, „ende die bij mijn testamenteurs vercoft en detl reghten „armen gedistribueert sullen werden '. Bovendien vermaakten zij nog legaien aan leden hunner familie en aan instellingen, en stelden executeurs aan, Agnyese ook bij testamenten van 17 Mei 1548 en 26 Julij 1551 en bij codicillen van 13 en 14 Augustus 1551. Crispijn stierf 24 April 1539 en Agnyese 14 Augustus 1551. Crispijn had bij zijn testament verklaard, dat hij wenschte begraven te worden in het klooster der predikheeren, hetwelk nu de Kloosterkerk is. Daar moet hij dan ook begraven zijn, want Agneyse, die eerst had gezegd te willen rusten bij hare ouders in de parochiekerk (nu de Groote Kerk), gaf bij haar testament van 17 Mei 1548 het 11 verlangen te kennen begraven te worden „in de predicaers conventkerke, waer haer man lag ". Bevreemdend is het nu. dat men hun beider grafsteen bij Timareten1) beschreven vindt, als staande of liggende in de Groote Kerk benoorden het orgel. De eenige uitlegging daarvoor is, dat die steen later naar die kerk is overgebragt toen de Kloosterkerk tot stal en geschuthuis is ingerigt2). De executeurs hunner testamenten waren: die van Crispijn, Heijman van den Kethele, Engebrecht Jorisz. en Adriaen Jansz., en die van Agnyese, Engebrecht, Jorisz., Mr. Pieter Suijs en Mr. Aelbrecht Jansz. van der Aa, in wier plaats na het overlijden van sommigen hunner door het Hof anderen gesurrogeerd werden, zoodat in 1563 executeurs waren Pieter Jansz. van Diepenhorst, Reinier Moons ook wel genaamd Moens, en Simon van der Does. Deze hadden geene gemakkelijke taak: zij moesten niet alleen de beide nalatenschappen vereffenen, maar ook de opbrengst onder de regte armen verdeelen3). Eene schoone bepaling; jammer slechts, dat het ten allen tijde steeds moeijelijk uit te maken is geweest, wie regfe armen zijn zijn. Crispijn en Agnyese hebben vermoedelijk allleen gedacht aan hen, die inderdaad hulpbehoevend waren en niet in staat in hun *) Deel II, pag. 9. ) Timareten, II, p. 207, zegt te dezer zake: „een menigte van gedenk„sfukken, die oudtijds in deze kerk geweest zijn, worden thans gemist". Ook lazen wij in de rekening van den Haag van 1588/9 f 147, eene uitgaaf wegens hef verleggen der zerken en het vullen der graven in die kerk. ) Ten onregfe zegt dus de schrijver van 's-Gravenhage, een reesboek voor de vaderlandsche jeugd, pag. 67, daf hef weeshuis is gesticht door C. van Boshuizen en A. Piefers; deze hebben aan geen weeshuis gedachf. 12 onderhoud te voorzien1). Geenszins hebben zij luiheid en dronkenschap willen voeden: dit gebeurde evenwel. Even» min hebben zij die armen ongelukkiger willen maken: en dit toch moest het gevolg hunner erfmaking zijn. Want die armen gewenden zich om niets doende in dronkenschap en lediggang van het kapitaal van Crispijn en Agnyese te leven; maar was dit verteerd, dan zouden ook die imkomsten der armen verdwenen zijn. en deze alleen rijker in ondeugden geworden zijn. Het tijdstip, waarop de uitdeelingen moesten ophouden, naderde alras. In 1558 waren nog alleen eenige goederen te verkoopen, en in 1560 nog slechts eenige penningen voorhanden. Mogelijk is het, dat de executeurs het overschot geringer voorstelden, dan het werkelijk was. Zeker is het evenwel, dat zij het nutteloos geven moede werden en daarom wenschten aan de overschietende gelden eene bestemming te geven, meer overeenkomstig den wensch dan den wil der erflaters. Zoo zeiden de executeurs bij hun request aan het Hof: „verscheyden pardheelen van goeden achter- ') Men kende destijds te 's-Gravenhage de Heilige Geesiarmen, zijnde in het algemeen de nooddruftige en behoeftige armen, voor wien door de instelling van den Heiligen Geest gezorgd werd; de armen, die van hef heilige kruisgilde leefden, de huiszitlen armen en de bloedarmen, welke laafsfen waren' „die bij de deuren gaan bedelen, zoowel ingezetenen, als vreemdelingen." Behalve dezen bedelden nog vagebonden, rabaauwen, Egypfenaren, enz. Onder de woorden regfe armen schijnt men die van de H. G. en de huiszittende begrepen te hebben: want bij sententie van den Groofen Raad te Meclielen van 31 Ocfober 1336 werden de executeurs veroordeeld om aan de Heilige Geest- en Huiszilfen- armmeesfers te geven behoorlijke inventaris van de goederen waarover Crispijn en Agnyese nief beschikt hadden. 13 „gelaeten bij Crispijn voorsz. lot gelde gemaekt en 't zelfde «bij particuliere distributien onder den aermen gedeelt, ge„lyck ook verscheyde penningen gedisfribueerf: mer be„vinden, dat nyettegenstaende alle behoorlicke diligenrie, die .zij supplianten doen om dezelve penninghen den regten „aermen te doen sfrecken, dat nochtans verscheyde persoonen „de aelmissen genoten hebbende dezelve onnuttelick in „dronkenschap verteert hebben, ende dat veel van dezelven „armen henzelven op sulcke distributien verlaetende de ael„missen onnuttelick verteert en verdroncken hebben, en dat .gemeen spraeck deur den Haege gaet en zij deposanten „tot meermael van gelooflicke luyden hebben hooren zeggen, .dat eenige van de voorsz. armen sittende en 't samen „drinckende sommige van den executeurs van den voorsz. „testamente nae geroepen hebben: 7 sae eompt, drinck .eens ofte diergelijke woorden: dit is vevr mesgen Crispijn „gueden. sulx dat zij supplianten bevinden met sulcke particulier „distributien nyet wel heurl. consciëntie ende den uijtersten .wille van de voorsz. testateurs te mogen voldoen ". lot bewijs hunner stelling legden zij over twee certificaten, het eerste d.d. 28 Augustus 1563 afgegeven door den Deken Van Delfland, op getuigenis van eenige geestelijken en memorieheeren van de parochiekerk, en het ander door den Margisfraaf van 's-Gravenhage, op de verklaring van eenige goede ingezetenen, allen destijds Heilige Geest- of Huiszittenarmmeesters en Leproosmeester, die de executeurs in de uitdeelingen waren behulpzaam geweest. Beide certificaten bevestigen eenstemmig de waarheid van de opgaven der executeurs met bijvoeging, „dat de armen ook somtijds heur„luijden goederen in den lombard bragfen", Om arm te 14 schijnen en daardoor regt te hebben op uitdeeling verpandden zij zelfs, hetgeen zij bezaten. Bij die verklaring verhaalde Adriaen Benninck. Secetaris van den Haag. het volgende: „dat hij in 'f ommegaan ende distribueren van „denzelven geordonneerde aelmissen wel laet in den naghf „omtrent fusschen thyen en elf uren gecomen es tot een huys. t welck zeer gerecommandeert was, overmits de man „m zijn sacrament en kerckelijke gereghte langen tyt zeer „cranck te bedde gelegen hadde, bevonden heeft, dat deselve „patiënt lach in f bedde (die moegelick nyet verdaghf en „was opte compste van hem getuyge, en die met hem „ommeghinck deelen deselve aelmissen. die als nu buylen „Haege en absent es), aldaer den patiënt, syn wyf en kinderen wel in goede henge waeren. backende pannecoucken „en klrmckende van f .beste byer. te weten menselaer. „deselve patiënt hebbende een pannecouck op syn hooft en „een voor hem liggende en scheen redelycken verheugt en „vrol.ck te zijn, en sprack heurluyden toe neyt als een sfer„venden mer als een gesonf mensch". Al die redenen bragfen executeurs er toe om bij voormeld request aan het Hof te verzoeken, uit de overschietende penningen een weeshuis op te rigten. Hunne woorden getuigen zoo zeer van een gezond begrip der zaak, dat wij niet kunnen nalaten ze hier over te nemen: „Ende alsoe „supplianten bevinden, dat mede de neering van de draperije „m den Hage gefailleerd is, aldaar dagelicx in ledicheyt „aengroeien vele jonge cleyne kinderen, die bij gebreck van „aanhoudt eerst tof bedelrye en voorts tot ander quaetdoen „opgevoet werden, die nochtans met een weynich tof duech„den zouden mogen opgevoef werden, soe en souden de 15 „supplianten gheen aelmissen voor den armen beter weten „te besteden, dan mits deselve kinderen in een gemeen wees„huys onderhoudende. Ende alsoe sy supplianten van eenige „goeden van den voorsz. sterthuyse noch onvercoft zijnde „wel eene groote merckelycke somme zouden meenen te „furneren, daermede men alhier in den Haghe ten béhouve „van den aermenkinderen een weeshuys zouden mogen „koopen ende voor een beginsel zouden mogen doteren. „Daar ooc mer zy supplianten hem nyet gaarne en zouden „vervorderen 't zelve te doen buyten advys, guetduncken „en auctorisatie van U moegende Heeren, zonderlinge van „ t gecryt van eenighe luye bedelaars te eviteren. ende alsoe „oock f gundt zy supplianten zulcx zouden employeren. trecken „zoude tot onderhoudt van den gheenen, die sylieden anders „dagelicx met distributie hebben moeten onderhouden ende „zonderlinge omme het seminarie van luye triggelaers vuyter „gemeente te houden ende kinderen van jonx tot arbeyt „ende vrese Gods opteveuren . De beschouwingen der executeurs waren juist; niet door geld onder de armen uit te deelen wordt de armoede gelenigd. Maar geeft aan de kinderen der behoeftigen opvoeding en onderwijs, en menigeen zal van den bedelstaf gered, voor armoede en gebrek gevrijwaard zijn. Daartoe moet men voor de jeugd zorgen; ouderen van jaren toch kan men weinig meer dan onderhoud geven. Ieder wordt geboren met het karakter en den aanleg die hem eigen zijn: die aanleg kan ten goede geleid worden, evenals het kind aan zichzelven overgelaten ten kwade kan keeren. Wanneer het nu waar is, dat de opvoeding van vele kinderen minder goed slaagt of ten eenenmale mislukt, omdat de ouders 16 voor hunne taak niet berekend zijn. welk moet dan het der weezen zijn bij gemis van voldoende middelen, om in hun onderhoud en hunne opvoeding te voorzien. Zeldzaam toch gebeurt het. dat bloedverwanten of vrienden zich het lot der weezen willen aantrekken; doen zij hef al. dan laat de wijze, waarop zij dien pligt van barmhartigheid bij voortduring bewijzen, nog veel te wenschen over. Voor iedere gemeente is dus een gesticht, waar die ouderlooze kinderen kunnen ontvangen worden, een zegen. Wel zullen ook onder het beste foezigf velen mislukken; maar dit is zeker, dat goed ingerigte en wel bestuurde weeshuizen een waarborg voor den staat zijn. dat vele weezen, die anders weinig of geene opvoeding zouden ontvangen, degelijke burgers worden. Bij acfe van 17 Mei 13631) nam het Hof de beweegredenen der executeurs aan en magtigde hen tot de oprigting van een weeshuis, welke acte den 16 Odober 1563 door Fredericus van Taufenburch, Aartsbisschop van Utrecht, werd geagreëerd. De executeurs zochten dadelijk een geschikt gebouw en kochten daartoe 22 Decemker 1563 van de erven van Pieter van Sinte Pieters. ook genaamd Pieter de Sando, voor f 1500.— het huis in de Nobelsfraat No. 20 met de beide huisjes op den hoek van de Torenstraat. Van den koopprijs betaalden zij slechts f 400.—, terwijl het overige later door Regenten van het weeshuis werd afgedaan. Bij aden van 13 Februarij 1565 en 25 September 1566 werd dit huis door de executeurs aan Regenten van van het armenweeshuis geschonken. ') Zie haar bij de Riemer, I pag 312 17 Da Fonseca in zijne beschrijving van den Haag, I pag. 254, zegt, dat het huis tn de Torenstraat, wearin, toen hij zijne beschrijving uitgaf, de bureaux van het Haagsche dagblad gevestige waren, een deel moet uitgemaakt hebben van dit weeshuis. „Cela se voit encore', zegt hij, ^„a une „porte anfjque de la chambre, oü se fait la correction de „ce journal, dont la construction est semblable a celle de „cefte habitation au Nobelstraaf et au grenier, dont la boiserie „fait présumer, que eet endroit éfait la chapelle de 1'établissement, oü les jeunes gens se rassemblaient pour entendre „I'office'. Wij kunnen die gissing niet deelen: vooreerst, omdat dit eerste weeshuis dan zeer groot zou geweest zijn. en het tegendeel volgt uit het request van 1576: ten anderen, omdat van zoodanige kapel in het gesticht ons nergens gebleken is. Integendeel zeggen art. 21 en 22 der na te melden ordonnantie van 1564, dat de kinderen buiten s huis ter sermoene gingen, misse en andere diensten hoorden. Dit weten wij alleen, dat dit huis in 1521 voor de lombard diende. De taak der executeurs was hiermede niet afgeloopen. Zij moesten zorgen, dat het weeshuis als zelfstandig persoon kon optreden, en daarom aan dit gesticht dc overgeblevene goederen der voormelde erflaters afgeven. Het laatste deden zij bij acte van 13 Februarij 1565, nadat te voren op hunne voordagt door het Hof de ordonnantie van 20 November 1564 voor het weeshuis was vastgesteld1). ') Zie de ord. bij de Riemer, I pag. 514. 18 ORDONNANTIE VOOR HET WEESHUIS Hoewel door verloop van tijd menige bepaling dier ordonnanfae hare kracht heeft verloren, en in de wijze van beheer door de bevoegde magf ook veranderingen gebragt zijn levert m evenwei een goed ontwerp voor hef bestuur van zoodanig gesticht op. waarbij men niet moef vergeten, dat bij gebreke van dergelijke inrigtingen in dien fijd men moeijelijk b., anderen kon fe raden gaan. Korfelijk willen wij somden arukelen dier ordonnantie behandelen, omdat wij daardoor gelegenheid hebben den aard en de strekking van het gesticht, zoowel vroeger als nu te doen kennen -Dat dit weeshuys altyd zal genaamd worden het arme „weeshuys van Crispijn van Boschhuijsen en jufrouwe ..Agnyese Pietersdochter", zegt art 2. De voorletters C. v B en A. P. stonden nog in 1729. vermoedelijk zelfs tot 1771 boven de voorpoorfi). en de bijvoeging van ern, kwam nog dikwijls voor in hef begin der 17e eeuw Daarna heette hef alleen hef weeshuis en thans hef burgerweeshuis. Niet iedere wees toch heeft regf. daarin kUf -1 TeCr T" in °nS geSÖchf Stierf- werden vroeger op de k,sf dne kroonen gep|aatsf: aan de regferzijde dg ^ £ J aan de hnkerzijde de naam deS overledenen. Was hij Renswouder. dan sfonden nog op de kisf de letters R. W. Wegens de begrafenissen derlanderen d.e vroeger in de Groofe Kerk plaafs hadden, kunnen Ioem„ M 1 a!S'a" 4 Wees'onSens e« * Renswouders mede¬ gingen. Na afloop der begrafenis kreeg elk kind drie melkbroodjes mef Edamsche kaas benevens ,8 guldens bier. De dragers dronken in de wi°iL • r ,e, ° e risies-kregen daar fabak - wun mef ,u,ker of Jenever. Bedienden, dragers en meisjes werden daarenboven s avonds onfhaald op salade mef kalfsvleesch. 19 opgenomen te worden, maar volgens de ordonnantie alleen zij, wier vaders burgers van den Haag geweest waren. „En sullen" zegt art. 16, „geen kinderen ontfangen werden, dan „geëchte kinderen, die verstorven syn van vader en moeder, „en die heurluyder ouders ten minste die vier laefsfe jaeren „voor heurl. overlyden buyrluyden van den Hage ofte „suppoosten van den Hove geweest zijn"1). Die onderscheiding tusschen weezen en weezen viel te meer in het oog, wanneer eene eeuw later het diaconie-weeshuis werd opgerigt. In het werkje hef Diakonie Oude Vrouwen- en Kinderhuis der Nederduitsche Hervormde gemeente te 's-Gravenhage2). wordt pag. 3 gezegd, dat ons gesticht ten aanzien der opneming van weezen zulke strenge bepalingen volgde, dat de meeste ouderlooze kinderen ten laste der diakonie kwamen. Het lag evenwel in den aard van de zaak dat die uitsluiting destijds, evenals 'nu, moest plaats hebben, omdat ons gesticht alleen voor kinderen van burgers en niet voor alle weezen is opgerigt. Door art. 18 werden daarenboven kinderen beneden de drie en boven de tien jaren oud, alsmede die ziekelijk waren, uitgesloten. Eerst in 1756 besloten Regenten ook kinderen beneden de 14 jaren aan te nemen. ') Dif buurschap was hetzelfde als hef lafer burgerschap of hel hebben der regfen van ingezefen eener plaats; in besloten steden werd hef ook wel poorterschap genoemd. Hef burgerschap werd verkregen door geboorte of bij certificaat van den Magistraat der stad. Alleen burgers konden leden der schutterij zijn. De suppoosten van hef hof stonden onder de regfsmagt van hef Hof en niet onder die van den Magistraat van den Haag. *) Uitgegeven in 1860 bij gelegenheid van hef tweede eeuwfeest. 20 Reeds 28 Mei 1569 gaf het Hof een uitbreiding aan art. 16. door de verklaring, dat kinderen nog tot hef weeshuis zouden geregtigd zijn, wanneer de langstlevende der ouders een of twee jaren buiten den Haag gewoond had om den kost te winnen, mits hij zijn buurschap van den Haag niet te buiten gegaan was en op geen andere plaats het poorter- of burgerschap verkregen had. Tot welk geschil dit laatste art. later mef die van Scheveningen aanleiding gaf, zullen wij hierna zien. Wij willen hier korfelijk vermelden, waf omtrent die vereischien later is bepaald. Duidelijk toch was hef, dat niet alle weezen mogten opgenomen worden; maar alleen zij, wier ouders geweest waren burgers van 's-Gravenhage of suppoosten van het hof. Toen het verkrijgen van het burgerschap, waarmede de verpligfing tot de schutterij ten naauwste verbonden was, gemakkelijker werd. gaf dit aanleiding dat Regenten daarover in 1750 aan den Magistraat klaagden, dewijl dit voor meerderen den toegang tof het weeshuis opende. Regenten verzochten alzoo aan de Magistraat het burgerschap niet fe verleenen, dan onder voorwaarde, dat de kinderen van zoodanig persoon niet in het weeshuis behoefden opgenomen te worden.- of wel, dat de vreemde, die het burgerschap verkreeg, aan het weeshuis een som gelds betaalde. De Magistraat liet die zaak onbeslist. In 1795 vervielen het oude burger- en schutterschap; dit gaf aanleiding, dat 2 Junij 1808 de Regering van den Haag op verzoek van Regenten, wegens het opnemen van kinderen, nieuwe bepalingen vaststelde, die 17 Februarij 1840, 9 Februari 1841 en 10 Mei 1846 nog eenige verandering hebbben ondergaan. 21 Volgens die bepalingen moeten de kinderen geboren zijn uit gehuwde lieden, gedoopt in de Nederduitsch Gereformeerde kerk, niet jonger zijn dan drie en niet ouder dan veertien jaren, terwijl zij niet mogen lijden aan eene besmettelijke of ongeneeslijke ziekte. De ouders moeten lidmaten dier kerk geweest en beiden beiden overleden zijn, terwijl ten minste een hunner te s-Gravenhage moet geboren zijn. De vader moet geweest zijn lid van de voormalige schutterij, werkelijk dienst gedaan of den vollen uitkoop betaald hebben bij een der corpsen, welke die schutterij hebben vervangen, hetzij bij de tegenwoordige schutterij, hetzij bij de rustbewaarders; of wel hij moet geweest zijn opper- of luitenant-brandmeester, diaken, armverzorger, hoofd eener corporatie, wijkmeester of dergelijken stedelijken lastpost bekleed hebben, In elk geval moet hij, zoowel als schutter als in eene dier andere betrekkingen, zijnen tijd uitgediend hebben of vier jaren in dienst geweest zijn. De reden dezer bepaling is duidelijk; het is een burgerweeshuis, voor de weezen van hen. die als burgers van den Haag deze gemeente gediend, daar hunne lasten betaald en hunne burgelijke verpligtingen vervuld hebben Meestal hebben de ouders zeiven door zich aan hunne schutterüjke verpligtingen te onttrekken er aanleiding toe gegeven, dat aan hunne kinderen later de toegang tot het weeshuis is geweigerd1). *) De opneming van kinderen, die de vereischlen missen, neemt niet alleen de plaats weg voor hen, die. regt hebbende, later zich aanmelden, maar zou ook spoedig hef gesticht mef een fe groot aantal kinderen overladen. Wanneer hef gesticht ze al kon onderhouden hef zou hun geene behoorlijke opleiding kunnen geven. Teregf dus stonden Regenten steeds op de strikte naleving der bepalingen. 22 Art 20 der ordonnantie stelde, dat acht tot tien kinderen .eensdeels knechtkens. eensdeels meyskens." zouden opgenomen worden. Reeds bij acte van 17 Maart 1565 gaf het hof de vergunning dit getal met vier of vijf te vermeerderen. In 1567 werden dertig kindéren in het weeshuis gevonden. en in 1576 bedroeg dit getal omstreeks zestig1). Later was Drie gevallen, waarin Regenten de opneming weigerden, willen wij hier mededeelen. Hef eerste betrof het kleinkind van een natuurlijke dochter van Chrispijn van Boschuijsen uit wiens goederen hef weeshuis was opgericht; Regenten namen dit kind eersf op, na daartoe door hef Hof gemagf igd te zijn, gelijk men lezen kan bij de Riemer, I, pag. 530. —Hef tweede befrof de kleinkinderen van den vroegeren Burgemeester, tevens regent van hef weeshuis. Mr. Ewouf Brandt, wier vader hef burgerschap verloren had s Regenten weigerden die kinderen den 11 Januarij 1796.—Hef derde was de weigering van Regenfen op 9 Julij 1795 om vijf kinderen, wier ouders R. C. waren, in hef gesticht op te nemen. De verzoekers beriepen er zich op daf er gelijkheid van religie bestond, en dat hef weeshuis was opgerigt uit de goederen van C. v. Boschuijsen en A. Piefers, beiden van de Roomsche religie. Toen de verzoekers van die afwijzing in beroep waren gekomen bij den Raad van 's-Gravenhage. berigffen Regenfen o. a. daf de goederen van de stichters afkomstig, reeds mef hef afloopen der 16de eeuw. wanneer de invoering van de Gereformeerde Godsdienst hier plaats had, zoo gering waren, daf er in dien tijd reeds voorziening moest gedaan worden; en daf de tegenwoordige goederen van hef gesticht sedert twee eeuwen door gereformeerde personen daaraan waren besproken of bijeengebragf. De Raad van 's-Gravenhage handhaafde 24 Aug. 1793 de afwijzing dier kinderen. *) Kroon zegt in zijne beschrijving van 's-Gravenhage, pag. 257, daf reeds in 1367 bleek, dat hef weeshuis fe klein was. want daf er zich destijds meer dan 60 kinderen in bevonden, en bestuurders om hef klooster verzochten. Dit is geheel onjuist: vooreerst bevatte hef in 1567 slechfs 30 kinderen, en fen anderen werd hef klooster van StAgnieteii eersf in 1372 door de zusters verlaten. KLEEDING DER KINDEREN VAN HET BURGERWEESHUIS OMSTREEKS 1600 EN IN 1729. 23 het soms nog veel grooter; maar zeker is het, dat die vermeerdering der bevolking èn bij gebrek van lokaliteit èn bij ongenoegzaamheid der geldmiddelen niet anders dan nadeelig kon werken. Immers, wat beduidt het onderhoud in het weeshuis, wanneer daarmede niet eene goede opvoeding en degelijk onderwijs gepaard gaan ? Deze te geven, wanneer de bevolking van een gesticht te groot wordt, in evenredigheid der inkomsten, zal ieder begrijpen, dat niet wel mogelijk is. Teregt werd alzoo bij het vermelde besluit van 2 Junij 1808 vastgesteld, dat Regenten niet gehouden zouden zijn meer dan 65 kinderen op te nemen, de kweekelingen der Fundatie daaronder begrepen. Het is evenwel gebleken, dat vóór de laatste verbouwing zelfs die 65 kinderen niet konden gehuisvest worden. Vraagt men nu, waarom in 1861 onmogelijk was, hetgeen wel in de 17de eeuw kon geschieden, dan antwoorden wij, dat men in de 17de eeuw fwee kinderen in een bed liet slapen, hun geen ondergoed, noch behoorlijke kleeding gaf en hen in den regel tot niets meer opleidde, dan om kleermakers en schoenmakersknechten te worden. Art, 20 der ordonnantie zegt nog, dat de jongens en meisjes „al gecleet sullen syn met couleur van habyt. als de rocxken „van eene verruwe. fe weten taneyt, pa erts ofte geciert „graauw ofte anders". In den aanvang was de kleeding dan ook paarsch: later is die zwart geworden. Wij zullen de tegenwoordige kleeding niet beschrijven, daar wij vertrouwen, dat zij aan een ieder voldoende bekend is. Eene poging onder Lodewijk Napoleon gedaan, om de weeshuiskleeding te doen afschaffen, is niet gelukt Velen ijveren tegen die kleeding; en in zoo verre deze smakeloos is 24 en opzien baart, zijn wij het met hen eens. Maar eene bepaalde weeshuiskleeding achten wij beter, dan telkens met de mode mede te gaan; en doet men dit niet, dan staat eene verouderde kleederdragl met iedere weeshuiskleeding gelijk. Daarenboven heeft deze laatste het voordeel, dat men daardoor ten allen tijde en op eene afstand reeds de kinderen kan herkennen, wanneer zij zich vrij onder de menschen buiten het huis bewegen. Hunne gangen kunnen zoodoende nagegaan, en hun gedrag kan beter gadegeslagen worden. Ook de bewoners van vele eilanden en dorpen hebben hunne eigenaardige en traditionele kleeding behouden. Waarom zouden de weeskinderen hunne uniforme kleeding verliezen? Of zouden zij, die tegen die weeshuiskleeding gestemd zijn, verlangen, dat de meisjes nog de wijde mouwen van vóór eenige jaren of de crinolines van heden droegen ? Hetzelfde artikel 20 bepaalde nog „sullen op elcx kint „mouwe van den slincker arm gestelf werden de letteren C. A. „geborduyert van root of swart laecken". Dit heeft nog steeds plaats, doch zijn die letters nu wit met eenen rand van groen en geel, van welke kleuren zij mede eene bies op den linkerschouder en om den pet dragen. De kleeding van de weesjongens, die in de Fundatie opgenomen zijn, is blaauw; vroeger was de voering rood en de kraag van zwart fluweel: doch is dit in 1863 veranderd. Bij de artf. 4, 5 en 13 der ordonnantie werd het bestuur over het weeshuis opgedragen aan drie Buitenweeshuismêesters, ook wel Buitenvaders en nu Regenten, genoemd. Volgens art. 14, zouden er zijn drie Weesmoeders, later genoemd Buitenmoeders, Regentinnen en nu Regentessen. 25 De taak aan de Regentessen opgedragen is bezigt en bezorging der huishouding, doch geen bestuur. Die artikelen stelden tevens eenige vereischten, welke Regenten en Regentessen moesten bezitten, en regelden de wijze hunner benoeming. Behalve in de stadhouderlooze tijden, geschiedde die benoeming steeds op voordracht van Regenten door den Stadhouder. In den eersten stadhouderloozen tijd had zij plaats door de Regering van "s-Gravenhage, krachtens het octrooi van 30 Jan. 1653, waarna zij bij arrest van 19 Augustus 1672 weder tot den Stadhouder overging. Gedurende de minderjarigheid van Willem V, werden in 1760 Regenten en Regentessen benoemd door de Staten. Nadat in 1795 de Regering van 's-Gravenhage die benoeming aan zich getrokken heeft, geschiedt zij sedert dien tijd, krachtens besluit van 11 Januari 1603, uit eene voordragt van zes personen, door Regenten in te zenden. Na 1795 werden de Regentessen op magtiging van de Regering van "s-Gravenhage gedurende eenigen tijd door de Regenten benoemd. Wij moeten hier nog mededeelen, dat die jaarlijksche verandering van Regenten, welke volgens art. 13 eerst geschiedde met Lichtmis-avond, of 2 Februarij, bij arrest van het Hof van 17 Mei 1568 werd gesteld op 1 Augustus. Sedert 1677 heeft zij plaats met 1° Februarij van ieder jaar, wanneer hetgeen evenwel minder doelmatig is. telkens het geheele collegie aftreedt. De aftredenden zijn weder benoembaar. Volgens art. 6 der ordonnantie moest een uit de Buitenvaders boekhouder zijn. De onderteekening der stukken in de copieboeken wijst aan, wie achtervolgens die betrekking bekleed hebben. 26 Toen later de zaken meer uitgebreidheid verkregen, werd aan de Buitenvaders, bij resolutie van den President van den Raad van Holland, het regt verleend eenen Rentmeester aan te stellen. Dit regt werd hun op nieuw verzekerd bij resolutie van Schout, Burgemeesters en Schepenen van 's-Gravenhage. van 19 Mei 1718. De eerste Rentmeester werd door Regenten aangesteld den 28sten April 1580. Voor de Fundatie van Renswoude zijn eigenlijk geene Regentessen; doch die van het weeshuis hebben steeds de goedheid gehad, in de bezorging van de huiselijke zaken der Fundatie. Regenten bij te staan. De Rentmeester der Fundatie wordt benoemd door Auditeurs van Rekening, krachtens resolutie der drie Fundatiën van 2 3 en 8 Junij 1830, uit eene voordragl van drie personen, door Regenten opgemaakt. Ten slotte vermeenen wij, betreffende die ordonnaüe van 1564, nog te moeten vermelden, daf zij in art. 2 gebood de aanstelling van een Binnenweeshuisvader en moeder, gehuwd en zonder kinderen, die het dagelijksch beleid der zaken zouden hebben. Hunne benoeming geschiedde eerst door Schout en Burgemeester van den Haag, op advies van Regenfen. Spoedig schijnen dezen die benoeming aan zich getrokken te hebben: in elk geval geschiedt zij thans door Regenfen, krachtens hef reglement van 22 September 1741, de resolutie der regering van 's-Gravenhage van 27 Februarij 1798 en de, volgens art 7 der wet van 28 Junij 1854, medegedeelde bepalingen, betreffende de inrigfing en hef beheer van het burgerweeshuis. Hoogst belangrijk is deze betrekking, omdat van de opleiding der kinderen ip het huis alles afhangt; de beste en wijste maatregelen van Regenten zullen 27 niets baten, wanneer de binnenvader ze niet weet uit te voeren. Niet altijd is men dan ook in de keuze dezer personen even gelukkig geweest: want waren zij al gehuwd en eerlijk, daarom waren zij niet altijd geschikt met kinderen om te gaan en beheer te voeren. In den regel misten zij ook de noodige beschaving, die in zoodanig huis gevorderd wordt, en kwamen dan in strijd met den onderwijzer. Ja zelfs de bepaling, dat zij zonder kinderen moesten zijn. is over het algemeen af te keuren. Wat toch zullen personen, die nooit eigen kinderen gehad hebben en van opvoeding geene studie maakten, in den regel weten van opleiding van kinderen. Die redenen bragten Regenten er toe, in 1859, onderwijs en opvoeding aan denzelfden persoon, en wel den onderwijzer, op te dragen, Over de goede gevolgen van dit besluit kan niet anders dan geroemd worden. Later zullen wij nog gelegenheid hebben de eene of andere bepaling dier ordonnantie te behandelen: wij zullen thans alleen nog vermelden, dat. 22 September 1741. door Burgemeesters een reglement voor het weeshuis werd vastgesteld, waarop 1 Augustus 1774 nog eene ampliatie gemaakt werd. Daardoor reeds werd de ordonnantie gedeeltelijk afgeschaft. HET WEESHUIS IN DE NOBELSTRAAT. In 1564 werd hef weeshuis in de Nobelstraaf door de kinderen betrokken: .Verfhoenen die vaders ende toesienders .van den armen weeshuyse alhier in den Hage, hoe dat die .executeurs—tof behouff van de armen weeskinderen gecoft „hebben van weduwe ende erfgenamen van Mr. Piefer van .Sinfe Piefers. haere huys in f eynde van de Nobelsfraat:. 28 J selve huys tof laste vande coopers gestaen heeft zedert „meydach anno XVe LXIffl sonder dat f selve huys zederf „die tyf verhuyrf of bewoont es geweest, dan by de voorsz. „armen weeskinderen" *). Men kan dus rekenen, daf 1° Met 1564 het weeshuis is in werking gekomen. De ordonnantie sprak slechts van 8 of 10 kinderen op fe nemen. Aanvankelijk schijnen er weinige geweest te zijn. die regt hadden; of wel men bood ze niet aan. Regenfen deden dus eene oproeping: „Verfhoenen die vaeders en „toesienders van armen weeshuys onlankx geërigeert alhier „in den Hage. hoe daf sy supplianten soo in de kersheylige „dagen, als op lichfmisdach lesfleden. by den predicafaen „hebben doen vercundigen. daf soe verder daer eenige arme „weeskinderen waeren en begeerden in f voorsz. weeshuys „onffangen fe werden, gequalificeerf volgens XVIe en XVffle „art. van ordonnan. van voorsz. weeshuyse, daf die by de „supplianten gebracht souden werden. Men soude henl. .onffangen fen gefaele van XII ofte XIII toe; maer en hebben „nyef dan achf kinderen connen gecrygen. Ende alsoe zy „supplianten hoopen, daf zy wel XII ofte XIII kinderen „souden moegen voeden en op achf kinderen soe veel costen „van voeden en anders doen moeten als op XII ofte XIII. „Soe versoucken zy supplianten daf myn Heeren gelieven „die voorsz. ordonnan. fe derogeren ende hen te consenteren, „dat zy zullen moegen onffangen noch vier ofte vyff kinderen, „die verstorven zyn van vader ofte moeder, tof discretie van 2 Re1ueSt houdende verzoek om vrijdom van den «enden penning, welke vrijdom door Gedeputeerden is verleend 29 November 1365. 29 „hen supplianten, blyvende voorts die voorsz. ordonn. in „wesen". Het Hof stond hun dit toe bij acte van 17 Maart 1564, stilo curiae (1565). met de bepaling evenwel: „sonder dat „t selve getrocken sal worden in consequentie". In een later verzoek, om een paar renten af te lossen, waarop volgde de beschikking van het Hof van 27 November 1567, zeiden Regenten, dat zij zijn „ airede onderhoudende in „dertich weeskinderen". Het getal der weeskinderen was dus spoedig zeer vermeerderd. Inmiddels was de toestand van dit gesticht verre van gunstig. Niet alleen ging het in zijne geldmiddelen achteruit: maar het had vele en nadeelige regtsgedingen te voeren. Daarbij kwamen spoedig ongelukkige tijdsomstandigheden. Immers in Mei 1572 werden de Spanjaarden door de zoogenaamde rebellen verdreven: later kwamen de Spanjaarden weder terug en hielden den Haag tot in 1574 bezet. De aanzienlijken en rijken waren gevlugt, de meeste huizen geplunderd, ledig en onbewoond, de straten mef gras bewassen. Daarbij kwam, dat huizen en straten vol lagen met mesthoopen en vuiligheden, waardoor eene hevige pest ontstond, die menig kind uit hef weeshuis wegrukte en tenzelfden tijde de bevolking van dit gesticht zeer vermeerderde. Treurig was de toestand: Regenten getuigden daarvan nog in 1576 het volgende: .welke huysinge", te weten, die in de Nobelstraat. .daerna „bevonde werde te cleyn ende te benaut te weesen, overmits .die menichte van armen weesen, daervan in den jaere vier „en tzevenh'ch vele van de peste cranck ende gestorven zynde, „was binnen denselven weeshuys het bachuys ende washuys .met grooter benautheyt tot een pesthuys gem. ende in der .noot geaccomodeert. ende alsoe t getal van dyen" 30 (te weten, der weeskinderen) „nu merckeliiken meerder was, „te bedencken sfont, hoe soberlicken die selve nu getracteerf „mosfen worden, fe weefen ordinarie mef een stucke rogge„broofs ende weynich bofers ofte kaese daerfoe, mit scerp „bier voor haeren dranck, daer zyl. goed bier plagen fe „drincken", Bij die rampen bleef het niet, daar twee der Regenten en de binnenvader met de Spanjaarden naar Utrecht weken, terwijl de derde Regent, Dirk Peau, zich mede. vermoedelijk naar Delft, verwijderd had. Gelukkig leefde nog de wezentlijke stichter van het weeshuis, Simon van der Does; eigenmagtig vafte deze met J. Purfyck in September 1572 het beheer op en zorgde, daf door arrest van hef Hof van 8 Jan 15751) weder drie Regenfen, waaronder hij zelf, benoemd werden. Eene, door de vroegere en uitgeweken Regenfen. wier dienst 31 Julij 1572 geëindigd was, van het Hof te Utrecht den 13 November 1574 verkregen magtigiiig, om het weeshuis mef 1000 pond te belasten, voerden zij evenwel uit. HET WEESHUIS IN HET WESTEINDE. Wij deelden reeds de redenen mede van het request, waarbij Regenfen verzochten een der verlaten kloosters voor weeshuis te verkrijgen. De Staten beschikten daarop bij besluit van 17 Nov. 1576,-wanneer zij daartoe schonken het door de zusters verlaten klooster van Sf. Agniefen in hef Wesfeinde *). Die gift geschiedde overeenkomstig den regel, dat, wanneer het liefdadig doel der instelling niet meer kon bereikt worden, de 0 1574 Sfilo curiae. *) Zie de acte bij de Riemea, I, pag. 538. 31 goederen ad alios pios usus moesten gebruikt worden. Aan die gift was verbonden de verpligting tot het onderhouden der overgebleven conventuelen, waaraan door Regenten ten volle voldaan werd. Evenwel moet men zich van de belangrijkheid van die gift in dien tijd niet te veel voorstellen. Het klooster toch was door de garnisoenen geraseerd, d.i. aan een bouwval gelijk gemaakt: men moest er dus eene geschikte woning van maken, en geld bezat het weeshuis niet. Eerst verkocht men de overblijfselen der kerk '), daarna acht huizen in verschillende gedeelten van den Haag, rentebrieven en meer. alles om geld te vinden. Niets hielp, zoodat Regenten zelfs in 1584 hun kantoor moesten sluiten, d. i. ophielden met betalen *). Na verkregen magtiging om het oude weeshuis in de Nobelstraat fe vervreemden, verkochten zij dit voor 2150 Ned. pd. aan Mr. Maerfen Bitter, Vervolgens werden nog verkocht: in 1589 het Paterhuis3) en een huis ten westen van het vroegere klooster; in 1592 de erven, waar later de Zuilingstraaf is aangelegd, met de achterhuizing van het klooster, hetwelk voor lahjnsche school werd ingerigt: in 1593 de boomgaard, een erf bij het Paterhuis en een huis in het Westeinde: in 1595 de negen morgen, gekomen van het Predikheerenklooster, en land onder Geervliet. Niets hielp, en in 1599 was het weeshuis zijnen val nabij. Om het daarvan te redden, moesten andere middelen gevonden worden: welke deze waren, zullen wij straks zien. ') Blijkens eene schepensacte van 2 Febr. 1578 was die kerk teen reeds afgebroken. *) Zie de Riemer, I, p. 540. «) Zie de magtiging daartoe bij de Riemer, I, Pag. 539. Het werd 4 Aug. 1589 verkocht aan F. Geniefs. 32 Middelerwijl was het vroeger Agnieten-hlooster tot weeshuis herbouwd, en door de weezen betrokken. Dienaangaande meldt de Riemer I. pag. 542: „het voorsz konvent dan .eindelijk in staat gebragt zynde om bewoont te konnen „werden, heeft men in den jare 1597 de kinderen daarin „overgezet . Alle schrijvers hebben dit van hem overgenomen, zonder te bedenken, dat het vreemd schijnt, dat dit nieuwe weeshuis eerst in 1597, en dus 21 jaren nadat het geschonken was, zou zijn betrokken, terwijl het oude reeds 8 Dec. 1584 was verkocht Vermoedelijk bestaai hier eene fout en moet voor 1597 gelezen worden 1579. Wel heeft er 1597 voor de poort gestaan; doch dit beduidde dan, daf in dat jaar die poort gebouwd is. Dit laatste is fe meer waarschijnlijk, omdat in de acte van 28 April 1598 waarbij magtiging verleend werd tot de aanstelling van eenen schoolmeester, werd gezegd: „voor wien onlancx leeden beneffens „de poorte van den voorsz. weeshuyse" zeker huisje was getimmerd. In elk geval was reeds in 1581, zoo niet vroeger, het weeshuis naar het Westeinde overgebragt, en het huis in de Nobelstraat verlaten. Zoo leest men in schepensacten van 3 Januarij 1581. 13 Mei en Odober 1583, van het „St Ag„nietenconvent, nu t weeshuys;" en in de rekening 1581/2. dat „de twee gebroken huizen in het Zusterhuis, vroeger „verhuurd, thans bewoond syn door de weesen". Duidelijker nog blijkt het uit het request van 4 Dec. 1584, om magtiging tot verkoop van het huis in de Nobelstraat, waarin Regenten zeggen: „hebben — groote moeyte gehad — omme t zelve *) Zie de Riemer, I, p. 542. 33 „huys propys fe maeken en fe brengen tof een bequame „woonplaefse; en ook sooverre gebragf, daf er geen weesen „in Holland beter nog bequamer syn geaccomodeerf, als „deselve weesen jegenwoordig syn. — 't is nu soo. daf „deselve weesen competeert seker huysinge sfaende in de „Nobelsfraete genaemt f oude weeshuys, welke huysinge „nu jegenwoordig es bewoonende eenen Mr. Maerfen Bitter". In 1584 was dus stellig hef huis in de Nobelstraat reeds verlaten. Wij achten hef hier de plaats de verbouwingen, welke hef weeshuis heeft ondergaan, met een enkel woord fe vermelden. Nadaf in 1578 de kerk was afgebroken, schijnt men het daar achter staande klooster, hetwelk niet of slechts gedeeltelijk opgebouwd was, tot weeshuis ingerigt fe hebben. Dit heeft evenwel nog gestadig veranderingen ondergaan, zoo als blijkbaar was uit opgegraven puin, kennelijk afkomstig van kamers van het weeshuis. Uit het jaartal 1597, daf vroeger boven de poort stond, zoo als men op de plaat bij de Riemer kan zien, blijkt, dat men die voorplaats in dat jaar met gebouwen afgesloten heeft, toen men daar de onderwijzerswoning heeft gebouwd. Omstreeks dit jaar, heeft men ook aan de gebouwen, vroeger met riet bedekt, harde, d.i. pannen of leijen daken gegeven In 1621 had eene aanmerkelijke verbouwing plaats, wanneer de Regenfesse M. van Suyrendal. wed. J C. van Wouw, in 1624, aan hef weeshuis eenen rentebrief van f 25 gaf, onder voorwaarde, dat men „in het nieuwe getimmerte", zou stellen dertien glazen, met de wapens van haar, van haren man en van hare twaalf kinderen. Glazen met het wapen van den Haag had het weeshuis reeds vroeger ontvangen, en wel vier in 1595 34 van de Regeering en vier andere in 1616 van weesmeesters van den Haag. Eene oude teekening vertoont boven de poort in de gaanderij, die vroeger op de binnenplaats stond, het jaartal 1636, in welk jaar dus die gaanderij gesteld zal zijn. De oprigting der Fundatie van Renswoude was oorzaak, dat in 1756, ten westen van hef gesticht, ten behoeve en ten koste dier Fundatie, een gebouw gesticht werd. In den muur van daf gebouw werd gemetseld het wapen der Vrijvrouwe van Renswoude met het randschrift: „Maria Duist „van Voorhout, Douairière van Rhede, Vrijvrouwe van „Renswoude" 1), en daaronder het volgende rijm: „Der Duisfen leste telg Maria kleedt en voedt „En queeckf hier op in kunst hef puik der burgerweezen „Haar God, haar land tot eer, wat vroomheid van gemoed „Wordt uit dit liefdewerk wel naer waardij volprezen." Ten oosten van het weeshuis stond vroeger de school; deze werd in 1758 weggebroken, wanneer aldaar werd gebouwd het gedeelte, dat in 1863 alleen staande is gebleven. De gebouwen, welke de plaat bij De Riemer aan straat vertoont, werden in 1771 vervangen door eenen blinden muur met eene poorf, waarboven een steen met het opschrift: „ Burgerweeshuis en Fondatie van de Vrouwe van Renswoude. Die steen is nu overgebragt boven den ingang in de Zak *). Wij achten minder van belang te vermelden de veranderin- *) De ware naam is Duijsf van Voorhout, douairière Van Reede. *) Wij voegen hierbij eene afbeelding dier poorf, genomen naar eene schilderij van H. van Seben, kunstschilder te Brussel, vroeger in het burgerweeshuis opgevoed. VOORPOORT VAN HET BURGERWEESHUIS VÓÓR DE AFBRAAK I 35 gen. welke het inwendige telkens ondergaan heeft; wij zullen alleen de laatste verbouwing mededeelen. Jaren lang had het weeshuis te kampen gehad met den achteruitgang zijner geldmiddelen, een gevolg van de faercering der renten in 1810. Alleen het hoog noodigste was verrigt; de gebouwen, in het begin dezer eeuw reeds oud. waren weder vijftig jaren ouder en dus ook minder geworden. Elke herstelling zou kostbaar zijn; daarbij bezat men wel een uitgestrekt gebouw, doch miste vele en noodige vertrekken. terwijl de bestaande voor de verzorging en een goed beheer zeer ondoelmatig waren. Na rijpe overweging besloten Regenten dus, het oude gebouw door een geheel nieuw te vervangen. hetwelk tevens de gelegenheid zou aanbieden. om later, wanneer de geldmiddelen het zullen toelaten, meer kinderen op te nemen. In hef oude konden hoogstens 56 kinderen behoorlijk gehuisvest worden. Een groot bezwaar was te verbouwen en te gelijkertijd de kinderen op hetzelfde terrein fe doen verblijven. Zonder daf men met groofe moeijelijkheden. dankzij de welwillende medewerking van allen, heeft te kampen gehad, is de bouw op de voorgestelde wijze in 1862 en 1863 voltooid, zoodat in 1864 het geheel zal afgewerkt zijn *). VOORREGTEN AAN HET WEESHUIS VROEGER TOEGEKEND. Voor daf wij de geschiedenis van het gesfichi vervolgen, willen wij een en ander mededeelen over de voordeden, welke hef weeshuis bezat. ') De eerste steen is op plegtige wijze in het voorportaal gesteld den lOden April 16362. 36 Vreemd schijnt het, dat dit gesticht, niettegenstaande vele voorregten, in den aanvang steeds achteruit ging. Voor dien achteruitgang bestonden twee groote redenen: vooreerst de benarde tijdsomstandigheden, die het meerendeel der gegoede ingezetenen den Haag hadden doen ontvlugten en daardoor de collecten weinig of niets deden opbrengen; en ten anderen eene bevolking in het weeshuis, die niet in evenredigheid was met zijne inkomsten. Dit maakte, dat telkens onroerende goederen of rentebrieven moesten verkocht worden om de zaken gaande te houden. Groot waren ondertusschen de voordeden aan het weeshuis toegekend. Reeds bij art. 24 der ordonnantie waren de ambachtsjongens vrijgesteld van gildegeld of jaarpenningen, en was bij art. 32 aan het weeshuis, voor de kinderen en inwonende personen, verleend vrijdom van acdjnsen, contributiën en personele belasting. Later ontving het nog de volgende vrijdommen: bij ord. van 27 Sept. 1566 voor den binnenvader om met de inwoners te waken; bij ord. van 17 April 1565 van de belasting op het bier; bij die van 2 Mei 1365 en 18 Sept, 1566 van den tienden penning: bij die van 10 Odober 1577 van de belasting op de boter en de kaas; bij die van 1 Mei 1571 van het regt op het koren en andere granen, en bij eene andere van dien dag vrijdom der bede van 271 ponden. Ook bezat het reeds in 1581 een zevende in de opbrengst van het oortjes rantsoengeld Van meer belang was, dat art. 33—36 der ord. van 1564 ') Ten einde later niet op dit onderwerp terug fe komen, willen wij/ hier vermelden eenige min of meer beduidende voorregten bij openbare verordeningen later aan hef gesticht toegekend: Resol.—der Sfafen 37 aan het weeshuis gaf het vruchtgenot van de goederen der kinderen. In strijd met hetgeen elders plaats had. bleef het kapitaal aan de weezen *). Hoewel de opneming in het weeshuis voor de kinderen voordeelig was en de nabestaanden van de zorg voor hen ontsloeg, schijnt het steeds een streven geweest fe zijn hef weeshuis van daf geringe voordeel te berooven, zoodat de Regering van den Haag, 27 Maart 1662, eene keur maakte*), waarbij zij, onder bedreiging van boete, de familie der kinderen gelastte opening van zaken fe geven. Daar de ocfrooijen thans zijn afgeschaft, willen wij hier alleen van 4 Junij 1581 (De Riemer, 1, p. 22), wegens eene boete van 50 ponden verbeurd door de Kerkmeesters van Eikenduinen en toegekend aan hef weeshuis. Keur van 30 Junij 1614, waarbij de verbeurde groenten der Leidschen groenfeverkoopers aan hef weeshuis werden toegekend. Keur van hef Hof van 4 Dec. 1640, waarbij de boeten, door de lijkbidders fe verbeuren, werden toegekend aan hef weeshuis. Keur van 6 Maart 1646 en 23 Maarf 1648, waarbij de heltf der verbeurde visch, en keur van 7 Maarf 1667, waarbij hef verbeurde vleesch aan hef weeshuis werden toegekend. Dergelijke voorregten. die evenwel aanhef weeshuis nooif veel hebben opgebragf, vindf men nog vermeld in de keuren van 20 Oef. 1643 op de wijnen, in die van 21 April 164S. ord. 28 Maarf 1661, enz. Bij ord. der Staten van 17 Dec. 1682 verkreeg hef weeshuis vrijdom van de verponding, en bij die van 23 Nov. 1740, jfo 2 Aug. 1743, hef regf van parate execufie. Al die voordeden, voorregten, enz. zijn sedert lang vervallen, even als de /"200,—, welke hef, eerst mef hef dol- en pesthuis, en daarna alleen, van de bank van leening genoot, benevens zekere retributie, welke hef soms b.v. in 1629 en 1632 voor hef spelen door vreemde comedianfen onfving. *) De Crefser in zijne beschr. van "s Gravenhage noemf dif dan ook „een zonderling beneficie voor de weeskinderen." *) De Riemer. I, p. 543. 38 vermelden, daf. 23 Augustus 1749. door de Staten van Holland en West-Friesland aan het Burgerweeshuis een zoogenaamd octrooi van erfregt werd gegeven, hetwelk gelijkvormig was aan dat van het Aalmoezeniershuis fe Amsterdam. Dit octrooi veroorzaakte in 1750 veel beweging onder de burgerij; men beklaagde zich daarover bij de Regering. Regenfen te dier zake door Burgemeesters van sGravenhage om inlichting gevraagd, antwoordden: „dat het regt, „hetwelk het weeshuis op de goederen der weeskinderen al „heeft verkregen bij de 33e. 34e, 35e en 36e artikelen van „de ordonnantie van den 20 November 1564, bij hef octrooy „maar een weinig is geëxtendeert geworden, en dat noch „mef nofable limitatiën." Doch voegden zij er bij, en dit mag wel als een der beste gronden tot verdediging van hef octrooi aangemerkt worden: „vele weeskinderen, die noch „eenige goederen hebben of verwachten konnen, nu niet „ligtelijk van hare naaste vrienden zullen worden geaban„donneerd en aan het weeshuis opgedragen, gelijk al meermalen is geschied." Dit is evenwel zeker, dat hef weeshuis weinig of geen gebruik heeft gemaakt van de regten aan het gesticht bij dit octrooi toegekend. COLLECTEN. ENZ Een ander voordeel waren de collecten, ja zelfs langen tijd waren deze de voornaamste, zoo niet eenige, ondersteuning van het gesticht. Reeds art 29 der ordonnantie van 1564 bepaalde, dat driemalen 's jaars met Paschen, Pinksteren en Kersmis, en nog eens, om de kosten van het 39 wintervleesch fe vinden, op Nieuwejaarsavond, Regenten en vier andere notabele personen met eene schaal zouden rondgaan in de vier kwartieren van den Haag. Art. 30 zeide daarenboven, dat op zon- en feestdagen, wanneer de kerkmeesters omgingen, Regenten met een bord achter de H. Geestmeesters zouden volgen. Later bepaalde eene ordonnantie van het Hof van 17 November 1567, dat Regenten mede te Scheveningen twee of drie personen mogten stellen, die aldaar in het dorp en de kerk zouden collecteeren. Daar de ordonnantie de Leproosmeesters niet noemde, sloten Regenten den 24 Julij 1569 met hen eene overeenkomst, dat zij dezen in de kerk steeds zouden voorgaan. De collecten aan de huizen, voor zooverre de suppoosten van hef Hof betrof met magtiging van het Hof, schijnen omstreeks 1670 opgehouden te hebben. De reden daarvan zal geweest zijn: vooreerst de oprigting van het diaconie weeshuis, en ten anderen de resolutiën van den Magistraat van 23 Junij 1667 en 9 Februarij 1675, volgens welke een derde van de opbrengst aan het dolhuis moest uitgekeerd worden. De collecten in de kerken met een bord, waarvoor later bussen in de plaats zijn gekomen, hebben nog voortgeduurd tot omstreeks 1736, terwijl eene groote bus, aan een der muren van de Groote Kerk vastgeklonken, gelegenheid gaf ten allen tijde van een ieder giften te ontvangen. Die bussen werden niet alleen gedurende de godsdienst-oefening s morgens en 's avonds aangeboden, maar ook bij begrafenissen, wanneer aan de kerkdeur stonden twee weeskinderen: „elk „met eene bus in de hand, om aldaar van de naaste vrien„den en anderen van de begrafenissen, alsmede van degenen 40 „die uit trouwen gaan fe ontvangen, hetgeen de goede lieden „uif meêdogenheid tof aalmoes voor het arme weeshuis ..zullen gelieven fe geven; en daf mede goedgevonden was „met advies als voren; daf nu voorfaen de wapenen in de „kerk opgehangen wordende, in plaats van 4 gld. zullen „betalen 8 gl. fen profijte van voorsz. weeshuys, en in „plaats van 12 gl. voor wapenen mef kwartieren 20 gl, „te weten: die 8 gl. fen profijfe als voren; en is hefzelve den „koster aangezegd, om zich daarna te reguleren, alsmede „de bidders der begravenissen, ten einde zulks tijdelijk de „naaste vrienden op de begravenissen aan te dienen*'1). DE SCHOOL. De Executeurs, die het weeshuis opgerigf hebben, begrepen teregf, dat het niet voldoende was de weezen fe onderhouden, maar daf men ze ook moest onderwijzen. Na in art. 21 der ordonnantie hef godsdienstig onderwijs geregeld te hebben, bepaalden zij in art. 22, daf, zoolang er geen bijzondere schoolmeester in het weeshuis was, de jongens dagelijks zouden gaan naar de groote school, om te leeren lezen en schrijven. De rector dier school had daarom ook toezigf over de jongens. Die van „goeder aert en verstanf" waren, zegt art. 22, zouden later lafijn leeren en in goed geschrift schrijven: terwijl de anderen, doch eersf, „nadat zij redelijk „konnen lezen en schrijven", zouden besteld worden op een ambacht. Op heilige dagen en in de ledige uren zouden de *) Reso!. van den Magisfraaf van 21 Febr. 1620. 41 weezen hebben herhalingsonderwijs. Volgens art. 23 moesten de meisjes leeren lezen en schrijven: wanneer zij dit kenden, moesten zij leeren linnen en wollen naaijen en het huiswerk verrigten. Dit schoolgaan der kinderen gaf aanleiding, zoo hef scheen, tot vele ongelegenheden, daar de kinderen naar school gaande, „insolentie ofte petulantie buyten of op der „sfraeten" pleegden. Om die reden, en ook om de kinderen in ledige uren beter te oefenen, gaf hef Hof, bij dispositie van 88 April 1598 1), magtiging om eenen schoolmeester, die in het weeshuis zou wonen, aan fe stellen. Het onderwijs was, gelijk blijkt, nog zeer gering. Zoo worden nog in eene instructie voor den schoolmeester van 4 Januarij 1612 als hoofdzaken gesteld, hef lezen en schrijven, benevens het leeren van hef Onze Vader, van de tien geboden en van de catechismus. De schooltijd was s morgens van 8—11 en 's namiddags van 1—3 ure. De oprigting der Fundatie van Renswoude heeft eene merkbare verandering in hef onderwijs te weeg gebragt, omdat men daardoor verpligt werd den jongens een hoogere opleiding te geven. De inrigting is thans deze, dat de kinderen tot hun veertiende jaar gewoon lager onderwijs genieten. Zij evenwel, die meerder aanleg foonen, ontvangen ten geschikfen tijde onderwijs in de vreemde talen en in de wiskunde: de andere genieten, wanneer hun vak dit medebrengt, bijzonder onderwijs in het teekenen, of in datgene, waf voor hun volgend beroep noodig is. ') Zie De Riemer, I, p. 542. 42 Ook voor de meisjes, mits zij dit ernstig meenen. is eene goede toekomst weggelegd, en schromen Regenten niet. wanneer zij bewijzen van aanleg en geschiktheid toonen. haar eene meer wetenschappelijke opleiding te geven. LOTERIJ. Wij hebben reeds gezegd, dat Regenten in 1580 ophielden met betalen en in dat jaar alzoo het gesticht inderdaad te niet was gegaan. In 1509 waren Regenten weder ten einde raad, en de algemeene liefdadigheid was niet meer voldoende om in de bestaande behoefte te voorzien. Men zag naar andere hulpmiddelen om. en vermeende die te vinden in eene loterij. De uitkomst beantwoordde aan de verwachting, welke Regenten zich daarvan hadden voorgesteld. Die loterij was oorspronkelijk toegestaan aan de Cloven iersschutterij, bij octrooi jen van 30 Maart 1560. 1 Mei 1561 en 5 April 1580. Het regt tot die loterij werd door Deken en hoofdlieden der schutterij afgestaan aan het weesen het pesthuis, welke afstand door de Staten werd goedgekeurd, 3 December 1603. met vergunning tevens om die loterij, welke slechts eene middelbare was, te veranderen in eene groote. Landerijen, juweelen, gouden en zilveren voorwerpen waren de inleg. Bij besluit der Staten van 29 Augustus 1604, werd de 40e penning, die voor overdragt der landerijen in die loterij moest betaald worden, kwijt gescholden. Om die loterij te begunstigen, bepaalden ook Gecommitteerde Raden den 30sten Maart 1605: .dat het bier bij de treckers, lesiers. .uitroepers, trompetters en anderen de affaires van.de loterij 43 .op den tonnele te doen, gedroncken sal worden, op den„ selven tonnele vrij van impost sal wesen, als de andere .bieren bij de Godtshuysen ingeleyt wordende." De loterij werd in 1605 getrokken 1), wanneer na afloopder trekking, de Vaders van het arme weeshuis en die van het pesthuis ten koste van den Haag op eenen maaltijd onthaald werden *). Welke de opbrengst dier loterij was en hoe deze tusschen beide gestichten verdeeld werd, is onsonbekend: dat evenwel door haar het weeshuis eerst een vast bestaan kreeg en daaraan den grondslag van zijn vermogen te danken had, blijkt niet alleen uit den blaffaard der goederen van 1612, maar ook uit hetgeen Borzegt3): .door het liberaal inleggen in dezelve loterij 't gebreck en ') Voor die loterij had men onderscheiden collecteurs. Een boekjevan een dezer, nog in hef weeshuis aanwezig, bevat onderscheiden deviezen der lofen, als: „Die wat inleyf en is nyef wys, „Die nyef in en leyf, en wacht geen prys. „Daerom en sal ick 'f inleggen nyet laten, „Want het compt den armen weesen te baten." „Ick leg hier in tot caritaten „Heb ick niet, 't is de weesen te baten." „Dit geit werf minnelijck in den Haghe gegeven, „Omdaf d arme weesen daer mef souden vrolyck leven." Uit daf boekje blijkt mede, daf 1 lot kostte 6 sf.: 7 lofen 36 sf.r. 33 lofen 14 gl., 130 loten 28 gl.; 755 loten 194 gl. 4 sf. *) Rek. van den Haag, 1606, f 264. ') Ned. BcroeMcn. IX, p. 376. 44 .behoeftigheid van dien gebeneficeerd, en watter verder van „noodig is, werd jaerlyx door de liberaliteit van de Edelen, „suppoosten, burgeren en inwoonderen rijkelijk geholpen." Na dien tijd nam het gesticht in gegoedheid toe, zoodat bet vrij aanzienlijke geldbeleggingen deed tusschen 1644— 1648 in rentebrieven, en 1658—1680 door aankoop van land. Tof die vermeerdering van welvaart hebben ook niet weinig bijgedragen giften en legaten, welke hef weeshuis bij onderscheidene gelegenheden verkreeg. De 17e eeuw levert weinige geschiedkundige bijzonderheden, dan alleen, dat Regenten, 2 Julij 1651. een geschil mef de Regering van den Haag over hef maalloon, waarvan hef weeshuis steeds een gedeelte genoot, beëindigden met eene dading, volgens welke de Haag in plaats daarvan jaarlijks f200.— aan het gesticht zou befalen GESCHIL MET DIE VAN SCHEVENINGEN. De Riemer I. pag. 532 en volg. vermeldt hef geschil, hetwelk op het einde der 17e eeuw ontstond tusschen den Kerkeraad, de Kerkmeesters en Gasfhuismeesfers van Scheveningen en de Regenten van het weeshuis, daar deze weigerden de weeskinderen van huurlieden te Scheveningen woonachtig in het weeshuis op te nemen. Op een request van eerstgemelden aan de Staten van Holland bragt het Hof bij acte van 12 Od. 1695 *) verslag 'uit. De Riemer zegt daarna: „wat hier verders op gevolgt zij, *) De verplichting is in 1917 voor f 5000 afgekocht. J) De Riemer, 1, p. 556. 45 „konnen wij met geen zekerheid zeggen, maar wel dat er in „den jare 1697 een nieuw weeshuis tot Scheveningen is „gebouwd. Evenwel had hij vroeger pag. 52 reeds eenigzins omstandiger de redenen van de stichting van daf weeshuis opgegeven. Wel hadden Regenten, ook blijkens de acte van 17 Nov.. 1567 *), steeds ingenomen der Buyrluyden van den Hage weeskinderen tof Scheveningen woonagfich; doch bij resolutie van 2 en 7 Maart 1682 weigerden zij de kinderen van Scheveningsche ouders in te nemen, daar volgens de ordonnantie van 20 Nov. 1564 de ouders moesten geweest zijn burgers en inwoners van den Haag, ten minsten vier jaren voor hun overlijden, of wel suppoosten van het HofRegenten voerden daarbij aan, dat om dezelfde redenen uitgesloten waren kinderen van half Loosduinen, Eik-enDuinen, van de geheele noordzijde van de huizen bij den Mallemolen en van den Mallemolen. In 1688 wendde de kerkeraad, gesteund door den predikant van Scheveningen, Cuperus, zich te dier zake tof den Magistraaf, doch vruchteloos. Men vond de vordering der Scheveningers ongegrond, zoodat zelfs de advocaat Van Tongeren zijne diensten weigerde; het schijnt evenwel, dat zij toch iemand vonden, die hunne belangen wilde behartigen. Nadat den 21 Jan. 1695 de kerkeraad zich wederom bij request had aangemeld, bragt hij de zaak bij dagvaarding voor het Hof, alwaar Regenten 5 en 8 Julij 1695 gehoord werden. Burgemeesters verzochten den Staten het geding te doen staken, waarop deze den 1 Oct. van dat jaar het ') De Riemer, I, pag, 532. 46 request stelden in handen van het Hof, hetwelk daarna het voormelde, bij De Riemer fe vinden, verslag uitbragt. Hef einde dezer zaak was. dat de Raadpensionaris Heinsius en de Pensionaris Van der Wiele van Haerlem beloofden alle moeite te zullen aanwenden tot het staken der procedures, in welke pogingen zij slaagden. Op 1 Nov. 1697 foch kochten Burgemeesferen voor f 1710.— het huis van Hendrik Pais te Scheveningen voor een weeshuis, waarna men een kapitaal van f4800—, tot oprigting en instandhouding daarvan, bijeenbragt; in die som nam de stad deel voor /"1600.— en ons gesticht voor f3200.—. Voor laafstgemelde som, welke betaald werd 29 Oef. 1698 en 21 Nov. 1698, kocht het weeshuis te 's Gravenhage, bij acte van 26 Oef. 1698, voor altijd af hef beweerd regt der Scheveningers om hunne kinderen in het weeshuis alhier opgenomen fe zien, Zij sloten die acte met den schepen, de kerk-, gasthuis-, vierboet- en gilde-meesters, de ouderlingen, de diakens en de stuurlieden van Scheveningen. FUNDATIE VAN RENSWOUDE. Wederom kunnen wij een zestigtal jaren mef stilzwijgen -voorbijgaan, dewijl daarin niets merkwaardigs voorviel. Alleen werd, 22 Sept. 1741, voor hef weeshuis het bovenvermeld reglement vastgesteld en werden aan daf gesticht. 2 Aug. 1743 en 23 Aug. 1749, de oef rooi jen wegens het regt van parate executie en erfregt geschonken. Die zaken hebben thans evenwel haar belang verloren. Het jaar 1754 had eenen beduidenden invloed voor het Burgerweeshuis. Op den 26 April 1754 stierf fe Utrecht in 47 den ouderdom van 91 jaren Maria Duyst van Voorhout, douairière van Frederik Adriaan baron van Reede, heer van Renswoude, Emmickhuyzen en Bornewal. Hoewel hare levensgeschiedenis en genealogie reeds bij eene andere gelegenheid zijn medegedeeld 1), willen wij hier kortelijk herinneren, dat zij was eene afstammeling uit een oud en aanzienlijk geslacht. Na eerst gehuwd geweest te zijn met Dirk van Hoogeveen, raad en vroedschap te Leiden, die 17 Julij 1683 stierf, hertrouwde zij 24 Junij 1685 met gonoemden F. A. baron van Reede. Haar eerste huwelijk was kinderloos, en eene dochter uit het laatste stierf in jeugdigen leeftijd. Maria Duyst was eene vrouw, die de wetenschappen en kunsten beoefende. Indien haar laatste wil dit niet reeds aantoonde, zouden wij dit nog met eenige geschriften van haar afkomstig kunnen bewijzen. Een aanzienlijk vermogen, stelde haar in staat om aan die neiging voor wetenschap en kunst in ruime mate te voldoen, anderen in de beoefentng daarvante ondersteunen, en eindelijk gevolg te geven aan eene gedachte, die haar langen tijd schijnt bezig gehouden te hebben. Reeds in 1731, dus achttien jaren vóór den datum van haar testament, was zij over het maken daarvan in drukke briefwisseling met haren lateren Executeur Van Limburg: zij spreekt in die missives van „Regenfen van t weeshuys," die den interest van hare effecten naar haar oogmerk zullen gebruiken. Gaan wij nu den geest en de strekking van haar testament ) De Fundatiën der Vrijvrouwe van Renswoude, gevestigd te Utrecht, Delft en 's Gravenhage, 1736—1836. 48 na. dan gelooven wij, daf volgens hare meening niet alleen de beoefening der kunsfen hier fe lande te veel verwaarloosd werd; maar vooral, daf hef haar getroffen heeft, dat zooveel natuurlijke aanleg, waarmede jongelieden uit den burgerstand begaafd zijn, dikwijls ongebruikt en nutteloos voor de maatschappij verloren gaaf, omdat dien jongelieden de middelen ontbreken, dien aanleg in de jeugd fe ontwikkelen . Niet ieder kon zij helpen; hef dacht haar daarom goed de weezen van de plaatsen harer geboorte, van haar eerste huwelijk, en van haar overlijden, Delft, 's Gravenhage *) en Utrecht, mef eene betere opleiding te begunstigen, Immers bij testament van 11 Maarf 1740 beschikte zij als volgt; „Institueer ik tot mijn eenige en universele erfgenamen „het Sfadskinderhuis der stad Ufrechf, item het weeshuis „der stad Delft ende hef weeshuis van 's Gravenhage, yder „voor een derde portie, met expresse begeerte, dat hef „inkomen van de goederen, die ik aan dezelve respecfivelijk „zal komen na fe laaf en, moeten worden geëmployeerd om „yder in den haaren, nadat het voorsz. inkomen zal toedragen, om eenige van de verstandigste, schranderste en „bequaamsfe jongens, niet jonger als vijftien jaren, maar „wel daarboven in derzelver huizen af te zonderen en aan „fe zetten, hetzij in de mathesis, teekenen of schilderkonst. ') Zij woonde fe 's Gravenhage in hef huis op den hoek van hef Voorhout en hef Kazernesfraafje, waar nu de bureaux der artillerie en van de Geneeskundige dienst der landmagf») gevestigd zijn; dit huis heeff zij gelegateerd aan Mevrouw Van Slingelandf, geboren Pefronella van der Burgh. Een ander huis op de Korte Vijverberg verkochten zij en haar echtgenoot, 23 Dec. 1732, aan de stad Haarlem. 2) Thans de Algemeene Rekenkamer. (Noof 19231 49 „beeldhouwen of beeldsnijder., oeffeningen in zwaare dijkagiën „tot behoudinge van ons land tegens zwaare overstroomin„gen van "t water of dergelijke libre konsten, en de „onkosten van buiten de voorsz. huizen in andere steeden „fe woonen uit de voorsz. revenuen zullen moeten worden „gesupporteerd en betalen," „Daf ook dezelve afgezonderde jongens na het voorschrift „van mijne executeurs in kleedinge zullen worden gedistingeerd vande andere jongens in de voorsz. huizen zijnde, „en successivelijk in vervolg van tijden altijd verschillende „van de andere jongens gekleed zullen moeten worden." De testatrice deed hierna volgen eenige bepalingen betreffende het beheer dier goederen, de aanstelling van eenen Rentmeester en van een ander persoon, later Andifeur genaamd, wien jaarlijks rekening zou worden gedaan. Ter uitvoering van dien uitersfen wil stelden de Executeurs, in April 1756, een reglement voor de drie Fundatiën vast, aan hetwelk, 10 Junij 1736 en 31 Mei 1774, eenige bepalingen werden toegevoegd ter zake van de benoeming van Anditeurs van rekening, en in Junij 1830 wegens de benoeming van de Rentmeesters der Fundatiën. Afzonderlijke reglementen voor de Haagsche Fundatie werden door Regenten gemaakt 1 Mei 1756 en 1 April 1774. De drie Fundatiën, fe Utrecht, Delft en 's Gravenhage, zijn van elkander geheel onafhankelijk, en staan ieder onder hef beheer harer eigen Regenten, te weten: de Regenfen der gestichten, aan welke Maria Duyst haar vermogen vermaakt heeft. Op voordragt van iedere Fundatie wordt door den Magistraat, namelijk Burgemeester en Wethouders, van de gemeente. 50 waar de Fundatie gevestigd is, benoemd een persoon, genaamd Auditeur van rekening. Deze drie Auditeurs oefenen te zamen uit het toezigt over de drie Fundatiën, stellen hare rekeningen vast en benoemen hare Rentmeesters. Vroeger hielden de drie Fundatiën elk jaar vereenigde vergaderingen *): nadat deze sedert 1810 hadden opgehouden, is men in 1861 weder aangevangen, telken drie jaren eene gemeenschappelijke bijeenkomst te houden. De woorden van het testament, en dergelijke libre konsten, hadden reeds aan de Executeurs aanleiding gegeven om bij hun algemeen reglement te bepalen, dat daaronder ook konden gerangschikt worden: „het schilderen, „beeld- en steenhouwen, het scheepstimmeren, het maken „van molens, sluijsen en dijkagiën, de architectuur, zoo civiel „als militair, de navigatie- en stuurmanskunst, het maken van „mechanische en astronomische instrumenten en orlogiën, de „chirurgie en zoodanige anderen, als de heeren executeurs „in het vervolg zullen oordeelen daartoe mede te behooren." Teregt is reeds door anderen opgemerkt, dat de woorden, dergelijke libre konsfen, ruimschoots de gelegenheid aanbieden, welke vakken later mogen ontstaan, ook daarin de jongelieden op te leiden, Wijselijk heeft de erflaatster geene beperkende bepalingen gesteld, iets, waardoor dikwijls de goede strekking van vele testamenten verloren gaat. ) Volgens hef algemeene reglement voor de drie Fundatiën, werden deze vergaderingen ieder jaar gehouden op 26 April, den sterfdag der Vrouwe van Renswoude, fe Oudshoorn of op eene andere plaats. Ook bij gelegenheid van hef jaarlijksch examen bezochten Regenfen elkander. Telken drie jaren had men een gemeenschappelijk examen van de kweekelingen der drie Fundatiën. 51 Wij moeten nog doen opmerken, dat te Delft en te Utrecht twee, van de weeshuizen geheel afgezonderde, woningen voor de kweekelingen der Fundatie gesticht zijn. Te 's-Gravenhage bestaat zoodanig afzonderlijk gebouw niet. Door de erflaatster was dit dan ook niet voorgeschreven: haar testament zegt alleen, dat de kweekelingen in derzelver huizen zullen afgezonderd worden. Alleen hef later reglement der Executeurs schrijft voor, dat de menage zal afgezonderd zijn, wanneer hef getal jongens boven de twaalf is. Aanvankelijk had men in het weeshuis voor de kweekelingen der Fundatie bijzondere vertrekken in orde gebragf: zij stonden zelfs tot 1820 onder een' bijzonderen binnenvader »). Na dien tijd sfaan zij mef de andere weeskinderen onder hetzelfde opzigf, en bewonen met hen dezelfde vertrekken. Niets ware gemakkelijker geweest, dan bij de laatste verbouwing een afzonderlijk gebouw voor de kweekelingen der Fundatie op te rigten. Regenten vermeenden evenwel hiertoe niet te moefen overgaan. Vooreerst was hef niet voorgeschreven, en door de weeskinderen met de kweekelingen onder hetzelfde toezigf te vereenigen, bespaarde men een dubbel personeel. Doch die redenen waren van minder belang. Meer woog, dat die vereeniging de gelegenheid geeft om eerst dan in de ') In 1761 heeft men, in de Fundatie alhier, opgerigt een kabinet *an instrumenten, waarbij later eene verzameling prenten en eene boekerij gevoegd zijn. Het jaarlijksch onderhoud en de aankoop van nieuwe instrumenten maakten hef voortdurend bezit van dit kabinet fe kostbaar, waarom hef in 1830 voor f 4750 aan het Rijk verkocht is. De Koning schonk die verzameling aan de Maatschappij van Nijverheid, die haar naar Brussel overbrngt. 52 Fundatie op ie nemen, wanneer het blijkt, dat de jongens aan de vereischten voldoen, d. i. wezenlijk tot de bekwaamsten en schrandersten behooren. Hetzij de jongens vroeg, hetzij zij eerst later den vereischten aanleg toonen, het oog blijft op hen gevestigd, en de weg tot hunne opneming geopend. Zijn daarentegen beide stichtingen gescheiden, dan moet men in de Fundatie op het oordeel van anderen afgaan: dit kan eene oorzaak zijn, dat jongelieden opgenomen worden, die later toonen voor meerdere ontwikkeling en hoogere opleiding ongeschikt te zijn. In dit geval zal die opneming eene nuttelooze geldverspilling en voor de jongens tijdverlies en schade zijn, daar zij dan geen bepaald ambacht geleerd hebben. De vereeniging van beide stichtingen in hetzelfde gebouw, onder hetzelfde toezigt en dezelfde meesters, geeft daarenboven de gelegenheid om reeds vroeg aan de weesjongens eene betere opleiding fe geven; men behoeft nu daarmede niet te wachten, totdat zij in de Fundatie opgenomen zijn. Ook heeft de ondervinding geleerd, dat hef gezamenlijk verkeer van de weesjongens en de meer ontwikkelde kweekelingen der Fundatie wederkeerig allergunstigst werkt. DE STICHTINGEN VAN 1795—1815. Het vertrek van den Stadhouder en de omkeering van zaken hier te lande in 1795 bleven niet zonder invloed voor het weeshuis. Den len Februarij 1795 vergat men reeds, of had er geen tijd toe, de Regenfen en Regentessen te benoemen, terwijl de dienende, als ijverige aanhangers van het huis van Oranje, niet meer in aanmerking konden komen. De Rentmeester 53 bleef evenwel over, en werd bij missive van de Regering van den Haag: „provisioneel verzocht, als rentmeester van „het Burgerweeshuis deeser sfeede, te continueeren voor de „belangens van het voorsz. huis te waaken, totdat dienaangaande nadere voorziening zal zijn gedaan, alles op deszelfs „verantwoordelijkheid." Eerst 16 April van dat jaar stelde de Regering nieuwe Regenten aan, en magtigde hen voor dat jaar Regentessen te benoemen. Zeer spoedig moesten beide stichtingen dé gevolgen der veranderde orde van zaken ondervinden, daar het weeshuis den 26 Mei 1795. zijn zilver aan den lande moest opbrengen: terwijl de Fundatie voor f 19,500.— in de gedwongen leening moest deelnemen. Ook willen wij hier mededeelen, dat bij eene aanschrijving van den 23en bevorens, de catechisatiekamer in het weeshuis werd aangewezen als de plaats, waar den 26 Januarij 1796 eene grondvergadering zou worden gehouden. Aan Regenten werd gelast papier, pennen, inkt én lak gereed te doen leggen. Langen tijd wist men zich uit verwikkelingen mef de Regering te houden, hoewel dit soms moeijelijk genoeg was. Toen evenwel de jongelieden in 1809 werden opgeroepen om in het leger fe dienen, loonden Regenten, hoe zeer hun dit ter harte ging. Bij een request van 21 van Zomermaand wendden zij zich tot den Koning en verzochten, dat Zijne Majestéit zoude verklaren, daf „de Jongelingen in dat Burgerweeshuis van „den Haag, conform het oogmerk van deszelfs stichting en „inrichting opgevoed wordende, ofschoon ook den ouderdom van sestien jaaren bereikt hebbende, niet behoeven „opgezonden te worden." 54 Het request werd zonder eenige dispositie teruggezonden, en eene nieuwe aanschrijving van den landdrost gelastte, zonder verwijl aan de gemelde aanschrijving te voldoen, en de jongelieden , die hun 16e jaar bereikt hadden. dadelijk naar Utrecht op te zenden of daartoe gereed te houden; mitsgaders, .om „in t algemeen alles aan te wenden, om de jongelingen in „de gemelde gestichten opgevoed wordende, de eigenlijke „roeping tot den militairen dienst te doen geven: en te „zorgen, dat aan derzelver opvoeding de tot dat oogmerk „meest geschikte leiding worde gegeven; zijnde het van de „uiterste noodzakelijkheid, dat alle de werkzaamheden in de „bovengemelde gestichten, welke eenige strekking hebben, „om de jongelingen afkeerig te maken van met ijver en lust „den edelen loopbaan der wapenen in te treden, dadelijk „ophouden." Nog eene poging werd door Regenten in het werk gesteld, en toen ook deze mislukt was. werden, in den nacht van 20/21 Julij 1809, acht jongelingen, voor het leger opgeroepen, door Regenten uitgeleide gedaan en met twee wagens naar Utrecht vervoerd. Alleen de kweekelingen der Fundatie werden voorloopig vrijgesteld, en wel bij de volgende missive, welke wij belangrijk genoeg achten, hier mede te deden: .Secreet. „Koningsdiensf. In den Haag, den lO*" van Hooimaand 1809. N°. 1. „De Landdrost van hd Departement Maasland, ontvangen „hebbende eene secrete missive van den Minister van Eere„dienst en Binnenlandsche Zaken, in dato 8 dezer n°. 122. 53 „daarbij ie kennen gevende, dat naardien mogelijk, betreffende het opzenden der jongelingen, in het gesticht der „Vrouwe van Renswoude wordende opgevoed en onderwezen, „eenige bedenkingen zouden kunnen ontstaan, Hij Minister „had vermeend dienaangaande het welmeenen van Zijne „Majesteit te moeten vragen: en het hem Minister tot genoegen strekte, dat Hoogstdezelve begrepen heeft, dat deze „jongelingen, wier opvoeding meer voor de beoefening der „kunsten en wetenschappen is geschikt, niet dan de laatste „moeten zijn. welke tot den krijgsdienst moeten worden „overgeleverd: dat Hij Minister had gemeend den Landdrost „hiervan te moeten informeeren, ten einde omtrent de op„schrijving of verzending dier jongelingen niets worde gedaan, „voor dat alle anderen, welke in dit departement in de ter„men kunnen gerekend worden te vallen, zijn overgeleverd. „Heeft de Landdrost goedgevonden den inhoud der ge„ melde secrete missive van den Minister voornoemd bij dezen „ter kennis van den Burgemeester van de stad den Haag. als „mede van dien van Delft, tot informatie te brengen; en om „daarvan aan de regenten der Stichting van de Vrouwe van „Renswoude in de respective Steden kennis te geven: met „aanbeveling om ten aanzien van dit provisionele gunstige wel„meene van Zijne Majesteit, omtrent de gemelde stichting, „eene behoorlijke secretesse te observeeren. „De Landdrost voornoemd, „C. G. HULTMAN." Wanneer nu in 1811 weder eene oproeping was geschied, waarbij Napoleon had verklaard, dat hij aan de Godshuizen de gunst wilde betoonen om eenige hunner kweekelingen ie 56 plaatsen in het regiment kweekelingen der keizerliike garde, welk gefal voor den Haag zou bedragen 19, waaronder twee uit ons gesticht, tusschen de 15 en 20 jaar oud: zoo bleek het, dat zes jongelingen in dit huis de geschiktheid daartoe hadden, en alzoo in de termen vielen. Regenten lieten door het lot uitwijzen, wie die zoogenaamde gunstelingen zouden zijn. Toen het nu bleek, dat de andere Godshuizen hun contingent niet konden leveren, dewijl velen wegens gebreken waren afgekeurd, werd aan Regenten van ons weeshuis gelast ook de andere jongelieden op te zenden. Regenten schreven daarop eenen brief aan den Maire, waarin zij inlichtingen vroegen, of de maatregel algemeen was voor alle gestichten, dan alleen voor die van den Haag. Het andwoord van den prefect was van den volgenden inhoud; La Haye, le 23 Aoüt. 1811. „Laudifeur au conseil dEfaf. baron de .1'empire, Chevalier de la legion d'honneur, „de J'ordre du merite de Bavière, Préfet des „Bouches de la Meuse." a .Messieurs les régens des orphelins bourgeois. „Les jeunes gens des autres hospices du dept.. Messieurs, „agés de 18 a 20 ans ont comparu, et je vous prie de m'en„voyer les vötres dans une heure au plus tard; vous ne pou„vez sans vous exposer a des recherches, justement méritées, „vous refuser a les faire jouir de lavantage. que leur accorde „Sa Majesté. Elle daigne les admettre dans sa garde, lors- 57 „quils ont atteint l age de la conscription: ils ne pourront „plus servir, que dans la ligne. „Veuillez faire en sorte, que dans une heure vos jeunes „gens se présentent a la Préfecture: j'ai d'autant plus lieu „detre étonné. de ne point les voir, que M. Ie Maire. Président de votre commission, en avait donné 1'ordre le plus „précis. „J ai 1 honneur de vous saluer avec une parfaite consi„dération, „G. DE STASSART." Eén uur werd slechts voor de uitvoering van dit willekeurig en onder bedreiging gegeven bevel gelaten! Het was dus niet bevreemdend. dat Regenten ten hoogste verontwaardigd waren. Wel voldeden zij aan dit bevel, doch te gelijker tijd dienden zij hun ontslag in, hetwelk zij alleen op dringend verzoek van den Maire weder introkken. Van de dertien jongelingen, die op die wijze naar het leger zijn vertrokken, zijn drie nooit, en één gebrekkig teruggekomen, Kort daarna troffen rampen van anderen, en wel van financiëlen aard de beide stichtingen. In 1810 toch had de tiercering van de renten der publieke schuld plaats. Was dit een gevoelige ramp voor beide stichtingen , het meest leed daardoor de Fundatie van Renswoude, dewijl deze bijna niet anders, dan publieke schuld bezat. Haar toestand werd zoo ongunstig, dat zij in 1811 voor f 15000 aan effecten moest verkoopen, en niettegenstaande alle mogelijke bezuinigingen, en het-terugbrengen van de meeste kweekelingen in 58 het weeshuis, nog in 1814 f 4700 non het laatstgemelde gesticht schuldig was 1). Het weeshuis, hoe groot zijn verlies ook was. leed minder, omdat het, behalve publieke schuld, nog andere effectenen ook landerijen bezat. Om de zaken gaande fe houden, werden dadelijk afdoende maatregelen genomen. Vooreerst werden alle jaarwedden en de kosten van uitzet der kinderen mef een derde verminderd, terijl de zoogenaamde douceurs voor de kinderen werden afgeschaft. In plaats van ieder jaar ontvingen de kinderen alleen om de twee jaren eene nieuwe kleeding; ook werden de herstellingen aan de gebouwen tof hef het allernoodigste bepaald. Daarenboven werd zoo veel mogelijk op de voeding der kinderen bezuinigd, en besloten, dat suppoosten en kinderen voortaan uit één pof zouden eten. Die doortastende maatregelen hebben hef weeshuis in stand doen blijven, en een goed finantieel beheer heeft het daarna tof zijnen vroegeren toestand feruggebragf. ') Dit verlies in renten, waardoor de Fundatiën fe Delft, 'sGravenhage en Utrecht getroffen werden, deed in 1810 voorstellen de drie stichtingen fe vereenigen. Hef lof zou beslissen, waar de Fundatie zo* gevestigd wezen; de kapitalen van iedere Fundatie zouden afzonderlijk beheerd worden, en elke Fundatie zou een aandeel in de kosten betalen, naar evenredigheid van hef aantal kweekelingen. dat zij inzond. De verwezenlijking van dit plan stuitte daarop af, daf eene der Fundatiën tot voorwaarde stelde, dat „na de loting, de respecfive Fundatiën nog hun geheel bicven. om al of niet in de amalgame te komen." 59 PENNING VAN G. M. T HOEN. Reeds vroeger hadden wij gelegenheid op te merken, hoesoms door verkeerde bepalingen het goede doel kan verloren gaan, hetwelk een erflater zich had voorgesteld. Dit bleek mede uit eene making van een niet onaanzienlijk kapitaal door Mr. George Michael 't Hoen, Ontvanger der directe belastingen, overleden in 1826. Aan het legaat toch had hij de voorwaarde verbonden, dat ook aan de weezen in ons gesticht bij de godsdienstoefeningen het armenzakje zou aangeboden worden. Zij zouden daarin geen geld geven, maar eenen penning, welken hij bij zijn leven reeds had doen slaan. Maandelijks zouden die penningen tegen ƒ 26.— door het gesticht ingewisseld worden, voor de moeite waarvan de binnenvader zou genieten ƒ 25.— 'sjaars. Uit de inkomsten van hetzelfde kapitaal moesten de kinderen wijders ontvangen wekelijks eenen cent. welken zij zouden geven in bet zakje voor het onderhoud der kerk. en eenen gulden, uit te reiken voor de armen, bij het doen hunner belijdenis en bij het Heilig avondmaal. Bij die beschikking had de Diaconie mede belang: regt-' streeks kon dit legaat dus niet geweigerd worden. Regenten deden evenwel hunne bezwaren kennen, waarvan het gevolg was, dat de magtiging tot aanvaarding van het legaat werd geweigerd. Welk nut toch kon die beschikking hebben? Geen hoegenaamd; doch veel kwaad kon zij veroorzaken, daar zij bij de weezen eenen dwazen hoogmoed moest aankweeken, terwijl zij het geticht met eene nuttelooze administratie belastte. 60 BEURZEN VOOR THEOLOGISCHE STUDIËN. In 1828 en 1845 verkreeg het Burgerweeshuis hef bestuur van fwee beurzen voor theologische studiën. Voor de eerste was hef kapitaal beschikbaar gesteld door Leonard Boeije, extraordinaris klerk ter secretarie van Holland, overleden te 's Gravenhage, 25 Januarij 1779. De tweede was een legaat van Mevrouw Esther Jeanne Hartmann, weduwe van den vroegeren Regent Mr. Cornelis Emilius van Doeveren, overleden 15 Mei 1843. EEUWFEEST DER FUNDATIËN VAN RENSWOUDE. Werd, 7 Junij 1781, te 'sGravenhage gevierd het vijfen-twintigjarig bestaan der drie Fundatiën van Renswoude. in 1806 vierde men daarvan hef vijftigjarig besfaan te Delft. Bij die gelegenheid werd eene medaille geslagen, vertoonende aan de eene zijde een altaar mef de wapens der Vrouwe van Renswoude en der steden Delft. Utrecht en 'sGravenhage. Het altaar, bestraald door de zon. heeft aan den voet bouwkunstige instrumenten. Op hef altaar staat het cijfer L. daarboven: „Renswoudsche Stigtingen" en daaronder: „Gevierd te Delft den 28 May 1806." De andere zijde geeft de afbeelding eener vrouw. die een kind aan de borst draagt en twee anderen weezen den tempel der wijsheid foonf, aan den voet van dien tempel ligt de horen van overvloed. Rondom leest men: „De liefde leert en kweek!. „Waar oud'ren zorg ontbreekt. Van deze medaille, waarvan de stempel thans gebroken is. zijn geslagen drie gouden voor de Auditeurs van rekening. 61 vergulden voor de Regenten en Rentmeesters, en verder zilveren exemplaren. In 1831 zou men het vijf-en-zeventigjarig bestaan gevierd hebben, ware het niet. dat de benarde tijdsomstandigheden dit verhinderd hadden. Te eerder besloot men dus in 1856 het honderdjarig bestaan te vieren. Van die feestviering is eene bijzondere beschrijving in het licht gekomen, waarbij wij alleen dit willen voegen, dat, tot aandenken van dit feest, mede is vervaardigd een medaille, waarvan 37 zilveren en 107 bronzen exemplaren geslagen zijn. Die medaille vertoont aan de eene zijde het borstbeeld der Vrijvrouwe. met het omschrift: „Maria Duyst van Voorhout, douair. Van Reede van Renswoude, geb. 22 Jan. 1662, overl. 26 April 1754; „aan de andere zijde drie geniussen, houdende de wapenschilden der gemeenten Delft, Utrecht en 'sGravenhage, en daar tusschen in eenen laurierkrans de woorden ^ „Op het eerste eeuwfeest der Fundatiën van Renswoude „gevierd te Utrecht 23 Mei 1856." DE KINDEREN. HUNNE STRAFFEN EN BELOONINGEN. „Een wees." Dit woord alleen is genoeg, het gevoel van ieder weldenkend mensch op te wekken voor het arme kind, wien God zijne ouders ontnomen heeft. Veel missen zij; zal een weeshuis goed zijn, dan moet het zoo veel mogelijk terug geven wat de dood der ouders aan het kind heeft ontnomen, d. i. liefde en familieleven. Liefde! fe leeren, hoe wij die aan weezen kunnen betoonen, is onmogelijk. Doch dat de weezen hef voelen en begrijpen, of men al of niet uit liefde voor hen leeft en handelt, is zeker. 62 Weezen zijn kinderen; zij hebben hunne ondeugden en gebreken. Vroeger werden zij, ook in ons gesticht, wegens hunne ondeugden streng gestraft: op een bank uitgestrekt werden zij geslagen; voor geringe vergrijpen werden zij opgesloten, terwijl zware blokken aan hunne armen ofbeenen vastgeketend werden, of wel, zij werden gekleed met een ■gewaad, dat hunne vergrijpen aantoonde. Hielpen die straffen? wij betwijfelen dit zeer. De tegenwoordige straffen zijn eene ernstige vermaning, te huis blijven of inhouding van een weekgeld 1). De ondervinding heeft reeds geleerd, dat die geringe straffen op den duur goed werken, en dat bij ernstige vergrijpen een verachtende blik, en de gedachte van tegenover de anderen zich vernederd te gevoelen, al eene zeer gestrenge straf is. In 1863 was hef getal der opgelegde straffen fwee derden minder, dan fwee jaren vroeger. Ook in de wijze van beloonen heeft men verandering gebragt. Vooreerst was het vroeger de gewoonte, jaarlijks ën bij hef schoolexamen, èn bij dat voor den predikant, prijzen ') Dif weekgeld is van f 0.02 tof f 0.30 voor ieder kind. Bij het verlaten van hef gesfichf onfvangf daarenboven ieder kind een uitzet, hetwelk voor de jongens f 173, en voor de meisjes f 150 bedraagt. Daarenboven ontvangen de meisjes, die zich gedurende twee jaren, na het verlaten van het huis, goed gedragen hebben, een douceur van f 50. Vroeger werd hef door de kinderen verdiende loon door hef gesfichf genoten. In 1732 heeff men aangevangen hun dit loon voor de helft, en in 1740 hun dif voor hef geheel fe laten. Thans hebben zij daarvan een derde, terwijl fwee derde voor hen op de spaarbank uitgezet en bij hun vertrek hun uitgekeerd wordt. Indien zij straf beloopen, is de wekelijksche uifkeering door hen verbeurd. Een en ander is eene gunst hun toegestaan, en geen regt. 63 uit te deelen. Ieder kind, alleen dan niet, wanneer zijn gedrag voortdurend reden tot ontevredenheid had gegeven, ontving een meer of min kostbaar boekwerk. Buitengewone ijver en de meerdere ontwikkeling van het kind werden minder in aanmerking genomen. Men vreesde wangunst op te wekken, en daarom ontving bijna ieder kind eenen prijs. Nu bleek het evenwel, dat aan de meesfen die boeken onverschillig waren en sommigen ze verkochten. Die prijsuitdeelingen heeft men dus afgeschaft; in plaats daarvan ontvangen de kinderen thans het bovenvermelde weekgeld. Andere belooningen zijn het doen van kleine of grootere toeren in den omtrek, hetgeen ook de gelegenheid geeft, om den gezigtskring der kinderen uit fe breiden. Door de verbouwing zijn jongens en meisjes streng van elkander afgescheiden: echter is daardoor het weeshuis nog aan geen klooster gelijk. Integendeel Regenten willen gaarne jongens en meisjes onderling zien te zamen komen, mits onder toezigt, en niet, zoo als vroeger dikwijls plaats had. in het geheim. BESLUIT. Wij hebben de geschiedenis onzer stichtingen medegedeeld. Het is Meidag 1864; driehonderd jaren heeft het Burgerweeshuis bestaan, en vóór acht jaren vierde de Fundatie haar honderdjarig bestaan. Hebben die stichtingen voldaan, aan hetgeen men van haar verwachtte ? Het antwoord hierop zullen wij aan anderen overlaten. Eenige opmerkingen houde men ons evenwel te goede. Waren de executeurs van Crispijn en Agnyese voortgegaan ie handelen naar de letter van het testament, het over- 64 schietende kapitaal was binnen een of twee jaren door de luije bedelaars van den Haag opgegeten en verdronken geweest: vruchteloos zou men het alzoo verkwist hebben. Met het kleine overschietende kapitaal is het weeshuis gesticht. Op menig geacht en gezeten burger, of brave huismoeder, in ons gesticht groot gebragt, zouden wij kunnen wijzen, die anders, bij gebrek van middelen, geene of een slechte opvoeding zouden ontvangen . hebben en derhalve door den dood der ouders tot den behoeftigen stand gebragt zijn. Een krachtig element ligt er in den arbeidersstand; het schijnt evenwel, dat niet alle kinderen daaruit eene betere opvoeding en beschaving door ontwikkelend onderwijs willen of kunnen aannemen. Kinderen van gezeten burgers daarentegen brengen, als het ware, reeds dadelijk den aanleg tof meerdere ontwikkeling mede. Van hef grootste belang is het dus tof bevestiging der burgerij, de arme weezen uit dien stand eene goede opvoeding te geven. Daartoe dient dif gesticht. Wegens de resultaten, welke het weeshuis in de twee eerste eeuwen van zijn bestaan heeft opgeleverd, kunnen wij weinig mededeelen. Vooreerst is daarvan weinig of niefs aangefeekend; doch ten anderen gelooven wij, da} die resultaten niet veel beteekenend waren, daar alleen gezorgd werd voor onderhoud, en een weinig onderwijs in lezen en schrijven, terwijl de kinderen daarna op een ambacht besteld werden. De derde eeuw daarentegen leverde uitmuntende menschen, zoowel in wetenschappen en kunsten, als in velerle betrekkingen. Ontegenzeggelijk is dif alleen te danken aan de oprigting der Fundatie in het weeshuis. Wel genoten slechts enkelen onmiddellijk de voordeden dier Fundatie; doch die stichting 65 deed en doet steeds het oog gevestigd houden op de intellectuele ontwikkeling der kinderen. En, waarom zouden Regenten het ontkennen, zijn niet alle kinderen geschikt om in de Fundatie opgenomen te worden; die stichting geeft gelegenheid, van het onderwijs, hetwelk de kweekelingen der Fundatie ontvangen, tevens den weesjongens te doen genieten. Regenten moedigen dit aan, daar zij ook op die wijze eene ruimere keuze voor de Fundatie verkrijgen. Regenten hadden eerst het voornemen bij dit geschiedkundig verslag te voegen eene naamlijst van de kinderen uit het gesticht, die zich gunstig in de Maatschappij onderscheiden hebben. De reden, waarom zij aan dit voornemen geen gevolg gegeven hebben, is deze: dat, naar hun oordeel, met betrekking tot het Burgerweeshuis, de man, die braaf en eerlijk zijn beroep te 's-Gravenhage heeft uitgeoefend en zijne kinderen goed heeft opgevoed, de vrouw, die eene brave huismoeder is geweest of in eene of andere betrekking ten nutte van het algemeen werkzaam was. moeten geacht worden zich evenzeer gunstig in de Maatschappij onderscheiden te hebben, als de geneesheer, de bouwkundige of wie ook, die later door zijne wetenschap of kunst is beroemd geworden. Daarenboven, velen zijn óf nog in leven, of wel is ons van hen weinig bekend geworden. Om die redenen hebben Regenten begrepen liever geene namen te noemen. Is de inrigting, de wijze van opvoeding en onderwijs in onze stichtingen onberispelijk en voor geene verbeteringen vatbaar? Het zij verre van ons dit te willen beweren, de verbeteringen telkens ingevoerd, bewijzen dit. Het verbeteren echter, 66 dat Regenten willen, is geheel iets anders, dan dadelijk en telkens veranderen. Zoo ergens, kunnen verbeteringen in zoodanige stichting niet anders, dan na rijp beraad ingevoerd worden; terwijl de ondervinding leert, dat de beste theorie kan falen, wanneer de menschen ontbreken om haar in praktijk fe brengen. De drie eerste honderd jaren van het Burgerweeshuis zijn voorbij, en het laatste jaar van de derde eeuw heeft het oude gebouw, waaraan zoo vele herinneringen verbonden waren, zien nedersforfen om plaats te maken voor een nieuw en beter ingerigt weeshuis. God geve, dat de ingetreden vierde eeuw een groot aantal brave, uitnemende en verstandige burgers voor 's-Gravenhage en de Maatschappij oplevere, van wien men getuige: „de beste burger, de beste christen". Regenten zullen trachten de stichtingen steeds meer en meer, en wanneer de middelen het toelaten, ook voor meerderen, aan haar doel te doen beantwoorden. Burgers van 's-Gravenhage, het is mogelijk, hetgeen God verhoede, daf gij later wenscht uwe kinderen, of kinderen uwer betrekkingen en vrienden, in de voordeelen der stichtingen fe doen deelen. In elk geval zij, die thans in die stichtingen wonen, zijn kinderen van hen, die vroeger Uwe medeburgers waren. Op velerlei wijze kunt ook Gij in het belang dier weezen werkzaam zijn; ondersteunt hen en helpt Regenten, waar, in het belang dier weezen, Uwe bijstand en hulp ingeroepen worden of noodig mogten zijn. U, Weezen, die hier waart, zijt of komen zult, roepen Regenten de schoone woorden toe van Ds. R. Bennink 67 Janssonius, gezongen bij hei leggen van den eersten steen van het nieuwe gebouw, woorden, die het verleden en het heden aan de toekomst knoopen: „Gewis! hier heeft der Weezen mond, „Drie eeuwen lang Uw trouw verkond, „En daf Verleden roept aan Heden „En Toekomst luid hef heilwoord foe: „Nooit wordt Uw God des zeegnens moe!" NAAMLIJST VAN REGENTEN. REGENTESSEN EN RENTMEESTERS. BENEVENS VAN BINNEN-VADERS. BINNENMOEDERS EN HOOFDONDERWIJZERS VAN HET BURGERWEESHUIS REGENTEN. 1564—1572 Willem van Berendrechf, Secretaris van het Hof: 1564—1563 Simon van der Does, Schout '); 1364—1363 Dirk van der Moeien of Mole. Secretaris van het Hof; 1366—1567 Jacob van Dorp, Schepen; 1366—1572 Jacob de Jonge van Baertwijck, Weesmeester en Rentmeester van Wassenaar: 1566—1569 Mr. Melis van Haeffen, Advokaaf; 1369—1573 Dirk Peau of Pauw, eerst Schepen, en later Bailiu; 1572—1584 Simon van der Does, bovengenoemd; 1572—1575 Johan Purtijck, de oude, Secretaris van het Hof; 1575—1575 Mr. Aernt van der Hooch, Advokaaf; 1575— 1579 Vincent van Wieringen, Schepen; 1576— 1585 Jan Wolf, Schepen: 1579—1586 Joost Jacobsz. van Hoogenhouck, Goudsmid en Schepen; 1584—1597 Thomas Geniefs, Onfvanger van Espargne, Secretaris van het Hof; 1584— 1585 Hendrik Hofman, Vroedschap, Waard in den Briel; 1585— 1586 Cornelis Wielend, Schepen, Deurwaarder bij hef Hof; 1586— 1590 Cornelis Sybranfsz. van Brede rode. Schepen; ') Zijne genealogie vindt men bij Luiscius, Woordenboek D. 163. Hij was eersf gehuwd met Elisabeth Semsdr. van der Mersche, en daarna mei Marifgen Jacobs de Wilde. 70 1557—1587 Dirk Duyfs, Deurwaarder bij hel Hof; 1587— 1568 Joosf Jacobsz. van Hoogenhouck, bovengenoemd; 1588— 1599 Gijsbrecht van Hoogenhouck, Secretaris van hef Hof; 1591—1595 Cornelis Wieland, bovengenoemd; 1595—1597 Evrard Quirijns van der Ma es, ook genaamd Guérard Geurijnsz., Kastelein van hef Hof en Glazenmaker; 1598—1609 Herman Verbies, Advocaat; 1598—1599 Arinus Schrevels van Teijlingerbrouck, of wel van Tedinger- brouck, Schepen; 1600—1602 Heyndrick Moons, Weesmeester; 1600— 1601 Adriaen Huijgen den Ouden, Schepen; 1601— 1602 Anfhonis van Cafz, Burgemeester; 1602— 1607 Johan Purfijck, Secretaris van hef Hof; 1602—1608 Evrard Quirijns, bovengenoemd; 1607— 1610 Willem van Baersdorp, Raad Ordinaris in hef Hof; 1608— 1611 Goverf Jacobsz. van Duijnen, Burgemeester; 1609— 1613 Mr. Johan Boelen, Advokaaf; 1610— 1616 Johan van der Haer, Commies van Financiën; 1611— 1614 Cornelis Jacobsz. van Wouw, Lakenkooper, Schepen; 1614—1615 Mr. Pieter van Veen, Advocaat; fen onregfe door sommigen genoemd Pensionaris van s-Gravenhage; 1614— 1615 Claes Cornelisz. van Brederode, Burgemeester. 1615— 1617 Mr. Johan Quarfelaer, Oud Burgemeester; 1615— 1635 Cornelis Jacobsz. van Wouw; bovengenoemd; 1616— 1617 Johan Jansz. Wolff, Apotheker, Schepen; 1617— 1618 Claes Cornelisz. van Brederode, bovengenoemd; 1617— 1646 Johan van der Haer, bovengenoemd ; 1618— 1623 Jacob van Mierop, Griffier bij de Rekenkamer, Raad en Meester van de domeinen; 1624—1633 Jan Jansz. Cocq, Schepen, Burgemeester; 1633—1644 Nicasius Hanneman, Burgemeester. 1633—1641 Mr. Pieter Stalpart van der Wiele, Schepen, Ontvanger van de Sociëteit; 1641—1644 Mr. Jacob Snels, Oud Schepen, Raadsheer in baf Hof van Brabant; 1614 1649 Cornelis van Hoogenhouck, Commies; 71 1644—1634 Johan van Wouw Cornelisz., Schepen ; 1647—1653 Mr. Hendrik Both van der Eem, Schepen; 1640—1657 Adrianus van Boschuijsen, Kapitein van 'f Orange, blanche, bleu vendel; 1653—1696 Mr. Johan van Duijnen, Burgemeester. 1633—1676 Mr. Jacob van der Does, Oud Schepen, Rekenmeester van de gemeene middelen; 1657—1670 Mr. Nicolaas van Rhijn of Rijn, Oud Schepen; 1670—1679 Wilhelm Donker, Oud Burgemeester. 1677— 1681 Mr. Pieter Stalpart van der Wiele, Oud Schepen i 1678— 1689 Pieter van Groenevelf, Oud Burgemeester; 1681—1691 Mr. Jacob van der Hoeven, of van der Houven, Heer van Heeswijk en Diater, Pensionaris van 's-Gravenhage. 1689—1701 Mr. Johan Rosa, Burgemeester. 1691—1720 Mr. Ewoud Brandt. Schepen, Burgemeester; 1696—1737 Mr. Gijsbert van Kinschot, Schepen, Burgemeester; 1701—1705 Willem Turnhout. Schepen: 1705—1730 Mr. Adriaen van Spierinxhouck, Burgemeester, Bewindhebber der W. I. Compagnie; 1720—1744 *) Willem van Assendelft, Schepen. Tresorier van den Koning; 1730—1740 Jacob de Bije, Schepen; 1737—1776 Mr. Jan Hudde Dedel, Burgemeester; 1740—1748 Mr. Johan fen Hove, Oud Burgemeester, Griffier bij de Leenkamer en Ontvanger der Sociëteit; 1744—1753 Hendrik van Ourijk, Schepen en Secretaris der Generali- feifs-munfkamer; 1748—1763 Mr. Johan Steenis, Schepen, Secretaris der Stad; 1733—1770 Mr. Carel de Lille, Oud Burgemeester; J763—1782 Mr. Adriaan van der Goes, Burgemeester; 1770—1780 Mr. Johan Dierquens, Burgemeester; 1777—1795 Mr. Govert Franco van Slingelandf, Schepen; 1780—1783 Mr. Johan Francois van Bijemonf, Schepen; 1782—1787 Mr. Pieter van de Poel, Schepen: *y Hef jaartal zijner benoeming en daf der aftreding van Mr. E. Brandt zijn niet zeker; bel kan ook 1731, 1722, 1723 of 1724 geweest zijn. 72 1783—1793 Mr. Paulus Beelaerfs. Schepen. Secretaris der Generaliteifsmunf kamer; 1787—1793 Mr. Diederik van den Burch, Heer van Spieringshoek; Van 1 Februari—16 April 1793 waren er geene Regenfen en Regenfessen. 1793—1796 Joannes Colla, uit den Raad, Behanger; 1793—1798 Mr. Leonard van de Kasfeele, Schepen en Advocaat; 1793—1796 Joannes Huijgens, Hoogheemraad van Delfland; 1796—1798 Leonard Thomeeze of de Thoméze. lid van den Raad: 1796—1809 Dirk van der Aa. Schilder; 1798—1799 Johannes Hermanus Noordbeek, Notaris: 1798— 1803 Adrianus Wegman, Zilversmid; 1799— 1609 Jacob Florijn, Mathematicus: 1803—1808 Mr. Nicolaas Jacob Gallé, Regfer in de Regfbank; 1808— 1827 Mr. Johan van Hees, Heer van Berkel en Rodenrijs, Schepen; 1809— 1830 Mr. Hendrik Maurifs van der Goes, Vrederechfer in hef le kanton. Wethouder: 1809—1809 Mr. Jacob de Kempenaer; Advocaat; 1809—1823 Mr. Ocker Repelaer van Driel, Minister der Hervormde Eerediensf; 1823—1844 Mr. Cornelis Emiüus van Doeveren, Wethouder; 1827—1838 Mr. Jean Louis Theodore Consfantijn van Oldenbarneveld, gen. Wifte Tullingh, Ontvanger der Stad; 1830—1845 Coenraad Carel Vincent, Baron van Boefzelaar, Rijkskassier; 1836—1862 Jhr. Mr. Laurens de Wifte van Gffers, Wethouder; 1845—1853 Jhr. Johannes Cornelis de Jonge, Wethouder en Archivarius van het, Rijk; 1646 Jhr. Frans Alexander, Ridder van Rappard, Secretaris-Generaal, en lafer Raad-advisenr bij hef Departement van Oorlog: 1853 Jhr. Mr. Benedicfus van den Velden, Vice-Presidenf van den Hoogen Raad der Nederlanden -, 1862 Mr. Henrik, Baron Collot d'Escury, Wethouder. REGENTESSEN. 1364— . . . Cornelia van der Does, wed. Cornelis van Haeffen, Procureur voor hef Hof; 73 1564—. . . Machlelf Willemsdochter van der Griep, huisvr. van Adriaen Aerts van der Aer, Subsf. van den Proc.-Gen. bij het Hof; 1364— . . . Lucia Jansdochter van de Graeff, huisvr. van Jan Diericze. wijnverlater *) 1580—1588 a) Anna van der Goes *): 1580—1588 Cafharina IJsbranfs Sfarck, wed. Jan Jansz. de Feuer of de Fébure; 1580—1588 Jufvrouw Moons*); 1591—1597 Dijeuwer van Dam, wed. Adriaen Jacobsz. Houchgeest, Schepen; 1593—1594 Alijdf van Weijburch, wed. Jhr. Cornelis Oem van Wijngaerden, Raad in het Hof: 1593— 1596 Marifgen Jacobs de Wilde, wed, Simon van der Does, bovengenoemd; 1594— 1596 Machtelf Herweijer, wed. Mr. Huijch van Nijeveen, Nieuwen- veen of Nieveen, Doctor in de Medicijnen; 1596—1598 Catharina van Monffoorf, echtg. van Mr. Dominicus Booth, Raadsheer in hef Hof, Schepen; 1598—1598 Geerfruid van der Aa, echfg. van Willem van der Meer, Advocaat, en later Pensionaris te Schiedam; 1598—1599 Engelburta of Angela van Weeresfeijn, wed. Sebasfiaan Loosen, Raadsheer in den Hoogen Raad; 1600—1601 Maria Jans van Suijrendael, Surendael of Zuijrendael, echtg. van Jacob Cornelisz. van Wouw. Burgemeester: ') Bij de Riemer staat foutief Endelucia voor ende Lucia; de naam van de Graeff vindt men in de oorspronkelijke ordonnantie. a) Deze drie volgende Regentessen hebben, volgens de rekeningen, in dien tijd gediend ; doch het jaar harer aankomst en aftreding is onbekend. Het is mogelijk, dat tusschen 1364—1380 en 1388—1399, even als van 1610—1621 nog eene of meer Regentessen geweest zijn, wier namen wij niet gevonden hebben. 3) Wie deze geweest is, is onbekend. In 1393 vonden wij fe 's-Gravenhage Anna van Waerde, wed. Willem van der Goes; ook kan zij geweest zijn Anna van der Goes, gehuwd met Christiaan of Kersfant van Alkemade. 4) Misschien was deze Dignum Moons. wed. Pieter Willems Moons of Moens, welke wij genoemd vonden in eene rekening van den Haag 1386/7 fol. 41 : of wel Cunera van der Haer, wed. Mr. Reijnier Moons. Raad in hef Hof. 74 1600—1602 Agniesen Bruijnen Caesar, echtg. van Alberf Heindrick van van Leuningen, Schepen. Haar eerste echtg. was Harmen Schinkel, de Deldsche Martelaar; 1600— 1601 Josina Dirxs van Santen, echtg. van Evrard Quirijns van der Maes, bovengenoemd; 1601— 1610 Maria van Berckel, echtg. van Dirk van der Does, Advo¬ caat, en later Commies der Staten van Holland; 1601— 1602 Jannefgen Paeuw, echtg. van Cornelis Eransz. (van Gees- dorp). Deurwaarder bij hef Hof; 1602— 1603 Neelfgen Joosten van Hoogenhouck, wed. Jan Aerfsz. van der Hooch of Hooge, Brouwer fe Delft: 1602— 1606 Josina Splinter, echtg. van Mr. Dirck van Berckel, Advocaat en later Advocaat Fiscaal van de Generaliteit; 1603— 1610 Abigail Fagel, echtg. van Mr. Nicolaas Cromhouf, Raad in het Hof; 1606—1610 Maria Splinter, wed. Willem de Jonge, Burgemeester van Dordrecht; 1617—1619 ') Elisabeth Jacobs, echfg. van Goverf Jacobsz. van Duijnen* bovengenoemd; 1617—:1619 Margarefha Jansz., echfg. van Jan Claesz. Splinter, Schepen; 1617—1619 Johanna van Suijrendael, echfg. van Leonard La Main, Sollicifeur; 1621—1651 Machfelf Aelbrechfs van Leuningen, Luijnigen of Lunigen, wed. Hillebranf Jacobs van Wouw, Drukker voor de SfafenGeneraal; 1621—1624 Maria Geniefs, wed. Gijsberf van Ouwafer of Oudewafer, Secretaris van hef Hof; 1621— 1622 Godelieve van Casembroof, wed. Erick van Sypesfeijn, Commies bij de Generaliteifs-linancièn. 1622— 1624 Sibille van der Mersche, echfg. van Cornelis van der' Goes, Auditeur bij de Rekenkamer van Holland; 1624—1635 Swaenfgen van Craijesfeijn, wed. Mr. Johan Wolff, Schepen; 1624—1630 Johanna van Suijrendael, echfg. van L. La Main, bovengenoemd ; ') De lijd van aankomst en aftreding der drie volgende Regenfessen is onbekend. 75 1623—1642 Godelieve van Casembroof, wed. E. v. Siipesfeijn, bovengenoemd ; '1630—1637 Cafharina Brandf, ') wed. Tuning, Thuning of Tuijning, Secretaris; dezelfde, als .1637—1663 Cafharina Brandf, echfg. van Simon van Beaumonf, Gecommitteerde ter Vergadering van de Sfafen-Generaal en Ambassadeur in Zweden en Polen; 1642—1631 Margriefa van Assendelft, wed. Dirk Hamel, Advocaat; 1634—1662 Cafharina Maes of Maas, weduwe van den Resident Schrasser, waarschijnlijk Henrick Schrasserf, Resident bij den NederSaksischen Kreifz te Hamburg, en Burgemeester te Haf turn ; 1633—1674 Cafharina de Weerf, wed. Gaspar van Kinschot, Raadsheer in hef Hof; 1662—1663 Maria Briel, echfg. van Mr. Jasper van Kinschot, Secretaris van de Rekenkamer van Holland; -*663—1678 Anna Gooi, wed. Ewoud Brandf, Burgemeester; 1665—1672 Cornelia van den Corpuf, echfg. van Mr. Quintijn de Veer, Bailiu van 's-Gravenhage; 1672—1679 Maria van Soufelande, wed. Cornelis Couwenburch van Belois, Schepen; 1674—1680 Odilia van Campen, wed. Risoir, waarschijnlijk Mr. Cornelis Risoir, Advokaaf der Sociëteit; 1679—1707 Margarefha Splinter, wed. Dr. (Jacob) van Wouw, Doctor in de medicijnen: 1679—1720 Elisabefh van Soufelande, wed. Johannes Cornelis van Soufelande, Pensionaris van 's-Gravenhage; 1681—1684 Elisabefh Doudijns, echfg. van Diderick Liebergen, Doctor in de medicijnen; 1684—1710 Adriana Nieuwpoorf, wed. Mr. Johan van Bueren, Advokaaf r ^710—1729 Margarifa Griswinkel, wed. Mr. Johan Vallarea, Schepen. Commies van den Raadpensionaris; ') Branl, Brand of Brandf is de naam van meerdere Regenfen en Regenfessen: wij gelooven, daf allen fof dezelfde familie behoorden. Dat de wed. Tuning dezelfde was, die later is hertrouwd mef Beaumonf bleek ons daaruit, daf haar zoon Mr. Gerard Tuning een door zijne moeder, de wed. Beaumonf. aan hel weeshuis besproken legaat van f 1000 uitbetaalde. 76 1715—1720 C^tharina Tuning, wed. Mr. Daniël des of de Bordes: 1721—1748 Apollonia van der Cruck, wed. Everhard Schimmelpenning. Vroedschap; 1724—1734 Elisabefh Comans, wed. Mr. Quinfijn Coenen: 1729—1739 Consfanfia Louisa van Goens. wed. Cornelis Francois Du ijvensz.. Commies ter Financiën van H. H. M.; 1735—1742 Hesfer Quarles. wed. Philip Doublefh. Heer van Sf. Annaland en Moggershil; 1742—1751 Maria Denick. wed. Jacobus Brandf. Commies fer Thesaurie van den Raad van Sfafe: 1748—1770 Johanna Goussef. wed, Marcus Andreas de Vrindf, Sollicifeur Militair der Zwitsers; 1732—1784 Johanna Jacoba van der Vliet, wed. van Bijsferveld. Burgemeester van Bommel, Lid der Sfafen-Generaal; l760—I785 Jacomina Slicher, wed. Jean de la Bassecour. ThesaurierGeneraal ; 1770—1782 Sara de Bije, echfg. van Mr, Marfinus van Nievelf, ook van Nijevelf, Advokaaf; 1782—1782 Johanna Magdalena de Meij, echtg, van Hendrik Caan, Oud Schepen van Rotterdam; I785—1786 Cafharina Samina Elisabefh de Roos, echfg. van Mr. Francois Jacob Gallé. Advokaaf, Raad van den Prins; 1784— 1785 Magdalena Jacoba Hage, echfg. van Mr. Johan Pafijn. Burgemeester, Ontvanger van hef Iasf- en veilgeld; 1785— 1TO5 Willemina Middelbeek, echfg. van Mr. Johan Emanfs. Rent¬ meester der Exploifen; I787—1795 Jacoba Cafharina Vermeulen, echfg. van Mr. Goverf Franco van Slingelandf, Burgemeester; ,787—,795 Helena van der Dussen, echtg. van Mr. Diederik van den Burch van Spieringshoek, Lid van den Raad; I795—1820 Maria van Overzee, wed. Mr. Johannes van Maanen. Raadsheer in hef Hof van Holland; 1795—1798 Maria Suzanna Ga rein, echtg. van Mr. Jan Everard Reuvens, Lid van hef Hoog geregfshof; 1793—1806 Cafharina Sara Eckhard, echfg. van Samuel Egbart Croisef, Secretaris der Cijfers van H. H. Mrr',** 77 1798—1824 Maria Berahardina Gallé, echtg. van Mr. Pieter Leonard' van de Kasfeele, Pensionaris van Haarlem, lid der Nationale Conventie; 1806—1821 Alida Trellonf. echtg. van Mr. Thomas van Limburg, Advokaaf; 1820— 1840 Carolina Adriana de Lil Ie, echfg. van Mr. Joannes Cor¬ nelis van der Kemp, Advokaat-Generaal bij hef Hoog Geregfshof, Lid der Stafen-Generaal; 1821— 1838 Cornelia Maria Backer, echfg. van Robert, Baron Collof d'Escury, vroeger Ontvanger-Generaal der Marine en later lid van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland; 1824—1843 Cafharina Maria de Kempenaer, echfg. van Charles Anfhony Hartman, Ontvanger der W. I. Compagnie en later Griffier van hef Hoog Geregfshof; 1839— 1849 Cornelia Geerfruida Zubli, echfg. van Johan Jacob Pafijn, Onfvanger der Stad; 1840— 1837 Anna Elisabefh Bicker, douair. Jhr. Mr. Maurifs van der Goes, Vrederegfer en lid van de Eerste Kamer der SfatenGeneraal; 1844—1832 Cafharina Geerfruida Bergsma, Douair. Hendrik, baron Collof d'Escury van Heinenoord. lid van den Raad van State. 1849—1867 Wil hel mi na Arnoldina Jeanne Cunaeus, douair. Mr. Pief er Sfratenus, Substituut-Griffier van den Hoogen Raad der Nederlanden; 1633—1872 Cafharina Henrieffe Adriane van Caffenburch, douair. Reinderf, Baron Snouckaerf van Schauburch, Luit .-Generaal; 1837—1873 Henrieffe Marie Wilhelmine Sophie de Ranitz, echfg. van Mr. Campejus Hermanus Gockinga, Raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden. BOEKHOUDERS UIT REGENTEN. 1564— 1565 S. van der Does; 1565— 1572 W. van Berendrechf; 1572—1579*»»5. van der Does: 1579—1580 J. van Hoogenhouck. 78 RENTMEESTERS. 1580—1607 Jacob Stolparf Augusfijnsz. van der Wiele, Advokaaf; 1607—1624 Mr. Joosf Dedel, Advokaaf, Schepen; 1625—1650 Mr. Jacob Dedel, Advokaaf; 1650—1669 Johan Comans; 1669—1718 Willem Comans, Schepen, Burgemeester: 1718—1723 Mr. Pieter Brand, Secretaris van de Weeskamer, Advokaaf: 1724—1737 Mr. Jan Daniël Ruijmveld. Secretaris van de Weeskamer; 1737—1743 Mr. Gerard Nicolaas Ruijmveld, Secretaris van de Weeskamer, Opper- Fabrijk- en Havenmeester; 1743—1746 Mr. Pieter Jan Geselle, Opper- Fabrijk- en Havenmeester; 1746—1784 Mr. Rochus de Bije. Advokaaf; 1784—1803 Mr. Gerard Emants, Commies ter Griffie van H. M. M.; 1803—1855 Mr. Marcellus Emants. Secretaris der Stad1): 1853 Mr. Guilliam Balfhasar Emants, Regfer in de ArrondissemenfsRegfbank. BINNEN-VADERS EN MOEDERS. 1564 Jasper Adriaensz. en Aaltje Woufersdochfer; 1569 Everf Sanders, Kleermaker, en 1576 Adriaan Aerfsz, Houtkooper, en Maritgen Jans Le Febure; 1592 Adriaan Hermans, Ziekhuismeesfer in hef pesthuis, en Magdalena Nanninx; 1608 Gerrit Dirksz van Benijsen en Heindrickje Stoffels; 1619 Gerrit Jans en ... . 1624 In dif jaar zijn een binnen-vader en moeder aangesteld, wier namen onbekend zijn; 1636 Jacob Jansz. van Houten en Jannetje Sfoffens of Gossens; 1660 Jan Fransz. Hamers en ... . 1678 .... van Houten en ... . - . . Jan Gijsberfs van Sanfen .... 1684 Nicolaas de Jong, Kleermaker, en Margarefha Qssels; 1665 Hendricus Uijterwaarf en Sophia Jans; l) Den 15 Febr. 1853 herdacht Mr. M. Emants den dag. waarop hij vóór vijftig jaren hef Rentmeesterschap aanvaardde. Bij die gelegenheid ontving hij van beide stichtingen eenen zilveren gedachtenis-beker, waarvan eene afzonderlijke beschrijving meiafbeelding is uitgegeven. 79 1690 Johan van Santen en ... . 1700 Pieter van Groenewegen en Adriana Kolijn; 1716 Hermanus Kramer en Anna Cafharina Brinkman; na haar overlijden, in 1736, hertrouwde hij met Geerfruid Bakker; 1740 Johannes van Bronkhorst en Magdalena Mussen; 1752 Ca rel Brueis en Cafharina van der Eist; 1739 Willem Beuseken, Schoenmaker en Alida van der Son; 1785 Andries Hemerlij en Anna Surber; 1790 Simon van der Toorn en Jacoba Wegman of Wijdom; 1793 Johannes Bemerd Beuth, Kostschoolhouder, en Anna Apell; 1803 Hendrik van der Poll en Fytje van der Staal, Binnenvader en Moeder in het arm- en gasthuis te Schoonhoven; 1820 Hermanus Wilhelmus Ellinkhuijzen en Maria van Bergen, Vader en Moeder in hef weeshuis fe Purmerende; 1837 Jan Meindershagen en Marfijntje van Velfhuijsen, Vader en Moeder in hef weeshuis te Zaandam; 1858 Johannes de Pu ij en Pefronella den Bou meester: hij is in 1836 tof Hoofdonderwijzer der school van hef Burgerweeshuis aangesteld, en zijn dus sedert 1858 de beide betrekkingen van Hoofdonderwijzer en Binnenvader aan denzelfden persoon opgedragen. HOOFDONDERWIJZERS OP DE SCHOOL VAN HET BURGERWEESHUIS. 1598 Adolph Piefersz. Doen van Brugge; 1610 Hugo Anfhonisz. van Oostrum: 1660—1684 Abraham Thomasz. Schemanus: 1684—1698 Pieter Balbian; 1698—1710 Johan van Rheenen; 1719—1724 Johan van der Burg; 1724—1747 Willem van der Burg; 1747—1768 Pieter van der Burg; 1769—1761 Hermanus Wielheesen: 1781 — 1817 Wilhelmus Petrus van Sfockum; 1817—1833 Dirk de Blaauw; 1834—1836 Hendrik Hermanus Florij; 1836 Johannes de Puij. DEEL II. Nu in plaats van het gebouw aan het Wesfeinde no. 15. dat in 1921 werd verlaten, een nieuw aan het Jozef Israèlsplein is gesticht en betrokken, kwam het gewenscht voor bij dezen belangrijken mijlpaal op den weg der instellingen, een terugblik te werpen op hetgeen in het na 1864 afgeloopen tijdvak is voorgevallen, en met hetgeen vermelding verdient het gerelateerde in het eerste deel van dit boekje tot op den tegenwoordigen tijd aan fe vullen. Regenten mochten den Rentmeester bereid vinden zich met dit werk fe belasten. Het ligt in den aard der zaak, dat de veranderingen, welke in den loop der jaren de maatschappelijke toestanden en de begrippen omtrent paedagogie en hygiëne ondergingen, niet zonder invloed bleven op de wijze van bestuur van hef weeshuis, en van de verpleging der kinderen. Daarbij kwam het feit — hetwelk zich ook bij vele zusterinstellingen voordeed — dat het aantal verpleegden voortdurend afnam. Waaraan die afneming is toe te schrijven valt moeilijk met zekerheid te zeggen. Voor een deel misschien aan het feit dat groote epidemien, waarvan veelal het gevolg is dat jeugdige kinderen onverzorgd achterblijven, in de laatste 84 40 jaren niet voorkwamen. Misschien ook aan de verbetering, in 't algemeen, van den maatschappelijken toestand van de lagere klassen der bevolking, welke dus minder dan vroeger zich genoodzaakt zagen om finantieele redenen de zorg voor hare kleine familieleden over te dragen aan de weeshuizen, waarin de kinderen, hoe goed ook verpleegd, uit den aard der zaak den familieband geheel moeten missen. Intusschen bracht de afneming juist de mogelijkheid mede de verpleging meer en meer een karakter van gezinsleven te doen aannemen, en daarmede de bezwaren te ontgaan, welke zoo menigmaal aan het gestichtsleven verbonden zijn. In hoeverre de toestand van 1864 sedert is gewijzigd — naar men vertrouwt, verbeterd — moge uit het volgende blijken. OPNEMING VAN WEEZEN. Volgens eene der in 1864 vigeerende bepalingen omtrent de opneming van kinderen in het weeshuis, *) moest hun vader „geweest zijn lid van de voormalige Schutterij, wer„kelijk dienst gedaan of den vollen uitkoop betaald hebben „bij een der corpsen welke die Schutterij hebben vervangen, „hetzij bij de tegenwoordige Schutterij, hetzij bij de rustbewaarders, of wel hij moest geweest zijn opper- of luife„nant-brandmeester, diaken, armverzorger, hoofd eener coif „poratie, wijkmeester, of dergelijken stedelijken lastpost bekleed „hebben". Nu kwam het herhaaldelijk voor, dat kinderen moesten worden afgewezen alleen op grond dat niet aan alle met namen genoemde voorwaarden was voldaan, ofschoon J) Zie I Dl. p. 21. 85 overigens de opneming geen enkel bezwaar ontmoette, en ook aan die van andere kinderen niet in den weg stond. Regenten meenden dan — vooral nadat de schutterijen waren afgeschaft — in het gemis van vele der genoemde vereischten te mogen berusten, ook op grond van de wel wat gewaagde stelling, dat het betalen van gemeentebelasting, als de vader dit had gedaan, kon geacht worden gelijk te staan met het bekleeden van „een stedelijken lastpost" als in het slot der aangehaalde bepaling genoemd. INKOMSTEN DER WEEZEN. Volgens het Oud-Hollandsch recht eindigde, bij het bereiken van den 21-jarigen leeftijd, de minderjarigheid en dus ook de voogdij van Regenten krachtens art. 421 B. W. Ais gevolg daarvan moesten de kinderen op evengenoemden leeftijd het weeshuis verlaten. Dit bleef zoo ook toen de veranderde wetgeving den 23-jarigen leeftijd voor de meerderjarigheid vorderde. De wet van 6 Februari 1001 (Stbl. no. 62) bepaalt weder de meerderjarigheid bij het bereiken van den 21-jarigen leeftijd, en kent geen wettelijke voogdij van Regenten meer. Zijn dus de kinderen 21 jaar oud geworden, dan is de band tusschen hen en Regenten ■geheel verbroken. Toch blijven laatstgenoemden nog gedurende twee jaren een wakend oog op hunne vroegere pupillen houden, en bereid hun met raad en daad ter zijde te staan, iets %aarvan niet zelden wordt gebruik gemaakt. Door^etvgrvallen der wettelijke voogdij verloren Regenten ook het beheer over de eigendommen hunner pupillen, naar weieens gebleken was, zeer ten nadeele van dezen. Dit bracht 86 Regenten'ërtoe, aan de opneming van weezen de voorwaarde fe verbinden, dat het bedoelde beheer zou worden overgedragen aan hun College, dat deswege verantwoording zou doen als de weezen de inrichting hadden verlaten, hetzij aan hun voogd, hetzij aan hen zeiven zoo zij meerderjarig waren geworden. Veelomvattend kon dit beheer niet zijn, want uitteraard behoorden kapitalisten onder de weezen tot de hooge zeldzaamheden. In 1894 werd met betrekking tot hunne inkomsten een maatregel genomen, die ten doel had te bevorderen dat de weezen, meerderjarig geworden, bij hun ontslag uit het huis over althans eenige geldmiddelen konden beschikken. Vroeger werd gebruik gemaakt van de bevoegdheid, door art. 49 der Armenwet verleend, om de verpleegkosten op de inkomsten van de bezittingen der weezen te verhalen. Dit geschiedde tot een maximum van f 250 's jaars. In 1897 werd echter door Regenten besloten dat zoolang de financiën van het Weeshuis het gedoogden, en te beginnen met het jaar 1896. alle zuivere inkomsten der weezen door henzelven in hun geheel zouden worden genoten, en dat die regel alleen uitzondering zou lijden bij wijze van straf of ter vergoeding van eventueel toegebrachte schade. In 1915 werd deze aangelegenheid opnieuw behandeld, en besloten Regenten, dat ook de netto verdiensten der weezen voor hen belegd zouden wordegT met dien verstande evenwel, dat men gevallen van zeef ruime verdiensten in 't bizonder onder de oogen zou zien, en uitzonderde die waarin den weezen werd toegestaan zich voorwerpen van luxe aan te schaffen, welke niet tot de verplegings- en onderhouds-artikelen behoorden. Tot dusver werd nog geenerlei korting toegepast. 87 ONDERWIJS. Tot begin 1906 ontvingen de weezen onderwijs in daarvoor ingerichte lokalen in het Weeshuis. ') Ten einde hen echter omgang met andere kinderen te doen hebben, werden ook dezen tot de school toegelaten voor zoover de beschikbare ruimte het gedoogde. De school werd bestuurd door den Binnenvader, die de acte van hoofdonderwijzer bezat en door twee onderwijzers werd bijgestaan. In Maart 1906 werd echter besloten de school op te heften, en de kinderen onderwijs te doen genieten aan eene bizondere school buiten het gesticht. Aanleiding daartoe was vooreerst de omstandigheid dat de kort te voren nieuw benoemde Binnenvader de hoofdakte niet bezat, maar vooral de overweging dat de maatregel, naar het voorkwam, bevorderlijk was zoowel aan het onderwijs als aan de hygiëne en de opvoeding der kinderen. Behalve het gewoon lager onderwijs ontvangen de weezen, die daarvoor in aanmerking komen, ook lessen in handenarbeid, cartonnage, gymnastiek, schermen, teekenen en muziek. Na de lagere school te hebben doorloopen worden de kinderen, al naar gelang van hunnen aard eh aanleg, opgeleid aan ambachts- en vakscholen, of aan cursussen voor het verkrijgen van onderwijs-acten. | Vroeger werd ook het godsdienstonderwijs binnenshuis, |n de zoogenaamde catechisatiekamer gegeven, en het valt niet te ontkennen dat van de samenkomst van de talrijke weezen met den predikant bekoring en wijding uitging, met name toen Dr.^fTA. Cramer. thans hoogleeraar te .Utrecht, de ») Zie Dl. I. p. 40. 88 oefeningen leidde, van welke telkenjare de laatste werd bijgewoond door de Regenten, Regenfessen, Rentmeesters van Weeshuis en Fundatie, Binnenvader, Binnenmoeder en de huisjuffrouwen, en die met eene toespraak van den voorzitter van Regenten werd besloten. Maar een en ander verviel toen door de afneming der weeshuisbevolking het aantal catechisanten zoo zeer was verminderd, dat het onderwijs zich tot eenige weinigen bepaalde. Sedert 1910 ontvangt de Predikant de oudere kinderen, de godsdienstonderwijzer de jongeren bij zich aan huis. KLEEDING. Op bladzijde 23 van hef eerste deel van dit boekje, vindt men vermeld de kleederdracht der weeskinderen, en tevens gewag gemaakt van eene onder Lodewijk Napoleon gedane doch mislukte poging om die weeshuiskleeding te doen afschaffen : voorts van de motieven tot bestendigen er van. Een tiental jaren geleden bracht de Directeur (Binnenvader) van het Weeshuis hef onderwerp opnieuw bij Regenten en Regentessen ter sprake. Zij overwogen dat, moge er al het een en ander te zeggen zijn voor de destijds aangevoerde argumenten, eene afzonderlijke weeshuiskleeding niet meer past in den tegenwoordigen tijd, waarin met het onderscheid in rang en stand hoe langer hoe minder rekening wordl gehouden, terwijl eene in het oog vallende kleeding de weezen, althans buitenshuis, allicht blootstelt aan allerlei ondervindingen van minder aangenamen aard. en op hunne verschijning een stempel drukt, die hen zeiven moet grieven. Hef scheen overigens niet goed de kinderen reeds vroegtijdig zoo groote 89 beteekenis aan hunne kleederen te doen hechten, te minder waar die der meisjes groote zorg vereischte en de draagsters niet weinig flatteerde. De kinderen zijn thans als alle anderen van hunnen stand gekleed, en dit heeft tot geenerlei moeilijkbeid aanleiding gegeven. VERPLEGING. Zooals reeds op blz. 84 werd vermeld, lieten de veranderde omstandigheden het toe aan de weezenverpleging een meer huiselijk karakter te geven. Het spreekt van zelf dat tegen het gevaar, verbonden aan het samenwonen van jongens en meisjes onder een en hetzelfde dak. op afdoende wijze werd gewaakt. Waar echter het aantal verpleegden zoozeer was verminderd, en dus de mogelijkheid bestond voor geheel voldoend individueel toezicht, werd een gezinsleven toelaatbaar, dat het verblijf der kinderen niet weinig veraangenaamde, en ook om paedagogische redenen aanbeveling verdiende. Vroeger bleven, gelijk vermeld — de kinderen tot hun 21ste jaar in het huis, en verlieten dit dan om terstond opgenomen te worden in de groote maatschappij, waarin zij zich uitteraard vreemd gevoelden, geheel onbeschermd tegen de gevaren waaraan jonge menschen zijn blootgesteld. Dif leidde tot het beramen van middelen om den overgang meer geleidelijk te doen geschieden. Daartoe strekte in de eerste plaats de reeds genoemde maatregel om de kinderen onderwijs te doen gsajejen buitenshuis. Hadden zij dan de gewone lagere school afgelpopen, dan werden zij, naar mate van hun aanleg en gescmktheid, in vak- ambachts- of normaal- 90 scholen geplaatst; waarna voor hen een eenvoudige betrekking werd gezocht in een ambacht, een school, of, voor sommige meisjes, een plaats als modiste, kinderjuffrouw of dienstbode. Ook voor zoover de jongelieden niet in het weeshuis bleven wonen, werd door de Directie geregeld en direct toezicht op hen gehouden, zoodat zij, ofschoon tot op zekere hoogte zelfstandig, toch de nog zoo hoog noodige bescherming ondervonden, en bij hun ontslag uit het weeshuisverband, veel meer dan hunne vroegere lotgenooten, gewapend waren tegen de vele gevaren en moeilijkheden welke hen wachten. Opmerkelijk en verblijdend tevens is het feit, dat in de latere jaren, veel meer en langer dan vroeger, werd ondervonden het voortbestaan van den band tusschen de voormalige verpleegden en de Directie van het gesticht. Waarschijnlijk niet ten onrechte mag daarin de goede werking worden gezien van de zooveel hartelijker verhouding, welke de veranderde wijze van verpleging in het leven riep, dank zij ook aan de uitnemende hoedanigheden, ook in dit opzicht van den Directeur (Binnenvader) en diens echtgenoote. HYGIËNE. BOUW VAN HET NIEUWE WEESHUIS. In het Weeshuis mogen slechts worden opgenomen kindereif van 3 tot 14 jaren, wier beide ouders overleden zijn. Waar kinderen zoo vroeg ouderloos worden, ligt hef vermoeden voor de hand dat de lichamelijke gesteldheid van hun vader, hunne moeder of van beiden zeer zwak is geweest; zoodaf de kinderen onder verdenking liggen van de kiemen van gevaarlijke ziekten in zich om te dragen. 91 De ondervinding in dit opzicht was over het algemeen bedroevend. Al waren de kinderen bij het geneeskundig onderzoek vóór hunne opneming gezond bevonden, het duurde dikwijls niet lang of verschijnselen van tuberculose werden waarneembaar en gaandeweg meer verontrustend, zoodat meer dan eens de toevlucht moest worden genomen tot verpleging in een sanatorium, welke toch meestal met den dood van het kind eindigde. Maar al hadden ook niet alle ziektegevallen een zoo tragisch verloop, flinke, gezonde weeskinderen behoorden toch meestal tot de uitzonderingen. Ook om een en ander was de hygiëne steeds het onderwerp van aanhoudende en uiterste zorg van Regenten. Regentessen en Directie. Reinheid moest zooveel mogelijk worden betracht: toetreding van frissche lucht, waar het kon, bevorderd. Vandaar dat door het aanbrengen van badkamers, in modernen trant, een radicale verbetering in de waschgelegenheid tot stand kwam: en verder, dat door een veranderde inrichting der slaapkamers betere luchtverversching werd bezorgd. Toch bleef deze gebrekkig, aangezien de buitenlucht in het Westeinde niet frisch was. Deze laatste omstandigheid maar bovendien het kille en sombere van het gebouw waren de redenen waarom Regenten reeds sinds geruimen tijd omzagen naar een plek buiten de kom der gemeente, vol licht en lucht, waarop een nieuw weeshuis kon worden gebouwd, dat dan ook geheel kon worden ingericht naar de eischen des tijds: want al was daarmede vroeger en later ook in het oude gebouw zooveel mogelijk rekening gehouden, bevredigend kon de toestand niet meer genoemd worden, en toch moest hij althans bevredigend zijn, waar het gold de verzorging van vele zwakke kinderen ge- 92 durende een tijdvak, waarin ook voor hunne gezondheid zooveel te bereiken valt. Het denkbeeld was echter niet zoo licht te verwezenlijken. Vooreerst was een terrein, dat geheel aan het doel beantwoordde, niet dadelijk te vinden. Hetgeen nu en dan in aanmerking kwam was öf te zeer ingesloten of te hoog in prijs. Eindelijk (omstreeks Mei 1918) gelukte het Regenten de hand te leggen op een gedeelte, groot 59 aren 15 centiaren van den bouwgrond aan den Wassenaarschen weg, en begrensd door het Gebr. Marisplein1) en de in aanleg zijnde Mauvestraat en Neuhauskade. Maar nu was het zaak het oude weeshuis complex zoo spoedig mogelijk te verkoopen, en wel voor een prijs, waarmede de bouw van het nieuwe althans voor het grootste deel kon worden bekostigd. Ook in dit opzicht mochten Regenten slagen, zoodat in Mei 1921 de bouw kon worden aanbesteed. Dit geschiedde met dien verstande, dat buiten het bestek vielen de betonwerken, de centrale verwarming en de geleiding voor electrisch licht. Daaromtrent werd met gegadigden afzonderlijk overeengekomen. De werken in het bestek genoemd werden voor het laagste bedrag aangenomen door de firma A. van Bergen Henegouwen te 's-Gravenhage De levering der betonwerken geschiedde door de Koninklijke Rotterdamsche Betonijzermaatschappiji voorheen van Waning en Co., die der Centrale Verwarmincj door de Naamlooze Vennootschap W. Slotboom en Zoons Mij. tot aanleg van centrale verwarming en sanitaire installatie, te 's-Gravenhage, die der geleiding voor elgcjh^ch licht door het technisch bureau J. J. Veltkaflkfjf; aldaar. ') Thans genaamd Jozef Israelsplein. i 93 De geheele bouw moest uiterlijk 1 September 1923 voltooid zijn. Tusschen dit tijdstip en dat waarop het oude gebouw zou worden verlaten, bestond echter een vrij lange periode. De weezenverpleging mocht natuurlijk geen stagnatie ondervinden. Het was daarom noodig om te zien naar eene gelegenheid tof tijdelijke huisvesting der weeshuisbevolking. Huren van een geschikt pand bleek niet mogelijk, en daar de tijd begon te dringen, besloten Regenten gebruik te maken van de gelegenheid, welke zich voordeed, om een huis aan de Koninginnegracht (no. 15) te koopen, waarin gedurende een paar jaren op voldoende wijze in de behoefte kon worden voorzien. Het zou weder verkocht worden tegen den tijd dat men het nieuwe gebouw kon betrekken. De bouw hiervan werd met bekwamen spoed voortgezet, en ondervond gelukkig geen vertraging door slechte weersgesteldheid of andere moeilijkheden, zoodat reeds spoedig met vrij groote zekerheid was te verwachten dat hij op het overeengekomen tijdstip zou zijn voltooid. Onder de bijlagen van dit geschrift bevindt zich eene plattegrond-teekening van het gebouw met eene beschrijving der indeeling. Een woord van hulde zij te dezer plaatse gewijd aan den architect A. Mondt Jr. voor zijne talentvolle medewerking aan het tot stand komen van het beraamde plan, en aan hen die het werk tof geheele tevredenheid van Regenten nebben uitgevoerd. Uit de gescbiedenis van het Weeshuis sedert 1864 kan nog als eene bizonderheid worden vermeld, dat in het begin van 1888 de stichting de groote eer genoot van door Hare 94 Majesteit de Koningin te worden bezocht Regentessen geleidden Haar door de verschillende vertrekken van het gebouw. H. M. verklaarde zeer voldaan te zijn over het bezichtigde, en onderhield zich vriendelijk met de verpleegden. In April 1904 herhaalde H. M. (de Koningin Moeder) het bezoek; betoonde daarbij groote belangstelling, en schonk bij haar vertrek een som geld om de verpleegden te onthalen. Voorts kan nog worden gewezen op het na te noemen feit, hetwelk als t ware een tegenhanger vormt van de meer besproken afneming der weeshuisvolking. Den lOden Odober 1914, dus kort na het uitbreken van den wereldoorlog, bereikte Regenten een verzoek van den Burgemeester van 's-Gravenhage, om in de beschikbare ruimte van het huis een aantal Belgische vluchtelingen, geheel voor rekening der gemeente, op te nemen. Regenten bewilligden in het verzoek, zoodat reeds denzelden avond 132 personen — mannen, vrouwen en kinderen — werden opgenomen, die daags daarna nog door 51 werden gevolgd, en later nog door 13, zoodat op een oogenblik 196 vreemdelingen in het Weeshuis waren ondergebracht. Gaandeweg werden zij. op initiatief van den Burgemeester, naar elders verplaatst, zoodat op 30 Odober allen waren vertrokken. Van wege de gemeente waren matrassen en dekens aangevoerd, en werd voor de voeding gezorgd, tot welk einde de vroegere waschkeuken werd in gebruik genomen, waarin een militaire kok, bijgestaan door den huisknecht van het Weeshuis, het eten bereidde. De voormalige schoollocalen dienden voor eetkamer; de oude jongenskamer, de mangelkamer, het gymnastjeklocaal en een groot deel van den zolder voor slaapgelegenheid. Van den tuin kon. dank zij het mooie weder, een welkom 95 gebruik voor ontspanning gedurende den dag worden gemaakt. De verpleegden gedroegen zich ordelijk, en waren ten hoogste erkentelijk voor de hun betoonde gastvrijheid. De binnenvader en zijne vrouw hebben zich ook ten deze veel moeite getroost, de verpleging met groote tact en menschlievendheid behandeld, en hunne vooral in de eerste dagen zeer zware taak op hoogst lofwaardige wijze vervuld, daarin krachtig bijgestaan door eene der oudere weesmeisjes, den huisknecht en ook door eenigen der verpleegden. Onder de bijlagen is opgenomen een naamlijst van Regenten, Regentessen en Rentmeesters in het tijdvak 1864—1923. Zij strekt tot aanvulling van die welke aan het eerste deel van dit boekwerkje is toegevoegd. Uit de gegevens blijkt dat van 1564—1923 slechts weinigen hun zilveren ambtsjubilé mochten vieren. Hef waren de Regenfen J. van der Haer (1614—1646), Mr. G. van Kinschot (1696—1737), Mr. A. van Spierinxhouck (1705—1730), Mr. J. H. Dedel (1737—1776). Jhr. Mr. B. van den Velden (1553—1578). Jhr. Mr. J. F. Schuurbeque Boeye (1892—1917), en de Regenfessen M. van Wouw—van Leuningen (1620—1651), C. van Beaumont— Brandt (1630—1663). van Wouw—Splinter (1679—1704). E. van Soutelande—van Soutelande (1679—1720), A. Schimmelpenning—van der Cruck (1721—1748), C. L. Duyvensz— van Goens (1729—1759), J. J. van Bijsferveld—v. d. Vliet (1752—1784), J. de la Bassecour—Slicher (1760—1785), M. van Maanen—van Ovefaee (1795—1820), M. B. van de Kasteele— Gallé (1798—1824), A. van Limburg—Trellont (iao6—1821), 96 W. G. L. Mock—van Spengler (1872—1909), en M. Beelaerts van Blokland—Gevers Deynoot 1897 thans (1923) nog in functie de Rentmeesters Mr. R. de Bije (1746—1784)» Mr. Marcellus Emants (1803—1853) en Jhr. Mr. van Reenen (1897), thans nog in functie. In eene noot op blz. 78 van het boekje van 1864 is vermeld de viering in 1853 van het gouden jubilé van Mr. M. Emants. ïOf vroeger dergelijke festiviteiten hebben plaats gehad kon niet worden opgespoord. Er werd echter aangeteekend dat hij en Jhr. Mr. B. van den Velden in 1878 enkele weken na van het Weeshuis afscheid te hebben genomen, den weezen een feestavond bereidden, waar voorstellingen werden gegeven, afgewisseld door zang, en de kinderen werden onthaald. Omtrent de jubilea na 1864 zij nog het volgende aangeteekend. Den 4den Maart 1907 herdacht de Regentes mevrouw de Douairière Mock—van Spengler de aanvaarding van hare betrekking, 35 jaren geleden. Het behaagde H. M. de Koningin haar bij gelegenheid van dit jubilé te benoemen tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Den lden Maart 1917 werd het zilveren jubilé van den Regent Jhr. Mr. J. F. Scbuurbeque Boeye herdacht. Diens gezondheidstoestand op dat oogenblik liet niet toe zijn jubilé met hem in het Weeshuis te vieren. Op 11 Maart 1921 dat van den Regent (later Rentmeester) Jhr. Mr. J. H. van Reenen, op 4 Maart 1922 dat van de Regentes Mevrouw Beelaerts van Blokland—Gevers Deynoot. De jubelarissen mochten zich verheugen in het ontvangen van vele, ook stoffelijke blijken van waardeering zoo van de ziftte hunner medebestuurders als van die der verpleegden in het Weeshuis 97 FUNDATIE DER VRIJVROUWE VAN RENSWOUDE. Omtrent de Fundatie der Vrijvrouwe van Renswoude kan. tot aanvulling van hetgeen daaromtrent in het boekje Eerste deel pag. 46 en volgende is aangeteekend, het onderstaande worden medegedeeld. Volgens het testament der Vrijvrouwe moest het inkomen van de goederen, welke zij o.a. aan het Weeshuis van 's-Gravenhage naliet, „worden geëmployeerd om eenige van de verstandigste, schranderste en bekwaamste jongens, niet jonger dan 15 jaren maar wel daarboven, in het huis af te zonderen, en aan te zetten hetzij in de mathesis, teekenen of schilderkonst enz. of dergelijke libre konsten, en zouden de onkosten van buitenshuis in andere steden wonenden uit bedoelde inkomsten worden betaald". Nu kwam het in den loop der jaren waarin, zooals gezegd, de bevolking van het Weeshuis sterk verminderde, slechts hoogst zelden voor dat er onder de jongens enkelen waren, die zoozeer uitmuntten, dat het in hun blijvend belang werd geacht hun eene afzonderlijke opvoeding te geven, met het doel hen in de maatschappij verder te brengen dan met de gewone opleiding werd bereikt. In hun blijvend belang, want Regenten begrepen dat het brengen van een jongmensen in een werkkring waarvoor hij niet geheel berekend is, en in een stand waarin hij zich niet zou kunnen thuis gevoelen, slechts onheil ten gevolge zou hebben; geen zegen voor den jongen zou zijn, maar een vloek. Er werden dus slechts zeer weinige kweekelingen der Fundatie gevormd; intusschen groeide het kapitaal der stichting steeds aan, en miste de instelling voor een groot deel haar doel. Daar de zuster-Fundatien te 98 Utrecht en Delft gelijke ondervinding hadden als de Haagsche, werd de zaak tot een onderwerp van behandeling gemaakt in de gecombineerde vergadering van 9 Mei 1913. Zij werd ingeleid door den toenmaligen Auditeur van rekening te Delft, den burgemeester mr. L. W. C. van den berg, die in eene belangrijke nota *) tot de conclusie kwam, dat Regenten de bevoegdheid hadden om, wanneer gedurende eenig jaar zooveel mogelijk aan de bepalingen van het testament was voldaan, over het restant der inkomsten van dat jaar naar goeddunken te beschikken, en het dus geheel of gedeeltelijk te bestemmen voor buitengewoon begaafde jongelieden buiten het Weeshuis, die geldelijken steun behoefden om hunne studiën in een der vakken in het testament genoemd te kunnen aanvangen en voltooien. Hoofdargument van mr. van den Berg was, dat de Vrijvrouwe de Weeshuizen erfgenaam had gemaakt onder den bovengenoemden last, zoodat, wanneer daaraan was voldaan, het Weeshuis, als eigenaar van de inkomsten, de vrije beschikking had over hetgeen daarvan in eenig jaar mocht vrijvallen. Het gevolg der bespreking was dat de Regenten der drie Fundatiën zich met de zienswijze van mr. van den Berg vereenigden, en besloten haar in toepassing te brengen. Reeds zeer spoedig daarna werd door de Haagsche Fundatie aan verschillende jongelieden geldelijke steun verleend. Belanghebbenden waren per advertentie in de dagbladen opgeroepen.' Daar er zich veel meer aanmeldden dan uit de beschikbare fondsen geholpen konden worden, meenden Regenten eene schifting fe moeten maken in dien zin, dat van hen die in de termen vielen, in de eerste plaats invdanmerking werden l) Afgedrukt onder de Bijlagen. 99 genomen Hagenaars, en van hen bij voorkeur de zoons van onbemiddelde weduwen. Niet dadelijk werden ook meisjes gesteund. Toch geschiedde dit later. Regenten overwogen dat, bij het bestaan van hun beschikkingsrecht, er geen reden kon zijn om de meisjes uit te sluiten. Het kwam hun echter voor meer in overeenstemming te zijn met de letter van het testament, de jongens te doen voorgaan, en de meisjes alleen dan te helpen wanneer het niet fen gevolge zou hebben dat wegens gebrek aan de noodige fondsen een jongen moest worden afgewezen. Nog werd, waf de meisjes betreft, overwogen dat wel is waar het testament van haar geen gewag maakte, maar de Vrijvrouwe, had zij in onzen tijd hare beschikking gemaakt, deze zeker niet tot de jongens zou hebben beperkt; zoodat het verleenen van steun ook aan de meisjes zeker niet was in strijd met den geest der beschikking. Tot dusver werd aan zestig jongelieden (50 mannelijke en 10 vrouwelijke) geldelijke steun voor hunne studiën verleend. In den regel bedroeg die f 600 's jaars; in enkele gevallen minder. Van de ondersteunden studeerden 12 in de medicijnen, 7 in de technologie, 9 voor civiel ingenieur, 4 in de rechtswetenschap, 3 in de letteren, 1 voor officier, 2 in bosch- en tuinbouw, 4 in de muziek, 1 voor architect, 1 voor Indisch ambtenaar, 5 in de scheikunde, 2 aan de Handelshoogeschool, 4 in de electro-techniek, 1 in de burgerlijke bouwkunde, 1 aan de Technische School te Amsterdam, 1 aan de Teekenacademie, 1 in de scheepsbouwkunde, 1 in de biologie. Van allen kan getuigd worden dat zij met goed gevolg öf hunne studiën in betrekkelijk korten tijd hebben voltooid, öf ze nog voortzetten, zooals op dit oogenblik met 28 het geval is. 100 HET NIEUWE WEESHUIS. Dinsdag den 25sten September 1923. des voormiddags te half elf werd het nieuwe weeshuls geopend in tegenwoordigheid van de Regenfen, de Regenfessen, de Directie, de weezen, vele oud-weezen, den Burgemeester van 's-Gravenhage, Mr. J. A. N. Patijn, Prof. Dr. J. A. Cramer, hoogleeraar fe Utrecht, de auditeuren van rekening der Fundatiën te Delft en Utrecht, de afgevaardigden van onderscheidene zusterinstellingen en vele andere genoodigden. De voorzifter van Regenfen, Mr. H. Hemmingson, heette de aanwezigen hartelijk welkom, en bracht op boeiende wijze en met groofe dankbaarheid, uit de geschiedenis van Weeshuis en Fundatie-Renswoude verschillende personen naar voren, die in hooge mate hadden bijgedragen tot het ontstaan en het welzijn der Stichtingen, en tof de verwezenlijking van het reeds lang beraamde plan voor het nieuwe. gebouw. Zich meer in het bizonder tot de weezen wendende, sprak Mr. Hemmingson den wensch uit, dat zij, dankbaar voor hunne voortreffelijke opleiding in dit huis, onvatbaar zouden zijn voor den geest van eigenwaan, onverschilligheid en verzet, zoo vaak waarneembaar ook bij het jongere geslacht, maar doordrongen van het besef, dat ook in hun volgend leven trouwe plichtsbetrachting en goede vormen vereischt worden. De opening geschiedde door den Burgemeester van 's-Gravenhage, die in eene welsprekende rede, met een terugblik op het sedert 1564 verloopen tijdvak, wees op het belang ook voor de gemeente bij de Stichtingen betrokken, en ten slotte zijne beste wenschen uitte voor haren bloei. 100a Na,. hem., werd- het wooid'.gevoeffd door Prof* IDlrn J. A. Cramer, hoogleeraar te. Utrecht, die vroeger, gedurende vele jaren,, zich had belast- mel -hetr. godsdieosioirderwijs aan de weezen,1) en gaarne bereid .wasitbevonden hetr.nieirvve gebouw in., tet wijde». Hij. deed.,dit, met eene-v treffende toespraak, voorafgegaan en gevolgd door het gemeenschappelijk zingen van gezang 2, vers 1, en psalm 84, vers 6. en door gebed besloten. ' Spreker had. tot tekst/! I Koningen VIII: 57: „De „Heere or*ze(,God zij met_orvs geUjkjiHiij geweest is met „onze Vaderen. Hij verlate ons niet, en begev^ronsamkii: „neigende tot zich ons hart om in al zijne wegen te „wandelen ". Vervolgens voerde het woord 'een der oud-weezen. de heer W. A. 't Hart. om, ook namens vele andere voormalige verpleegden, een groote kroon voor electrisch licht en een zilveren inktkoker aan te bieden, zulks ten bewijze van hunne voortdurende belangstelling in de Stichtingen, en van hunne dankbaarheid voor het genotene tijdens hun verblijf in het weeshuis. In eenige vriendelijke bewoordingen sprak het oudste der tot hef Huis behoorende weesmeisjes den dank der weezen uit voor de hun bewezen zorgen, waarna zij een door de meisjes bewerkt tafelkleed aan Regenten als geschenk overhandigde. Ten slofte bracht de Rentmeester in herinnering hoe de bouw van het nieuwe huis voor het grootste deel te danken was aan het initiatief en de voortvarendheid van den tegenwoordigen voorzitter van Regenfen, Mr. Hemmingson. die heden de kroon op zijn werk had mogen zien. ') Zie blz. 87. 100b Namens Regenten en Regentessen dankte de heer Hemmingson allen, die door hunne tegenwoordigheid en de toezending van bloemen en geschenken, hunne belangstelling in de Stichtingen hadden getoond. Na een rondgang door het gebouw vereenigden zich velen aan een eenvoudig noenmaal Zeker zullen de meesten, zoo niet allen, instemmen met de bede — aan de gewijde geschiedenis1) ontleend — waarmede Prof. Cramer zijne rede besloot, en ook dit geschrift moge eindigen: „DAT UWE OOGEN OPEN ZIJN NACHT EN DAG OVER DIT HUIS". ') I Koningen VIII : 29. NAAMLIJST VAN REGFJMTEN, REGENTESSEN EN RENTMEESTERS BENEVENS VAN BINNENVADERS, BINNENMOEDERS EN HOOFDONDERWIJZERS VAN HET BURGERWEESHUIS SEDERT 1864. REGENTEN. 1846—1864 Jhr. F. A. Ridder van Rappard; 1853—1878 Jhr. Mr. B. van den Velden; 1862—1869 Mr. H, baron Collof d'Escurry; 1864—1870 Jhr. Mr. Willem Maurits de Brouw, Officier van Justitie fe s-Gravenhage; 1869—1896 Mr. Karei Adriaan van der Kemp, Wethouder van s-Gravenhage; 1871—1888 Jhr. Mr. Aerf van der Goes, Ontvanger van's-Gravenhage; 1878—1889 Dr. Laurens Rijnharf Beijnen, Rector van hef Gymnasium fe 's-Gravenhage; 1888—1891 Jhr. Paulus Oche Hendrik Gevaerts van Simonshaven, Wethouder van 's-Gravenhage; 1IJ89—1896 Mr. Carel Jan Emilius graaf van Bijlandf, Lid van Gedep. Staten van Zuid Holland; 1892—1917 Jhr. mr. Jean Francois Schuurbeque Boeye, President van de Arr. Rechtbank te 's-Gravenhage; 1896— 1897 Jhr.«"Mr. Jacob Hendrik van Reenen, Secretaris van de Algemeene Rekenkamer; 1897— 1913 Willem van Marken, emeritus Predikant; 102 1897—1909 Jhr. Mr. Willem Theodoor van Doorn, Advohaat en Lid van de Tweede Kamer der Stafen-Generaal; 1910 Henri Daniël Pierson, Bankier; 1913 Mr. Hendrik Hemmingson, Oud-Burgemeesfer van Zoefer- woude; 1917 Jhr. Mr. Jan Anfoni de Jonge, Kunstschilder. REGENTESSEN. 1849—1867 W. A. J. Cunaeus, douairière mr. P. Sfratenus, (zie oude lijst; 1853—1872 C. H. A, van Caftenburch, douairière R. baron Snouckaerf van Schauburch (zie oude lijst); 1857—1873 H. M. W, J. de Ranitz, echfgen. van Mr. C. H. Gockinga (zie oude lijst); 1867—1875 Maria Adriana Wilhelmina Elisabefh Bijleveld, echfgen. van Jhr. Francois Laurenf Rigail Cerfon, Rechfer in de Arr. Rechfbank fe 's-Gravenhage: 1872— 1909 Wilhelmina Georgina Louise van Spengler, echfgen. van Jhr. J. Johannes Mock, lid van Prov. Sfafen en Gemeenteraad; 1873— 1880 Arnoldine Wilhelmine Sfratenus, echfgen. van Mr, Jacob Leonard de Bruijn Kops, lid van de Tweede Kamer; 1875—1880 Quirine Jacoba Louiza Quarles van Ufford, echfgen. van Jhr. Adriaan Willem Anne Gevers Deynoof, Gep.-GeneraalMajoor; 1880—1889 Carolina Henrieffe Constantie Pierson, echfgen. van Herman Frederik Carel ten Cate, Kunstschilder. 1880—1897 Anfonia Jacoba Maria barones van Lijnden, douair. Meinard Frederik Lantsheer, lid van den Hoogen Raad; 1889— 1890 Wibbina de Balbian van Doorn, echfgen. van Mr. Charles Marie Antoine Harfman, adj.-commies Dept. van Justitie; 1890— 1895 Elisabefh Wilhelmina barones van Lijnden, echfgen. van Mr. Aeneas baron Mackay, Minister van Binnenl. Zaken; 1895—1897 Geerfruida Johanna Wesfpalm van Hoorn van Burgh, echfg. van Willem Karei Lodewijk van Helden, Generaal der Cavelerie; 103 1897 Jonkvr. Marfha Gevers Deynoof echfgen. van Jhr. Beelaerts van Blokland. Oud-Kapitein der Infanterie; 1902 Anna Marie Emilia Cécile Havelaar, echfgen. van Dr. Willem Carel Adrien baron van Vredenburch, Lid van de Algemeene Rekenkamer; 1910 Cornelie Francoise Rasch, douairière Marinus Joost Huijdecoper. RENTMEESTERS. 1853—1869 Mr. G. B. Emants, (zie oude lijsf); 1870—1874 Jhr. Mr. Willem Maurifs de Brauw. Officier van Justitie; 1874—1897 Jhr. Mr. Gerard Jacob Theodoor Beelaerts van Blokland, Voorzitter van de Tweede Kamer der Sfaten-Generaal; 1897— Jhr, Mr. Jacob Hendrik van Reenen, laatstelijk voorzitter van de Algemeene Rekenkamer. Tof 1864 was de Rentmeester van het Burgerweeshuis tevens Rentmeester der Fundafie-Renswoude. In daf jaar werden echter beide betrekkingen gescheiden, en frad als Rentmeester der Fundatie op Jhr. J. H. W. Six, gemeentesecretaris van 's-Gravenhage, die in 1876 werd vervangen door Mr. W. J. Winfgens, hoofdambtenaar aan hef Departement van Oorlog. Nadat deze in 1910 was overleden, werden de betrekkingen weder vereenigd. BINNENVADERS EN BINNENMOEDERS. (SEDERT DIRECTEUR EN DIRECTRICE GENOEMD). 1858—167:5 J- de Puij en Pefronella den Boumeesfer (zie oude lijsf): 1873—189THenri Frederik van Rosmalen en Maria Johanna de Puij; 1S97—1906 Piefer Voerman en Jacoba Suzanna Evers: 1906— Willem George Frederik van Rosmalen en Chrisfina Marcelis. 104 HOOFDONDERWIJZERS OP DE SCHOOL VAN HET BURGERWEESHUIS. 1&36—1843 Johannes de Puij: 1873—1897 Henri Frederik van Rosmalen; 1897—1906 Pief er Voerman; Na diens overlijden is de school opgeheven (zie bl. 87). BIJLAGE I NOTA VAN Mr. L W. C VAN DEN BERG, AUDITEUR VAN REKENING TE DELFT. In verband met de omstandigheid, dat hef blijkbaar hoe kwger hoe moeilijker wordt in de betrokken weeskuizen jongelieden te vinden, geschikt om in de drie Fundatiën te worden opgenomen, is bij mij de vraag gerezen, of de inkomsten der Fundatiën niet op nuttiger wijze en meer in den geest van de erflaatster kunnen worden aangewend dan thans het geval is. Jaarlijks toch worden door de Fundatiën belangrijke sommen bij haar kapitaal gevoegd, voortspruitende uit inkomsten, waaraan geene bestemming kan worden gegeven: terwijl de weinig bemoedigende resultaten, over het algemeen tegenwoordig verkregen met de studiën der kweekelingen. voldoende bewijzen, dat heeren Regenten toch hunne eischen voor de opneming van kweekelingen eerder te laag dan te hoog stellen. Aan den anderen kant ziet men in onzen tijd tal van voorbeelden van begaafde, maar onbe.«ddelde jongelieden uit den begaafden stand, zoons van predikanten, hoofd-offideren. hoofd-ambfenaren, rechters, ingenieurs enz., die onder groote finantiëele zorgen hunne studies beginnen of moeten voortzetten, en daardoor belet worden zich ook maatschappelijk zoodanig te ontwikkelen, ■b zij onder gunstiger uiterlijke omstandigheden allicht zouden 106 doen. Het zou m.i. een maatregel zijn in den geest van de erflaatster, bijaldien de Fundatiën konden besluiten althans een deel harer niet gebruikte inkomsten te bestemmen om te hulp te komen aan deze categorie van intellectueelen. Dat de erflaatster daaraan niet heett gedacht, is te verklaren door het feit, dat in haar tijd die categorie zoo niet geheel ontbrak, dan toch geen element van beteekéms was in de maatschappij. Haar doel, om hoogere ontwikkeling mogelijk te maken voor hen. die daarvan in den gewonen loop van zaken wegens hunne bekrompen middelen zouden zijn uitgesloten, of althans daarin zouden worden belemmerd, heeft in onzen tijd lang niet meer uitsluitend beteekenis voor jongens uit de kringen waarvan de kinderen in weeshuizen worden opgenomen. Ik vermeen, dat geen wettelijk beletsel zich tegen deze uitbreiding der bemoeienissen van de Fundatiën verzet. Naar de bewoordingen van het testament zijn de Fundatiën geene stichtingen met een zelfstandig rechtsbestaan. maar erfstellingen, gemaakt aan de drie in het testament genoemde weeshuizen, onder den last om de inkomsten der vermaakte kapitalen te bestemmen tot het bekende doel. Zie van Hengst: Aanteekeningen betreffende de Fundatiën der Vrijvrouwe van Renswoude, pag. 3, en het advies van den Regent der Fundatie te Utreeht, Mr. P. VerLoren van Themaat, dd. 20 Maart 1889. waarin het omgekeerde gevoelen zijner mederegenten Mrs. J. J. van Geuns en F. A. R. A. Baron van Ittersum op m.i. afdoende gronden wordt bestreden. De erfstelling onder een last (modus) heeft tengevolge dat de daarmede begunstigde zuiver erfgenaam wordt, en 107 dus naar goedvinden over de erfenis mag beschikken, bijaldien buiten zijn toedoen onmogelijkheid bestaat of onstaat om den last uit te voeren. Zie. wat het Romeinsche recht betreft, Goudsmit: Pandekten-systeem, dl. 1, p. 152, en Windscheid: Lehrbuch des Pandektenrechts. § 100, laatste alinea. Ofschoon in ons Burgerlijk Wetboek in art. 1051 de last tee onrochte „voorwaarde" genoemd wordt, wordt toch algemeen aangenomen, dat het evengenoemde beginsel van het Romeinsche recht bij ons geldt. Zie Diephuis: Het Nederlandsch Burgerlijk Recht, dl. II, p 151 en v.v., en dl. VIII, p. 324. 325. Wanneer voorts niet het geërfde kapitaal in zijn geheel, maar de inkomsten van elk jaar met den last zijn bezwaard, zal elke jaarlijksche inkomst als een zelfstandig object moeten worden aangemerkt ten aanzien der vraag, of al dan niet onmogelijkheid bestaat daarmede den last uit te voeren. Absolute onmogelijkheid, ook in de toekomst, is dan niet noodig. In de L, 11 D, De annuis legatis (XXXIII : 1) lees ik; Quum in annos singulos legatur. plura legata esse placet, et per singula legata jus capiendi inspicitur, waarbij te vergelijken L 16 en 17 D, De usu (XXXIII : 2) omtrent de vraag, wat te doen met een legaat ten behoeve van periodieke openbare feesten, wanneer deze niet meer gevierd worden. Aangezien nu de Vrijvrouwe van Renswoude in haar testament uitdrukkelijk zegt, dat het „inkomen van de aan de drie weeshuizen nagelaten goederen moet worden aangewend tot het door haar omschreven doel, zoo komt het mij voor, dat, om over het batig saldo van één dienstjaar vrijelijk te kunnen beschikken, de betrokken Regenten niet behoeven te vragen, of er absolute onmogelijkheid, ook in de toekomst, bestaat om in hun weeshuis ge- 108 schikte jongelieden te vinden, doch alleen of die in het jaar in quaestie in het weeshuis aanwezig zijn. Is zulks niet het geval, dan verkeeren Regenten ten aanzien der inkomsten van zoodanig jaar in de onmogelijkheid aan den last van het testament te voldoen, hetzij geheel, hetzij wat het niet gebruikte saldo betreft. Zij kunnen daarmede doen wat zij willen, ofschoon natuurlijk bestemming tot een doel, verwant aan dat hetwelk in het testament genoemd wordt de voorkeur verdient. Zie de bovenaangehaalde L, 16 en 17 D. De usu, en de Glosse op die plaatsen. HET NIEUWE GEBOUW IN 1923 — JOZEF ISRAËLSPLEIN, VOORZIJDE. HET NIEUWE GEBOUW IN 1923 — ACHTERZIJDE. ■ INHOUD blz. DEEL 1 Geschiedkundige herinneringen, 1564—1864 .... 5 Stichting 5 Ordonnantie voor hef Weeshuis 18 Hef Weeshuis in de Nobelstraat 27 Hef Weeshuis in hef Wesfeinde 30 . ( 4, Voorregten aan hef Weeshuis vroeger toegekend ... 35 Collecten enz 38 De School 40 Loterij 42 Geschil met Scheveningen 44 Fundatie van Renswoude 46 De Stichtingen van 1495—1813 52 Penning van G. M, 'f Hoen 59 Beurzen voor theologische studiën 60 Eeuwfeest der Fundatiën van Renswoude 60 De kinderen, hunne straffen en belooningen 61 Besluif 63 Naamlijst van Regenfen e.a 69 Platte gronden van hef Weeshuis 80 DEEL II Geschiedkundige herinneringen 1864—1923 81 Opneming van weezen 84 Inkomsten der weezen . . 85 Onderwijs Kleeding 03 Verpleging gg Hygiëne - Bouw van hef nieuwe Weeshuis 90 Opneming van vluchtelingen 93 Jubilea g. Fundatie der Vrijvrouwe van Renswoude 97 Opening van hef nieuwe weeshuis .100 Naamlijst van Regenfen e. a 101 BIJLAGEN I Nofa van Mr. W. L. C. van den Berg! '. ] 105 II Phofografische afbeeldingen van hef nieuwe Weeshuis 108 III Plattegronden 108 Inhoud ... 109