OPENING VAN DE GENEESKUNDIGE HOOGESCHOOL TE BATAVIA OP 16 AUGUSTUS .927 G. KOLFF <£> Co., WELTEVREDEN OPENING VAN DE GENEESKUNDIGE HOOGESCHOOL TE BATAVIA OP 16 AUGUSTUS 1927 G. KOLFF Co., WELTEVREDEN 'J': jy^^y^oHecleii. den lë ^Augustus iyf / is dc gyj p, ^fflxneesJnmcIige JUjotyescjjoolsfó |p<|n^ fa/j te Batavia, jd^^vïkö iiujesteHC faj ordonnantie, van ■/:■/, ^ ^ ^ AiifjustuS door (j^ Excellentie den ^ iu.j' " ' " ~ Ttqvujjpf T7TL* O pen ings -oorkonde. |**whww«-i-|| ■'»■.! !»■«.— - - - hl» mm NEDERL. MAATSCHAPPIJ I TEfl BEVORDERING DEfi! _ Sf*SESiATAVb\ E IN PAKTIBUS EOIS QUAE RECEN3 NA3A EST IMEDICINAE ACAD&MIAM VALERE IUBÊT . «8^<§£uAM CON Dl TAM GAUDET FAUSTISQUE. PRECATIONIBUS PROSEQULTUR : STR.ENUO LABORE, DlSClPL-vlNAM EXCOIjAT, PATRJAE BATAVAE OMNlSQUE/-?fclNDIAE/ EOAF- GLOR1AM AU6EAT , HOMJNUM TOT MLl^IUM 3ALAJTL E-GREGlEr CON- t~l • FF.r.FPlT . Ml-'TUAE. FOBE 3PE.RAT 'F'ACt.l-TA-'S I&UCiDUNO - BATAVÏV AMIC1T1AE- V1NCULUM OMINE l#ACUI.TAT13 DtCAMUS . "7 AAJU ACT 1 H DaT^M EyUGDVNl BaTAVORUM r>. "5C ME,rssi3 lyUbii MCMXXVII • Oorkonde, aangeboden door de Geneeskundige Faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden. Rede van Prof. Dr. J. BOEKE. Excellentie, Mijnheer de President-Curator, Mijnheer de Directeur van Onderwijs en Eere= dienst, Mijne Heer en Curatoren, Hoogleer ar en en Lec= toren, Dames en Heeren Studenten en gij allen, die deze plechtigheid met Uwe tegenwoordigheid vereert, Zeer gewenschte en gewaardeerde Hoorderessen en Hoorders. Het is mij een voorrecht heden in Uw midden het woord te mogen voeren. Als ik het oog richt op deze wijde zaal hier voor mij, dan is het alsof haar dak zich verheft, alsof hare wanden uiteen= wijken en verdwijnen, alsof ik dit wonderschoone stralende land in zijn volle glorie en uitgestrekts heid voor mij zie liggen, en van alle zijden is het alsof ik de handen van zieken en zwakken dan= kend zie uitgestrekt, dankend voor hetgeen hun zal worden geschonken, de verwezenlijking van wat zij, die het zoo goed meenden met hun volk, zich reeds zoo langen tijd gedroomd hadden, een eigen volwaardige Geneeskundige Hoogeschool. Doch alvorens wij ons eenige oogenblikken zullen trachten te verdiepen in de vraag, wat de oprichting van deze Hoogeschool voor Indië zal kunnen beteekenen en wat zij voor verplichtingen oplegt aan hen, die door haar zullen zijn ge= vormd voor de maatschappij, voor hun eigen volk, heb ik eerst een plicht van groote dankbaar= heid te vervullen. Zij is mij opgelegd door het feit, dat ik hier voor U sta als woordvoerder van de geneeskundige Faculteit dezer Hoogeschool en als vertegenwoordiger van de Nederlandsche Universiteiten, van de Nederlandsche weten= schap, waar Uwe Excellentie mij de hooge eer deed geworden, als organisator deel te mogen nemen aan de voorbereidende werkzaamheden voor deze Hoogeschool en tevens den schakel te vormen, die het medisch onderwijs in het moe= derland verbindt met dat wat thans hier in onze Oost zal worden gegeven. Waar gedurende dit eerste jaar van hare werk= zaamheid het ambt van voorzitter der Faculteit door Uwe Excellentie mij is toevertrouwd, mag ik uit naam der Faculteit wel een hartelijk woord van dank spreken tot hen, door wier initiatief en medewerking deze heugelijke dag is mogelijk ge= worden. Mag ik mij daarbij allereerst wenden tot Uwe Excellentie zelf. Waar wij spreken van hen door wier initiatief deze dag van wijding is voorbe= reid geworden, daar gaan onze gedachten in de eerste plaats uit naar den voorganger van Uwe Excellentie, den oud=Gouverneur=Generaal Fock, die met krachtige hand de vage en ten deele niet zuiver en in tegenstrijdigen zin omlijnde plannen en wenschen wist bijeen te brengen en om te vor= men tot een realiteit. Aan zijn energie en wijden blik hebben wij in de eerste plaats te danken, dat Wij hier bijeen zijn om tot de opening van de Ge= neeskundige Hoogeschool over te gaan. Namens de Faculteit breng ik hem in de eerste plaats hier= voor mijn eerbiedigen dank. Doch naast hem past onze Faculteit een woord van diepgevoelden dank aan Uwe Excellentie zelf. Niet alleen voor Uwe bereidwilligheid deze Hoogeschool zelf te openen en daardoor zoo dui= delijk blijk te geven van de groote beteekenis, ook door U aan haar toegekend, doch vooral voor al hetgeen door Uwe Excellentie reeds van den aanvang van Uwe werkzaamheid als Landvoogd hier te lande voor de verwezenlijking van het plan, de oprichting onzer Hoogeschool, werd verricht. Zonder Uwe belangstelling, Uwe me= dewerking, die zich immers heden weer toonde in Uwe bereidwillige toezegging, in persoon de Hoogeschool te willen openen, zou de verwezen= lijking van de plannen niet zoo grif zijn tot stand gekomen. Wij zijn U daarvoor oprecht dankbaar, en met trots zullen wij steeds onze blik richten op den door Uwe Excellentie te onthullen gedenk= steen en den daarop gegriften illusteren naam. Aan ons tevens de verplichting, zorg te dragen, dat Uwe Excellentie ook in later jaren met vol= doening op dezen dag zult kunnen terugzien. Naast Uwe Excellentie is onze nieuwe Hooge= school grooten dank verplicht aan U, Mijnheer den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, die met Uwe ambtenaren zoo krachtig en met zooveel bereidwilligheid hebt willen medewerken aan hare voorbereiding, — een medewerking, die mij op zoo weldadige wijze in de herinnering terug= riep onze samenwerking in de commissie inzake aanpassend middelbaar (voorbereidend hooger) onderwijs—nu 10 jaren geleden. En niet min= der aan het Bestuur der s.t.o.v.i.a., aan collega de Waart, die, daarin krachtdadig bijgestaan door het Departement van Burgerlijke Openbare Werken en inzonderheid Ir. Tideman, zich zoo= veel moeite heeft getroost, om de gebouwen dier s.t.o.v.i.a. voor hunne nieuwe bestemming in gereedheid te brengen, aan zoovele anderen, die hunne medewerking hierbij verleenden en aan hen, die zich naast een zeer drukken werkkring beschikbaar stelden tot het geven van onderwijs aan onze jonge studenten. En persoonlijk gevoel ik mij van warme dank= baarheid vervuld voor mijne beide trouwe me= dewerkers aan de voorbereiding in Holland, Prof. W. A. Kuenen en Dr. C. D. de Langen, medeleden der Voorbereidingscommissie, en den oud=Directeur van Onderwijs en Eeredienst, den Heer J. F. W. van derMeulen, die zijn belang= stelling voor de Rechts=Hoogeschool had over= gebracht op onze stichting en met nimmer falende behulpzaamheid en kennis van zaken met ons medewerkte en ons voorlichtte. En ten slotte zij onze hartelijke dank gebracht aan Mr. Creutzberg en de overige leden van ons Curatorium, die naast de zorg voor de Rechts= Hoogeschool nog die voor de belangen onzer nieuwe stichting op zich hebben genomen. Moge de jonggeborene onder Uwe trouwe hoede en leiding voorspoedig opgroeien en zich in hare verdere ontwikkeling haar pleegouders waardig toonen. Met vol vertrouwen geven wij, leden der Faculteit, ons aan Uw beproefde leiding over. Dat een gemeenschappelijk Curatorium voor de belangen der Rechts=Hoogeschool en die van onze Geneeskundige Hoogeschool zal zorg dra= gen, toont reeds den nauwen band, die tusschen onze beide inrichtingen van Hooger onderwijs bestaat. Moge deze band in de toekomst steeds nauwer worden. De welwillende woorden, door den Voorzitter Uwer Faculteit in zijn jaarver= slag aan onze stichting gewijd, zijn wij nog niet vergeten. Mogen wij ons meer en meer gaan voelen als de reeds bestaande onderdeelen van één groot toekomstig geheel. In dezen zelfden zin begroeten wij U, de ver= tegenwoordigers van de Technische Hoogeschool te Bandoeng. Dat ook in wijderen kring belang= stelling gevoeld wordt voor onze stichting, bewijst ons de gelukwensch van de Rockefeller= stichting : Peking Union Medical College, ont= vangen en de tegenwoordigheid van U, Dr. Schouten, vertegenwoordiger van het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. En hoezeer de Faculteiten der geneeskunde in Holland zich in de geboorte van hare jongste zuster verheugen blijkt wel uit de telegraphische gelukwensch, door mij zooeven van de 4 Facul= teiten uit Holland ontvangen, de keurig gecalli= grapheerde oorkonde der Leidsche Faculteit, en het zoo heusche geschenk van een voorzittersha= mer der Faculteit door de Utrechtsche collega's toegezonden. Voor dit alles zij hier onze hartelijke en diep= gevoelde dank gebracht. Keeren wij ons nu tot onze Hoogeschool zelve. Wat zal de jonge Hoogeschool voor Indië kun= nen zijn ? Om tal van redenen kunnen wij ons ten zeerste verheugen in deze stichting. ie. In de eerste plaats wat betreft het genees= kundig onderwijs aan de Inlandsche bevolking. Hier betreden wij geen nieuwen weg, behoeven wij geen volwaardige Hoogeschool uit niets te scheppen, kunnen wij voortbouwen op de breede en hechte basis van het reeds lang bestaande. Met oprechte dankbaarheid kunnen wij hier een blik slaan op het verleden en nagaan, wat in de 76 jaren, verloopen sinds de oprichting van de s.t.o.v.i.a., voor het medisch onderwijs aan de Inlandsche bevolking door de Regeering is gedaan. Begonnen als een uiterst eenvoudige in= richting voor de vorming van goed geschoolde vaccinateurs, in langzame, doch gestadig voort= gaande verbetering zich uitbreidend, heeft de S.T.o.v.i.a. zich een plaats weten te veroveren in de Inlandsche samenleving, in de Inlandsche beschavingsgeschiedenis als geen andere inrich= ting van onderwijs. Ja zelfs werd, mede dank zij den vooruitzienden blik van Dr. Noordhoek Hegt, den helaas te vroeg aan het onderwijs ontvallen directeur der S.T.o.v.i.a-, onder wiens voortreffelijke leiding ik, nu 12 jaar geleden, heb kunnen medewerken aan het medisch onderwijs voor de a.s. Inlandsche artsen, toen bij de laatste reorganisatie van het medisch onderwijs, ook het oude gebouw aan den Hospitaalweg door een nieuwer, grooter gebouwencomplex moest wor= den vervangen, dit zoo groot, zoo ruim, zoo veel= omvattend gemaakt, dat het op voortreffelijke wijze kan dienen voor laboratoria en klinieken voor onze Geneeskundige Hoogeschool, terwijl nog bovendien op het uitgestrekte terrein van Sa= lemba, genoegzaam ruimte beschikbaar bleef om bij de onvermijdelijk noodzakelijke uitbreiding en bijbouw voldoende gelegenheid te bieden voor het stichten van nieuwe inrichtingen van onder= wijs, hetzij klinieken of barakken of laboratoria. Zoo kan onze Hoogeschool voortbouwen op de hechte en breede basis van het s.t.o.v.l.a.=on= derwijs, en biedt zij tevens de schoonste gelegen= heid tot uitbreiding en voltooiing, waarvoor in de toekomst de eisch met gebiedende noodza= kelijkheid zal worden gesteld, wil onze Hooge= school werkelijk en blijvend aan hare roeping getrouw, een volledige en op de hoogte van haren tijd blijvende inrichting van hooger geneeskun= dig onderwijs vormen. Middelbaar onderwijs kan, zijn programma volgende, gedurende lan= gen tijd zonder gevaar voor veroudering, op de= zelfde leest blijven geschoeid, hooger onderwijs daarentegen moet zich voortdurend kunnen uit= breiden, ontwikkelen, ontplooien, omdat het naast zijn plicht, het zijn van voortreffelijk vak= onderwijs, een hoogere roeping heeft te volgen, het dienen van de wetenschap, en elke nieuwe facet, aan den flonkerenden diamant dier we= tenschap geslepen, ook aan het door onze Hoo= geschool uitgestraalde licht zijn schittering zal moeten kunnen toevoegen. Ik behoef U hier van deze plaats niette schet= sen de beteekenis van het aan de S.T.O.V.I.A. gedurende de 76 jaren van haar bestaan gegeven onderwijs. Daarover kunt gij allen hier aanwezig beter oordeelen dan ik. Doch wel mogen wij hier openlijk uitspreken, dat zij naast hare zuster= inrichting, de N.I.A.S., meer dan eenige andere inrichting van onderwijs heeft bijgedragen tot verhooging van het peil der beschaving van de Inlandsche bevolking, het scheppen van betere toestanden op hygiënisch gebied, van betere le= vensvoorwaarden, tot dat, wat toch voor een volk in de eerste plaats noodig is, het voorbereiden van een betere prophylaxis voor tal van ziekten, die het leven van de bevolking in de tropen= landen in gevaar brengen. En zoo is het m.i. juist in deze richting vooral, die eener betere prophylaxis, dat het onderwijs aan onze Hooge= school zich zal hebben aan te sluiten aan het aan de S.T.O.V.I.A. en de N.I.A.S. tot nu toe gegeven onderwijs. In nog ruimere mate dan het aan de s.t.o.= v.i.a. mogelijk was, zal door onze Hoogeschool in dezen zin kunnen worden gewerkt en invloed uitgeoefend, nog meer dan aan hare voorgang= ster zal het haar gegeven zijn, leiders van hun volk te kweeken die den levenwekkenden toort= der beschaving naar alle deelen van onzen Archis pel zullen dragen. 2e. In de tweede plaats zal onze Hoogeschool zijn een inrichting van hooger onderwijs voor allen. Zeker, ook de s.t.o.v.i.a. opende hare poorten voor allen zonder onderscheid, doch haar geheele wordingsgeschiedenis drukte toch op haar den stempel van een zekere eenzijdig= heid, en de inrichting van haar onderwijs, meer als middelbaar dan als hooger onderwijs bedoeld, hield deze eenzijdigheid in stand, ja onder= streepte haar als 't ware. Voor onze Hoogeschool daarentegen zal deze eenzijdigheid van den aanvang af zijn uitge= schakeld. Voor alle landaarden, ook voor a.s. Hollandsche artsen, voor hen, die uit Holland= sche ouders geboren in de medicijnen willen studeeren, stelt zij hare poorten met gelijke gast= vrijheid open. Zij bedoelt te zijn een inrichting voor Medisch Hooger Onderwijs, even volledig ingericht, even goed uitgerust als hare zuster= faculteiten in Nederland. En met bijzondere erkentelijkheid kunnen wij in dit verband dan ook constateeren dat dit door alle medische Fa= culteiten in Holland zonder uitzondering is er= kend geworden en dat door hen allen volmondig de toezegging is gegeven, dat de candidaats= en doctoraalsexamens, aan onze Hoogeschool afgelegd, onder waarborg van reciprociteit als gelijkwaardig zullen worden erkend met de ge= lijknamige examens aan een geneeskundige Facul= teit in Nederland afgelegd. Waarlijk, wij kunnen hier met groote dankbaarheid van dit besluit der Hollandsche zusterfaculteiten gewag maken, om= dat hierdoor de volkomen gelijkwaardigheid van onze Hoogeschool met de geneeskundige Fa= culteiten in Holland een vaststaand feit is ge= worden. Dat dit aan onze Hoogeschool groote verplichtingen oplegt, dat zij moet toonen dit vertrouwen waardig te zijn, dat zij met alle kracht er naar moet streven, haar onderwijs zoo te doen zijn en te doen blijven dat zij door de daad kan toonen, deze gelijkwaardigheid inderdaad te bezitten, behoef ik in dit verband slechts aan te stippen. Het is een schoone gedachte, dat hier het In= landsche en het Westersche intellect in eerlijken wetkamp zich zal kunnen meten, dat hier het Oosten zal kunnen, ja zal moeten toonen, in in= tellect, in vasthoudendheid, in doorzettingsver= mogen de evenknie te zijn van 't Westen, dat hier het Westen en het Oosten in gelijkgericht streven hetzelfde ideaal zullen najagen, dezelfde levensroeping zullen trachten te vervullen. 3e. In de derde plaats kan onze Hoogeschool vormen een centrum van wetenschap. Ook in dit opzicht heeft zij een hooge roeping te vervullen. Wat hier in onze Oost op het gebied der weten= schap werd verricht, het heeft hen, die in het moederland van de resultaten konden kennis nemen, steeds met oprechte en diepe bewonder= ing vervuld. En niet alleen in Nederland zelve, doch ook in het buitenland — en wij mogen dit wel eens hier van deze plaats in het openbaar met trots constateeren — wordt steeds meer en meer de beteekenis, ja het baanbrekend karakter, van wat door onze Hollandsche geleerden hier te lande op het gebied van hygiëne, van ziektebe= strijding, van ziektekunde, van anthropologie, van serologie en bacteriologie (om alleen bij de medische wetenschappen te blijven) is verricht, volmondig erkend. Zooals mij nog onlangs door SiR Andrew Balfour, den bekenden Engelschen deskundige op het gebied der tropische hygiëne werd verzekerd, staat Holland hier in vele op= zichten aan de spits. Welnu, moge het aan onze Hoogeschool gegeven zijn, ook in dit opzicht een centrum te vormen, waar nieuwe denkbeelden aan de werkelijkheid kunnen worden getoetst, nieuwe ontdekkingen een gunstigen kweekbo= dem kunnen vinden, en een goede werkgelegen= heid wordt geboden voor hen, die in zich de kracht gevoelen om de medische wetenschap te bevorderen. Ook wat dit betreft kan de s.T.o.= v.i.a. met gerechtvaardigden trots wijzen op hetgeen reeds binnen hare muren door hare docenten en leerlingen werd tot stand gebracht, doch hoezeer openen zich voor onzen blik bree= dere, wijdere perspectieven, waar wij de toekomst van onze Hoogeschool beschouwen. Dat dit een zware taak beteekent, zoo voor de docenten als voor de leerlingen, behoeft geen betoog. Een nieuwe Hoogeschool, een nieuw centrum voor wetenschappelijk onderzoek te vormen, legt op de schouders van hen, die tot het geven van dit onderwijs zijn geroepen, een zware ver= antwoordelijkheid. In eendrachtig samenwerken, in volkomen harmonie, zullen zij tezamen het grootsche gebouw hebben op te trekken, zullen zij aan hunne leerlingen niet alleen de liefde voor het vak, doch ook de liefde voor en de belang= stelling in wetenschappelijke vraagstukken heb= ben wakker te roepen en op te kweeken. En dat heeft de ervaring van bijkans 20 jaren mij wel geleerd, dat dit alleen en uitsluitend in volko= men harmonisch samenwerken is te verwezen= lijken. Een Faculteit, die onderling verdeeld is, waarin niet alle leden in eendrachtige samenwer= king streven naar hetzelfde ideaal, waarin per= soonlijke naijver in de plaats zou komen van onderlinge waardeering, heeft hare kracht naar buiten, haar vermogen om iets groots tot stand te brengen, volkomen verloren. Noblesse oblige. Doch ook in dit opzicht kunnen wij gelukkig de toekomst met vertrouwen tegemoet gaan. Dit brengt mij weer tot de beschouwing van de verhouding van de docenten tot hunne Ieer= lingen en de taak van den medicus in het alge= meen. Het zij mij vergund, Dames en Heeren, hierop ten slotte nog ietwat uitvoeriger in te gaan. Geen gestudeerd man, die, naast den predi= kant in onze Westersche omgeving, zoozeer een weldadigen en verstrekkenden invloed kan uit= oefenen op de algemeene beschaving, levenswijze en levensopvatting van het volk, waaronder hij werkt, als juist de medicus, geen bij wien zijn beroep zoozeer een levenswerk wordt, geen die zoozeer door zijn eigen persoon, zijn eigen voor= beeld, kan prikkelen tot navolging. En vooral zal dit gelden voor den Inlandschen arts, werkende in de omgeving, waaruit hij is voortgekomen, waarvan hij de innerlijke roerselen, voor ons vaak een gesloten boek, begrijpt en meevoelt. Maar dan moet hij ook met zijn geheele ziel, met zijn geheele hart, zich aan zijn wetenschap geven, kunnen geven, dan moet hem geleerd worden, dat hij geen ziekten, doch zieken behandelt, dan moet hij reeds bij zijn studie diep doordrongen worden van de verhevenheid en de diepe tragiek van het ziekbed, van de majesteit van den dood, van de eenheid van alle leven op aarde. Maar, zal men zich afvragen, komt hier dan de praktijk van den medicus niet in open conflict met de wetenschap, die hem juist gedurende zijn studie als de hoogste waarheid is gepredikt? Leert hem die wetenschap niet in de analyse, de steeds verder gaande splitsing der levensprocessen, der levenseenheden, het ideaal te zien, waarnaar zijn kunde kan streven ? Leert de beschouwing der natuur hem niet, dat overal strijd om het bestaan, overal vernie= tiging van de zwakkeren, overal het grofste egoïsme het leven beheerscht en doet voortbe= staan ? Zeker, in de achter ons liggende decennien, vooral in de eeuw, die nu reeds zoo ver achter ons schijnt te liggen, waarvan de jongeren onder ons niet eens de herinnering hebben kunnen bewa= ren, in die 19de eeuw vierde de analyse hoogtij. Het was ook niet anders mogelijk. De onge= kende opbloei van de biologische wetenschappen in het begin dier 19de eeuw, samengaande en voor een groot deel gedragen door de verbete= ring van het microscoop, leerde ons steeds dieper doordringen in de wereld van het kleine, leerde ons inzien, hoe het leven overal gebonden is aan uiterst kleine eenheden, de cellen, die in vaak onnoemelijk groot aantal de levende wezens, de organismen, opbouwen. In die kleinste eenheden, de cellen, leerde men een vaak verwonderlijk mooie organisatie kennen. Men zag hoe zij door het geheele rijk der levende natuur nagenoeg van een zelfde orde van grootte waren, zoodat de cel= len, waaruit het lichaam der grootste dier= of plantvormen is opgebouwd, nagenoeg even groot zijn als die, uit welke de kleinste levende wezens, nauwelijks met het bloote oog zichtbaar, bestaan. Men zag, hoe deze cellen zich door deeling ver= meerderden, hoe alle levensprocessen door deze cellen werden verricht, aan deze cellen waren ge= bonden, en hoe elk levend wezen, hoe groot ook, ten slotte uit één enkele cel, de eicel, is voortge= komen. Was het wonder, dat men in deze cellen de elementaire levenseenheden zag, en dat de bouwsteentheorie werd opgesteld, die alle le= vensmysteriën scheen te verklaren, de theorie die in de cellen de bouwsteenen zag, die het gebouw van het levend organisme samenstelden. Het le= vende wezen werd niets dan een kolonie van deze kleinste eenheden. En waar alle levensprocessen aan deze eenheden waren gebonden, van deze eenheden uitgingen, daar was het onafwijsbaar, dat ook de ziekelijke afwijkingen, die als ziekte= processen het lichaam teisterden, in deze kleinste eenheden zetelden en in een verbitterden strijd de bacterieele indringers door de cellen werden bevochten. Zoo ontstond de cellulairpathologie, die als vaste basis van onze wetenschap tot in deze eeuw al ons medisch denken beheerschte, en zoo werd dus de cel de elementaire eenheid, het elementaire organisme, waaruit zich de hoogere organismen, de levende wezens opbouwen, de eenheid, die de histologie, de physiologie, de pathologie beheerschte. De geheele literatuur is van deze opvatting doordrenkt, zij vormde meer dan 60 jaren lang de vaste basis, waarop zich onze geheele biologische wereldbeschouwing, het geheele trotsche gebouw van onze biologische en medische wetenschap opbouwde. Zij droeg als het ware die geest van materialisme, van ana= lyse, die de wereldbeschouwing dier vorige eeuw kenmerkt, die in het steeds verder splitsen, steeds scherper uiteen rafelen, steeds verder in details vervolgen van de levensprocessen het ideaal der exacte biologische wetenschap zocht, die meende, dat door dit steeds verder analysee= ren der levensprocessen ten slotte het leven zelf zou kunnen worden verklaard, die geest van materialisme, die de oude en verouderde phiIo= sophie had gedood, het vitalisme had vernietigd, aan buiten de materie liggende, niet door onze zintuigen controleerbare, krachten geen recht van bestaan toekende. In dit systeem hadden de levende wezens zelf als 't ware slechts een plaats als de met het bloote oog waarneembare en met behulp der weten= schappelijke onderzoekingsmethoden navorsch= bare verzamelingen van cellen, van die eenheden, waaraan de levenseigenschappen ten slotte ge= bonden waren. De „struggle for life", de ver= bitterde strijd om het bestaan, door Darwin in het middelpunt van zijn wereldbeschouwing ge= plaatst, waarbij in meedogenloos egoïsme (im= mers de natuur was zinloos liefelijk, redeloos wreed) al het zwakkere ten ondergang was ge= doemd, werd ook op het organisme zelf overge= bracht, en door Roux werd het begrip van den strijd om het bestaan der cellen in het organisme tot basis van zijn theorie der functioneele adap= tatie genomen. Doch langzamerhand zien wij de kentering komen. Het vraagstuk van den vorm der levende wezens, dat voor de oudere biologen als 't ware nog niet bestond, omdat volgens de preforma= tieleer in de kiem de geheele vorm van het zich daaruit ontwikkelende wezen al bepaald was en dus de geheele vorm al van te voren, van den aanvang der wereld af was gepreformeerd, vraagt meer en meer de aandacht. De celleer en de geheele analytische en materialistische denk= wijze der 19de eeuw had het oude vitalisme vernietigd. Het dogma van de verklaarbaarheid van het leven en dus ook van den vorm der le= vende wezens door de gewone krachten der na= tuur beheerschte de geheele wetenschap. Doch nu zien wij meer en meer naast de analyse de drang naar synthese opkomen. Het experiment doet zijn intrede ook in de morphologie, men gaat zich afvragen niet alleen hoe, doch ook waarom zich de vorm der levende wezens heeft ontwikkeld, de vraag naar den innerlijken sa= menhang der door de analyse geconstateerde verschijnselen treedt meer en meer op den voor= grond. Het individu en de wijze waarop het de cellen, die het samenstellen beheerscht, her= neemt zijn rechten; men vraagt zich af, niet al= leen hoe de verwonderlijke vormverscheidenheid van de levende wezens zich ontwikkelt, doch vooral wat ten slotte die vorm beheerscht, waar= door zij wordt bepaald, in stand gehouden, wat het is, dat wij als harmonie in de natuur en harmonie in de levende wezens zoozeer bewon= deren. Hebben wij voor deze harmonie, dit goddelijk evenwicht in de natuur, een open oog gekregen, dan verkrijgt het geheele leven op aarde een nieuwen inhoud. Dan verliest de strijd om het bestaan zijn wreed, zijn onverbiddelijk karakter, dan zien wij de eenheid van alle leven, dan be= grijpen wij hoe in die eenheid, zoowel in het organisme op zichzelf als in de geheele levende natuur, zich steeds het streven naar evenwicht, naar harmonie, openbaart, dat alleen bij het ver= breken van dit evenwicht tot schijnbaar egoïsme, tot schijnbaar meedogenlooze vernietiging dwingt. Het is opmerkelijk, dat de celleer, die het oude vitalisme had vernietigd, bij den opkomenden drang naar synthese, toen men zich meer en meer begon af te vragen wat de factoren waren die de ontwikkeling van den vorm der levende wezens en de harmonie der levensprocessen beheersch= ten, in haar uiterste consequentie er toe moest leiden, die harmonie door de werking van een ,,causa finalis", een buiten het oorzakelijk ge= beuren in de natuur staanden factor te verklaren. En zoo zien wij aan het einde der 19de eeuw Driesch zijn leer van de „entelechie" formu= leeren, „dat wat zijn doel in zichzelf draagt", en als reguleerend ordenend principe buiten de materie staande, het levensgebeuren regelt. Wij zien hoe von Uexkull zijn theorie van de im= pulssystemen opbouwt, hoe Koch spreekt van de „atoomgeesten ', hoe anderen spreken van „dominanten", van „systeemkrachten", kortom hoe de drang naar synthese en het zich baanbre= kend besef van de doelmatigheid van al het leven tracht zich te kristalliseeren in een bepaalde theorie. Zeker, deze theorieën zijn en blijven in den grond onjuist, zij zijn eenzijdig en gebrekkig, zij trachten te omlijnen, te formuleeren wat niet te formuleeren is, zij voeren in de weten= schap, die zich alleen mag bezighouden met die verschijnselen, die door middel van experiment en waarneming kunnen worden gecontroleerd, een niet nader te controleeren praemisse in, een macht, die niet voor wetenschappelijk onder= zoek toegankelijk is, en dwingen daardoor alle verdere onderzoek tot steriliteit. Doch hun groote, fundamenteele beteekenis ligt daarin, dat zij de uiting zijn van een ken® tering, van een verandering van den geest der wetenschap, van een zich meer en meer baanbre= kend begrip van de doelmatigheid van alle leven, tegenover de leer van het toeval, door de ana= lytische en materialistische denkwijze der 19de eeuw zoozeer op den voorgrond gebracht. En zoo komt dus ook ons wetenschappelijk in= zicht weer meer en meer in overeenstemming met dat, wat toch door alle eeuwen heen ons medisch denken heeft beheerscht, het diepe ont= zag voor de majesteit van het individu, voor de beteekenis der persoonlijkheid, dat onze clinici, hoezeer ook de cellulairpathologie hoogtij vierde, er steeds weer toe bracht, hun leerlingen voor te houden dat zij zieken, niet ziekten behandelen. Zonder een diep besef van de doelmatigheid van alle leven kan zijn werk den medicus nooit be= vredigen, zonder een gevoel voor de eenheid van het leven, van de harmonie van al het bestaande, schijnt onbestaanbaar die alles beheerschende liefde voor zijn vak, voor zijn levenswerk, die boven alles noodig is, die den medicus in staat stelt, zich aan zijn patiënten te geven, zich voor zijn patiënten op te offeren, het heil van zijn pa= tiënten boven eigen gemak of geldelijk voordeel te stellen, die hem doet inzien de waardigheid van elk ziekbed, ook het armste, en de majesteit van den dood. Dat is het, wat onze Hoogeschool aan hare leer= lingen wil bijbrengen door voorbeeld en onder= wijs, de schoonste taak, die voor haar is weggelegd, dat is het ook, wat onze leerlingen van ons mogen verlangen als veilige gids op hun levensweg. Door alle eeuwen heen is dit gevoeld als de hooge levenstaak van den medicus, en het schoonst is het wellicht reeds 8 eeuwen geleden neergeschreven in het gebed van den Joodschen geneesheer Maimonides: „laat. o God, de liefde „voor de kunst en voor Uw schepselen mij be= ,,zielen. Verhoed dat dorst naar geld of jagen -naar eer en aanzien zich in mijn werk mengen. „Want deze vijanden van waarheid en men= ,,schenmin kunnen mij gemakkelijk bedriegen en ,,mij mijn hooge bestemming, Uwe kinderen wel ,,te doen, laten vergeten. „Sterk de kracht mijns harten, opdat het steeds „bereid zij den arme en den rijke, den goede en „den slechte, den vriend en den vijand te die= „nen. „Laat mij in den lijdende steeds slechts den „mensch zien; moge mijn geest aan het ziekbed „steeds zichzelf meester blijven en door geen „vreemde gedachten verstrooid worden, opdat „ik aan alles wat ervaring en onderzoek mij ge= „leerd hebben, steeds indachtig zij. Verleen mijne „zieken vertrouwen in mij en mijne kunst en „volgzaamheid voor mijne voorschriften en raad= „gevingen. Verleen, o God, mij zachtheid en „geduld tegenover beleedigende eigenzinnige „zieken; geef mij matigheid in alles, maar niet „in het Ieeren, laat mij daarin onverzadigbaar „zijn en laat de gedachte ver van mij blijven dat ,,ik alles zou weten en kunnen. „Geef mij kracht, lust en gelegenheid om mijn ,kennis steeds meer uit te breiden, mijn geest ,kan vandaag gebreken in mijn weten erkennen ,en ontdekken, die hij gisteren niet vermoedde. ,Laat mij steeds verder doordringen in de ge= ,heimen mijner kunst." Als deze geest de abituriënten van onze Hoo= geschool bezielt, en blijft bezielen, dan kan zij met trots terugzien op het door haar gegeven on= derwijs en met gerustheid de door haar gevormde jonge artsen uitzenden, om hun levenswerk in de maatschappij aan te vangen. Dan zal zij waar= lijk tot zegen strekken voor dit wonderschoone land, dat wij met geheel ons hart zouden willen dienen. En zoo wend ik mij, Excellentie, thans weder in goed vertrouwen op de toekomst van onze Hoogeschool, tot U. Met groote dankbaarheid hebben wij mogen ervaren, hoezeer ook deze stichting U ter harte gaat, hoe gul Uw hooge belangstelling, voor de harmonische ontwikkeling onzer Hoogeschool van zoo groote beteekenis, ons steeds is geschon= ken. Moge dit steeds zoo blijven. En het zij mij vergund thans Uwe Excellentie als hoogste drager van het gezag, als vertegen= woordiger van Hare Majesteit, eerbiedig te verzoeken, tot de plechtige opening van onze Ge= neeskundige Hoogeschool te willen overgaan, en den steen te onthullen, waarop wij zoo gaarne voor het komende geslacht de herinnering aan dezen heugelijken dag hebben willen vastleggen. Front gebouw van de Geneeskundige Hoogeschool. Rede Van Z. E. den Gouverneur-Generaal. Dames en Heeren, Zeer gaarne geef ik gevolg aan de mij gedane uitnoodiging om thans over te gaan tot de ope= ning van de Geneeskundige Hoogeschool en daarbij een enkel woord te spreken. Voor den Gouverneur=Generaal Graaf van Limburg Stirüm was het weggelegd de eerste Hoogeschool hier te lande, de Technische Hoo= geschool te Bandoeng, te openen; mijn onmid= dellijke ambtsvoorganger genoot de eer de Rechtshoogeschool te openen; op mij rust de taak hetzelfde te doen voor de Geneeskundige Hoogeschool. Binnen een tijdsverloop van zeven jaren zijn in Indië drie hoogescholen gesticht en daarmede is tot stand gebracht hetgeen betrek= kelijk kort geleden nog geheel onbereikbaar werd geacht. Toen een aantal jaren geleden de lndi= sche Universiteitsvereeniging werd opgericht, zagen velen — en ik schaam mij niet te bekennen, dat ook ik daartoe behoorde — in het streven dier Vereeniging niet veel meer dan het najagen van droombeelden, welke onder de werking der harde realiteit wel even spoedig weder zouden verdwijnen als zij waren opgekomen. De bezwaren van hen, die toen het monopolie van nuchterheid voor zich opeischten, lagen voor het grijpen. Waarvandaan zouden de studenten moeten komen ? Niemand, die aspiraties voor wetenschappelijke studiën in zich omdroeg, zou zich willen declasseeren door aan eene Indische Universiteit de voldoening aan dergelijke aspi= raties te zoeken. Waarvandaan zouden de we= tenschappelijke leerkrachten moeten komen ? Men zou zich hier te lande met tweederangs= krachten moeten behelpen en daardoor al aan= stonds op de Indische Universiteit een stempel van minderwaardigheid drukken. En — zoo men al eens een enkelen keer op eene eersterangs= kracht de hand zou kunnen leggen — zou deze dan niet, zoodra de gelegenheid zich daartoe voordeed — weder koers naar Europa zetten, omdat hij hier te lande zou missen de weten= schappelijke atmosfeer, welke voor zoo iemand de absolute voorwaarde is om te kunnen ademen ? Zoo werd gedacht, gesproken en geoordeeld en toch, binnen enkele lustra na de oprichting der Universiteitsvereeniging zijn reeds drie van de pijlers voor een Indische Universiteit geplaatst. Hoe sterk de verleiding daartoe ook moge zijn, ik wil mij hier onthouden van het noemen van namen om het gevaar buiten te sluiten, dat bij de talrijkheid van hen, die in den loop der jaren aan de ontwikkeling van het medisch onderwijs hun beste krachten hebben gegeven, velen onge= noemd zouden blijven, die er alle aanspraak op kunnen maken op dit plechtig oogenblik in de herinnering te worden teruggeroepen. Als ik nochtans op den regel dien, ik mij ge= gesteld heb, één uitzondering maak, dan is dit omdat persoonlijke herinneringen aan eene even aangename als vruchtbare samenwerking mij onwillekeurig den naam van Dr. Roll op de lippen brengen; ik doel hier op eene samenwer= king in lang vervlogen jaren, toen de voor de ontwikkeling van het medisch onderwijs zoo beslissende stap moest worden gedaan van de omvorming van de oude school tot Opleiding van Inlandsche Geneeskundigen, tot de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen. Ik laat hier buiten bespreking, zeer waarde Heer Roll, Uwe zeer bijzondere verdiensten als leeraar en directeur der school en vooral ook als „Vader" Uwer leerlingen, maar gaarne en van harte breng ik U hier oprechte hulde voor Uwe visie op de toekomst van het medisch onderwijs in deze gewesten, voor de overtuiging en de vol= harding, waarmede U den werkelijk zwaren strijd voor de verwezenlijking van Uwe denk= beelden hebt gestreden en voor de organisato= rische talenten, welke U daarbij aan den dag hebt gelegd. In Uwe bijdrage tot het keurig Gedenkboek, dat bij het diamanten feest van de Stovia is ver= schenen, wijst U met vreugde en met weemoed op de toen aanstaande oprichting van eene me= dische hoogeschool. Met vreugde omdat de ver= wezenlijking van Uw ideaal sneller was gegaan dan U had verwacht, met weemoed omdat zij langzamer was gegaan dan U had gehoopt, zoo= dat de gelegenheid voor U ontbrak daaraan een werkzaam aandeel te nemen. Maar in betrekkelijk korten tijd kan véél ver= anderen en wat U toen niet durfde droomen, is toch geschied. U is hier, U is persoonlijk getui= ge, dat Uw levensideaal in vervulling is gegaan. U kunt de jonge instelling mede ten doop houden en — wat voor U en voor ons nog meer betee= kent — de gelegenheid is U gegeven tot den groei en den bloei der Indische Geneeskundige Hoogeschool het Uwe bij te dragen. Ik heb mij wel eens afgevraagd, waarom ik, die zelf in geheel andere richting ben opgeleid, en werkzaam ben geweest, steeds een bijzondere sympathie voor het medisch onderwijs hier te lande heb gevoeld, dat onderwijs steeds een warm plekje in mijn hart heeft gevonden. Ik geloof, dat ik de verklaring daarin mag zoeken, dat ook ik geleidelijk geïnfecteerd ben geraakt door de bijna hartstochtelijke liefde en belangstelling voor de medische school in haar opeenvolgende phasen, welke van den aanvang af zich van alle medici, die daaraan als leeraar of directeur ver= bonden zijn geweest, meester heeft gemaakt en onder den indruk ben gekomen van de dankbare herinneringen welke — het is verleden jaar bij het 75=jarig herdenkingsfeest zoo treffend gebleken— de oud alumni aan hun school hebben behouden. Van eene instelling van onderwijs, die op zulk eene wijze leerkrachten en leerlingen weet te boeien en te binden, gaat eene bekoring uit, welke ook buitenstaanders niet onaangeroerd kan laten. Ik geloof niet mis te tasten, hooggeleerde Prof. Boeke, wanneer ik aanneem, dat ook U gedurende den betrekkelijk korten tijd, dat U aan de Stovia verbonden zijt geweest, aan de bekoring, waarop ik zooeven doelde, niet zijt ontkomen en dat daarin voor U de naaste aan= leiding en aansporing gelegen was om U beschik= baar te stellen, niet alleen voor de commissie, welke met den omvangrijken voorarbeid voor de oprichting der Geneeskundige Hoogeschool was belast, maar ook, zij het ook slechts tijdelijk, voor het Voorzitterschap van de Faculteit. Zoo= wel voor den arbeid, die nu achter U ligt, als voor Uwe bereidwilligheid om de zware taak te aanvaarden, die voor U ligt, betuigt de regeering U haren warmen dank. Het succes van de Hoogeschool in verdere toekomst is voor een groot deel afhankelijk van de wijze waarop zij zich in haar eerste levensja= ren ontwikkelt. Nu de regeering zoo gelukkig is aan U de eerste leiding van de nieuwe instelling te kunnen toevertrouwen, maakt zij zich voor hare toekomst geenerlei zorgen. Dat de regeering in de hulde, welke zij U brengt, Prof. Boeke, ook Uwe medewerkers de Heeren van der Meulen, Dr. de Langen en Prof. Kuenen laat deelen, behoef ik nauwelijks te zeggen. Wat Prof. Kuenen betreft, is het mij bijzonder aangenaam hier te kunnen mededeelen, dat het Hare Majesteit de Koningin heeft be= haagd, hem in verband met de plechtigheid van heden te benoemen tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Ik spreek zeker namens U allen, wanneer ik hier Prof. Kuenen onze hartelijkste gelukwenschen aanbied met deze zoo welverdiende Koninklijke onderschei® ding. Daaraan voeg ik gaarne een persoonlijk woord van hulde toe aan mijn ouden studieka* meraad en vriend. Ten slotte, dames en heeren, een woord tot de studenten van deze Hoogeschool, een woord waarin ik, ook hunne collega's der beide Zuster= hoogescholen wil betrekken en waarbij mijn gedachten zich niet bepalen tot de thans studee= renden, maar mede uitgaan naar hen die straks zullen volgen. Ik ben er zeker van U een beteekenisvol en aan= trekkelijk perspectief voor te houden, maar U tevens op een groote verantwoordelijkheid te wijzen en een waarschuwing uit te spreken, wan= neer ik zeg, dat de toekomst van dit land in niet geringe mate beïnvloed wordt door hetgeen Gij van Uwe eigen toekomst zult weten te maken. Deze gedachte moge U vooral geen aanleiding zijn tot persoonlijke zelfoverschatting. Want wanneer later getuigd zal kunnen worden, dat Indië grooten dank verschuldigd is aan zijn eigen academisch=gevormden, zal die dank zeker niet in de laatste plaats het deel zijn van hen, die zon= der ophef, door hun dagelijkschen arbeid, de vruchten hunner opleiding niet alleen aan zich= zelf, maar ook aan de gemeenschap ten goede zullen doen komen. Zeer in het bijzonder hoop ik echter, dat die dank ook zal toekomen aan diegenen Uwer, die geroepen zullen worden of zich geroepen zullen voelen tot een taak op een ruimer arbeidsveld en wier invloed op anderen niet tot hun onmiddel= lijke omgeving beperkt zal blijven. Maar daarvoor zal het noodig zijn, dat Gij U bij voortduring rekenschap geeft van en tracht te voldoen aan de hooge eischen van inzicht en karakter, welke voor een ieder gelden, wien gelegenheid geboden is tot die geestesvorming, waarvoor academisch onderwijs den grondslag legt. Ik wil op die eischen vooral hierom grooten nadruk leggen, omdat Indië, ook buiten de ambtelijke wereld, dringend behoefte heeft aan voorgangers, die toonen te beseffen, dat de weg omhoog, welke zich voor dit land duidelijk aftee= kent, niet anders kan worden afgelegd dan met geduld en voorzichtig overleg bij iederen stap voorwaarts, niet anders dan met aanvaarding van en in samenwerking met de Nederlandsche lei= ding, wier taak en roeping het is dien weg te helpen effenen. Dringende behoefte aan zulke voorgangers en leiders bestaat niet het minst als tegenwicht tegen openlijk of verscholen werken= de helaas ook onder de academisch gevormden voorkomende —misleiders, die meenen, dat een— vooral op economisch gebied — nog onvolgroeid volk op korten termijn in staat kan zijn zijn eigen lot in handen te nemen en dat dit doel langs den weg van geweld en chaotische verwarring kan worden bereikt. Moge ook in dit opzicht de zuivere atmosfeer van het hoogere onderwijs zuiverend op de gees= ten werken en aldus bijdragen tot den groei en bloei van dit land langs den eenigen mogelijken weg, dien van rustige, niettemin rustelooze sa= menwerking van allen. Aanvaardt de betiteling van ,,intellectueelen", maar — ik hoop, dat mijn woorden ook buiten deze zaal zullen worden gehoord en verstaan — bedenkt, nu en later, dat dit een eerenaam is, welke slechts verplichtingen schept. Bij deze woorden meen ik het te mogen laten. Voldoende aan het mij gedane verzoek, om aan deze bijeenkomst een zekere wijding te geven door een gedenksteen te onthullen, welke ter herinnering aan deze plechtigheid werd aange= bracht, verklaar ik hiermede met mijn beste wenschen voor haren groei en bloei de Genees= kundige Hoogeschool voor geopend. Luchtphoto van de Geneeskundige Hoogeschool (bovenaan) en van de C. B. Z. te Weltevreden, waar het klinische oiiderwijs zal worden gegeven. Rede van den Voorzitter Van de Faculteit van Technische Wetenschappen te Bandoeng. Excellentie, Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heeren. Op dezen, voor het Hooger Onderwijs in Indië — en daarmede voor Indië zelf — zóó belangrijken dag, is het mij een voorrecht, het woord te mogen voeren namens de oudste Fa= culteit, die der Technische Wetenschap, om aan U — College van Curatoren der Bataviasche Hoogescholen — én aan U — Faculteit der Ge= neeskunde — in wier bekwame handen het bestuur over en de leiding van de nieuwe Hooge= school is gelegd, te mogen vertolken de belang= stelling en vreugde, waarmede zij de stichting van de derde Faculteit begroet — te brengen een boodschap van hartelijke waardeering en warme vriendschap — te doen het aanbod van volle mede= en samenwerking in onze gemeenschap* pelijke schoone taak, land en volk ten zege, de Indische jeugd van allerlei landaard op te leiden tot wetenschappelijke, bezielde werkers, bereid en bekwaam hun opbouwenden maatschappe= lijken arbeid met eere te verrichten, — uiting te geven aan ons gevoel van saamhoorigheid in onze schoone roeping: te vormen en te ontwik= kelen een wetenschappelijke milieu, waarin wat Indië bezit en genereert aan geest en aanleg tot volste ontplooiing kan komen. In de korte spanne tijds van zeve jaren — niet zóó kort echter, afgemeten in de sfeer van de te= genwoordige periode van wonderlijk snellen ont= wikkelingsgang, van soms bijna overweldigend snelle wetenschappelijke, technische en sociale vervormingen — is heden voor de derde maal een Hoogeschool geopend. Zeker ligt in dit feit een groote voldoening, waar iedere volgende Hoogeschool het bestaan van de vorigen versterkt en rechtvaardigt, een bewijs vormt, dat de ingeslagen weg juist bevonden is, en het verder bewandelen van dien weg wensche= lijk wordt geacht. Ongetwijfeld is het verder stichten van nieuwe Hoogescholen en vooral ook het uitbreiden der Faculteiten der reeds bestaande, nog meerdere malen dienen te volgen, om Indië's jonge krach= ten in staat te stellen over de volle linie, schouder aan schouder met de door het Moederland gaarne gegeven — èn door Indië gaarne aan= vaarde — werkers en bouwers hunne levenstaak te vervullen, doch met voldoening kan reeds op het nu bereikte worden teruggezien, waar daar= mede op vruchtdragende wijze wordt nagestreefd de verzorging van de drie kostelijkste bezittingen, welke een volk zich slechts kan wenschen: ge= zondheid — recht — welvaart. Ter herdenking van= en blijvende herinnering aan dezen schoonen dag, bieden — als symbool tevens van onze eenheid— de beide Faculteiten U, hunne zusterfaculteit aan, een oorkonde, waarin onze gevoelens zich hebben uitgekristal= liseerd in den volgenden gelukwensch, dien ik U verzoek wel te willen aanvaarden — : ,,De Faculteiten van Technische Weten= schap te Bandoeng en der Rechtsgeleerdheid te Batavia, vereend in gevoelens van vreugde over de stichting der Geneeskundige Hooge= school te Batavia, bieden der Faculteit der Geneeskunde haren warmen gelukwensch en geven uiting aan de hoopvolle verwachting, dat de nieuwe Hoogeschool, in hartelijke sa= menwerking met de bestaande, krachtig zal medewerken aan de vervulling van ons aller verheven taak, tot ontwikkeling van het hooger onderwijs in deze gewesten, tot bloei der we= tenschap, tot heil van Land en Volk." Lï j~ae uitriten van '"JetiniscL (i' ihnscluj) te 3anJoauj ^vJ en Jer Is^iitsijeLerjLtl te Satirna . r cm tul in ,rd ns vuil.vrruatu over Jc niclituuj Jcr Cjenreshnfijr ~HotHja,Jwo( tc Batavia, [ (jiccun Ja jacuftat Jer CjateesLuJc haren wannen ijcLUwenfdi en k y^/"/ jevcn uititiij aai i Ie [oogvolle irrwotltmj, Jat Je nieuwe ~}~~luotjesrlioo(, « Lileljle smmwJcuuj niet Je (estuanlc. LxicLtcj zal nuJewerlicn Éoj^/J "a" Je vavufliruj nut ons aflr■ vtdüvrn taai. tof ontwildeLuj im kt iwoijer oiJawjs in Jee tjemten. tot iloei Ier wetenscLj), tot KM C~f k Oorkonde, aangeboden door de Faciliteiten van Technische Wetenschap te Bandoeng cn der Rechtsgeleerdheid te Batavia. Rede Van den Voorzitter Van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Batavia. Excellentie, Dames en Heeren, In aansluiting bij bet door collega De Vos gesprokene benut ook ik volgaarne de geboden gelegenheid, namens de Rechtshoogeschool ui= ting te geven aan de gevoelens, welke ons bezie= len op dit in de nog jonge geschiedenis van het Nederlandsch= Indische hooger onderwijs zoo gewichtig oogenblik, hetwelk wij het voorrecht hebben mee te leven van nabij. Gevoelens van vreugde over de stichting van de nieuwe zuster= faculteit, die de derde zal zijn in het Land om mede te werken aan de beschavingstaak, welke wij vervullen in dienst der wetenschap en der wetenschappelijke opleiding van de komende geslachten. Maar in onze gemeene woonplaats Batavia zullen wij getweeën zijn en daarmede is het vooruitzicht op nauwe aaneensluiting en innige samenwerking gegeven. Wij onzerzijds hopen van ganscher harte en wij verwachten met volle overtuiging, dat, ver boven alle verschil van denkrichting en werkwijze, boven al wat zweemt naar naijver of onderlinge mededinging, wij elkander zullen zoeken en vinden in die hoogere sfeer, waarin leeft het besef, dat alle Hoogescholen en alle hooger onderwijs en alle wetenschap, hoe verscheiden en uiteenloopend ook, hebben de eene ongedeelde roeping, de menschheid te dienen. In die sfeer hebben de klassieke verpersoonlijking der heilbrengende Geneeskunde en de klassieke verpersoonlijking der weldoende Gerechtigheid, in die sfeer hebben Asklepios en Dike, beiden, gestreden en geleden voor de leniging van de nooden der arme ster= velingen, de een Apollo's eigen zoon, de ander geestelijk na verwant aan den lichtgod van Delphi, die, hij zelf ook, in zijne goedheid de zieken genas en in zijne wijsheid de spreuken gaf tot beslech= ting van rechtsstrijd. Zooals het was in de le= vendige verbeelding en de zinrijke uitbeelding van het denkend dichtersvolk der Oudheid, zoo moge het zijn en blijven te Batavia in ons beider nabije en verre toekomst, tot bevordering van het eene ideaal, dat leiding en bezieling geeft aan ons aller werken en streven. In dien geest roep ik, namens de bestaande Bataviasche Faculteit, der nieuw gestichte Hoo= geschool, haren leider, haren docenten, hare stu= deerende jeugd toe den groet, waarin naar oud gebruik de academische wereld haren geluk= wensch met het reeds bereikte en haren heil= wensch met het nog ondernomene pleegt neer te leggen : salvete, interumque salvete, weest allen verwelkomd, weest andermaal en met den vollen nadruk der herhaling verwelkomd. Geschenk van L. S. A. M. von Romer, Gew. Gouv. Arts ie kl. van Madoera. Schilderij door Mevr. E. See, geb, Josef, gemaakt naar de titelprent van de Oost-en West Indische Warande, 't Amsterdam bij Jan ten Hoorn i6g3.