J. R. THOMSON Overzicht der Geschiedenis van Suriname 's-GRAVENHAGE ♦ ♦ MARTINUS NIJHOFF 1901 ♦♦♦♦♦♦♦ Kast 205 Pl. Ü No.37 Overzicht der Geschiedenis van SURINAME I« H IR J. R. THOMSON Onderwijzer aan de School voor V. \.. O. Ie Paramaribo >-i;i;.\venii.\<;f. MARTINI'S NI.IHOFF 190J Aan (hu Directeur van het Koloniaal Museum F. W. VAN EEDEN, 7. II. De oudste bewoners en de eerste kolonisten 12 III De aankomst der Zeeuwen ouder Abraham Crynssen 20 Tweede Tijdvak. Van den vrede van Breda tot den vrede van Aiiiiens of van 1B67—1802. IV. Suriname eene liezitting van do West- Indisclie Compagnie 22 V. Het Bestuur van C. A. v. Sommelsdijck. 2rt VI. De toestand der Kolonie na den inval van Cassard 89 VIL Het Bestuur van Mauricius 44 VIII. Het Bestuur van den Gouw-Generaal Wigbold Crommelin 58 IX. Tochten tegen de Marrons 58 X. Financiëele toestand der Kolonie in de 18" eeuw f»4 XI. Staatsregeling. Levenswijze. — Godsdienst. — Onderwijs in de IS® eeuw. H7 XII. liet Bestuur van J. F. de Friderici . . 75 Big. Derde Tijdvak. Van den vrede van Amiens tot de vrqverklaring der slaven of van 1802—lsïvJ. X1IL Suriname weer eene Nederlandsche Kolonie 85 XIV. Suriname een wingewest van Engeland XVI. Het Bestuur van den Ctouv.-Generaal B. J. Elias HH XVII. Kolonisatie 118 XVIII. Het Bestuur van R. F. Baron v. Kaders 121 XIX. Van liet vertrek van Baron van Kaders tot aan de Emancipatie . 12»> Vierde Tijdvak. Van de vrijverklaring der slaven in 1S3 tot lieden. XX. Emancipatie of vrijverklaring deislaven en hare gevolgen voor de Kolonie 138 XXI. Het Bestuur van W. H. J. v. Idsinga 143 XXII. Het Bestuur van Jhr. C. A. v. Svpesteyn 14t> XXIII. Het Bestuur van J. 11. A. Baron van Heerdt tot Eversberg 102 XXIV. Het Bestuur van Mr. II. J. Smidt . 107 XXV. Het Bestuur van Jhr. M. A. de Savornin Lohman 17»; XXVI. Suriname tijdens het Regentschap . 194 I. De Kolonie en hare Bevolking. § 1. Suriname noemt men het land, dat een deel uitmaakt van het op de noordoostelijke kust van Zuid-Amerika gelegen Guyana en dat begrensd wordt door den Atlantis» hen Oceaan, de Marowijne. het Tumuc-Humac gebergte en de Corantijn. Deze naam is waarschijnlijk ontleend aan een' Indiaansehen stam, de Surinen, die af en aan dit land bewoonden en reeds vroeg een' zekeren trap van ontwikkeling moesten bereikt hebben, daar zij zeer handig waren in het bewerken van hout. Dit blijkt uit de houten banken en stoelen, rijkelijk van beeldhouwwerk voorzien, die dooi- hen vervaardigd werden. Het land beslaat eene oppervlakte van + 3000 □ geographische mijlen of + lts millioen H.A. en is dus ongeveer vijf maal zoo groot als Nederland. Slechts een klein deel van de Kolonie Suriname is bekend. Het bebouwde of bewoonde gedeelte beslaat dan ook weinig meer dan het duizendste deel van het gehoele land. \ an de zeekust tot ongeveer 15 geographische mijlen d. i. 111 K.M. landwaarts in, bestaat de bodem uit alluviale grondsoorten, die in onzen tijd nog hier en daar belangrijke vormveranderingen ondergaan. t itsluitend op deze in hnoge mate vruchtbare alluviale gronden werden door Engelschen, Nederlanders en Fransehen talrijke suiker-, koffie-, katoen- en cacaoplantages aangelegd. De groote vruchtbaarheid van de kuststreek van Suriname gaf zelfs aanleiding tot het legendarisch verhaal. dat een wandelstok, door een' wandelaar op cent' eenzame plek achteloos in den grond gestoken. na eenigc dagen reeds wortel had geschoten en spoedig met groene bladeren prijkte. § l'. Het land, dat door de Natuur zoo rijk gezegend is. kan zich evenwel niet in het bezit van eene groote bevolking verheugen. Zoowel volstrekt als betrekkelijk is de dichtheid van bevolking zeer gering! Suriname, dat vijf maal zoo groot is als Nederland telt nog geen 700oo inwoners, d. i. het één achtste deel van de bevolking der stad Amsterdam! Van een Surinaamsch volk kan er geen sprake zijn! Immers de bevolking bestaat uit eene bonte mengeling van Europeanen, Afrikanen. Aziaten en hunne afstammelingen. De oorspronkelijke bewoners, de Indianen of Bokken, leiden steeds een nomadenleven en hunne verslaafdheid aan sterken drank richt zulke groote verwoestingen onder hen aan, dat de tijd, waarop dit ras tot de geschiedenis zal behooren, wellicht niet ver verwijderd is. De eerste bewoners van Suriname zijn eigenlijk de \ ïeedzame jlroirokkcn en II 34 in liet zuiden van Cayenne eene volkplanting te hebben aangelegd, Suriname bezocht, vond hij kapitein Mart'chttl met zijne landgenooten bezig tabak te planten. Wat er van deze nederzetting is geworden is niet bekend. Waarschijnlijk heeft Mare'c/tal om de eene of andere reden zijne bezitting spoedig moeten verlaten. Met 65 Franschen, die in lti4( i). In 't eerst waren zij daar ook niet vrij van wreede vervolgingen, maar toen Brazilië voor een groot deel door de Nederlanders veroverd werd en de dappere Jolian Maurits ran Nassau tot Gouverneur was aangesteld (1(536 — 1(544) brak eene gouden eeuw voor hen aan. Zij kwamen tot zoo groote welvaart, dat zij bij het vertrek van dezen Gouverneur rijk genoeg waren om het prachtige paleis door hem gebouwd voor eene belangrijke som aan te koopen en tot eene synagoge in te richten. Na het vertrek van Maurits ran Xassau gingen de zaken der Nederlanders in Brazilië zoo achteruit, dat zij bij den vrede van den Haar/ (16(51) het geheele land weer aan Portugal voor acht millioen gulden moesten afstaan. De Portugeezen maakten het nu den Joden zoo moeielijk, dat zij in 1664- onder Dar iel Xassij het land verlieten en zich grootendeels in Cayenne gingen vestigen. Dit land behoorde sedert 1*524 aan Frankrijk, doch in 1657 namen de Hollanders dit deel van Guyana in bezit en vestigden zich daar onder Giyrit Sprtinger. In 1664 werden zij echter door de Fransehen onder bevel van den zeeofficier de In Barre weer van daar verdreven. Zij vertrokken toen naar Suriname, alwaar zij door Willougldn/ met blijdschap werden ontvangen, daar zij èn door hunne kennis van den landbouw èn door hunne rijkdommen de Kolonie van veel nut konden zijn. Het getal inwoners wies hierdoor tot 400 aan. Deze toevloed van nieuwe kolonisten en de schatten door hen uit Cayenne meegebracht, legden den grond tot den lateren bloei van Suriname. De Indianen waren das niet meer de meesters van het land. Zij werden naar de binnenlanden gedrongen en deden slechts van tijd tot tijd eene zwakke poging, om de vreemde indringers te verdrijven. Eindelijk verzoenden zij zich met de Europeanen van wie zij helaas! het gebruik van den alcohol leerden. III. De aankomst der Zeeuwen onder Abraham Crynssen. § !>. De oorlog, die in 1665 tusschen Engeland en Nederland was uitgebroken en bekend is onder den naam van „Tweede Engelsche oorlog" was voor de Kolonie van niet geringe beteekenis! Tijdens dezen oorlog rustten de Staten van Zeeland 3 oorlogsschepen uit, onder aanvoering van de kapiteins Juliits Lichtenberg en Maurits de Rama om de Engelschen ook in de Amerikaansche wate- ren afbreuk te doen. In Dec. 1666 stak dit eskader onder bevel van den kap. ter zee Abraham Crynssen in zee en stevende den 2Se° Februari 1667 de Suriname-rivier op. Onder het vuur der Engelschen deden de Zeeuwen eene landing en namen na eene kleine schermutseling , waarbij zij weinig of geen verlies leden, de sterkte in. Eenige uren na aankomst van Crynssen woei reeds de Prinsenvlag van het fortje, waaraan nu de naam van Zeeland ia werd gegeven. Crynssen stelde dadelijk de ingezetenen gerust met de verklaring, dat zij de voorrechten zouden blijven genieten hun door de Engelschen verleend. De goederen van de Engelschgezinde inwoners en van den gouverneur Biam werden evenwel verbeurd verklaard. De buit, door de Zeeuwen gemaakt, bedroeg meer dan f 400000. Na het fort versterkt en op alles orde gesteld te hebben, vertrok Crynssen, terwijl hij Maurits de liama als bevelhebber achterliet. De vrede van Breda maakte den 31eD Juli 1667 een einde aan den oorlog tusschen Engeland en Nederland. Hierbij werd o. m. bepaald, dat de plaatsen door de wederzijdsche vijanden vóór lo Mei veroverd, aan den overwinnaar zouden verblijven. Door deze bepaling kreeg Engeland NieuwNederland en Nederland Suriname in bezit. T W E E 1) E T IJ I) V A K. Van den vrede van Breda tot den vrede van Amiens of van 1667—1802. IV. Suriname, eene bezitting van de West-Indische Compagnie. S 10. De Engelsche kapitein John Hermans, waarschijnlijk onbekend met het sluiten van den vrede, misschien ook door Lord Willoughbn hiertoe overgehaald, verscheen op 18 October 1(567, na eerst ('ayenne op de Franschen veroverd te hebben met 7 oorlogsschepen voor het fort Zi clandia. In weerwil van eene heldhaftige verdediging, geleid door den dapperen ridder de Les ij, die uit Cayenne met ruim 2oo Franschen naar Suriname gevlucht was, moest weldra het besluit tot de overgave van het fort genomen worden. Nadat Hermans aan de inwoners veel schade had berokkend door het vernielen hunner molens en het plunderen hunner plantages, vertrok hij naar Barbados, alwaar hij den bevelhebber Manrits de Barna niet vele andere gevangenen aan wal zette. Ofschoon WiUouijhbu. gouverneur van Barbados T zeer goed wist, dat de vrede gesloten was, liet hij toch de gevangenen naar Martinique vervoeren. Daarop zond hij zijn' zoon Henrif naar Suriname, om de Engelschen. die daar gevestigd waren, over te halen, de kolonie te verlaten. Het gevolg hiervan was. dat ruim 12 personen, waaronder de joodsche familiën, die met WiUotujhbi/ in Suriname gekomen waren, naar Jamaica vertrokken. Aan deze nijvere -loden had dit eiland zijn' lateren bloei gedeeltelijk te danken. De schade door Hinr/i WiJloufilü'H aan de Kolonie toegebracht was zeer groot: niet alleen beroofde hij het land van een belangrijk deel zijner bevolking, maar hij liet ook veel slaven, vee en suiker naar Barbados vervoeren. De regeering van de Vereenitide Provinciën hiervan verwittigd, beklaagde zich bij de Engelsche regeering over deze onwettige handeling van TF/7louf/hl)//. Engeland zond onverwijld aan deze den last de gemaakte schade te vergoeden en dadelijk zijn' zoon de Kolonie te doen ontruimen. § 11. Den slag door WUlouc/lihy haar toegebracht. kwam de Kolonie niet spoedig te boven. Het gebrek aan arbeidskrachten deed zich sterk gevoelen en er ontstond bij de bevolking, die meer Engelsch- dan Hollandschgezind was, een geest van ontevredenheid. die allen vooruitgang tegenwerkte. Daarbij kwam nog het verschil, dat tusschen de Algemeene Staten en Zeeland over het eigendomsrecht van de Kolonie gerezen was. Daar Suriname door den Zeeuwsdien Commandeur Crijnssen veroverd was, matigde Zeeland zich het gezag over de Kolonie aan en stelde in Februari 166!» F'dip Jitlius Lichtenberg tot Gouverneur aan. De Alg. Staten daarentegen oordeelden, dat de verovering van Suriname op hunne kosten geschied was en het oppergezag dus bij hen moest berusten. Dit geschil werd gelukkig bijgelegd en Lichtenberg kon eindelijk liet Bestuur over de Kolonie aanvaarden (1669 —1671). Gedurende het tweejarig Bestuur van Lichtenberg veroorzaakten de tegenkantingen van de inwoners, die liever wreer onder het gezag van Engeland kwamen, hem veel zorg. Ook mocht het lieni niet gelukken de oorspronkelijke inwoners, de Indianen, te bedwingen, die door hunne invallen de kolonisten begonnen te verontrusten. § 12. Bij den vrede van (IVstminster (1 *>74) die een einde maakte aan den Derden Engelschen Oorlog, werd Nederland bevestigd in liet volle bezit van Suriname, doch Engeland bedong hierbij, dat het den bewoners van Suriname vrij zou staan met hunne slaven de kolonie te verlaten. Yan dit recht maakten eenige joodsche familiën, te zanien ongeveer 30 personen, gebruik. In December lt>78 nam de Gouverneur Johcinnes Heinsiits (t*>78 — 168) de teugels van liet Bewind in handen. Als secretaris van den Raad van Justitie in Brazilië had hij zich daar gunstig onderscheiden en zijn naam had in de Kolonie een' goeden klank. Van dezen Gouverneur had men groote verwachtingen, doch het is hem niet mogen gelukken verbetering te brengen in den slechten toestand, waarin de Kolonie verkeerde. Toen hij dan ook in April 1(580 te Paramaribo overleed, werd dit verlies noch door de Surinaamsche bevolking, noch door het Nederlandsch Bestuur al te zeer betreurd. De invallen der Indianen namen zoo schrikbarend toe, dat op herhaald aandringen van Heinsiits Zeeland er toe was overgegaan 150 man naar Suriname te zenden, die echter weinig uitrichtten en reeds in 1682 naar het Moederland terugkeerden. Daar het beheer der Kolonie aan Zeeland slechts moeielijkheden en kosten, doch geen voordeel verschafte, verkochten de Staten van dit gewest in 1682 hun eigendom aan de West-Indische Compagnie voor ƒ 260.000. De Alg. Staten keurden dezen afstand goed en verleenden aan de nieuwe eigenaars een Octrooi voor 10 jaren. Doch de West-Indische Compagnie had haren bloeitijd reeds lang achter den rug en kon dus de zware kosten niet dragen, die vereischt werden, om de Kolonie winstgevend te maken. Daarom verkocht zij reeds in 1683 van haar nieuw eigendom 1 aan de stad Amsterdam en 1 ,, aan Cornelis run Aerssen van SoHwirlsdijck, die zich verbond zelf als Gouverneur naar Suriname te vertrekken. Den 24e" November 1688 bracht dan ook het schip ...Jonge Pieter" hem te Paramaribo aan. De nieuwe eigenaars namen den titel aan van Geoctroyeerde Societeit van Suriname. V. Het Bestuur van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (1683 — 1688) en de invallen der Franschen. 8 13. Bij de komst van dezen gouverneur, aan wien Suriname zoo groote verplichtingen zou hebben, was de toestand der Kolonie alles behalve rooskleurig. Door het vertrek der Engelsche kolonisten waren vele plantages verlaten. De losbandigheid der planters, de wreede behandeling der slaven, de invallen der Indianen, de onderlinge twisten tusschen de inwoners werkten in hooge mate belemmerend op de ontwikkeling van dit door de Natuur zoo rijk gezegende land. Aan Van Sommelsdijck komt de eer toe door zijn krachtig Bestuur eene groote verandering ten goede in den algeraeenen toestand der Kolonie te hebben gebracht! Uit een rijk en aanzienlijk geslacht geboren — een zijner voorvaders was jaren lang gezant van de Republiek der Vereenigde Nederlanden aan het hof van Hendrik IV en van Lodeicijk XIII was Cornelis Acrssen van Sommelsdijck. opgevoed aan het hof van den stadhouder Willem II, de speelmakker van het ..Kind van Staat", den later zoo beroemden koning-stadhouder Willem lil. Als kolonel van een regiment ruiterij hielp hij in 1 <»72 zijn geboortegrond tegen de binnendringende Fransehen beschermen. Hij was edelmoedig en ridderlijk van aard, paarde aan vroomheid eene groote godsdienstige verdraagzaamheid en was even weldadig als rechtvaardig. Jammer, dat hij door zijn oploopend karakter en door zekere norschheid velen van zich vervreemdde en door eene al te groote gestrengheid zich vele vijanden maakte. Met de komst van Sommelsdijck begon een nieuw leven voor de Kolonie. Door hem werd de grondslag van haren lateren Moei en welvaart met vaste hand gelegd! Er zijn weinig gouverneurs van Suriname aan re wijzen, die zich er op beroemen kunnen met zulk een ruimen blik den toestand der Kolonie overzien te hebben en zoo doortastend te zijn geweest in het uitroeien van misbruiken als de ridderlijke !*<• Juli 168-1. uit Nederland, veroordeelde misdadigers naar Suriname gezonden, om aldaar in liet garnizoen soldatendienst te verrichten. Dit besluit zou voor den Gouverneur noodlottig worden! Van de soldaten werd zware arbeid geëisclit! Zoo moesten zij tot het maken van eene glooiing bij het fort Zeelandia zware steenen van elders vervoeren en kregen vaak door gebrek aan aanvoer uit het Moederland geen voldoend rantsoen. Hierdoor ontstond onder hen een geest van muiterij, die aan Van Sommelsdijck het leven zou kosten! Den 19cn Juli 16SS kwamen elf muiters, beschonken en met geweren gewapend op den Gouverneur af. die met den Commandeur Verboom in de Oranjelaan langs het gouvernementshuis op en neer wandelde. < )p ruwen toon eischten zij van hem verineerdering van rantsoen en vermindering van werk. De Gouverneur trok dadelijk zijn zwaard, 0111 de muitelingen terug te drijven, doch eer hij zich er van bedienen kon. vuurden zij allen hunne geweren af. Doodelijk getroffen viel de ongelukkige neer en gaf dadelijk den geest. Ook de Commandeur Verboom werd getroffen en overleed negen dagen later. De muitelingen maakten zich daarna meester van het fort Zeelandia, alwaar zij het lijk van den vermoorden landvoogd met krijgseer begroeven. Kapitein Abraham van Vredenburch trad m plaats van Verboom als bevelhebber der troepen op en begaf zich naar het fort, om de rebellen tot onderwerping te brengen. De muitende soldaten namen hem echter gevangen. Nu waren zij de geheele Kolonie meester! Zoo groot was de angst, dat de Raad van Politie tot beveiliging van het leven der ingezetenen een verdrag met hen sloot, waarbij hun geheele kwijtschelding van straf werd toegezegd. Intusschen was het Vredenburch gelukt uit het fort te ontvluchten en bijgestaan door den burgerkapitein Xassy en eenige gewapende burgers de rebellen te dwingen het fort te ontruimen. Zij maakten zich daarop meester van het ten ankei liggend schip de Salamander, doch werden gevat. De elf moordenaars werden ter dood gebracht en een zestigtal rebellen naar Nederland teruggezonden. Mevrouw Van Sommelsdijck bood het aandeel van haren man in de Kolonie eerst aan deGeoctr. Societeit en daarna den stadhouder W illem 111 te koop aan, doch het gelukte haar niet het van de hand te doen. Eerst in 1770 kocht de stad Anisteidam voor f 700.000 dit aandeel van de erven Van Sommelsdijck. § 16. De Geoctr. Societeit bood het Bestuur over de Kolonie den zoon van den vermoorden Land- voogd. Franrois roti Aerssett van Chatillon, aan. Doch deze meende voor de eer te moeten bedanken en nu viel de keus op den Raad van Politie ■Jan nm Scharphuisen, die wegens zijn lang verblijf in de Kolonie, goed bekend was met personen en zaken Nauwelijks had hij den 12en Maart 168'.» het Bestuur overgenomen, of hij trachtte orde te stellen in den verwarden toestand, waarin de Kolonie sedert den dood van Van Sotnniclsdijck verkeerde. Al dadelijk begon hij, een aanval der Franschen duchtende, liet fort Zeelandia te versterken. Nog was hij hiermèe bezig, toen eene Fransche vloot van !» oorlogsschepen onder aanvoering van den Admiraal Dii C'asse den 6en Mei 16S9 de haven binnenzeilde. Het fortje, dapper verdedigd door soldaten en burgers, doorstond een driedaagsch bombard 'inent. I)it Casxe moest in zulk eene haast weer '/.>-<■ kiezen, dat een zijner schepen op eene modderbank bleef vastzitten en zich op genade moest overgeven. Van Schttrjrituiscn liet de bemanning van dit schip van het noodige voorzien en stelde haar in de gelegenheid naar een naburig Fransch eiland te vertrekken. Deze grootmoedige daad bracht hem later voordeel aan! Toen hij n.1. in 169'j weer naar Nederland vertrok, door velen miskend en vooral door de Israëlieten gehaat, viel hij in handen van Fransche kapers. die hem eenigen tijd te St. Malo gevangen hielden. Alleen aan de goede bejegening, die hij vroeger aan de 1-nm>die gevangenen gegeven had. had hij het te danken, dat hij spoedig in vrijheid werd gesteld. Onder de dappere verdedigers van Paramaribo tijdens den aanval van Du Cm»e bevond zich de heer Van CliatiUon, die zelf gekwetst werd, doch tut groote vreugde der bevolking spoedig herstelde. De achting en de liefde, die de Surinaamsche bevolking hem toedroeg, verdiende hij ten \ollt .Aan hein komt de eer toe het eerst de cacaoplant te hebben ingevoerd en hem is het ook te danken, dat de Kolonie in 1689 niet in Fransche handen kwam. Nadat hij de nalatenschap zijns vaders had geregeld, vertrok hij naar Nederland, waar hij in 1712 benoemd werd tot vice-admiraal van Holland. S 17. Bij zijne komst in Suriname had de Gouverneur Van Scharphuisen de onvoorzichtigheid dm invloedrijken Israëliet Samuel Cohen A a-wj op eenonvriendelijke wijze te ontvangen, daar het hem reeds in Holland bekend was, dat Xanxij aan het hoofd stond van de partij, die Van SomneMijrk zoo zeer had tegengewerkt en belasterd. De heerschzuchtige Xasstj. die om zijn rijkdon. en invloed meende de gelijke, zoo niet de meerdere, van den Gouverneur te zijn, was zeer gebelgd over de onheusche ontvangst, die hem was te beurt gevallen, toen hij aan hem werd voorgesteld en had daarom zijn' val gezworen. Met dit doel verliet hij de Kolonie, vestigde zich te Amsterdam en liet geen middel onbeproefd, om bij de Regeering de terugroeping van Van ScharpIntisen te bewerken. Ook wendden zich de voornaamste Israëlieten schriftelijk tot de Directeuren van de Geoctr. Societeit met het dringend verzoek Van Scltarphuisen terug te roepen. Doch deze door zooveel miskenning en tegenwerking geheel ontmoedigd, vroeg zelf zijn ontslag, dat hem eervol verleend werd. Tot zijn' opvolger werd benoemd Mr. Paulus van der Veen, die den 14,n Mei 1696 het Bestuur van hem overnam. Onder het rustige Bestuur van P. van der Veen (1696 — 1707) kon de Kolonie zich ongestoord ontwikkelen. De landbouw breidde zich meer en meer uit. De suikercultuur en de handel in letterhout leverden reeds belangrijke winsten op. Jammer, dat er zoo slecht voor de verdediging tegen een' vijandelijken aanval gezorgd was! Spoedig zouden de kolonisten de nadeelige gevolgen hiervan ondervinden ! Tijdens het Bestuur van Jolum de Goyer{ 1710 — 1715) zeilden den 8en Juni 171i' op last van de Fransche regeering twee schepen onder den admiraal Jacques Cassard de rivier Suriname binnen en begonnen onverwijld het fort t^ beschieten. Evenals in 16^6 bood de bevolking zulk een' hardnekkigen tegenstand, .dat de vijand reeds na twee dagen weder zee moest kiezen, de verovering deiKolonie tot later uitstellende. Hier zou uitstel, helaas! geen afstel zijn. Reeds den 8en October van hetzelfde jaar keerde Cassard terug met 8 oorlogsschepen en 30 kleinere vaartuigen, waarop 3000 man landingstroepen. Tegen deze overmacht baatte de dapperheid dei bevolking weinig! Den (-'en Oct. begonnen de Franschen Paramaribo te beschieten, doch daar hun vuur krachtig \an den wal werd beantwoord, lieten zij hunne schepen de rivier opzeilen, landden op vele plantages en waren weldra meester van de rivieren Para en Suriname tot aan de Joden-Savane. Yele slaven maakten van de algemeene verwarring gebruik om naar de bosschen te vluchten en de benden van vroegere wegloopers te versterken. Door Cassard werd den 27eu Oct. aan het Bestuur der Kolonie het voorstel gedaan over eene brandschatting te onderhandelen. Dit voorstel ging gepaard met de bedreiging, dat hij bij weigering alle plantages langs de rivieren zou platschieten. Het Bestuur, de Kolonie voor algeheelen ondergang willende bewaren, voldeed aan den eisch van Cassard. Nadat deze een bedrag van meer dan een halt millioen gulden aan slaven, suiker, zilverwerk, gemunt gold enz. had ontvangen, verliet hij den li'ca Dec. het zwaar beproefde land. De inval van Cassard had voor Suriname zeer nadeelige gevolgen, die zich nog lang daarna deden gevoelen. Het allernoodlottigst gevolg was de groote vermeerdering der wegloopers of Marrons, die gedurende de lse eeuw eene zware plaag voor de kolonisten waren. Tot bestrijding van de kosten der brandschatting, moest elk burger 8 a 10 °/0 van de waarde zijner bezittingen betalen, wat velen weigerden, daar volgens hunne nieening de aanval van Cassard zou zijn afgeslagen, als het Bestuur voor betere verdedigingswerken had gezorgd. Om niet hoog te worden aangeslagen, stonden vele planters hunne slaven toe, de plantages te verlaten en zich in de bosschen te verschuilen, totdat de ambtenaren, belast met het opmaken van een inventaris van ieders bezitting, zouden vertrokken zijn. Slechts weinige slaven keerden op de roepstem hunner meesters terug! Hierdoor werd het aantal Marrons belangrijk vermeerderd! Om aan den eisch der bevolking te voldoen, werd uit Nederland de ingenieur Draak naar Suriname gezonden, om een uitvoerig verslag omtrent de verdediging op te maken. Na een degelijk onderzoek stelde Draal; voor, de oude fortificatiën te verster- keu en nieuwe aan te leggen. De kosten hiervan werden op ƒ 800,000 begroot en hiervan moest de bevolking der Kolonie liet drie-vierde deel bijdragen. \ls hoofdverdedigingswerk werd nu aan de samenvloeiing van t gue0et ie heeft. _ , , Met de uitvoering van het plan van Draak mul de ingenieur Dominique de Marets belast. Eerst in 1747 werd dit werk voltooid! VI De toestand der Kolonie na den inval van Cassard tot aan de komst van Mauricius. 1712—1742. § 18 De Kolonie heeft na den inval van Cassard tot aan de komst van Mauricius een' moelijken tijd gehad. t Zij scheen haren ondergang nabij. De Gouverneurs wisselden elkaar af zonder eenige verbetering in den ongunstigen toestand der Kolonie te kunnen brengen. Van de Raden van Politie en het Hot van Justitie, door Jan ratt Scharphuisen ingesteld, ondervonden zij niets dan tegenwerking. Deze Raden van Politie, vaak hun persoonlijk belang boven dat der Kolonie stellende, namen steeds eene vijandige houding aan tegen alle Gouverneurs . die de belangen der Geoctr. Societeit wilden behartigen. Daar zij tot de rijkste ingezetenen behoorden, verzetten zij zich tegen elke nieuwe belasting en gaven aan de andere burgers het voorbeeld. om zich aan de betaling daarvan te onttrekken. Alzoo ondervonden de meeste Gouverneurs, in plaats van medewerking, den heftigsten tegenstand van de mannen, die geroepen waren met hen de belangen der Kolonie te behartigen. Toch moet erkend worden, dat zij wel eens het recht aan hunne zijde hadden, ofschoon hunne wijze van optreden afkeuring verdient! Behalve het gemis aan samenwerking tusschen de Gouverneurs en de Raden van Politie. werkten ook de invallen der Marrons heiemmerend op de ontwikkeling der Kolonie. In het begin der achttiende eeuw bedroeg het aantal weggeloopen slaven reeds vijf a zes duizend. Door den inval van Cassaril werd dit aantal meer dan verdubbeld, zoodat zij zich nu sterk genoeg achtten den strijd tegen de kolonisten aan te binden. Eerst bepaalden de Marrons zich er toe des nachts de plantages uit te plunderen en vóór het aanbreken van den dag met rijken buit beladen naar hunne veilige schuilplaatsen terug te keeren. Doch van hunne macht bewust, werden zij steeds driester en kwamen eindelijk op klaarlichten dag hunne onwelkome bezoeken aan de planters biengen. Zoo deden zij op den 28™ Juni 1730 een aanval op Berg-en-dal, het eigendom van den Gouverneur Ca rel de Cheuses (1728-1734), waar de slaven zeer menschel ijk behandeld werden en daarom aan hunne meesters gehecht waren. Zij stelden zich dan ook tegen de aanvallers dapper te weer, doch moesten eindelijk voor de overmacht bukken. Reeds maakten de Marrons zich gereed met rijken buit en eenige vrouwelijke krijgsgevangenen naar hunne bosschen terug te keeren, toen de slaven, die in den molen werkzaam waren, op de roepstem der veldarbeiders naar buiten stormden en hen zoo ïlink aanvielen, dat zij, met achterlating van alles, wat zij geroofd hadden, het hazenpad moesten kiezen. Tot loon voor hunne trouw verkregen de slaven van Bergen-dal vele voorrechten, die zij tot de vrijverklaring der slaven in 1863 behouden hebben. Het wegloopen der slaven nam zoo schrikbarend toe, dat de Gouverneur Jan Coutier (1717-1721) het noodig achtte hiertegen de doodstraf in te voeren, nadat door zijn' voorganger Johan Mahony (1716—1717) premiën waren gesteld op het ontdekken van de schuilplaatsen der boschnegeis. Doch door de talrijke ontvluchtingen dei- slaven werden de plantages toch niet ontvolkt, daar de slavenschepen onafgebroken nieuwen voorraad aanbrachten. In 1730 had de W.-I. C. zirh verbonden jaarlijks 2500 slaven aan de Kolonie te leveren en toen er door haar van 1730 tot 1735 slechts 18000 in plaats van 15000 koppen waren aangevoerd, werd er voor rekening van de Geoctr. Sociëteit van 1838 tot lis45 meer dan 7 poml katoen en 5000 pond koffie kon verschepen. Het verschijnsel, dat de landbouw trots de heerschende twisten en de bestaande misbruiken nog zulke resultaten kon opleveren, kan alleen verklaard worden uit de groote vruchtbaarheid van het land, de verbazende werkkracht der slaven en de onverbiddelijke gestrengheid hunner meesters! VII. Het Bestuur van Johan Jacob Mauricius. 1742—1751. § 20. Mauricius kwam den 15en Oct. 1742 in Suriname aan en was de opvolger van Gerard van ilc Schepper (1738—1742). Deze heeft liet eerst den titel van Gouverneur-Heneraal gedragen en is ook de eerste Gouverneur van Suriname geweest, die niet eervol ontslagen werd en wel wegens misbruik van gezag. Ten aanzien van Mauricius waren de verwachtingen bij de kolonisten hoog gespannen! Van hem toch was het bekend. dat hij reeds als kind buitengewone blijken van bekwaamheid had gegeven en later aanzienlijke posten in Nederland had bekleed. Wie zou hebben kunnen voorspellen, dat de man, wiens benoeming tot Gouverneur-Generaal in de Kolonie een juichtoon deed opgaan, negen jaren later, door een groot deel der bevolking gehaat , naar Nederland zou moeten vertrekken, om zich vrij te pleiten van de zware beschuldigingen tegen hem ingebracht? In de eerste jaren zijns Bestuurs deed Mauricius zich kennen als een bedaard en inschikkelijk mensch. Doch vuige laster en kwaadaardige verdachtmakingen van eenige rijke ingezetenen, wien hij het niet naar den zin wist te maken en wien hij soms op krenkende wijze hunne losbandige levenswijze verweet, maakten zijn gemoed bitter! De wijze, waarop Mauritius zijne tegenstanders bestreed, was niet geschikr om eene verzoening teweeg te brengen, maar maakte de klove tusschen hem en de tegenpartij, die hij in zijn dagboek met den naam van „Cabale" aanduidde, wijder en wijder. Een zijner machtigste vijanden was Charlotte Elisabeth van der Lith, meer bekend onder den naam van Mevrouw And ra. die zich vóór haren dood er op beroemen kon de echtgenoote van drie gouverneurs en twee predikanten te zijn geweest. Deze invloedrijke vrouw was de ziel der „Cabale 1 .■n had den val van Mauritins gezworen. Met den door zijn' rijkdom niet minder invloedrijken Salomon Dupleds vereenigd. werkte Mevrouw Audra in alles Mauritius tegen. Door lasterlijke praatjes wist zij zelfs aanhangers van den Gouverneur aan hare zijde te krijgen en zoo ontstond er eene machtige partij in wier oog hij niets goeds kon doen en aan wie het vaak gelukte zijne beste handelingen in een kwaad licht te stellen. In Maart 1747 vertrok Duplesis naar Holland, om de terugroeping van den Gouverneur te beweiken. Geen poging liet hij onbeproefd, om zijn doel te bereiken. Toch is dit hem niet geheel gelukt! In 1750 werd door den Stadhouder Willem IV eene Commissie benoemd, bestaande uit de heeren Hem/rik Ernst Baron van Spörche als eerste Commissaris. Mr. Kare! Boschaart en Mr. Hieronimus Sicart Struis als mede-commissarissen, om in Suriname de klachten tegen den Gouverneur ingebracht, te onderzoeken. Deze Commissie kwam in Dec. 1750 in Suriname aan en verleende dadelijk audientie aan allen, die grieven tegen den Gouverneur hadden. Hiervan werd een ruim gebruik gemaakt! Mauricius wist zich van de ingebrachte beschuldigingen vrij te pleiten. doch de Commissie oordeelende, dat de klove tusschen Gouverneur en ingezetenen te groot was. 0111 gedempt te worden, gaf' aan Mauri<-iu* eervol ontslag met behoud van zijn inkomen, om zich in Nederland voor de Directeuren der Geoctr. Societeit te gaan verdedigen. Weldra zegevierde Mauricius over zijne vijanden ! Zijne onschuld werd erkend en als Minister van Staat vertrok hij naar Hamburg, waar hij in groot aanzien in 1765 overleed. En Duplesis — de trotsche tegenstander van Mauritius. wiens dochter Maria Susauna door hare wreedheid en misdaden eene zekere vermaardheid heeft verkregen en op wier grafzerk in de Hervormde kerk te Paramaribo nog de woorden: „Eindelijk ben ik tot rust gekomen" te lezen staan — Dupb si* werd veroordeeld in de kosten van het proces en uit Suriname verbannen. Zelfs moest hij op eenc aanklacht van Mnitrkixts wegens laster, iarenlang te 's-Gravenhage gevangen zitten. Èn voor Maui'iciu* èn voor de kolonie is liet tt betreuren dat hij bij zoovele schitterende talenten over zo weinig zelfbeheersching te beschikken had. Ware dit niet het geval geweest, hij zou ziclMeiheven geacht hebben boven het kleingeestig gc\ it van een Dupb'^i* of de hatelijke plageiijen \an een Mevrouw Audrci: zijne groote werkkracht en zijne uitgebreide kennis zouden dan de Kolonie meer ten goede zijn gekomen en zich zei ven had hij veel leed bespaard. § 21. Toch is het Bestuur van Mauritius, in weerwil van de aanhoudende twisten, niet on\ïucht baar geweest! Om het zedelijk peil te verhoogen. verbood hij bij wet het lichtvaardig zweren en vloeken en het ontheiligen van Gods naam. Ook maakte hij een eind aan het verfoeielijk gebruik, waarbij ter dood veroordeelden te pronk gesteld en mishandeld werden, alvorens hunne straf te ondergaan. Daar hij het Christendom beschouwde als het beste middel, om de zeden te verzachten en het lot der slaven dragelijker te maken, stelde hij de slaven, die het eigendom van de Geoctr. Societeit waren, in de gelegenheid godsdienstig onderwijs te ontvangen. In 174 7 werd voor het eerst een' dezer slaven, Benjamin genaamd, door Ds. het einde der 18e eeuw niet veel. Afgedankte militairen, verloopen planters of vreemde gelukzoekers werden tegen een gering loon met het ondei- wijs belast. Met het godsdienstig leven was het niet beter gesteld! " Ofschoon reeds in 1668 Da. Baselier tot Hervormde predikant te Paramaribo beroepen werd en er van dien tijd af één of meer predikanten in de Kolome aanwezig waren, heeft de prediking in de 18*eeuw niet veel vrucht gedragen. De volgelingen van den vromen graaf I on Zinzendorf, de Moravische Broeders, die eerst in 1«3ïJ zich in de Kolonie kwamen vestigen en oi> wie de zware taak rustte de heidensche slaven tot het Christendom te bekeeren, hadden meer reden tot tevredenheid dan de Herv. Predikanten. Trots den haat en de tegenwerking der blanken, gelukte het hun oi» den 21e" Juli 1776 den eersten negerslaat door den doop in de Christelijke gemeente op te nemen en nog was de 18* eeuw niet ten einde, ot de „Broeders"' hadden eene eigene kerk met eene gemeente van meer dan 300 leden. Zelfs onder de woeste Arowakken, die niet als de Peruaneu en Mexicanen een' hoogen trap van beschaving hadden bereikt, telde de zending der Moravische Broeders — dank zij den ijver en de doodsverachting van de Broeders Di'ihne, Gottlieb FisscJier en anderen vele leden. De R. K. geestelijken, wien eerst in de tweede helft der 18c' eeuw werd toegestaan hunnen godsdienst in Suriname te verkondigen, moesten zich om verschillende redenen alleen tot de blanke of vrije bevolking bepalen. De ongunstige financiëele toestand dezer gemeente noodzaakte evenwel den Eerw. Pater Eeltjens reeds in 1703 de in l<8i plechtig ingewijde kerk te sluiten en de Kolonie te verlaten. Eerst in 1810 konden door Pater Schinck de godsdienstoefeningen worden hervat. Aan do Portugeesche Israëlieten daarentegen werd reeds in 1729 onder het Bestuur van den Gouverneur Curel de Gheusses (1728-1734) van wien zij groote bescherming ontvingen, toegestaan tusschen de Heeren- en Gravenstraat eene Synagoge te bouwen. § 39. Wan'ii geene kosten te hoog. om aan de zucht naar weelde te voldoen, aan do ontwikkeling van het verstand werd slechts door weinigen ge- dacht! Kunsten of wetenschappen werden niet beoefend en voor opvoeding en onderwijs had men niets over! liet aantal blanken, die lezen konden, was dan ook niet groot en velen, die in Suriname tot groote welvaart waren gekomen, konden nauwelijks hunnen naam schrijven. Toch werd er nu en dan door het Koloniaal Bestuur en door eenige ontwikkelde kolonisten iets tot stand gebracht, dat tut duel had de verstandelijke ontwikkeling der bevolking te bevorderen! Zoo werd op verzoek van het Kol. Bestuur in 1734 de plantkundige Isai'ic Eliasvr Awjar, leerling van den beroemden Herman Boerhavc. naar Suriname gezonden om er een' plantentuin aan te leggen. Eveneens werd door den Gouv. Texier (1780 — 1784) in vereeniging met den Raad-I* iscaal -Jein do hui d Wicht'rs en eenige ontwikkelde burgers, waaronder de Surin. dichter P. F. Boos en de met liefde voor de wetenschap bezielde geneesheer Schilling in 17n3 een genootschap opgericht ter beoefening \an de Natuurlijke Geschiedenis en de „Hortus Surinamensis" aangelegd, waarin zoowel inheemsche als vreemde gewassen werden geplant. Ook werd door genoemde heeren en eenige andere, waaronder de dappere Friclerici, eene bibliotheek opgericht, die spoedig zulk eene groote uitbreiding kreeg, dat zij voor geene andere in geheel WestIndië behoefde onder te doen. In 1783 werd ook door eenige Israëlieten een letterkundig genootschap opgericht onder den naam van Docendo D/cimus, waarvan de Gouveineui Texier, de Luitenant-Kolonel Fridvrici en de geneesheer Schilling eereleden waren. De leden van dit, genootschap kwamen geregeld tweemaal s weeks bijeen tot het houden van voordrachten over koophandel, scheepvaart, landbouw enz. Onder het Bestuur van den Gouverneur Nepceu kreeg Suriname zijne eerste drukkerij (1772). De eer hiervan komt toe aan Beeldsnijder Mat roos, die nog in ander opzicht zich voor do Kolonie verdienstelijk heeft gemaakt. Alle stukken van het „Hot van Politie en Crimineele Justitie," die gepubliceerd moesten worden, werden op deze drukkerij gedrukt en op 10 Augustus 1774 werd de eerste Surinaamsche courant uitgegeven. Ook het oprichten van eenen schouwburg in 1775 kan beschouwd worden als eene zwakke poging, om de ruwe kolonisten eenigszins te beschaven. Nog werd onder het Bestuur van den Gouv. Wichers (17s4 1790) in 1786 onder den naam van „Sur. Lettervrienden" eene soort van Rederijkerskamer opg'richt, waarvan de dichter P. F. Roos de voorzitter was. Op de bij eenkomsten dezer „Sur. Rederijkers" mocht elk lid een door hem gemaakt dichtstuk voorlezen, dat door de anderen dan beoordeeld. soms verbeterd werd. Jaarlijks weiden op (le drukkerij van Beeldsnijder Matroos deze letterkundige voortbrengselen der Siu. liedeiijkei* gedrukt en uitgegeven. XII. Het Bestuur van Juriaan Framjois de Friderici (1792 1802). § 40. Na gedurende 45 jaren in verschillende betrekkingen zijne l>este krachten in het belang dei Kolonie te hebben aangewend, overleed JanKepren den 27en Febr. 1779 te Paramaribo. Vele gewichtige gebeurtenissen - in de vorige hoofdstukken reeds vermeld — vonden gedurende zijn tienjarig Bestuiu plaats. Tot zijn opvolger werd de Commandeur Benard Texier (1780 1783) benoemd, die, tengevolge van den Vierden Engelsehen oorlog, een zeer moeielijk Bestuur had. 't Was tot heil der kolonisten, dat in dezen benarden tijd een bezadigd en bekwaam man als Texier aan het Bewind was! In weerwil van de vele rampen, die Suriname onder zijn Bestuur teisterden o. a. allerlei ziekten, die zoowel onder de blanken als desla\en vele otters vorderden; hongersnood tengevolge van mislukking van den oogst en stremming van de zeevaart gedurende den oorlog; een hevige brand te Paramaribo op 23 Febr. 1780, waai dooi aan velen groot© schade werd berokkend — bleef Texiet met waardige kalmte en onvermoeiden ijvei op zijn' post, door zijn voorbeeld iedereen tot getrouwe plichtsbetrachting aansporende. De Vierde Engelsche oorlog (17S0 —1784) was niet alleen voor het Moederland. maar ook \ ooi de Kolonie zeer nadeelig! Onder de ruim 200 koopvaardijschepen, die door de Engelschen weiden buitgemaakt, waren er vele, die uit Suriname met rijke lading naar Nederland stevenden. W eldra was alle gemeenschap tusschen de Kolonie en het Moederland verbroken! De Engelsche kaperschepen kruisten langs de kust en maakten jacht op de Hollandsche en de Araerikaansche koopvaardijschepen, die met provisiën, voor Suriname bestemd, beladen waren. In de Kolonie, van allen toevoer verstoken, kwam er spoedig gebrek aan levensmiddelen. Dag en nacht was Texier ijverig bezig maatregelen te nemen, om de Kolonie in een goeden staat van verdediging te brengen. Hij mocht dan ook de voldoening smaken, dat Suriname voor Nederland gespaard bleef, terwijl de andere WestIndische bezittingen als Berbice, Ik-merary, 8Y. Eustatiitx. Curarao in handen der Engelschen vielen. 't Is zeer waarschijnlijk, dat de vele moeielijkheden, waaraan Texier gedurende zijn geheel Bestuur het hoofd moest bieden, te veel van zijne krachten hadden gevergd. Na eene kortstondige ziekte overleed hij den 25e" Sept. 1783, diep betreurd door de geheele bevolking. Tot zijn op%olgei werd aangesteld de Raad-Fiscaal -Jan Gerhanl Wichers (1784-1790), die zich reeds m zijne vorige betrekking had doen kennen als een kundig en werkzaam mensch. Onder zijn rustig Bestuur bloeiden door zijn' krachtigen steun eemge letterkundige genootschappen, wier bijeenkomsten hij geregeld met zijne tegenwoordigheid vereerde. "S an hem en van Tcxier kan gezegd worden, dat zij gedurende liun langdurig verblijf in de Kolonie, veel nut gesticht en het zedelijk en verstandelijk peil der kolonisten verhoogd hebben. Tengevolge van gerezen geschillen tusschen Wichers en het Hof van Politie vertrok hij in 1790 met verlof naar Nederland, doch keerde nier naar Suriname terug. Tot zijn vervanger werd aangewezen Juriaan Francais de Fricknci, >•' dappere aanvoerder der guides, die kort te voren ter belooning voor de gewichtige diensten door hem aan de Geoctr. Societeit bewezen, benoemd was geworden tot Konnnandeur en Eersten Raad van Politie. De benoeming van Friderici werd met groote. vreugde in Suriname vernomen. Volgens de meening der kolonisten kon geen betere keuze gedaan worden. De guides, wier afgod Friderici was, behoorden natuurlijk tot degenen, die deze benoeming het meest toejuichten! Door zijn langdurig verblijf in de Kolonie, kende Friderici haast iedereen en op zijn heen en weer trekken aan het hoofd van zijn vrijkorps had hij eene groote kennis van de Kolonie opgedaan. Daar Wichers in Nederland aangekomen op zijn verzoek ontslagen werd, kreeg Friderici zijne aanstelling tot Gouv.-Generaal en werd hij op den 24en Aug. 1792 met de gebruikelijke eerbewijzen ingehuldigd. Uit de vele schitterende feesten, die te zijner eere gegeven werden, het illumineeren van vele particuliere woningen, het souper ter Gouvernementshuize, waaraan ruim 2.">n gasten deelnamen, blijkt duidelijk hoe algemeen de nieuwe Gouverneur bemind en geacht werd. Toen Friilerici de regeering aanvaardde, was de toestand der Kolonie niet meer zoo ongunstig als eenige jaren vroeger en daar hij een voorstander van den landbouw was, hoopte men dat liet hem gelukken zou liet land tot meerderen bloei en welvaart te brengen. § 41. Daar de Bonninegers, die naar de Marowijne gevlucht waren, weer eenige plantages hadden uitgeplunderd, zond Fridcrici den LuitenantKolonel Beuticr op hen af. Aan deze gelukte het hen met behulp der Aucaners te verslaan en liet dappere opperhoofd Bonni en zijn'onderbevelhebber Courmantijn Cocljo te dooden. Hierdoor kwam er een eind aan de invallen dezer boschnegers. Om de kolonisten op te wekken ook in andere gedeelten der Kolonie den landbouw te beoetenen, legde Fridcriri in Beneden-Saramacca de plantages La Prévoyance en Catharina Sophia aan. Dit voorbeeld werd spoedig door anderen gevolgd en zoo ontstond het district Saraniacca, dat dus aan dezen Gouverneur zijn ontstaan te danken heeft. In Bo\ enSaramacca en Para liet hij eveneens houtgronden aanleggen, waardoor ook deze streken bevolkt weiden. Aan de Suriname bezat de Gouverneur de plantages Voorburg en Loekoe (Leonsbei g), "\\aaivan de naam was ontleend aan het eerste wegloopersdorp, dat hij met zijne guides op Baron had veroverd. Het doel, dat de Gouverneur beoogde met het aanleggen dezer plantages, was niet zoozeei om er geldelijk voordeel mee te behalen, maar wel velen brood te verschaffen en den landbouw uit te breiden. Onder zijn Bestuur werd ook in 1797 in het district Nickerie voor het eerst plantages aangelegd, waardoor dit gedeelte der Kolonie spoedig tot groote welvaart kwam. Nauwelijks was Fr kb ri<-i aan het Bestuur, ot donkere wolken pakten zich boven de Kolonie samen. In Europa vielen in dien tijd zeer gewichtige gebeurtenissen voor, die ook voor Suriname van grooten invloed zijn geweest. In Frankrijk was n.1. in 1789 de Groote Revolutie uitgebroken, dio aan Lodewijk XVI niet alleen den troon, maar ook het leven kostte. Nadat de legers der revolutionairen, onder aanvoering van generaal Pichegru, België veroverd hadden, trokken zij Nederland binnen, om ook aan de Nederlanders de z.g. vrijheid, gelijkheid en broederschap te schenken. Met uitbundige Mijdscliap werden zij door de patriotten ontvangen en aan den Stadhouder Willem V bleef niets anders over, dan het land te verlaten en in Engeland een toevluchtsoord te zoeken (1795). § 42. De Republiek der Yereenigde Nederlanden kreeg nu den naam van Bataafscho Republiek. Ook de Directeuren van de Geoctr. Societeit van Suriname , door wie Suriname tot dusverre was bestuurd geworden, moesten plaats maken voor den, voor het Bestuur der Koloniën ingestelden Baad der Amerikaantsche koloniën en bezittingen. Van de hoofden der Bataafsche Republiek ontving Friderici den last de Kolonie in hunnen naam te blijven besturen en geene anuere orders te volgen dan die, welke zij hem zouden zenden. Van den gewezen Stadhouder Willem V ontving hij echter het tegenstrijdig bevel in zijn' naam het Bestuur over de Kolonie te blijven waarnemen. Ook verzocht Willem V hem de in aantocht zijnde troepen van den Engelschen koning, die de Franschen moesten beletten Suriname te veroveren, als vrienden en bondgenooten te ontvangen. De positie van den Gouverneur was waarlijk niet te benijden! Ofschoon hij een vurig aanhanger was van het huis van Oranje moest htj op aandrang van het Hol van Politie op den 27e" Aug. 1795 de burgerlijke autoriteiten en eenige dagen later de militairen omslaan van hunnen eed aan den Stadhouder Willem V. De toestand der Kolonie was zeer zorgwekkend! Onder de Kolonisten, waarvan een deel den verdreven Stadhouder bleef aanhangen en een ander deel zich in de nieuwe orde van zaken best kon schikken, heerschte eene sterke gisting. Ook bij de slaven werd de zucht naar vrijheid zoo levendig, dat vele zich met de driekleurige Fransche cocarde begonnen te tooien, zoodat de vrees voor een algemeenen slavenopstand de kolonisten zeer bezorgd maakte. Eveneens was de vrees gewettigd, dat de Engelschen een' aanval op Suriname zouden doen. In deze moeielijke dagen spreidde Fnderici eene groote werkkracht ten toon! Hij nam vele doeltreffende maatregelen, om de Kolonie in staat te stellen den ge vreesden aanslag at te slaan. 6 § 43. De Engelschen lieten niet te vergeefs op zich wachten! Den 13en Aug. 1799 vertoonde eene Engelsche vloot onder Lord Hugh Seyinour zich aan den mond van de rivier de Suriname en den 16en zond de bevelhebber eene sommatie tot overgave aan het Bestuur der Kolonie. Door den Gouverneur werd dadelijk een krijgsraad bijeengeroepen. Deze verklaarde eenstemmig', dat de Kolonie tegen zulk een' machtigen vijand niet te verdedigen was en den 17cn Aug. 17HS-I ging zij bij verdrag aan de Engelschen over. Suriname kwam nu onder liet protectoraat van den Engelschen koning, terwijl Friderici als Gouverneur gehandhaafd bleef. Alle ambtenaren en burgers moesten nu den eed van trouw aan Z. B. Majesteit <•8" April 1804 kwam Suriname weer in het bezit der Engelschen, waardoor een eind werd gemaakt aan het Bestuur van dezen verdienstelijken Gouverneur. Door eene Engelsche vloot van 31 schepen, met 5000 soldaten bemand, onder bevel van Sir Charles Green en Sanmel werd, nadat zonder veel moeite Braam npmit en de redoute 1 .rijden veroverd waren, het fort Nieuw Amsterdam van twee zijden zoo hevig aangevallen, dat de Kommandeur Batenhart/ dadelijk eene capitulatie met den vijand sloot, zonder hierin zelfs den Gouverneur te kennen. Toen Berranger eindelijk het bericht hiervan ontvangen had, vaardigde hij eene publicatie uit, waarin hij uitdrukkelijk verklaarde, dat dit buiten hem om was geschied en de geheele verantwoordelijkheid dezer daad op Batenburg zou rusten. De Engelsche Commandanten gaven den 7™ Mei aan de bevolking kennis, dat liet land een wingewest van Engeland was geworden, doch voegden hierbij de geruststellende verklaring, dat bij de capitulatie het behoud zijner vrijheid en het rustig bezit zijner rijkdommen gewaarborgd waren. De wetten der Kolonie hieven van kraiht en alle ambtenaren, die den eed van trouw aan Z. B. Majesteit deden, zouden in hunne betrekkingen gehandhaafd worden. Het bericht van de overgave der Kolonie aan de Engelschen werd door vele kolonisten met vreugde begroet, daar er tijdens liet protectoraat van Engeland veel geld in omloop was gekomen en zij hoopten, dat Engelsch kapitaal hen in de gelegenheid zou stellen, eene groote uitbreiding aan hunne zaken te geven. XIV. Suriname, een wingewest van Engeland. 1S04 1816. § 4ö. De oud-Gouverneur Friderin, die door het Bataafsche Bewind ontslagen was, bood de Engelsche Regeering zijne diensten aan, doch ontving van den Staats-Secretaris Lord Hobanl een vriendelijk schrijven, waarin zijn verzoek beleefd werd afgewezen, daar Sir Charles Green (1804-1805) reeds met het Bestuur der Kolonie was belast. Onbekend met de taal en de zeden des lands, had Green spoedig met vele moeielijkheden te kampen, hetgeen hem deed besluiten zijn ontslag te vragen, nog voordat hij geheel op de hoogte dei zaken was gekomen. Toch had hij door zijn eenvoud en zijne goedhartigheid zich zoo bemind gemaakt, dat het Hof van Politie kort voor zijn aftreden het besluit nam, bij zijn inkomen van /' 60.000 uit de kas van Engeland, een even groot bedrag als jaarlijksche toelage uit de koloniale fondsen te voegen. ^ 47. De opvolger van Green was Sir William Hughes (1805-1808). Deze deed zich spoedig kennen als een streng, rechtvaardig man. Zelf nauwgezet in het volbrengen van hetgeen hij tot zijn' plicht rekende, eischte hij van zijne ondergeschikten ook stipte plichtsbetrachting en onkreukbare trouw. Bij de bevolking was hij zoo bemind en geacht, dat velen, die het aanvankelijk betreurd hadden, dat Suriname in Engelsehe handen was overgegaan, onder zijn Bestuur deze verandering niet langer als eene ramp beschouwden. Daar de handel alleen voor Engelsehe onderdanen was opengesteld en door den oorlog tusschen Frankrijk en Ent/eland geen geregelde aanvoer met Engelsehe schepen kon plaats hebben, ontstond er in de Kolonie zulk eene groote schaarschte, dat Hughes op verzoek der kolonisten den invoer van verscheidene voedingsmiddelen met Noord-Amerikaansche schepen veroorloofde, ofschoon dit in strijd was met de scheepvaart- en handelswetten van GrootBrittanje. Wat groote ontevredenheid in de Kolonie verwekte onder het Bestuur van Hughewas het Parlementsbesluit, waarbij de slavenhandel werd afgeschaft, welk besluit met J Jan. ÏNON in werking trad. Weldra werd ook door de andere Mogendheden liet goede voorbeeld van Engeland gevolgd, zoodat in In t begin der 19® eeuw een eind werd gemaakt aan den menschonteerenden slavenhandel. In 180S vroeg Hughes zijn ontslag, doch vóór zijn vertrek overleed hij den 28» September te Paramaribo. 8 48. Tot opvolger van Hughes werd benoemd Baron Charles Bent inch (1808 — 1811), terwijl zijn broer Bvnry Bentinck tot Gouverneur van Demerara werd aangesteld. De gebroeders Bentinck waren afstammelingen van een oud-Hollandsch geslacht, dat tijdens do Patriottische troebelen in Nederland naar Engeland uitgeweken was. Bentinck verwierf in Suriname vele vrienden door zijne rechtvaardigheid en verdraagzaamheid. Hij kreeg liet land en zijne bevolking zoo lief, dat hij bij het behartigen der belangen van de Kolonie die van het Britsche Rijk weieens uit het oog verloor. Zijne toegevendheid grensde aan zwakheid, waaidoor hij ten nadeele van Engeland den raad volgde van raadgevers, die slechts hun eigen belang vooi oogen hadden. Daar de koloniale waren ten gevolge van het Continentaalstelsel. door Napoleon uitgevaardigd, om den handel van Engeland te vernietigen, niet konden worden afgezet en op de Engelsche markten opgehoopt lagen, konden de kolonisten uit gebrek aan geld hunne schulden niet betalen en werden door llollandsehe schuldeischers vervolgd en gegijzeld. Op verzoek der bevolking werden door den Gouverneur deze vervolgingen gestaakt en moesten de schuldeischers in Holland maar op betere tijden wachten. Zelfs werden door Engelsche officieren tooneelstukken opgevoerd en de opbrengst dezer voorstellingen gebruikt, om personen, die wegens schulden gegijzeld waren, hunne vrijheid terug te geven. Uit dit feit blijkt duidelijk, dat de verstandhouding tusschen de Engelschen en de overige ingezetenen niets te wenschen overliet. Bentinck won het hart van de Protestantsche bevolking door het Besluit, dat uit 'sKonings kas (vroeger Societeitskas) 1 '3 der kosten ut' ƒ '100.000 zou worden betaald tot het bouwen van eene nieuwe kerk der Hervormde gemeente. Op deze toezegging werd door het Hof van Politie besloten dadelijk hiertoe over te gaan. Den 26e" Juni 1810 werd door den Gouverneur de eerste steen gelegd en reeds het volgende jaar was het fraaie, koepelvormige gebouw voltooid. Bentinck overleed op den e volkstelling op last van Hentinck in 1811 begonnen, werd onder het Bestuur van Bonham voortgezet en voleindigd, waaruit bleek, dat de bevolking bestond uit ± 5000 vrijen (blanken, negers en kleurlingen) en ± 50000 slaven. Het strekt Bonham tot eer en het pleit voor zijn goed hart, dat hij strenge maatregelen nam tegen het mishandelen der slaven en aanzienlijke kolonisten, die zich hieraan schuldig maakten, niet ontzien heeft. Doch hierdoor verwekte hij bij velen groote ontevredenheid, die tot haat oversloeg, toen op zijn aandringen door de Engelsche regeering iemand werd aangesteld, om toezicht te houden over het beheer der plantages, die aan kapitalisten in Holland verhypothekeerd waren. Met dit toezicht werd John Bent belast, die den 15eu Mei 1813 in Suriname aankwam met den titel van Ontvangt r en Bestierder. Het doel, dat Bonham mot de aanstelling van dezen ambtenaar beoogde was, te beletten, dat afwezige crediteuren in Holland door de verkwistingen hunner debiteuren in de Kolonie benadeeld werden. S 50. Twee dagen na de aankomst van ■lohn Bi nt vaardigde de Gouverneur eene proclamatie uit, waarbij o. m. aan de bevolking werd bekend gemaakt dat de administrateuren van plantages den Ontvanger en Bestierder. ■lolni Bent. rekening en ver- antwoording van hun beheer moesten geven: dat zij hem in 't bezit moesten stellen van alle goedeien en stukken den afwezigen eigenaars toebehoorende ; dat geene groote uitgaven ten behoeve der plantages mochten worden gedaan zonder zijne voorkennis en toestemming, enz. De administrateuren achtten zich beleedigd door deze proclamatie en gesteund door de kooplieden, die van de plantages veel voordeel trokken en dus in zekeren zin van hen afhankelijk waren, boden zij den ingezetenen een stuk ter onderteekening aan, waarin tegen dezen maatregel geprotesteerd Nauwelijks kwam dit ten oore van Bonham of hij verbood de verdere circulatie van het gesclnitt en legde den rechtsgeleerden stellers van dit stuk Ph .1 Vlier en P. L. de Kir es huisarrest op niet de'bedreiging, dat zij als rebellen uit de Kolonie zouden verwijderd worden, als zij zich niet als goedgezinde onderdanen aan het gezag onderwierpen. De gestrengheid, waarmee Bonham hier optradv had tot gevolg, dat vele burgers tot openlijk verzet kwamen en de meeste administrateuren weigerden aan Bent de verlangde opgaven te doen. Op 31 Mei 1813 kwam het in eene buitengewone vergadering van het Hof van Politie tot eene uitbarsting. In krasse bewoordingen werd het aanstellen van den Ontvanger en Bestierder afgekeurd en zelfs verklaarde de Raad Halfhidc op diiftigen toon, dat de Engelsche regeering de Kolonie wilde ruïneeren. Bevend van woede snauwde Bonham hem toe, dat hij hem voor deze uitdrukking zou kunnen schorsen, waarop Halfhide den Gouverneur op dreigenden toon toeriep: ,.Ik teil en zal niet geschorst worden!'' Op deze uittarting was Bonham zijne drift niet langer meester en onder den uitroep: ..Nu, gij zijf geschorst, ik schor-s «.'"sloot hij de onstuimige vergadering. §51. 't Valt niet te ontkennen, dat Bonham een eerlijk man was, die het goede wilde en vele eigenschappen bezat, die in een goed Gouverneur vereischt worden. Toch is hij niet vrij te pleiten van willekeur en overdreven gestrengheid. Ware hij met meer gematigdheid opgetreden, dan zou meer waardeering hem ten deel zijn gevallen en het vertrek van den laatsten Engelschen Gouverneur uit Suriname zou niet door een groot deel dei bevolking als een heugelijk feit beschouwd zijn. Toch komt aan hem de eer toe den linam ieelen toestand der Kolonie verbeterd en de mishandelingen der slaven zooveel mogelijk verhinderd te hebben. (Jok heeft Nederland het aan hem te danken, dat het Nickerie-district nog steeds een deel uitmaakt san Suriname. De Gouverneur van Bn'bice, (lordon , door de Engelsche eigenaars van de meeste plantages van Nickerie ondersteund, deed n.1. in 1818 aan de Engelsche regeering liet voorstel dit district !>i.i Ih-merara te voegen, op grond, dat Nickerie te ver van Paramaribo verwijderd was en door eene vereeniging met Demerara tot grootere welvaart zou komen. De Engelsche regeering onderwierp dit voorstel aan her oordeel van Bonham, die haar ten sterkste afried hiertoe over te gaan. Naar aanleiding van dit advies werd het voorstel van dor don door de regeering verworpen. S 52. Tot groote vreugde der ingezetenen kwam in Juni 181+ in Suriname de tijding aan, dat de vrede tusschon Engeland en Frankrijk gesloten was en de handel tusschen Nederland en Suriname dooide regeering werd toegestaan. In Dec ember van liet zelfde jaar zeilde dan ook kapitein Kraan met het schip ..De Surinaamsche vrienden" de reede van Paramaribo binnen, van welks mast de Surinamers na zoovele jaren voor het eerst weer de beminde driekleur zagen wapperen. Bij den vrede van Parijs (2»> Nov. 1815), kreeg Nederland niet uitzondering van Bi rbire, Demrara. Ewquebo en de Kaap de Gonlc Hoop al de dooi Engeland veroverde Ned. bezittingen terug. Zoo werd dus ook Suriname weer eene Nederlandsche kolonie. Ofschoon Bonham tot herstel van gezondheid verlof gevraagd en verkregen had, besloot hij van dit verlof geen gebruik te maken, maar aan re blijven totdat hij aan het Ned. Gouvernement de kolonie zou hebben overgegeven. Deze overgave had eerst den 26™ Febr. 1816 plaats. Toen de Engelsche vlag langzaam werd neergelaten en de Hollandsche driekleur statig omhoog rees, toonden de vroolijke aangezichten en de blijde juichtonen duidelijk, dat de hereeniging met Nederland na jarenlange scheiding in Suriname niet als eene ramp werd beschouwd. XV. Suriname weer eene Nederlandsche kolonie. § 53. Door Wilhnn I. koning der Nederlanden, werd tot Gouverneur van Suriname de GeneraalMajoor IViUnn Benjamin Panhui]* aangesteld, die den Februari 18*tf het Bestuur aanvaardde. Op denzelfden dag vaardigde de Gouverneur eene proclamatie uit, waarbij de burgerlijke en militaire ambtenaren en alle ingezetenen van den eed van getrouwheid aan den Koning van Engeland ontslagen werden. Bij dezelfde proclamatie werd ook het ..Hof van Politie en Orimineele Justitie" ontbonden. DitHof" verloor een groot deel van zijne vroegere macht: de nieuwe leden werden niet, y.ooals vroeger voor hun leven, maar slechts voor negen jaai aangesteld en in de vergaderingen mochten geene andere zaken behandeld worden, dan die door den Gouverneur waren voorgedragen. Ook konden nu «le aanzienlijken bij de benoeming van nieuwe leden niet den minsten invloed uitoefenen. Nog andere hervormingen werden door Panlniij-s gedurende zijn kortstondig Bestuur ingevoerd: Zoo schafte hij den onderstand af, die de Koionie van liet Moederland genoot ter gedeeltelijke bestrijding van de kosten der verdediging, op grond,dat de Kolonie in staat was al hare uitgaven te dekken. Terwijl dus de kosten der verdediging ten tijde van de Geoctr. Societeit voor de helft door de Kolonie gedragen werden en gedurende het Engelsch Bestuur geheel door Engeland, kwamen die kosten nu geheel voor rekening van Suriname. Ook moesten uit de Koloniale kas voortaan de traktementen der burgerlijke ambtenaren en de soldijen van de Landmacht betaald worden. Den 9en Juli 181t> overleed Panhnij» te Paramaribo, na slechts weinige maanden met het Bestuur der Kolonie belast te zijn. De Raad-Fiscaal Comrlux Vailliint werd aangewezen als w. n. Gouverneur 0]> te treden. i § 54. Aan Vaillant komt de eer toe het eerst een Reglement op het Lager Onderwijs in Suriname in werking te hebben gebracht bij Res. van 19 Mei 1811. Mocht vroeger iedereen, hoe onontwikkeld en zedeloos hij ook ware, zich vrij met het onderwijs der jeugd belasten, nu werd dit slechts toegestaan aan hen, die aan eene school-commissie blijken van geschiktheid en bekwaamheid tot het uitoefenen van het beroep van onderwijzer hadden gegeven. Dank zij dit Reglement werd het onderwijs spoedig verbeterd! Velen legden zich met ijver op de studie toe ter verkrijging van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs en eer er eene halve eeuw verloopen was, waren er te Paramaribo 22 scholen met eene bevolking van 1500 leerlingen. 't Was voor het onderwijs eene groote aanwinst toen in 1816 de kundige hoofdonderwijzer Corstiaan Aert Batenburg zich in de Kolonie kwam vestigen. Tot 1863, dus ruim eene halve eeuw, bleef deze waardige man zich aan het onderwijs van deSurinaamsche jeugd wijden en heeft in dit tijdsveiloop vele leerlingen gevormd. die later hun gebooiteland, dank zij het ontvangen onderwijs, van veel nut waren. Om een eind te maken aan het ter sluiks invoeren van slaven, werd den 4™ Mei 1818 te 'sGruvenJwge tusschen Engeland en Nederland een tractaat gesloten, waarbij bepaald werd, dat uit een gelijk aantal Engelsclien en Nederlanders een Gemengd Gerechtshof te Paramaribo zou worden samengesteld, tot wering van den slavenhandel. Inge\olge deze overeenkomst kwamen in Oct. 1819 twee Engelsche Commissarissen zich te Paramaribo vestigen. Onder het Bestuur van Vaillant werd Suriname door zware rampen geteisterd! Niettegenstaande Dr. Candell reeds in 1818 de koepokstof had ingevoerd, hadden tot nog toe slechts weinigen zich laten inenten. Toen nu in 1819 eene pokken-epidemie uitbrak, breidde de ziekte zich in weinige dagen snel uit en eischte vooral onder de negerbevolking vele offers. Meer dan 15000 slaven bezweken aan deze vreeselijke ziekte! Vele blanken kwamen door het verlies hunner sla\en tot armoede. Daarenboven hadden mislukking \an den oogst en gebrek aan levensmiddelen hongersnood tengevolge. Nauwelijks was de bevolking eenigszins bekomen van al het leed hierdoor veroorzaakt, of zij werd van schrik en angst vervuld door eene andere ramp. die de Kolonie op 21 Januari 1821 trof. Omstreeks 2 uur des namiddags, terwijl de ingezetenen van Paramaribo hunne Zondagsrust genoten , brak er brand uit op het erf van een huis op den hoek van het Plein en den Waterkant. Daar aan het brandende gebouw een pakhuis grensde, gevuld met teer, pik, olie, kruit en andere brand- bare stoffen nam de brand spoedig zulke afmetingen aan, dat aan blusschen niet te denken viel. Gedurende 22 uren ging het vuur onafgebroken voort het fraaiste gedeelte der stad in de aseh te leggen. De Roomsche kerk, de in 1811 gebouwde Protestantsche kerk en vele andere kostbare gebouwen brandden geheel af. Nadat het vuur ongeveer 400 huizen. belangrijke wetenschappelijke verzamelingen enz. verslonden had en aan de bevolking een verlies van 16 millioen gulden had toegebracht, werd men het eindelijk meester. De stad werd later weer opgebouwd, maar ze heeft haar vroeger fraai aanzien niet herkregen. liet valt licht te begrijpen, dat Vaillant na zooveel tegenspoed geen lust had zich verder met het Bestuur der Kolonie te belasten. Op zijn verzoek kreeg hij eervol ontslag en den len April 1822 droeg hij het Bestuur over aan Abraham Veer. die tot Gouverneur van Suriname benoemd was. § 55. Op Curarau geboren, verliet J>< Var. nadat de Engelschen in 1807 dit eiland hadden veroverd, zijn geboorteland en vertrok naar Nederland. Daar werd hij eerst benoemd tot Commandant van de Kust van Guinea en later tot Gouverneur van Suriname. Onder zijn Bestuur verkeerde de Kolonie in zeer moeielijke omstandigheden! Door den vreeselijken brand waren vele burgers tot den bedelstaf gebracht; de landskassen waren ledig zoodat er door het Bestuur eene leening moest worden aangegaan tot den wederopbouw derlandsgebouwen. Het kaartengeld, gedurende een' geruimen tijd het eenige betaalmiddel in de Kolonie, was zoodanig in waarde gedaald, dat het slechts met groot verlies kon geplaatst worden. Daar dit papierengeld in Nederland niet gangbaar was, moesten kooplieden, planters enz., die betalingen in Nederland moesten doen, zich van wisselbrieven bedienen. Toen nu krachtens een Besluit van II illem 1 de landsrechten niet meer. zooals tot nog toe, met kaartengeld, maar in wisselbrieven moesten voldaan worden, ontstond er zulk eene groote aanvraagliieinaar dat men voor ongeveer f200 aan kaartengeld met 'veel moeite een wissel van ƒ 100 kon bekomen. De wisselkoers rees dus in dezelfde mate. als de waarde van het kaartengeld daalde. Eindelijk werd er bij Koninklijk Besluit bepaald, dat den len Jan. 1827 het Nederlandsch muntstelsel ook in Suriname zou worden ingevoerd, waardoor het kaartengeld voor goed afgeschaft werd en door gouden en zilveren munten vervangen. Het vermogen der bevolkiiv onderging hierdoor een groot verlies. daar voor f :$10 aan kaartengeld slechts f 10" of minder dan een derde tier waarde aan klinkende munt ontvangen werd. § 56. Daar De Veer stipt de hand hield aan de verordeningen tegen het ter sluiks invoeren van slaven, maakte hij zich hierdoor vele vijanden onder de planters, administrateuren enz. Dat het lot der slaven den Gouverneur niet onverschillig was, toonde hij door eene publicatie uit te vaardigen, waarbij met eene boete van f 1000 tot f 5000 alle eigenaren van plantages, die mochten verzuimen kostgronden voor hunne slaven aan te leggen en behoorlijk te beplanten, bedreigd werden. Deze bedreiging was wel noodig, daar dit verzuim dikwijls tot gevolg had, dat de slaven door gebrek aan levensmiddelen op de plantages na eene zware dagtaak met eene hongerige maag hunne legerstee moesten opzoeken. Daar trots het scherpe toezicht van den Gouverneur en het Uemengde gerechtshof de slavenschepen toch de plantages van de noodige arbeidskrachten bleven voorzien, bepaalde koning Willem I bij Besluit van 6 Juli 1825, dat overtreders van het verbod tegen den slavenhandel zouden gestraft worden met eene boete van ƒ 10.O00, eerloosverklaring en gevangenisstraf voor den tijd van 15 jaren. Van zijne groote godsdienstige verdraagzaamheid gaf De Veer blijk door de Joden volkomen gelijk te stellen met de belijders van den Christelijkon godsdienst. Onder het Bestuur van De Veer werd door de R K. Missie, die door den brand van 18.1 haie kerk verloren had, het gebouw van het tooneelgezeischap „De Verrezene Phoenix" aan de Giavenstraat aangekocht en herschapen in een bedehuis dat den 4" Maart 1826 plechtig werd ingewijd. Dit gebouw werd herhaaldelijk vergroot en verbeterd en is nu met zijn fraaien voorgevel liet schoonste product op het gebied van architectuur in Suriname. Ofschoon De Veer bij een groot deel dei bevol king gezien en bemind was, werden bij de Nederlandsche Regeering herhaaldelijk ernstige klachten tegen hem ingediend. Zelfs werd hij, benevens den Raad-Fiscaal Baron van Heeckeren van knoeieiij beschuldigd. Eene door de regeering benoemde Commissie verklaarde na onderzoek de beschuldigingen ongegrond en De Veer mocht de voldoening smaken, dat Z. M. Willem 1 hem zijn vol veitrouwen bleef schenken. 4 67 i„ de Kolonie Weef echter veel ontevredenheid heerschen en in het Moederland werden vaak allerlei klachten over slecht beheer vernemen. Dit deed de regeering besluiten een' CommissarisGeneraal naar de West-Indische bezittingen te zenden. om daar de noodige hervormingen m het Bestnnr tot stand te brengen. De keuze viel op den Oeneraai-Majoor -hhannes ran iln Bmch, die twee jaar later naar Oost-Indië zou vertrekken, om daar het Cultuurstelsel in te voeren. Den 28en April 182* kwam Van deti Bosch te Paramaribo aan, waar hij met groote geestdrift werd ontvangen door de ingezetenen, die van den met de uitgebreidste macht bekleeden CommissarisGeneraal de hoogste verwachtingen hadden. Deze vatte met grooten ernst zijne gewichtige taak op en ontzag geene moeite op de hoogte van alles te komen. Met voorbeeldigen ijver werkte hij aan de samenstelling van een Nieuw-Reglement op het beleid der regeering van de West-Indische bezittingen, welk reeds den 1*° Aug. 1828 in werking trad. Volgens dit Reglement kwamen al de Xederlandsche West-Indische bezittingen onder een in Suriname gevestigd Hoofdbestuur van een GouverneurGeneraal, terwijl het Hof van Politie en Crimineele Justitie ontbonden werd en door een' Hoogen liaad en eene Rechtbank van Kleine Zaken vervangen. Ter verbetering van den toestand der slaven stelde Vun den Bosch een ambtenaar aan met den titel van liaad-Commissaris, op wien de verplichting rustte zich het lot der slaven aan te trekken en ze tegen mishandeling en willekeur te beschermen. Om het vooroordeel tegen te gaan. dat Wij de blanken bestond tegen Joden en kleurlingen, l»e- noemde Van 'lm Bosch eenige verdienstelijke kleurlingen en Joden tot hooge betrekkingen en werden aan alle vrije lieden gelijke burgerlijke rechten toegekend. In al wat bevorderlijk kon zijn tot den bloei van Suriname stelde de Commissaris-Generaal levendige belangstelling! Zoo bezocht hij eene Vergadering van de in Im'7 door den Geneesheer Coupijn, den rechtsgeleerde X. . dat zijn Bestuur goede vruchten zou dragen. Deze hoop werd evenwel niet verwezenlijkt! Van Heerkeren was nog geen half jaar aan het Bestuur of een voornaam deel van Paramaribo werd weer door het vuur verwoest! De brand begon op den avond van den 3en Sept. 1K32 in een winkelhuis aan den Heiligenweg en breidde zich met zulk eene groote snelheid uit, dat bij het aanbreken van den dag op één huis na, al dé gebouwen tusschen den Waterkant, den Heiligenweg. de Maagdenstraat en de Steenbakkerijstraat eene prooi der vlammen waren geworden. Nog twee dagen en nachten moesten de brandspuiten aan den gang blijven. voordat de brand geheel gebluscht was! Dat de schade, die op f «00.000 geschat werd, niet grooter was, had men te danken aan de eendrachtige samenwerking van militairen, matrozen en burgers. Ook de slaven hebben door het aandragen van water veel er toe bijgedragen, dat men den brand eindelijk meester werd. Onder de vele fraaie gebouwen . die door het vuur vernield werden, behoorde ook de Luthersche keik met al hare kostbare sieraden. Zij werd evenwel spoedig weer op de oude muren opgetrokken en den 6eu Juli 1834 ingewijd. Om het gevaar voor brand te verminderen en zijne verspreiding tegen te gaan. vaardigde de Gouverneur den 27"" Sept, 1832 eene verordening uit, volgens welke de huizen slechts met pannen, tichels of andere onbrandbare stoffen mochten gedekt worden. Ook mochten enkele gedeelten (plei- nen) van het afgebrande terrein niet herbouwd worden. Verder werd bepaald, dat eigenaren van huizen, die geheel van steen of klei waren opgetrokken, gedurende 25 jaren geene huurwaarde behoefden te betalen. In het eerst dacht men, dat de brand door onvoorzichtigheid of door een ongeluk was ontstaan, doch spoedig kwam aan het licht dat drie, uit vrees voor straf hunnen meester ontvluchte slaven: Cocljo, Mentor en Prevent met opzet een huis aan den Heiligenweg in brand hadden gestoken, om gelegenheid te hebben, voedingsmiddelen, waaraan zij behoefte luidden, machtig te worden. Zwaar hebben deze jeugdige brandstichters voor hunne misdaad geboet! Zij werden veroordeeld levend verbrand te worden en dit vreeselijke vonnis werd den 26eu Jan. 1833 ten aanschouwe van eene talrijke menigte, op dezelfde plaats, waar de brand werd aangelegd, voltrokken. Bij de groote schade, die deze brand aan vele kolonisten berokkend had, voegde zich nog eene groote schaarschte aan levensmiddelen tengevolge van verminderden aanvoer door het Embargo of beslag door Engeland, ten voordeele der Belgen, op de Nederlandsche schepen gelegd. § 60. Nauwelijks was Baron van Hecckcren aan het Bestuur of hij kreeg de opdracht een Nieuw- Regeerings-reglement voor de Kolonie af te kondigen, waardoor dat van Viut den Bosch geheel gewijzigd werd. Zoo werd de llooge Raad vervangen door een' Kolonialen Raad, samengesteld uit den Procureur-Generaal. den Administrateur van Financiën (vroeger Controleur-Gen.* en uit 6 van de aanzienlijkste ingezetenen, terwijl het „ Hof van Civiele en Crimineele Justitie" moest plaats maken voor een Gerechtshof. Zeer ten nadeele der slaven wei d de betrekking van Raad-Commissaris, door Van den Bosch ingesteld, weer afgeschaft. Spoedig zou maar al te duidelijk blijken, dat vele wijzigingen, in het 11. R. van Van den Bosch gebracht, geene verbeteringen waren! Zoo had de afschaffing van een RaadCommissaris of Beschermer der slaven tengevolge, dat men de slaven weer straffeloos kon mishandelen. waardoor het wegloopen schrikbarend toenam. § 61. In 1835 viel aan Suriname de eer te beurt bezocht te worden door Prins Willem Hendrik. zoon van Koning Willem 1. destijds Adelborst 1C klasse aan boord van het fregat „de Maas." Het verblijf van dezen hoogen gast in Suriname duurde slechts tien dagen <'ii gedurende dien tijd werden door luisterrijke feesten getoond, hoe groot de liefde van de Surinamers voor het Oranje-huis was. Den öen Juli was de Prins tegenwoordig bij de inwijding van de nieuw gebouwde Herv. kerk, nadut hij twee dagen te voren den eersten steen had gelegd van de Hoogduitsche Synagoge, waarvan de inwijding eerst den 5en Mei 1837 plaats vond. Onder liet Bestuur van Baron Vmi Hvcckircn werd ook op Batavia, liet etablissement voor melaatschen. eene l>. K. kerk gebouwd, die den t 1 ebi. 1S36 ingewijd werd. Tot het jaar 189 <, toen bataiin als Leprozen-etablissement werd opgeheven, hebben de edele geestelijken door middel van den godsdienst den armen ongelukkigen leeren berusten in hun lot. In dit opzicht maakte vooral Pater Donchr*, ..de Vader der Leprozen", zich verdienstelijk, die van 1856 tot zijn' dood op den 14'° Jan. I< Kanter den lt>en Juli 1839 het Bestuur over aan den tot Gouverneur benoemden Schout-bij-nacht Juliu* Constantijn Rijk (1 s39 ! S4-2). § 64. Er zijn weinige Gouverneurs in de Geschiedenis van Suriname aan te wijzen, die bij hunne aankomst in de Kolonie met zooveel geestdrift ontvangen en bij hun vertrek met zooveei eerbewijzen overladen werden als Julhis Constantijn Rijk. Ook is hij een van de weinige Gouverneurs, die niet overhoop hebben gelegen met de machtige administrateuren en plantage-eigenaars, die de z.g. reactionaire partij vormden. Toch is het hem niet gelukt eenige verbetering te brengen in den ongunstigen toestand der Kolonie en was het hem niet gegeven iets te doen in het belang van de ongelukkige slaven. AYel nam hij strenge maatregelen tegen het wegloopen en stelde hij hooge premiên op het vangen of doodschieten van wegloopers. In Maart 1842 kondigde Rijk eene verordening af, waarbij een Reglement op de verdeeling der Kolonie in districten, dat reeds in 1885 bij Kon. Besluit was vastgesteld, in werking trad. 't Was voor de Kolonisten eene heugelijke gebeurtenis, toen op den !>en Januari 1842 de eerste Engelsche pakketboot binnenstoomde. Daarentegen werden velen onaangenaam gestemd door het onverwachte bericht, dat Rijk benoemd was tot Directeur-Generaal der Ned. Marine. Zoo groot was de teleurstelling, dat eeni.no aanzienlijke ingezetenen het vreemde besluit namen, een door hen ondorteekend adres, waarin zij verzochten, dat Rijk in zijne betrekking van Gouverneur-Gen. van Suriname gehandhaafd zou blij ven. aan Z. M. Koning Willrm II te zenden. Natuurlijk werd hierop afwijzend beschikt en op den 31en Maart 1842 droeg de Gouverneur het Bestuur over aan den Procureur-Generaal Ik' Kunttr. Gedurende dit interim-Bestuur, dat slechts enkele maanden duurde, trachtte D< Kant'k bevonden, legden de plantage La Providence aan, doch moesten weldra door de invallen der Indianen, door onderlinge twisten en door allerlei ziekten de vestiging opgeven. Zoo mislukte de eerste kolonisatieproef volkomen! Met die der Paltzerboeren in 1747 en 1754 was het, zooals reeds vroeger vermeld is, niet beter at'geloopen. Na lang weifelen werd door de Nederl. Regeering besloten op 's Lands kosten 8 vereenigd in een gebouw aan de Gravenstraat, bekend onder den naam van de „Oude Bank," dat door het Gouvernement voor den tijd van 2-j jaren gratis voor dit doel werd afgestaan. In 1S61 werden de meisjes van de jongens afgezonderd en bij de geestelijke zusters in den kost besteed. De toevloed van weezen was zoo groot, dat zij later naar het ruime goed ingerichte weeshuis naast het klooster der geestelijke zusters werden overgebracht, waar zij nu nog met groote liefde en toewijding verzorgd en opgevoed worden. Het weeshuis deijongens werd in 1875 naar de op 11 / o uur afstand van Paramaribo gelegen plantage Livorno overgebracht, met het doel de weezen vroegtijdig aan handenarbeid te gewennen en hen voor den landbouw op te leiden. Het doel, dat de Roomsche Missie met deze inrichting beoogde, schijnt niet aan de verwachting beantwoord te hebben, want in 1887 werden de weezen weer naar Paramaribo overgebracht. S 71. Langzamerhand kwam Schimph zoodanig onder den invloed van eenige machtige aanhangers der planterspartij, dat hij zeer ten nadeele deiKolonie slechts hunne inzichten deelde. Hieraan is het toe te schrijven, dat hij in een officieel verslag aan de Nederlandsche Regeering durfde verklaren, „dat de slavernij in Suriname slechts in naam bestond," terwijl het toch van algemeene bekendheid was, dat de slaven er steeds mishandeld 9 werden. Dat ile toenmalige M. v. K. Rochnssen eene andere meening over de slavernij had. blijkt hieruit, dat hij in 185.S wetsvoorstellen indiende tot algeheele afschaffing der slavernij in de Nederlandsehe Koloniën. Als een' voorbereidenden maatregel tot vrijmaking der slaven moet beschouwd worden de invoering van een 500tal Chineezen uit Macao in April 185s. die als immigranten in Suriname veldarbeid zouden verrichten. Ofschoon deze Chineesche immigranten aanvankelijk aanleiding tot vele moeielijkheden gaven en er dikwijls hevige geschillen tusschen hen en hunne werkgevers ontstonden, zijn zij door hunne groote arbeidzaamheid het behoud van vele plantages geweest. Velen vestigden zich na expiratie van hun contract in de Kolonie en kwamen door ijver en volharding tot groote welvaart. Ook het Kon. Besluit van 1 .Juli 1856. waarbij ambtenaren uit Nederland met den titel van Landdrostin naar Suriname gezonden werden, die voor eene behoorlijke naleving der Reglementen op de behandeling der slaven moesten waken en aan wie het beheer der districten moest worden opgedragen, was een maatregel, die met het plan van de vrijverklaring der slaven in nauw verband stond. Als een gevolg van het openstellen van den handel en de vaart op Suriname voor andere volken, vestigde zich in 1K55 de eerste Consul n.1. die van Bdgii' te Paramaribo en stelden spoedig ook andere Mogendheden Consuls of Consulaire agenten aan. die hare handelsbelangen moesten behartigen. Daar Schimph tot de ervaring was gekomen, dat de M. v. K. Rochmsen in menig opzicht zijn beleid niet goedkeurde en zijne gezondheid door ondervonden teleurstellingen geschokt was. vroeg en verkreeg hij zijn ontslag. Tot zijn' opvolger werd benoemd Reinhart Frans van Lansberge (1X59 — 1867). die op vergevorderden leeftijd in een' zeer moeielijken tijd geroepen werd de teugels van het Bewind in handen te nemen. § 72. De nieuwe Landvoogd deed zich spoedig kennen als een waardig en nauwgezet man. wiens innige wensch het was het algemeen welzijn te bevorderen. Zijne vriendelijkheid en zijn groote eenvoud maakten hem tot een der meest populaire Gouverneurs, die Suriname bestuurd hebben! Om verbetering te brengen in de zeer gebrekkige Surinaamsche wetgeving was bij Kon. Besluit van 30 Sept. 1852 eene Staats-Commissie benoemd, die voorstellen moest doen tot invoering eener betere wetgeving in de West-Ind. Koloniën. Een lid dezer Staats-Commissie Mr. T . Metman kwam als Commissaris des Konings, vergezeld van den Advocaat bij den Hoogen Raad Mr. H. M. van Andel als secretaris, in April 1860 in Suriname aan. om de nieuwe Wetgeving in te voeren. Met hoeveel ijver Metman ook te werk ging om den hem opgedragen last ten spoedigste te volvoeren, kon hij zijne taak niet voleindigen, daar hij reeds 5 maanden na zijne aankomst op den 5en Ocfc. overleed. De Procureur-Gen. 1. W. Gefken, voorzitter eener Commissie, die Mr. .Wetman in zijne moeielijke taak had bijgestaan, werd nu met de voortzetting van dit werk belast. § 73. Daar er tusschen het Fransche en het Nederlandsche Gouvernement een geschil over de grensscheiding was ontstaan, werd door het Kol. Bestuur eene Commissie benoemd, bestaande uit Baron van Heerdt, oud-zeeofficier en Cateau van Rosevelt, Chef van het Bouw-departement. die in vereeniging met eene Fransche Commissie, waarvan de luitenant t. z. Vidal het hoofd was, moest uitmaken of de Tapanaliony dan wel de Lawa de voortzetting van de Marowijne was. De uitslag van dit onderzoek was, dat de Lawa moest beschouwd worden als de bovenloop van de Marowijne en al het land tusschen de Tapanaliony en de Lawa dus tot Suriname behoorde. § 74. Tijdens het Bestuur van den algemeen beminden Landvoogd Van Lansberr/v was Suriname weer in de gelegenheid een treffend bewijs te geven van zijne groote liefde voor het Moederland. Toen n.1. in 18til een groot deel van Nederland door een' vreeselijken watersnood werd geteisterd, benoemde de Landvoogd eene Commissie, die liefdegaven moest inzamelen ten behoeve van hen, die door deze ramp het meest getroffen waren. Zoo groot was de deelneming van de Surinamers in dit droevig ongeval, dat in weerwil van den finaneieelen achteruitgang der Kolonie eene som van bijna ƒ 10.000 door hen geofferd werd op het altaar dei' liefde. VIERDE T IJ D V A K. Van de vrijverklaring der slaven in 1863 tot heden. XX. Emancipatie of vrijverklaring der slaven en hare gevolgen voor de Kolonie. § 75. Aan de in 1853 benoemde Staats-Commissie was ook opgedragen na te gaan op welke wijze de slavernij in Suriname kon worden afgeschaft, zonder dat de Kolonie gevaar liep door deze ingrijpende hervorming te gronde te gaan. In Engeland was reeds in 1833 - juist drie dagen vóór den dood van Wïllium II ilbevfovce, die zoozeer voor de vrijverklaring der slaven had geijverd de wetsvoordracht van Stanley goedgekeurd, waarbij de slavernij in de Engelsche Koloniën werd afgeschaft. Nadat verscheidene voorstellen dei' Staats-Commissie als onuitvoerbaar verworpen waren, werd eindelijk in 1861 eene nieuwe voordracht gedaan, die door de Staten-Generaal aangenomen en tot wet verheven werd. Hierbij werd vastgesteld, dat de dag der vrijverklaring zou zijn 1 Juli 1863 en de eigenaren voor iederen vrijverklaarden slaaf ƒ 300 zouden ontvangen. Voor Van Lansberge was de aangename taak weggelegd, bij de afkondiging dezer wet op 4 Oct. 1N62, aan de slavenbevolking het heugelijk nieuws mede te deelen, dat binnenkort de wreede boeien der slavernij voor altijd zouden verbroken worden. Zoo zou dus eindelijk binnen weinige maanden de zoolang beloofde, maar telkens weer uitgestelde Emancipatie der Surinaamsche slaven een voldongen feit zijn en dezen in 1863 het geluk deelachtig worden, dat de slaven van Demerara sedert 1838 en die van Cayenne sedert 1.S48 genieten. Doch het was ook hoog tijd! De slaven het juk der slavernij moede en door het telkens en telkens weer uitstellen der vrijverklaring teleurgesteld, zochten vooral in 1861 in groote massa's de zoo vurig begeerde vrijheid in de bosschen en plunderden weer met de Marrons behoorende tot het kamp van Broos vereenigd, verscheidene plantages uit. Zoo vernam de directeur van plantage Rac-a-Rac op zekeren morgen tot zijne verbazing van eenige oude negers, dat de geheele slavenmacht des nachts naar de bosschen gevlucht was. De eigenaren van Rac-a-Rac spaarden kosten noch moeite om de gevluchte slaven te doen teiug- keeren , doch te vergeefs! Zelfs de afkondiging van de Publicatie van 20 Oct. 18(32, waarbij aan alle weggeloopen slaven amnestie zou verleend worden, had de gewenschte uitwerking niet: de vluchtelingen hadden alle vertrouwen in de blanken verloren en waagden het niet aan die roepstem gehoor te geven. liet Bestuur nam toen het besluit een weg door het bosch achter Rac-a-Rac te doen openkappen en Kapitein Steenberghe op te dragen aan het hoofd van eene afdeeling soldaten naar het kamp van Broos te gaan, om aan de Marrons het bericht over te brengen van de aanstaande vrijverklaiing. De Marrons gewapende militairen door het bosch ziende trekken en het doel hunner aanwezigheid niet gidsende, openden onverwachts een hevig geweervuur op deze vredeboden, wier geweren op aanraden van den Procureur-Gen. liefken niet eens geladen waren. Deze onverwachte aanval veroorzaakte onder de militairen en de slaven, die als lastdragers waien meegenomen, zulk eene verwarring, dat steenberghe zich verplicht zag in allerijl terug te trekken. Nauwelijks had de Gouverneur hiervan bericht gekregen of hij zond eene versterking militairen en mariniers naar Rac-a-Rac om in vereeniging met de troepen van Steenberghe naar hot kamp \an Droos te trekken. Had de Gouverneur in plaats van gewapende troepen slechts enkele burgers met de boodschap aan Broos belast. hij zou zich veel leed bespaard en noodeloos bloedvergieten voorkomen hebben! Nauwelijks was Steenberg he toch het bosch ingerukt. of daar stortten eenige militairen, doodelijk getroffen door het lood van een' onzichtbaren vijand, neer. Slechts door het geluid der schoten kon men gissen in welke richting de schuilplaatsen der Marrons waren. Ntembcrghe liet nu door de draaibassen der Marine in die richting ettelijke kogels werpen. Nadat de Marrons een wijl met goed gevolg het vuur der blanken hadden beantwoord, hielden zij plotseling op met schieten. Stemberghv liet het bosch nu verkennen! Men kreeg wel een enkel bloedplasje te zien, maar gegesneuvelden of gekwetsten werden niet gevonden. Onder de gekwetste blanken bevond zich de jeugdige adelborst Smit van den Broikr, die zich op dezen tocht bijzonder onderscheiden had. Naar de stad vervoerd, bezweek hij na eenige dagen. Steeiiberghe zag zicli verplicht het bevel tot den terugtocht te geven en keerde aldus onverrichteizake naar Paramaribo terug. Kerst na de emancipatie sloot Broos vrede methet Bestuur. Eindelijk werd Suriname dus voor goed verlost van de Marrons, die gedurende bijna twee eeuwen door hunne invallen en plunderingen onberekenbare schade aan de Kolonie berokkend hebben! § 76. Op 1 Juli 1863 kondigden 21 kanonschoten uit het fort Zeelandia aan 33000 menschen, die het zware juk der slavernij van hunne geboorte at' hadden moeten torsen, aan. dat zij door den wil van Koning Willem III van dit oogenblik at' vrij waren! Eere aan de Moravische Broeders en de R. K. geestelijken, die trots de grootste tegenwerking van de zijde der slavenhouders 2000O heidensche slaven tot Christenen bekeerd hadden! Aan deze edele mannen is het te danken, dat de dag der vrijverklaring gansch andere tooneelm te aanschouwen gaf, dan in de Fransche en Engelsche Koloniën! In gepaste vroolijkheid werd de gedenkwaardige dag door de vrijverklaarden doorgebracht en des avonds vereenigden zij zich in de prachtig versierde kerkgebouwen, om dank te brengen aan God, die hun de vrijheid, het hoogste goed, geschonken had. Doch spoedig ontstond er bij vele der nieuwe vrijen een geest van ontevredenheid. De bepaling, dat zij gedurende 10 jaren onder Staatstoezicht zouden staan en gedurende dien tijd eene werkovereenkoinst moesten sluiten met de personen bij wie zij in dienst wilden treden, maakte op de vrij- verklaarden den indruk, dat de vrijheid, hun geschonken, slechts eene vermomde slavernij was. Op vele plantages kwamen de negers tot verzet en weigerden beslist het voorgeschreven contract te sluiten. Door zijn tactvol optreden, zijne minzaamheid en kalmte wist Van Lambvrge de gemoederen weer tot bedaren te brengen. Reeds in 1S64 werden vele vrijverklaarden, die zich voorbeeldig godragen en aan de wet voldaan hadden, ontheven van het Staatstoezicht, hetgeen een' gunstigen indruk op de weerspannigen maakte. Ook het uitloven van premiën door eenige eigenaren aan hen, die geneigd waren nnder contract op hunne plantages te komen arbeiden, deed velen van een verder verzet afzien. Vele der vroegere slavenhouders in den nieuwen stand van zaken zich niet kunnende schikken, gingen voort de vrije arbeiders als slaven te behandelen . waardoor hunne plantages ontvolkt werden en voor lage prijzen moesten verkocht worden. Tal van vroeger bloeiende plantages geraakten op deze wijze in handen van mensehen, wien het niet te doen was ze weer op te werken, maar wel om door slooping zoo spoedig mogelijk er geldelijk voordeel van te trekken. Vele plantage-arbeiders trokken naar Paramaribo, waar een deel den tijd in ledigheid doorbracht en vaak gebrek leed, zoodat de vrijheid voor deze menschen geen zegen was. Vele eigenaren geraakten spoedig door eigen schuld in groote moeielijkheden. Uit vrees, dat zij door de Emancipatie te gronde gericht zouden worden, hadden zij in den tijd. die haar onmiddellijk voorafging, geen geld meet' in hunne plantages gestoken en er slechts van getrokken, wat er van te trekken viel. De belangrijke sommen, die zij voor hunne slaven hadden ontvangen, waren buiten de Kolonie tot andere doeleinden gebruikt, zoodat zij vaak de wckelijksche arbeidsloonen niet konden betalen en op zeer nadeelige voorwaaiden geld moesten opnemen. Eindelijk kwam het zoover, dat hunne plantages weer in handen kwamen van sloopers, die niet aarzelden dadelijk met hun vernielingswerk een' aanvang te maken. Ook vonr het onderwijs is de vrijverklaring der slaven van gn>ote beteekenis geweest! De Moravische Broeders en de R. K. geestelijken konden nu niet langer worden gedwarsboomd in hun edel streven, om de heidensche negers te beschaven. In plaats van tegenwerking genieten deze gemeenten nu geldelijke ondersteuning van het Bestuur, om zich met het onderwijs van de kinderen der voormalige slaven te belasten. De tien jaren van het Staatstoezicht (len Juni 1878 kwam het eerste koelieschip te Paramaribo aan, dat in hetzelfde jaar door ii'ig vier andere gevolgd werd. Sedert voorziet Britsch Indië de Kolonie van de noodige werkkrachten. Daar vele koelies na expiratie van hun contract zich als vrije arbeiders in de Kolonie vestigden, is liet aantal Britsch-Indiörs gaandeweg zoo toegenomen, dat dit nu liet vierde deel bedraagt van de geheele bevolking. Dat de landbouw na de vrijverklaring der slaven zich heeft kunnen staande houden, is voor een groot deel te danken aan deze arbeidzame lieden, welke gebreken hun overigens ook mogen aankleven. Krt na de opheffing van het Staatstoezicht werd aan Vs77 187>s den oogst bijna geheel mislukken, waardoor het cijfer der inkomsten verre beneden de raming bleef. Om watergebrek te voorkomen moest de Gouverneur daarenboven op verscheidene punten der stad putten laten graven en bemetselen. Dat het niet in de bedoeling van dezen Landvoogd heeft gelegen het subsidie te doen verdwijnen ten koste van den vooruitgang der Kolonie, blijkt duidelijk uit het feit, dat er onder zijn Bestuur in 1878 uit 's Rijks kas ƒ 600.000 moest worden bijgedragen tot dekking der Koloniale uitgaven en dat dit het hoogste cijfer is, dat 's Rijks subsidiën bereikt hebben sedert de invoering van het Regeeringsreglement in 1866. § 88. Voor het onderwijs is het Bestuur van Va» Sijpestean zeer vruchtbaar geweest! Aan hem komt de eer toe cene poging te hebben gedaan, om voor Suriname eene inrichting voor Middelbaar Onderwijs te stichten. Deze inrichting - op den 15en November 1877 geopend — werd echter reeds 4 maanden later op last van de Ned. regeering weer gesloten op grond van de onjuiste meening, dat het aantal leerlingen te gering was. Behalve deze inrichting voor Middelbaar Onderwijs werd ook in 1 s77 eene Normaalschool tot opleiding van onderwijzers geopend. Nog werd door Van Siipeste/m op 1 Sept. 1877 eene nieuwe regeling van het onderwijs, vervat in do verordening van s Dec. 1876 ingevoerd, waarbij bet onderwijs verplichtend werd gesteld. Art. 18 dezer verordening legt aan ouders of verzorgers de verplichting op aan hunne kinderen en pupillen van 7 tot 12 jaar. waar gelegenheid hiertoe bestaat, geregeld onderwijs te doen geven door daartoe bevoegde personen. Met het toezicht zou volgens deze verordening een Inspecteur, bijgestaan door eene Commissie van Onderwijs belast worden. Nadat door den ex-onderwijzer L. C. Butmhurg gedurende eenige maanden deze betrekking was waargenomen, werd op den 25en Mei 1878 hiertoe aangesteld Br. H. D. Benjamin*, die deze gewichtige betrekking nog vervult en aan wien vele nuttige hervormingen op het gebied van onderwijs te danken zijn. Nog werd in 1878 eene geneeskundige school tot opleiding van districtsgoneesheeren en pharmaceuten opgericht. Het oprichten dezer school was het gevolg van de invoering van Britsch-lndische immigranten. Het tractaat met Engeland gesloten, eischte n.1. dat in elk district, waar er immigranten gevestigd waren, ook geneeskundige hulp moest kunnen verstrekt worden. Om aan dezen eisch te kunnen voldoen, liet het, Koloniaal Gouvernement op zijne kosten geneesheeren opleiden. die verplicht waren in dienst van liet Gouvernement zicli vijf jaren als geneesheer in een district te vestigen. § 84. Doch ook op financieel gebied is Van Si/pesteyn's Bestuur niet onvruchtbaar geweest, daar liet hem gelukte, trots allerlei tegenspoeden, de inkomsten van liet land belangrijk te vermeerderen. Vooral de goudindustrie, door hem in het leven geroepen, heeft hiertoe veel bijgedragen! Reeds in 1862 was door den verdienstelijken Gouverneur Van Lansbergc op aandringen \an een Engelschman J. Rosenhn'tj, — die vele jaien in de goudvelden van Australië had doorgebracht en in de bovenlanden van Suriname wat goud en gouderts had gevonden - eene expeditie uitgerust, opdat deze den ambtenaar Cateau van Eoserdt de plaats zou aanwijzen. waar door hem het goud gevonden was. Door eene ongesteldheid van I\0S) \Y. L. Loth moest op last van liet Bestuur nog vaak in het belang der goudindustrie de hosschen van Suriname in verschillende richtingen doortrekken. Ook door het vervaardigen van kaarten van Suriname en van (luiana heeft, «leze Surinamer zich voor zijn geboorteland zeer verdienstelijk gemaakt. doen, doch de meesten. onbekend met de wijze, waarop de ontginning moest geschieden en minder gelukkig in de keuze van het te ontginnen terrein, of niet bestand tegen het ruwe boschleven, keerden na korter of langer tijd onverrichterzake met eene geschokte gezondheid naar de stad terug en waren spoedig totaal geruïneerd. Voor de Koloniale kas daarentegen is de goudontginning zeer voordeelig geweest! Voorde duizenden H.A. land door het Gouvernement uitgegeven, moest door de ontginners Concessierechten voor het gevonden goud, uitgaand recht betaald worden. Ofschoon de goud-industrie steeds op zeer primitieve wijze is uitgeoefend, werd er van 1875 tot 1)S98 voor eene waarde van ruim 23 millioen gulden aan goud uitgevoerd. Terecht wordt zij dan ook beschouwd als de rechterhand der Kolonie, daar het aan haar te danken is, dat Suriname bij den kwijnenden toestand , waarin de landbouw sedert de vrijverklaring der slaven verkeert, niet geheel te gronde ging. § 85. Behalve door het in 't leven roepen van de goud-industrie is Van Si/peste/in'* Bestuur ook belangrijk om de tentoonstelling, die in 1K76 te Paramaribo gehouden werd. Aan den Administrateur van Financiën Baron Srltimmrlpcnninck van der (hje komt" vooral de eer toe, dat deze eerste ten- toonstelling van Paramaribo zoo goed slaagde en het tentoonstellingsgebouw weken lang zulk eene groote aantrekking op de geheele bevolking bleef uitoefenen. De deelneming overtrof dank zij den ijver der door den Gouverneur benoemde Commissie, waarvan Hoi'oti Scltiiionilpt'iothit'k de voorzittei was de stoutste verwachtingen. De rijke verzameling voorwerpen uit de drie Natuurrijken niet de grootste welwillendheid door stad-, plantage- en boschbewoners ingezonden, verkondigden luide aan alle bezoekers, dat Suriname vruchtbaar en rijk aan kostbare natuurproducten is. § 86. Terwijl Suriname zich onder het voortreffelijk Bestuur van Gouv. Van Sijpesteyn langzamerhand ontwikkelde en de bevolking door de vooruitzichten, die de goudontginning geopend had, als 't ware met nieuw leven werd bezield, kwam plotseling het op 8 Oct. 187H door den AgentGeneraal te Paramaribo van den Agent te Calcutta ontvangen bericht, dat Engeland de immigratie van Britsch-Indiërs geschorst had, de goede stemming der kolonisten bederven. Het gelukte echter de Ned. regeering. voorgelicht door den Landvoogd on den ij vengen Agent-Generaal C(tteai( vim linsi'i dl- Engeland te overtuigen, dat de behandeling der koelies in Suriname niets te wenschen overliet. In 1< ebr. 187S werd dan ook met groote blijdschap in de Kolonie het bericht ontvangen, dat de immigratie heropend was. § 87. Dat het lot der mindere bevolking hem ter harte ging, toonde Van Sypentvijn o.a. door ten behoeve der marktvrouwen, die tot dusverre bij de uitoefening van haar beroep aan wind en weer blootgesteld waren, aan den Heiligenweg eene overdekte markt te doen bouwen, die den 3üen Augustus 1876 in zijne tegenwoordigheid met veel luister werd ingewijd. Bij deze gelegenheid werden den Landvoogd door de marktvrouwen en andere burgers treffende blijken van liefde en waardeering gegeven. Aan den landbouw gat' de onvermoeide landvoogd een grooten steun, door met medewerking der Kol. Staten en der Ned. regeering een Immigratiefonds tot stand te brengen, waardoor de aanvoer van vrije arbeiders naar de Kolonie bevorderd werd en o. m. de eigenaren van plantages ontheven werden van een deel der kosten voor aan en terugvoer van arbeiders door tusschenkomst van het Gouvernement. De oprichting van het innnigratiefonds. waardoor het geschokte vertrouwen in de Kolonie weer hersteld werd. is den grooten landbouw ten zegen geweest ! Vele plantages. die uit gebrek aan werkkrachten ten laatste in handen van sloopers zouden gevallen zijn, hebben haar verder bestaan en haren bloei aan dit fonds te danken. Naast den Gouverneur Van Sypesteyn komt de eer van het tot stand komen daarvan toe aan den verdienstelijken Agent-Generaal J. F. A. Gdteau van Rosevelt aan wien Suriname ook in menig ander opzicht — niet het minst voor het vervaardigen van zijne uitmuntende kaart van Suriname — veel dank verschuldigd is. Yoor de stadsbewoners heeft Jhr. Van Sypesteyn zich nok verdienstelijk gemaakt door eene poging, om Paramaribo eene straatverlichting te bezorgen. Ofschoon de behoefte hieraan zich steeds sterk had laten gevoelen, was nooit te voren door een zijner voorgangers een stap in deze richting gedaan, lot nog toe was de stad bij donkere maan, als de huizen niet verlicht waren, in volslagen duisternis gehuld. Zij, die zich des avonds op straat begaven, moesten zich van eene brandende lantaarn voorzien, wilden zij in de donkere straten den weg vinden. Om aan dit ongerief een einde te maken, vaardigde Van Si/pesteyn den 3en Juli 1877 eene verordening uit. waarbij eene belasting voor straatverlichting werd ingevoerd. Ofschoon deze belasting over 1X78 ingevorderd werd en bijna f 4000 opbracht, kwam er toch geene straatverlichting en werd deze verordening bij die van 9 Juli 1879 voor onbepaalden tijd geschorst ..op grond, dat de onmogelijkheid was gebleken vooralsnog de verlichting der straten van Paramaribo in te voeren en het niet billijk is, dat de belasting worde geheven ter gemoetkoming in de kosten van die vei lichting, zoolang deze niet is tot stand gekomen . Zoo zegevierde dus de duisternis over het licht en vele jaren zouden nog verloopen, voordat Paramaribo kon bogen op eene, zij liet ook gebrekkige straatverlichting. Een der vele goede vruchten van Sypestean's Bestuur was ook eene Kol. Spaarbank, waarvan bij Resolutie van 13 Aug. 1879 het Reglement werd vastgesteld. Volgens art. I zou de Kol. Spaaibank, die tot doel heeft do spaarzaamheid onder de werkende klasse te bevorderen en ouders en voogden in de gelegenheid te stellen voor hunne kinderen ut' pupillen spaarpenningen op te leggen, den len Januari 1880 in werking treden. Op voorstel van den Inspecteur voor liet onderwijs Dr. H. IK Benjamins werd in 1882 aan deze Koloniale Spaarbank ook eene Schoolspaarbank verbonden. § 88. De laatste jaren van Siipesteiin's Bestuur waren voor hem zeker niet de aangenaamste zijns levens! Gebonden door zijne dikwijls in het openbaar herhaalde bewering, dat de Kolonie geen subsidie noodig luid en ziende, dat het subsidiecijter onder zijn beheer door ongunstige omstandigheden honger steeg, dan ooit te voren, zag hij zich op den duur verplicht de Kolonie vaak het hoog noodige te onthouden. Hierdoor laadde hij op zich het verwijt, dat hij zelfs ten koste van de welvaart der Kolonie tot subsidievermindering wilde komen. In de Volksvergadering (Koloniale Staten) verhieven zich ernstige stemmen tegen zijn beleid, dat met den naam van „subsidievermindering quand-mème" werd aangeduid, waardoor er tusschen Gouverneur en Staten eene minder gewenschte verhouding ontstond. (lok de goud-industrie, waarvan hij de schepper was, werd later voor Van Sypesteyn eene bron van veel leed en de steen des aanstoots, die hem noodzaakte den Bestuurszetel te verlaten. Naar aanleiding van een' twist, die tusschen twee goudontginners was ontstaan over het bezit een er rijke kreek, weigerde de Gouverneur de pacht van een der beide concessionarissen verder te verlengen. Deze wendde zich hierop tot de Tweede Kamer der Staten-öeneraal. die na een nauwkeurig onderzoek met groote meerderheid verklaarde. dat het niet verlengen der pacht haar niet gerechtvaardigd voorkwam. In dit opzicht was Van Sypenteyu dus door de Kamer in het ongelijk gesteld en waarschijnlijk vond hij hierin aanleiding, om het Bewind ni'er te leggen. Op zijn verzoek werd hij bij Besluit van Z. M. Willem III eervol ontheven als Gouverneur van Suriname en gaf hij den lcn Nov. 1882 het Bestuur over aan Jlir. A. II'. Baron van ITccrdt tot Ecertsbi ry. Het valt niet te ontkennen, < lat het Bestuur van den kundigen en ijverigen Gouverneur Van Sypeateyn voor de Kolonie zeer vruchtbaar is geweest! Daarom betreurden velen zijn vertrek uit de Kolonie, waar hij nog vele jaren zijne krachten had kunnen aanwenden, om haar rot meerderen bloei te brengen. De vele blijken van sympathie, die hij vóór zijn vertrek van een groot deel der bevolking ontving, bewijzen duidelijk, dat -Tbr. Van Si/pestei/n de liefde van vele Surinamers had weten te verwerven. Al was het hem niet gelukt zijne bewering, dat de Kolonie zonder subsidie kon worden bestuurd, tot waarheid te maken, zoo verkreeg hij toch bij zijne terugkomst in Nederland van Koning II illonlll als blijk zijner tevredenheid het Grootkruis van de Eikekroon. § 89. Onder Van Sypestv yn'$ Bestuur had de Surinaanische bevolking herhaaldelijk gelegenheid blijken van liefde voor en gehechtheid aan den Koning en het Koninklijk huis te geven: Op 12 Mei 1S74 vierden de Surinamers met veel geestdrift feest, omdat het de dag was, waarop vóór 25 jaar hun geliefde Koning Willem lil aan de Regeering kwam. De herinnering aan het goede, dat in dien tijd door zijn' wil tot stand was gekomen , vervulde de harten zijner Surinaamsche onderdanen met een gevoel van dankbaarheid en bracht op dien gedenk'waardigen dag 's Vorsten naam op veler lippen. Ter eere van den beminden Vorst werd door den Gouverneur op dien dag een nieuw aangelegd plein plechtig ingewijd onder den naam van Plein van 12 Mei" en aan eenige nieuwe straten de namen: Sophiastraat, Koningstraat, Nassaustraat enz. gegeven. Toen daarentegen het bericht ontvangen werd, dat de algemeen beminde en geachte gemalin des Konings 11. M. Sophia op 3 Juni 1877 was overleden, betreurde de Sur. bevolking ouk het heengaan harer edele vorstin en deelde in het verlies van haren bedroefden vorst. Met evenveel leedwezen werd in de Kolonie het bericht vernomen, dat Z. K. li. Prins Hendrik der Nederlanden, die tijdens zijn bezoek aan Suriname in 1835 zulk een' aangenamen indruk op de bevolking had gemaakt, den 24cu Jan. 1879 was overleden. Met hem ging heen de eenige vorst uit het Huis van Oranje, wiens voeten den Surinaamschen bodem betreden hebben! Wegens liet overlijden van den algemeen beminden Prins werd door-//»/-, run St/pesteyn bepaald, dat het volksfeest door Gouv. Van Lansberye ingesteld, en sedert 1860 op 19 Februari, 's Konings jaardag, steeds met zooveel geestdrift door de Sur. bevolking gevierd, in 1879 niet zou plaats vinden. Ook het huwelijk van den Koning met Prinses Adelaidr Emma Wilhelm ina Theresia . dochter van Prins Georrje Victov, regeerend vorst van Waldeck Pvrmont, op 7 Jan. 1879 en het smartelijk verlies, dat hem in hetzelfde jaar trof door den plotselingen dood van zijn' oudsten zoon, den Kroonprins Willem te Parijs zijn gebeurtenissen, die tijdens het Bestuur van Jhr. Van Sypesteyn plaatsvonden en in Suriname niet met onverschilligheid vernomen werden. Doch geen dezer deels treurige, deels blijde tijdingen maakte zulk een' diepen indruk op de bevolking der Kolonie als het bericht, dat het Stamhuis van Oranje, dat in korten tijd door den dood zijne krachtigste leden verloren had en bestemd scheen spoedig uit te sterven, door de geboorte van Prinses Wilhelmiua op 30 Aug. 1880 weer nieuwe, frissche levenskracht had ontvangen. Nooit te voren gaf de geboorte van een Koningskind in Suriname aanleiding tot zooveel vreugdebetoon! Nooit te voren gaf de Sur. bevolking zulke treffende blijken van gehechtheid aan het Oranjehuis, als bij het vernemen dezer heugelijke gebeurtenis! 11 XXIII. Het Bestuur van den Gouverneur Johan Herbert August Willem Baron van Heerdt tot Eversberg (1882—1885). § 90. Vóór zijne benoeming tot Gouverneur van Suriname had Baron Van Heerdt reeds belangrijk»; betrekkingen in de Kolonie vervuld! Kerst Hypotheekbewaarder, later Districts-Commissaris, daarna Beheerder der Koloniale vaartuigen, maakte hij ook deel uit van de Commissie, die in 1861 moest uitmaken of de Lawa dan wel de Tapanahony de voortzetting van de Marowijne is. Men had dus alle reden te verwachten, dat zijne bekendheid met het land en zijne bevolking de Kolonie ten goede zou komen, 't Is Baron Van Heerdt evenwel niet gelukt gedurende zijn driejarig Bestuur Suriname tot een' hoogeren trap van ontwikkeling te brengen, dan die. waarop het onder het Bestuur van Jhr. Van üiipesteyn gekomen was. Baron Van Heerdt was de meening toegedaan, dat zoolang er jaarlijks cent' bijdrage uit 's Rijks schatkist noodig was tot aanvulling van de koloniale geldmiddelen - hij zich beperken moest tot de allernoodzakrlijksti uitgaven. Zijne laatste begrooting voor liet dienstjaar 1886, die volgens zijne eigene verklaring geene verdere strekking had, dan den dienst gaande te houden, sloot dan ook nn-t een tekort, van slechts ƒ 90.000 (het laagste subsidiecijfer sedert de invoering van het Regeeringsreglement in 1866) niettegenstaande de inkomsten deiKolonie sterk verminderd waren. In de Kol. Staten werd deze „magere begrooting" fel bestreden, ja zelfs met 5 tegen 4 stemmen verworpen. Door vele leden der Vertegenwoordiging werd op scherpen toon het beleid van dezen Gouverneur afgekeurd en er op gewezen, dat de toestand der Kolonie „gaandeweg verslimmerd en thans allertreurigst was." Toch komt aan Baron Van Heerdt de eer toe den grond gelegd te hebben van eene telephnnische verbinding van Paramaribo met verschillende deelen der Kolonie. Onder zijn Bestuur werd n.1. de eerste telephoonlijn, waardoor de hoofdstad met het fort Nieuw Amsterdam verbonden werd, den 19enFebr. 1S85 in werking gebracht. Als een lichtpunt moet ook beschouwd worden het tot stand komen van de K. W.-l. Maildienst , waardoor Suriname onmiddellijk met het Moederland verbonden werd. De eerste boot dezer Maatschappij. de .. Oranje-Nassau", kwam den 14en April 1884 van Amsterdam te Paramaribo aan. Bi' het binnenvaren der nieuwe boot stond eene groote menigte langs de kaai aan den waterkant geschaard, die vroolijk wuivend, blijken gaf van hare levendige belangstelling in deze onderneming. die van zoo grooten invloed kon zijn op de ontwikkeling van Suriname. § 91. De achteruitgang der Kolonie, tijdens het Bestuur van Baron van Heerdt is vooral te wijten aan de lage suikerprijzen en de buitengewoon felle droogte in 1883 en 1884, die een'zeer schadelijken invloed uitoefende op den suikerbouw, de cacaotcelt en de goud-industrie, de drie hoofdbronnen van het Sur. volksbestaan. Tot overmaat van ramp heerschten in dien tijd te Paramaribo, tengevolge van slechte hygiënemaatregelen, dysenterie, kinkhoest en moeraskoortsen waaraan velen bezweken. Op eene bevolking van + 23000 zielen hadden in 60 dagen meer dan 300 sterfgevallen plaats en dikwijls werden op één dag 10 tot 15 lijken grafwaarts gedragen. Het sterftecijfer overtrof dan ook in dit jaar dat der geboorten met 415. Ook had er in Sept. 1884 tot tweemaal toe een hevige opstand plaats onder de koelies van Plantage Zoelen en Zorg en Hoop. Reeds vroeger hadden de planters vaak te kampen tegen een' geest van ontevredenheid en verzet onder de Br. Indische immigranten, maar nooit te voren hadden dezen zich zo ernstig verzet tegen de boven hen gestelde machten als in Sept. 1884 op PI. Zoelen Terwijl de Districts-Commissaris Jessunui, ver- gezeld van zijn secretaris Samson en den Directeur, bezig was de zaak te onderzoeken, werd hij door de ontevredene koelies, met stokken en houwers gewapend aangevallen. Aan de militaire macht, van het fort N. Amsterdam ontboden, gelukte het eindelijk den opstand te dempen en de belhamels gevangen te nemen. Ongeveer 14 dagen later brak er ook ondei de koelies van PI. Zorg en Hoop een opstand los. De Districts-Commissaris, vergezeld van gewapende maréchaussees, trachtte ook hier te vergeefs de opgestane koelies tot rede te brengen. Hunne woede nam echter eer toe dan af, waardoor eene herhaling van het gebeurde op Zoelen te verwachten was. Eerst nadat een vijftigtal militairen, aangevoerd door Luitenant van Pesch op het tooneel des opstands verschenen waren en 7 koelies hadden neergeschoten, kwamen de opstandelingen tot onderwerping. Bij velen ontstond de vrees, dat het doodschieten van 7 Br. Indische immigranten aanleiding zou geven tot onaangename verwikkelingen met Engeland en dit tot gevolg kon hebben, dat de immigiatie geschorst werd. Deze vrees bleek later ongegrond te zijn! § 92. Daar Baron Van Ha relt geen kans zag de Kolonie uit haren staat van verval weer op te heften en het hem steeds duidelijker werd, dat zijn beleid noch door het Opperbestuur in Nederland, noch door de Kol. Staten werd goedgekeurd, vroeg hij zijn ontslag. Bij Kon. Besluit van li» Mei 1885 werd tot Gouverneur van Suriname benoemd Mr. Hendrik Jan Sniidt, die den 30en Juli 1885 het Bestuur over de Kolonie aanvaardde. Kort voor de aftreding van Gouverneur Van Heerclt ontving Paramaribo het welkome bezoek van de Leidsche Hoogleeraren Suringar en Martin, benevens een drietal studenten. Ofschoon zij zich in Suriname slechts enkele dagen ophielden ivan 30 Dec. 1N84 tot 3 Jan. 1885) kregen zij veel van de Kolonie te zien en waren zij zelfs in de gelegenheid een vluchtig onderzoek in te stellen naar de geologische en botanische gesteldheid van een klein deel van het land. De hoogleeraar Martin kwam den 22e" Maart in Suriname terug, teneinde het geologisch onderzoek voort te zetten. Na een verblijf van eenige weken in de beverlanden vertrok hij naar Nederland, waar hij de vrucnt van zijn onderzoek in een groot werk over de geologie van Ned. West-Indië bekend maakte. XXIV. Het Bestuur van Mr. Hendrik Jan Smidt. 1885-1888. § 93. Onder de Gouverneurs, die met vaste hand d<' Kolonie in goede richting bestuurd hebben, neemt Mr. H. J. Smidt eene eereplaats in. Van hem was zeker niet anders te verwachten! Toegerust niet degelijke kennis en eene groote wils- en werkkracht, was hij de aangewezen man, om de Kolonie uit haren staat van achteruitgang wat op te beuren en liet geschokte vertrouwen te herstellen. ~ Er zijn weinige Gouverneurs van Suiiname aan te wijzen, die als Mr. Smidt reeds zulk een werkzaam leven achter den rug hadden, toen zij geroepen werden tot liet zoo moeielijke Bestuur der Kolonie. Na op jeugdigen leeftijd den graad van Dr. in de rechten verworven te hebben, viel hem in 1877 de eer te beurt als Min. van Justitie op te treden in het ministerie Kappeyne van de Capelle, om 4 jaai later tot lid van den Raad van State te worden benoemd. Daarenboven was door talrijke geschriften van zijne hand reeds lang te voren zijn naam als geleerde gevestigd. ook in de Kolonie was men kort na zijne aankomst vaak in de gelegenheid zijne groote kunde en zijne verbazende werkkracht te be wondei en. Vooral zijn wetgevende arbeid is vruchtbaar ge- weest en op dit gebied is hij tot nog toe door geen ander Gouverneur overtroffen. Gedurende zijn Bestuur hield hij zich onvermoeid bezig niet het ontwerpen van nieuwe of het wijzigen van reeds bestaande verordeningen. Geheel in strijd met het beginsel van Gouverneur Van Heerdt, om de uitgaven te beperken tot het allernoodzakelijkste, en hierdoor te komen tot subsidievermindering, wilde hij, zooals hij dat eens zelf uitdrukte, zich liever getroosten den schijn van een kostbaar beheer, dan de verantwoordelijkheid voor een schijnbaar zuinig beheer. S 94. Daar door vroegere Besturen veel verzuimd was, dat tot ontwikkeling der Kolonie moest gedaan worden, aarzelde Smidt niet het subsidiecijfer aanmerkelijk te verhoogen en geen kosten te sparen , waar hij die in het belang van het land 1100dig achtte. Zoo groot was het vertrouwen van het Opperbestuur in zijn beleid, dat zijne Begrootingen vaak volkomen gelijk ze door de Koloniale Staten waren goedgekeurd, door den M. v. K. aan de StatenGeneraal aangeboden, zonder wijziging door de wetgevende macht in Nederland bekrachtigd werden. Onder de vele goede maatregelen door den Gouv. in het belang der Kolonie genomen, verdienen vooral vermelding: 1». Het aankoopen van het erf en de gebouwen op den hoek van de Gravenstraat en den Combéweg, waarin verscheidene bureelen gevestigd werden Voor de burgerij was dit een groot gerief, daar hierdoor verschillende publieke kantoren in hetzelfde deel der stad vereenigd werden. 2°. Het vermeerderen van de Koloniale vloot met eenige stoom vaartuigen, waardoor de communicatie te water verbeterd werd. 3". De opdracht aan den Gouvernements-Landmeter Loth, om een weg te traceeren van het boschnegerdorp Kriki naar Gégé, waardoor de aan de Sarakreek gelegen goudconcessies in eene gunstiger positie kwamen. 4°. Het afschaffen van uitvoerrechten op suikei. cacao enz. waardoor de groote landbouw, die moeite had zich staande te houden, krachtig gesteund werd. , 5°. Het verscherpen van het toezicht op eten sluikhandel, waardoor het cijfer der inkomsten aanmerkelijk verhoogd werd. 6". Het streng toepassen van goede quarantainevoorschriften, waardoor de Kolonie verschoond bleef van epidemische ziekten, terwijl de cholera in Fransch-Guyana, Curaqao en Brazilië vele slachtoffers maakte. Deze en nog vele andere maatregelen van Gouv. Smidt zijn de Kolonie ten goede gekomen en hebben er toe bijgedragen, dat haar achteruitgang in zijne dreigende vaart gestuit werd. Voor het onderwijs had Smidt alles over! Door eene nieuwe verordening op het onderwijs, die den 3cn Maart 1886 werd afgekondigd en dooide oprichting van eene Openbare School voor Uitgebreid Lager Onderwijs, de eerste en de eenige inrichting van dien aard in do geheele Kolonie, trachtte hij het onderwijs hooger op te voeren. Op den 8en Nov. 1887 werd deze school die gebouwd werd op dezelfde plaats, waar eerst de z.g. Oude Bank stond en daarna het R. K. Weeshuis, dooiden Gouverneur ingewijd. In eene schoone rede wees hij op het doel dezer inrichting, die hij „van zeer hoog gewicht beschouwde voor het tegenwoordige en als van nog hooger voor de toekomst van deze Kolonie." Doch niet alleen aan het onderwijs besteedde Smidt alle zorg, ook het lot der onderwijzers ging hem ter harte. Dat zij nu ambtenaren zijn in den zin van het pensioenreglement, hebben zij, — behalve aan den Inspecteur v h. Onderwijs Dr. H. D. Benjamins, die steeds het wenschelijke hiervan had betoogd en herhaaldelijk hierop bij vorige Gouverneurs had aangedrongen - ook aan Gouverneur Smidt te danken. Hierdoor heeft hij zich in de harten van allen, die bij het onderwijs belang hebben, eene eerezuil opgericht! Al heeft Mr. Smidt niet al zijne plannen in het belang der Kolonie kunnen ten uitvoer brengen en al mochten niet al zijne Bestuursdaden de goedkeuring der bevolking wegdragen, het onderwijs is zijn Bestuur ten zegen geweest. Nog in menig ander opzicht heeft Gouverneur Smidt zich verdienstelijk gemaakt! Dat Paramaribo eindelijk eene straatverlichting kreeg, is de bevolking dezer stad aan hem \eischuldigd. Na de mislukte poging van Sypesteyn in 1877, om door het heffen eener nieuwe belasting eene straatverlichting voor de stad te verkrijgen, had de behoefte hieraan zich steeds sterker doen gevoelen, doch eerst in 1886 mocht het Smdt gelukken de voornaamste straten van Paiamaiibo van lantarens te voorzien. Ook verfraaide hij de stad door vele straten met mooie schaduwboomen te laten beplanten. Eveneens heeft Paramaribo het aan hem te danken, dat zijne straten door naamborden aangewezen worden. In het belang der bewoners van het distuct Coronie, dat door eene steeds aangroeiende modderbank langs de kust haast niet meer over zee te bereiken is, gelastte de Gouverneur den Landmeter Luth, een onderzoek in te stellen, naar de mogelijkheid, om dit eertijds zoo welvarende district, hetzij met Nickerie. hetzij met de Coppename in verbinding te brengen. Volgens het rapport van Loth zou het aanleggen van communicatiewegen op haast onoverkomelijke bezwaren stuiten, daar het land ter weerszijden van Coronie zeer moerassig is. Ware dit rapport minder ongunstig geweest, de Gouverneur had waarschijnlijk dit district van een wissen ondergang gered! § 95. Onder het Bestuur van Gouw Smidt ontstond er een geschil betreffende de grensscheiding tusschen Nederlandsch- en Fransch-Guyana. Dit geschil, meer bekend onder den naam van „Lawakwestie" liep over een strook lam Is tusschen de Lawa en de Tapanahony ter grootte van bijna li millioen H.A. gelijkstaande aan de gezamenlijke oppervlakten van de provinciën Drente, Gelderland, Noord- en Zuid-Holland. Had de Nederlandsche Regeering niet verzuimd de verklaring van de in 1861 benoemde Fransch-Nederlandsche Commissie, dat df Lawa en niet de Tapanahony de voortzetting van de Marowijne is, door de Fransche Regeering te doen bekrachtigen, het Bestuur van Fransch-Guyana zou zich wel gewacht hebben vergunningen te verleenen tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen op het terrein , gelegen tusschen de Lawa en de Tapanahony. Aan het voorzichtig en tactvol optreden van Gouverneur Snridt. die krachtig bij de Hooge Regeering in Nederland aandrong <* oene ***** „„lossing dezer kwestie is het te danken, dat hot tot eene minnelijke schikking kwam. Dp pogingen door den Gouverneur aangewend, dat in afwachting van eene definitieve beslissing gemeenschappelijke maatregelen werden gnomen, om het indringen van gelukzoeker m < c gebied tegen te gaan, hadden tot gevolg, dat eeni^ ÏÏL aan de Boven-Marowijne bezet werden ,»r Fransche en Nederlandse!» mihtauon en pohtiebeambten, waardoor er een eind kwam aan do strooperijen. die daar plaats vonden. Nadat op » Nov. 188*, zoowel m i„ Fransch-Guyana een Beshut was afgekond gd waarbij verboden werd op het te zoeken, werd er door de Iransche en Vd.r landsche Regeeringen besloten de kwestie aan e. < scheidsrechterlijke uitspraak te onderwerpen Hiertoe aangezocht, was de keizer van Rus and bereid als arbiter in dit geschil op te treden uit te maken of de Lawa, dan wel de Tapana^ ,]s izrens moest worden aangenomen, /.lts wei ^Un—ter^h.,^ — —aer rivieren als grens aan te nemen. Eerst » Me, I WI, ,;mg „adat Mr. deed de arbiter uitspiaak m g • de volstrekte onpartijdigheid van den Czaar en dr talrijke overtuigende bewijsstukken dooi' de Nederlandsehe Regeering overgelegd, kreeg Suriname het geheele goudrijke Lawagebied. § 9(5. Ofschoon Smidt gedurende zijn driejarig Bestuur belangrijke diensten aan de Kolonie heeft bewezen en hij in dien tijd den grond heeft gelegd van hare latere ontwikkeling, waren er toch velen in Suriname, die hem niet gunstig gezind waren en het niet zouden betreuren, dat hij het Bewind neerlegde. Onder de kooplieden vooral had hij zich vele vijanden gemaakt door de vervroegde afkondiging der verordening, betreffende de heffing van in- en uitvoerrechten, waartegen zij gewichtige bedenkingen hadden. Ook het hooger opvoeren der belastingen bezorgde den Gouverneur vele tegenstanders! In een deel der Surinaamsche Pers werden in krasse artikelen sommige handelingen van den Gouverneur afgekeurd en in de Kol. Staten verhieven zich enkele stemmen tegen zijn beleid. Door het kiesdistrict Emnwn tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen . vond Mr. Srnidt hierin voldoende aanleiding als Gouverneur van Suriname af te treden. Bij Kon. Besl. van 10 Mei 1888 werd hem op de meest eervolle wijze ontslag verleend. Tot zijn vervanger was aangewezen Mr. W, Tonckens JLz., gouvernementssecretaris en lid van den Raad van Bestuur, die den 18en Juli 1888 het Bestuur van hem overnam. Kort vóór het vertrek van Mr. Smidt werd het aantal christelijke gemeenten met één vermeerderd. De stichter dezer gemeente, die den naam draagt van de „Vereeniging de vrije Evangelisatie" is een Surinamer, M. »S. E vont et genaamd, die in Engeland in een vrij Theologisch Seminarie zijne opleiding tot predikant ontving. Op den li6" Maart 188S werd het fraaie kerkje der Vrije Evangelisatie in tegenwoordigheid van den Gouverneur ingewijd en sedert worden des Zondags en bijna eiken avond door de leden dezer gemeente onder de leiding van den stichter godsdienstige bijeenkomsten gehouden. Aan de Vereen, de Vrije Evangelisatie weid later eene Zondagschool, eene naaischool en eene christelijke dagschool voor U. L. O. verbonden. Voo" de Kolonie is het vertrek van Mr. Smidt een groot verlies geweest, daar menige zaak door hem voorbereid of aangevangen nog tot uitvoering of voltooiing moest komen. Bi] zijne terugkomst in Nederland werd hij bij Kon. Besluit van 1 Mei 1*89 bevorderd tot Kommanden!' in de orde van den Nederlandschen Leeuw. als een blijk van groote tevredenheid der Regeering over de wijze, waarop hij de Kolonie bestuurd heeft. XXV. Het Bestuur van Jhr. Maurits Adriaan de Savornin Lohman. (1889-1891). § 97. Het w.n. Bestuur van Mr. Tonckens JLz. duurde slechts zes maanden. Gedurende dit tusschenbestuur heerschten orde en rust in de geheele Kolonie! Van het Bestuur van -Jhr. d< Savornin Lohman, die op 30 Jan. 1889 als Gouverneur van Suriname optrad, kan helaas! niet hetzelfde gezegd worden. Deze Gouverneur had nog geen jaar de Kolonie bestuurd, of orde en rust maakten voor ernstige woelingen plaats, waardoor zijn Bestuur eene treurige vermaardheid heeft verworven. Reeds na twee en een half jaar moest hij het Bewind neerleggen, door een groot deel der be\olking gehaat, in^eei wil van zijn ernstig streven, om den slechten toestand der Kolonie te verbeteren en trots het goede, dat door hem tot stand kwam. Eene der eerste grieven tegen den Gouverneur was het niet toepassen van April moest betaald zijn. eerst zes maanden later te voldoen. Toen nu de termijn voor bet uitstel gegeven, verstreken was en de 1'arabewoners in geb.vke bleven de verschuldigde belasting te betalen, werden ongeveer 600 dezer belastingschuldigen door den oinmegaanden rechter veroordeeld tot het betalen van boeten. Daar z.j ook hieraan niet voldeden, moesten zij gevangenisstraf ondergaan en nu gelastte de Gouverneur den Districts-Commissaris Lionarons. vergezeld vaneen detachement infanterie onder aanvoering van den len Luitenant -Sduit, zich naar Para te begeven en te zorgen, dat de veroordeelden de hun. volgens de Wet opgelegde straffen, ondergingen. Deze expeditie kwam 2 dagen later onverricht erzake in de stad terug, daar de Parabewoners zich van wapens voorzien hadden en verklaarden zich tot het uiterste te zullen verdedigen, als zij aangevallen werden. Zoo leed Lohmon. die alleen op eigen gezag had gehandeld, zelfs buiten het advies van den Raad van Bestuur, een gevoelig echec. Ten gevolge hiervan waarschijnlijk in eene on- aangename stemming verkeerende, ontving hij in Dec. 1889 van de Kol. Staten — die volgens art. 105 van het R.R. liet recht hadden inlichtingen aan het Bestuur te vragen eene missive, waarin hij, naar aanleiding van eene motie door het lid ./. E. Muller voorgesteld, o. a. werd uitgenoodigd den Staten mededeeling te doen van den loop en den stand der Para-kwestie. Toon en strekking van dit schrijven afkeurende, weigerde do Gouverneur op hoogen toon aan deze uitnoodiging gevolg te geven. Op den 27e" Dec 1889 werd in eene vergadering der Kol. Staten door den Voorzitter Mr. Judo 's Gouverneurs antwoord voorgelezen, dat een krachtig protest van de zijde der aanwezige leden uitlokte. Zelfs meende liet lid Hri/lvln, om niet weer blootgesteld te zijn aan eene herhaling van beleedigingen van dien aard, den Gouverneur dadelijk te moeten kennis geven, dat hij had opgehouden lid der Kol. Staten te zijn. Nu was de breuk tusschen Lolmian en de Staten volkomen en de klove, die deze beide machten vaneen scheidde zoo groot, dat eene toenadering of verzoening ondenkbaar was. Hierdoor werd zeer ten nadeele der Kolonie een toestand in liet leven geroepen, die belemmerend moest werken op den vooruitgang des lam Is. Vele verordeningen, door den Gouverneur den staten ter goedkeuring aangeboden, werden öf verworpen, öf niet in behandeling genomen, terwijl de Landvoogd daarentegen inlichtingen door de Staten gevraagd, eenvoudig niet gaf en op bedenkingen d»»>r hen gemaakt geen acht sloeur. liet bleef echter niet daarbij! Vier Statenleden, tevens afzetbare ambtenaren n.1. de Agent-Generaal Cateon ran Eoserelt, de Adv.Generaal Mr. 7-iarnet-Ljiun, de Geneesk.-Inspecteur Dr. Salo)ïtons, de Ommegaande rechter Vu Custn, door den Gouverneur in zijn hotel ontboden, ontvingen in tegenwoordigheid van den (iouvernementsSecretaris Mr. Toltekens eene scherpe doorhaling, daar zij hunne goedkeuring aan het Besluit der Staten geschonken hadden, waarbij den Gouverneur inlichtingen gevraagd werden over den stand der Para-kwestie. Deze handeling van den Gouverneur geheel in strijd met letter en geest van het R.R. verwekte groote ontevredenheid onder een deel der bevolking. In een adres, onderteekend door velen uit allerlei rang en stand, beklaagde de burgerij zich dan ook bij de Ilooge Kegeering over den smaad haren vertegenwoordigers aangedaan. De spanning, die reeds tusschen den Gouverneur en de Staten Instond, werd hierdoor nog grooter! De Gouverneur maakte van elke gelegenheid gebruik den Staten onaangename dingen te zeggen, terwijl door de Staten de leer verkondigd werd, dat Mr. Lokman de wetten niet eerbiedigde en het R.R. bij herhaling schond, zoodat hij niet waardig was langer de vertegenwoordiger des Konings in de Kolonie te zijn. Daarentegen werd in een in 't begin van 1890 voor het eerst uitgegeven dagblad ..De Volksbode de Gouverneur verheerlijkt, terwijl zijne tegenstanders vinnig bestreden werden. Alle daden en handelingen van Jhr. Lokman vonden in dit blad eene warme verdediging en allen, die het waagden het een of ander in hem af te keuren, werden uitgemaakt voor vijanden van de Kolonie. Dit blad werd daarom aangeduid als ..het orgaan van Jhr. de Sarornin Lokman" en zelfs beweerden velen, dat het door den Gouverneur gesteund werd en onder zijn' invloed stond. Daarentegen werd in eeue andere Courant „De West-Indiër" in krasse artikelen vele handelingen des Gouverneurs sterk afgekeurd en zijne fouten breed uitgemeten. Er verscheen haast geen nummer van dit blad, of het Publiek werd in de gelegenheid gesteld nieuwe grieven en beschuldigingen tegen den Landvoogd te vernemen. Weldra vormden zich twee partijen, die vijandig tegenover elkaar stonden; 1". de partij van ,.De Volksbode , die den Gouverneur aanhing en 2U. de partij van „De West-Indiër", die zich schaarde aan de zijde van de Kol. Staten. Tot de eerste partij behoorden eenige aanzienlijken of ontwikkelden en het grootste deel deionontwikkelde volksklasse, terwijl de tweede partij bestond uit de meer gegoede en ontwikkelde leden van de Surinaanische Maatschappij en een gioot deel der middenklasse. Terwijl velen, die tot de eerste partij behoorden, alles van den Gouverneur verwachtten en door hem tot een' beteren maatschappelijke n toestand hoopten te komen, zag de tegenpartij in het Bestuur van Mr. Lokman slechts gevaar voor de geheele Kolonie. Zoo stonden de partijen tegenover elkander! Bij het mindere volk, dat over het algemeen tot dusverre eerbied en ontzag had voor de meei ontwikkelden en aanzienlijken, maar nu voorgelicht door ..l>e Volksbode", waarin vaak kwetsende artikelen tegen vele hooggeplaatste tegenstanders van Mr. Lokman voorkwamen, werd langzamerhand een steeds toenemende geest van verzet en ontevredenheid merkbaar. Dag aan dag werd op deze wijze eene groote hoeveelheid brandstoffen vergaderd, die slechts op een vonkje wachtten, om te ontbranden! Doch niet alleen op maatschappelijk, maar ook op godsdienstig gebied ontstond er tweedracht ondei de Sur. bevolking, bij wie tot dusverre eene groote mate van godsdienstige verdraagzaamheid gevonden werd. In ..De West-Indiër" kwamen vaak heftige aitikelen voor tegen de Moravische Bioedeis, dit, niets minder beschuldigd werden , dan dat zij liunn roeping geheel vergetende, achter de Redactie \an „De Volksbode" zaten en dit blad ook tinanciee steunden, om Jhr. Lohnnin, die \eel bij ''t 11 kerke ging. aangenaam te zijn. Deze stukken, waarin de ..Lerimans" (leeraars) soms bespot werden, zetten veel kwaad bloed bij en deden ontevredenheid en wrevel ontstaan bij c e duizenden leden der Hernhuttersche gemttntt. I11 „De Volksbode" daarentegen werden tegen den Predikant der Luthersche gemeente Dr. Stnjms en tegen de joden zware beschuldigingen ingebracht en vaak uitdrukkingen gebezigd, die voor hun godsdienstig gevoel kwetsend waren. Zelfs werd uit een Limburgsch blaadje. ,.l et dompertje van den ouden Valenttjn" een artike getiteld: „De Talmudjood" overgenomen, dat niet alleen bij den Israëliet, maar ook bij vele (luitenen groote verontwaardiging opwekte. De opgewondenheid, door dit stuk verwekt was zoo e'1' de Gouverneur het noodig achtte in „De"Volksboi t van 10 Sept. 1N9 te verklaren, dat hij noch 111 zijne qualiteit, noch in privé aan de oprichting yin „De Volksbode" eenig deel heeft gehad en tot iet blad in geene andere verhouding stond, dan dat hij er op geabonneerd was. Ook de pauselijke vicaris in Suriname, Monseigneur II'uiting ontkende openlijk elke betrekking tot dit blad en keurde zelfs toon en richting ervan beslist af. § 99. Terwijl de spanning onder de bevolking met den dag toenam, bleef de M. v. K. Mackaij in de Staten-Generaal toch volhouden, dat er in de Kolonie geen spanning bestond. Niet alleen nam hij alle handelingen van den Gouverneur in bescherming, maar hij verweet zelfs de Kol. Staten di oorzaak te zijn van de min gewenschte verhouding tusschen het Bestuur en de Volksvertegenwoordiging. Doch eindelijk moest de Minister door den drang der gebeurtenissen den Gouverneur loslaten. Naar aanleiding van een gerezen geschil tusschen don Gouverneur en den Procureur-Generaal Mr. •/. Koldie tot dusverre in eene zeer goede verstandhouding tot den Gouverneur had gestaan, klaagden de twee hoogste regeeringspersonen in de Kolonie elkaar bij liet Opperbestuur in Nederland aan en eischte de Gouverneur, dat de l'r.-Gen. zou worden teruggeroepen. Mr. Kal ff' bleef echter door de Ned. Regeering in zijne betrekking gehandhaafd en -Hir. Liihwiin was dus in het ongelijk gesteld! Volgens een dom- „De West-Indiër" verspreid bulletin had de Gouverneur naar aanleiding liieivan op den 20en April 1891 telegraphisch zijn ontslag aangevraagd. Toen nu door een duel der burgerij het besluit was genomen op 12 Mei den dag feestelijk te herdenken, waarop vóór vijf en twintig jaar volgens het op 1 Jan. 18Hi> in werking getreden R. R. door den Gouverneur Van Litnsberge de eerste veigadering der Kol. Staten werd geopend, noemde de Volksbode deze voorgenomen feestviering eeno politieke demonstratie tegen Bevolking, Bestuur en Ned.-Regeering. In tal van in het Neger-Engelsch opgestelde artikelen van dit blad werd aan het volk den raad gegeven noch de feestviering, noch het ontslag van den Gouverneur te dulden en op den vastgestelden dag eene Contra-demonstratie te doen plaatsvinden. Dit geschrijf bleet' niet zonder uitwerking, maar deed°bij de volksklasse de meening ontstaan, dat de feestviering moest strekken, om Mi. LoJmxui, die liet zoo goed met haar meende, den genadeslag te geven Duizenden bewoners uit «le districten, vooral uit Para en Saramacca hadden aan de roepstem van de Volksbode gevolg gegeven en zich dagen \óöi het feest naar de stad begeven. Nog was de vergadering der Staten op 12 Mei 1891 tot opening van het nieuw zittingjaar niet gescheiden of liet oproer, reeds weken te voren voorspeld, brak met alle hevigheid los, waardoor liet met zooveel zorg voorbereide feest geen voortgang kon hebben. Langs den Waterkant en liet Gouvernementsplein wemelde het reeds vroeg in den morgen van erg opgewonden menschen, die luidkeels met moord i n brandstichting dreigden. De eerste daad van geweld vond plaats op het (jouvernementspk'in in de onmiddellijke nabijheid van het hotel door den Gouverneur bewoond. l)aar werd alles, wat door de feestcommissie voor de volksspelen in gereedheid was gebracht, ten aanscliouwe van Jhr. Lulnnan stuk geslagen. Tegen den Procureur-Generaal, die aan het hoofd der politie deze baldadigheden wilde tegengaan, kwam het volk openlijk in verzet. Spoedig breidde dit verzet zich ook tot andere gedeelten der- stad uit. Joelende en tierende trok liet gepeupel langs de straten, de ruiten van vele huizen inwerpende. Toen de Gouverneur eenige uren na het losbreken van liet oproer, omstuwd en gevolgd door een groot, aantal muitelingen, zich langs den Waterkant begaf, werden in zijne onmiddellijke nabijheid de grootste baldadigheden gepleegd en de politie, die dit trachtte tegen te gaan. deerlijk mishandeld. Door Mr. Kalft' werden krachtige maatregelen genomen ter beteugeling van het oproer, doch liet op- treden van den Gouverneur scheen de muitelingen nog driester te maken. Toen de Gouverneur door zijn' adjudant de patrouilles van het garnizoen, die ter hoogte van de Ijsfabriek hadden post gevat, deed gelasten ie geweren te ontladen en het fort weer in te rukken, werd het gepeupel, dit ziende, in zijne meening versterkt, dat het verstoren van het Statenloost en het verzet tegen de politie de goedkeuring van den Gouverneur wegdroegen. Het natuurlijk gevolg hiervan was, dat het oproer in hevigheid toenam. Do vrees voor hetgeen des avonds zou gebeuren was zoo groot, dat het bal, waarmee het Statenfeest zou besloten worden, geen voortgang ha< . Gelukkig brak in den vooravond eene hevige piasbui lus, die den geheelen nacht aanhield, waardoor haast niemand zich op straat vertoonde, zoodat de rust niet verstoord woid. § 100. lil den vroegen morgen van den 13e" Mei trókken een paar duizend negers naar het Gouvernementsplein, om Mr. Lolunan eene ovatie te brengen en hem dringend te verzoeken het Bewind met neer te leggen. Hen der aanvoerders van den troep was den vorigen dag wegens verzet tegen de politie op bevel van den Proe.-Gener. gevangen genomen, doch op last van den Gouverneur weer ontslagen Toen de troep zich in een wijden kring geschaard had. trad de Landvoogd naar buiten en sprak de schare aan, die in ootmoedige houding hem aanhoorde. Nadat zij van Mr. Lokman de toezegging hadden ontvangen, dat zij dien avond onder de overdekte markt aan den Waterkant mochten dansen. trokken de muitelingen onder woest getier langs het gebouw der Koloniale Staten door de Gravenstraat. Het tooneel, dat deze tierende, steeds aangroeiende menigte te aanschouwen gaf, vervulde de harten der burgers met ontzetting en angstig vroeg men zich af, wat liet einde van deze ongewone vertooning zou zijn. De ongeregeldheden. die nu plaats vonden, overtroffen die van den vorigen dan in niet geringe mate. l)e politie was machteloos! Inmiddels hadden zoowel de Kol. Staten als de Gouverneur telegrafisch aan de Ned. Regeering van het oproer kennis gegeven. Doch terwijl de Gouv. in zijn telegram, als oorzaak der rustverstoring, opgaf het verkeerd optreden van den Proc.-Gen. in verstandhouding met de Staten, verzochten dezen den M. v. K in hun telegram den Gouverneur te gelasten Mr. Kul ff' niet te verhinderen de orde te herstellen. liet oproer was intusschen zoozeer toegenomen, dat de w.n. Inspecteur van Politie Van Lierip op den morgen van den 14cn Mei zich verplicht zag ter zelfverdediging een der belhamels neer te schieten. § 101. Naar aanleiding van een door de Kol. Staten en den Procureur-Gen. aan H. M. de Koningin verzonden telegram, waarin de hachelijke toestand der Kolonie werd blootgesteld, ontving de (.on\uneur het Koninklijk bevel met Politie, Land- en Zeemacht samen te werken tot het herstellen der orde De Gouverneur onthield zich nu \an al e verdere inmenging en liet van dit oogenblik af alles over aan den Procureur Gen. en de beide Commandanten. Een tweehonderdtal ingezetenen uit alle rangen en standen verklaarden zich daarop bereid om in vereeniging met Politie, Land- en Zeemacht •s nachts rondes door de stad te doen en haai te helpen bewaken. Nu was liet oproer weldra bedwongen. Vooral het flink optreden van de Marine onder bevel van den Kap.-Luit. ter zee ü. 11. run Sh//« deed de oproermakers begrijpen, dat liet nu ernst was en een langer verzet voor hen noodlottige gevolgen zou hebben. Reeds den li>e" Mei kon de Gouverneur eene Resolutie nemen, waarbij Je buitengewone .....atregelen tegen .ie rustverstoring genomen, konden worden ingetrokken! N„ keer,ie alles tot de gewone orde terugei, fc* de Justitie ongehinderd aan het werk. Vele muitelingen ondergingen de hun opgelegde straffen. terwijl eene vervolging wegens opruiing tegen ..De Volksbode" ingesteld, tot gevolg had. dat drie deiuitgevers tot gevangenisstraf werden veroordeeld. Met de uitgifte van dit blad werd echter voortge gaan tot Augustus 1891. Den 4en Hei was aan ■lhr. de Savornin Lobman op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Tot zijn opvolger werd benoemd -lhr. Mv. 'J das Antliony Jacob van A*ch ran II ijck, die den 27en Juni 1MU liet Bestuur aanvaardde. § 1(>2. Hoe donker bewolkt de lucht boven Suriname ook was tijdens het Bestuur \an dln. LoJnuan. toch kwam de zon soms vriendelijk van achter de wolken te voorschijn, waardoor er ook op de volgende lichtpunten kan gewezen worden: 1". De loffelijke pogingen door Gouverneur Smidt aangewend, om aan Suriname eene verbinding met het wereldtelegraafnet te verschaffen werden door Lohwan ijverig voortgezet en hadden tot gevolg, dat door de Socióté Francaise des télo«'raphes Sous - mariiis aan wie door het Bestuur concessie was verleend voor de verbinding van Suriname met eenig punt van haar net — den 19™ Dec. 1890 het telegraafbureau aan de Gravenstraat voor liet Publiek werd toegankelijk gesteld. 2°. Van Aug. tot Nov. 189 werden aangevoerd de eerste 94 Javaansche arbeiders, die door de Ned. iïandel-Maatschappi.i waren aangeworven en die zirli verbonden hadden, om gedurende ö jaren velden fabriekarbeid op PI. Mariënburg te verrichten. Deze proef door Gouverneur Lobman krachtig gesteund. slaagde uitstekend en had tot gevolg, dat op 17 Maart 189 de Immigratie uit Java, onder leiding en toezicht van het Bestuur voor Suriname werd opengesteld, waardoor de groote landbouw niet meer, zooals tot nog toe, geheel afhankelijk is van de luimen van Engeland. 3U Op den 29en Mei 1891. slechts eenige weken voordat Lobman het Bewind neerlegde, bracht de telegraaf te Paramaribo het voor Nederland en Suriname zoo belangrijke beiicht o\ei, dat litt grensgeschil tusschen Nederlandsch- en Fransch Guvana ten gunste van Suriname beslist was en ,\e goudrijke streek tusschen de Lawa en de Tapanahony aan Ned. Guyana was toegewezen. In liet belang van de Franschen, die van liet Bestuur van Fr. Guyana vergunningen tot ontginning van goud in het Lawagebied verkregen hadden. bepaalde de arbiter, dat hun de gelegenheid moest gegeven worden, oin van het Bestuur van Suriname concessie te verkrijgen van de hun vroeg»'i toegewezen terreinen (bona tide rechten ) 4". Gedurende het Bestuur van Gouverneur Lokman daalden de uitgaven en stegen de inkomsten, waardoor de Kolonie in 1890 haast geen subsidie van liet Moederland noodig had. Dit verblijdend verschijnsel was voor hef grootste deel te danken aan Gouverneur Smidt, die het belastingstelsel hervormd en de invoerrechten verhoogd had, maar ook voor een deel aan Gouw Lokman, die door eene scherpere controle op den smokkelhandel, waarop de Staten steeds hadden aangedrongen, de Koloniale kas met een aanzienlijk bedrag verrijkte. 5°. Tijdens Lokman s Bestuur werd op de van 1880 tot 1882 opgerichte centraaltabriek door de Ned. Ilandel-Maatschappij eene belangrijke uitbreiding aan de rietcultuur gegeven, terwijl op PI. Meerzorg door de W.-I. Landbou w-Maatschappij et ne nieuwe kostbare suikerfabriek weid opgelicht. § 103. Kort vóór zijn vertrek werden door Gouv. Lokman bij Hes. van 18 Juni 1891 de leeraars benoemd van een' door hem opgerichten „Cursus voor voorbereidend landbouwonderwijs", waardoor aan jongelieden, die zich op den landbouw wenschten toe te leggen, de gelegenheid geopend werd zich de theoretische kennis toe te eigenen, die noodig is voor de studie van den landbouw. Ook werd den 5en April 1890 door den Gouverneur eene verordening afgekondigd, waarbij in het belang van den handel „ Lene Kamer \an Koop- handel en Fabrieken" werd opgericht, die echter door gebrek aan belangstelling van de zijde der kooplieden, zoo slecht aan het doel beantwoordde, dat zij reeds na een tweejarig bestaan moest opgeheven worden. Daarentegen had gebrek aan overeenstemming tusschen den Gouverneur en de Kol. Staten tot gevolg, dat eene door hem voorgestelde verordening tot censusverlaging niet tot stand kwam. Het doel, dat Jhr. Lohmtm hiermede beoogde, was, zooals hij verklaarde „aan de ingezetenen een' ruimeren invloed op de samenstelling dei Kol. Staten te verschaffen door de kiesbevoegdheid uit te breiden tot eene klasse van ingezetenen, die om hunnen stand en hunne ontwikkeling kiesbevoegdheid dienden te hebben, doch tot nog toe door het verouderde kiesreglement daarvan uitgesloten waren." * * * Hadde -Ihr. Mr. de Saconihi Lulnnan bij minder prikkelbaarheid meer zelfbeheersching bezeten, zijne groote wils- en werkkracht zouden de Kolonie meer ten goede zijn gekomen en zijn naam zou ongetwijfeld in één adem genoemd worden niet die van de verdienstelijkste Gouverneurs van Suriname. Zijn wantrouwen tegen de Koloniale Staten, het afgaan op allerlei geruchten, die tot hem kwamen, het vaak ondoordacht handelen naar de ingeving van het oogenblik en het zich niet ernstig afvragen of het wel de geschikte tijd was voor de hervormingen, die hij meende te moeten invoeren, hebben hem veel leed en de Kolonie groot nadeel berokkend. Hieraan heeft hij het dan ook te wijten, dat vaak een grievend verwijt zijn deel werd, daar waar hij voor zijne goede bedoelingen op een woord van erkentelijkheid had gerekend. In Nederland teruggekeerd overleefde hij slechts weinige jaren het échec, dat hij in Suiiname geleden had. Den 12" Juli 1899 maakte de dood een einde aan zijn veelbewogen leven! XXVI. Suriname tijdens het Regentschap. 14 Nov. 1890- -31 Aug. 1898. § 11 issement o vergel tracht. Behalve de Gouverneinents-inrichting kwam er op Chatillon ook eene van de Protestantsche Yereeniging tot verpleging van Lepralijdeis. Deze vereeniging had in de Kolonie en in het Buitenland, vooral in Nederland en Duitschland de noodige gelden daartoe ingezameld. Onder de geestelijke leiding van den Mor. Br., den edelen Stink. bijgestaan door eenige Liefdezusters, wordt in deze inrichting het lijden deiongelukkige Leprozen wat dragelijker gemaakt Inmiddels waren ook de R. K. geestelijken in deze richting werkzaam geweest! Op een erf aan de Gravenstraat hebben ook zij eene eigen inrichting voor nielaatschen tot stand gebracht, die reeds den 16" Oct. 1895. lang voordat de Gouveniements-inrichting gereed was, onder den naam van ,. Gerardus-Majellastichting'' werd geopend en waar eenige geestelijke zusters hare liefderijke zorgen wijden aan hen, die door de vreesclijke Lepra uit de samenleving verbannen zijn. 4". Productieve werken. Naar aanleiding van een post van / 30 .00, voorkomende op de Begrooting over 1802 voor subsidie aan een' eventueelen concessionaris voor den aanleg en di' exploitatie van een Stoomtramweg tusschen Paramaribo en Beneden-Saramacca. zonddeM.v. K. van Dedem in Maart 1893 den ingenieur le klasse van het Indische Waterschapkorps. D. H. Hunhiiir naar Suriname, om o. a. te onderzoeken, wat ei kon gedaan worden, om eene betere verbinding te verkrijgen tusschen de stad en het Saramaccadistrict, daar het ondiepe Saramacca-kanaal niet geschikt was om de ontwikkeling van dit distiict te bevorderen. Na volbrenging van de hem opgedragen taak keerde de bekwame ingenieur Havdaar in Sept. 1*93 naar Nederland terug. Twee groote werken werden door hem ontworpen: 1". Afsluiting van het Saramacca-kanaal door schut- en uitwateringssluizen. 2°. Inpoldering en op loozing brengen van + 2500 II.A. land, gelegen bij Paramaribo ten oosten en ten westen van den weg naar Charlesburg. Ten einde uitvoering te kunnen geven aan deze werken, word door den Gouverneur eent" veioidening vastgesteld tot het aangaan eener leening voor Productieve werken. Den Ffbr. 1896 ontving de Gouverneur van den Min. v. K. Bergma het verblijdend bericht, dat de leening ten bedrage van drie millioen en door de Ned. regeering gegarandeerd dooide Tweede Kamer was aangenomen. De uitvoering der werken werd opgedragen aan den ontwerper. den ingenieur HarcUuo'. Met den sluisbouw aan de Dominé-kreek nam de uitvoering der Productieve werken, die zeker veel zullen bijdragen tot den toekomstigen bloei der Kolonie, een" aanvang. De eerste van de 6N3 palen, waarop de sluisput rust. werd den 18e" Jan. 1897 geheid en p liet einde van het jaar 1898 kon de ,. llavelaarsluis" als afgewerkt beschouwd worden. Met den bouw van de tweede schutsluis bij Uitkijk werd in Juni 1898 een aanvang gemaakt. De ingenieur Havcloat' liet daar proe\en neineu, om met klei van Uitkijk steenen te bakken. Deze proeven gelukten zeer goed, zoodat er kans bestaat, dat Suriname hierdoor eene industrie rijker zal worden. $ 107. Als men let op al hetgeen onder V«n seh van II ijck'x Bestuur tot stand kwam, \alt Toch kwam er niet spoedig verbetering in dezen zorgwekkenden toestand! liet tegendeel is waar! Ten slotte bepaalde dit bloeddorstig volk zich niet alleen tot bedreigingen en mishandelingen, maar op eenige plantages werden zelfs de aanplantingen door hen vernield Zoo werden op "Wederzorg door deze immigranten in Jan. 18«.»8 nit wraakzucht bijna twee duizend koffleplanten uitgerooid of neergeveld, omdat hun loon voor slecht of onvoldoend werk was ingekort. Eenige weken later staakte de geheele koeliemacht dezer plantage het werk en kwam in opstand tegen den gezagvoerder. Daar volgens de bestaande wetten voor deze overtredingen geene voldoende straffen konden opgelegd worden, was de vrees gewettigd, dat de koelies nog grooter schade aan de plantages zouden berokkenen. De planters zagen daarom graag, dat er andere minder gevaarlijke arbeidskrachten werden ingevoerd en drongen bij het Bestuur aan. dat de proef met Javaansche immigranten in 1890 genomen, die zulke gunstige resultaten had opgeleverd, nu op grootere schaal zou worden herhaald. Aan dien wenscli werd eindelijk voldaan! In Maart 1898 werd door het Kol. Gouvernement de gelegenheid opengesteld, om door zijne tussehenkomst immigranten uit Java te ontbieden en m Juni 1894 stoomde het schip ..Voorwaarts met do eerste groote bezending Javanen aan boord, de haven van Paramaribo binnen. Met de immigratie uit Java was nu werkelijk oen begin gemaakt! Ongelukkig stierven op reis, tengevolge van onvoldoende voorzorgen en slechte verzorging van de (512 ingescheepte immigranten 82 en vóór de ontscheping op de reede van Paramaribo nog 16, terwijl + 200 zieken ter verpleging in het Mil. Hospitaal werden opgenomen, waarvan nog eenigen bezweken. De ongelukkige afloop dezer proef' baarde in de Kolonie groote teleurstelling en algemeen vreesde men. dat hierdoor de Javanen-immigratie totaal mislukt was. Uil de aankomst van een 700tal immigranten uit Java in Mei 1897 blijkt, dat deze vrees ongegrond was. Sedert heeft een geregelde aanvoer van Javanen plaats met de booten van de Stoomvaart-Maatschappij ..Nederland'- van Java naar Amsterdam en vandaar naar Paramaribo met de stoomschepen van de K. W. I. M., waardoor eene herhaling van het gebeurde met de „Voorwaarts" voorkomen werd. S 109. Nog op andere wijze werd onder Van Axch run Wijrk'« Bestuur getracht het aantal landbouwers in de Kolonie te vermeerderen. In Oct. 1892 benoemde de Gouverneur eene Commissie, aan welke opgedragen werd te onder- 14 zoeken, of Kolonisatie van Europeanen - speciaal van Nederlandsche landbouwers naar Suriname gewenscht is, aan welke eischen behoort te worden voldaan en welke steun te worden verleend. Do benoeming dezer Commissie was het gevolg van den grooten indruk, dien eene brochure, getiteld : .. Door een' rooden draad verbonden. Emigratie, Kolonisatie, Suriname" op den Gouverneur gemaakt had. Deze brochure was door het lid van de Tweede Kamer H. Pijttersen geschreven, die reeds zoo vaak door woord en geschrift bewijzen van zijne groote belangstelling in Suiiname gigeven had. In dit geschrift geeft de schrijver vele nuttige wenken in het belang van Suriname en beveelt eene Kolonisatie van Suriname door Nederlanders aan. Evenals aan Van Eeden is Suriname grooten dank verschuldigd aan Pijttersen voor zijn loffelijk streven, de welvaart van Suriname te bevorderen door de belemmeringen aan te wijzen, die allen vooruitgang in den weg staan en op nieuwe hulpbronnen de aandacht te vestigen. De Kolonisatie-Commissie was eerst in April 189 Smidt, Lobman en Van Asclt run Wijch. heeft vervuld: het werkzame aandeel, dat hij gehad heeft in liet tot stand komen van vele gewichtige zaken, deden verwachten, dat de Kolonie onder het Bestuur van Mr. Tonckvns een tijdperk van bloei en ontwikkeling zon te gemoet gaan. Velen meenden zelfs dat reeds met deze benoeming een nieuwe tijdkring voor Suriname was aangebroken! Het was dan ook in menig opzicht een gelukkig tijdstip, waarop de nieuwe Gouverneur het Bestuur over de Kolonie aanvaardde! De groote belangstelling, <1 ie het Moederland in de Kolonie getoond heeft, zoolang Baron Van Dedem Minister v. K. was, bleef even levendig nadat bij diens aftreden in Mei 1894 de belangen der Koloniën aan Mr. Bergsma en in Juli 1897 aan Mr. Cremer toevertrouwd werden. Onder de bevolking heerschte over het algemeen een goede geest, zoo zeer verschillend van den geest van verbittering en haat onder Lohman's Bestuur! Door doelmatige verordeningen, waarbij bedreigingen en het vernielen van te veld staande gewassen strafbaar werden gesteld en de straf spoedig op de misdaad kon volgen, was liet gevaar, dat van de zijde der Br.-Indische immigranten voor planters en plantages dreigde, verminderd. Kon de groote landbouw door eene leening ter versterking van het Immigratiefonds zich verder rustig ontwikkelen, voor de landbouwers, zoowel vrije koelies, als creolen-arbeiders had het vorige Bestuur vestigingsplaatsen laten aanleggen, waardoor zij zich met meer kans tot slagen, dan vroeger, op den kleinen landbouw konden toeleggen. Door het aanleggen van goede landwegen in verschillende districten en het aanschaffen van stoomvaartuigen ter versterking van de Kol. vaart had Van Asch van Wijck het verkeer, zoowel te land als te water bevorderd, hetgeen handel, landbouw en nijverheid ten goede was gekomen. Met de „Productieve werken" was onder de leiding van den bekwamen ingenieur Harelaar een aanvang gemaakt, dank zij de krachtige steun van den zeer verdienstelijken M. v. K. Van Dedent. wiens onverwachte dood te Calcutta in Mei 1895 in Suriname met groote droefheid vernomen werd. S 11:1 Uit de eerste Begrooting, welke Mr. Tnnckuis in Mei 185)7 den Kol. Staten ter goedkeuring aanbood, blijkt in welke richting hij de Kolonie wenscht te besturen. Zoolang Suriname subsidie van het Moederland geniet, moet volgens zijne meening de zuinigheid betracht en geen al te hooge eischen gesteld worden. Toch heeft hij niet geschroomd, waar hij meende, dat het volstrekt noodig was. hoogere of nieuwe uitgaven voor te stellen. Zelfs aarzelde hij niet, posten, die ïveds door het vorige Bestuur waren voorgesteld, doch door het Opperbestuur niet aangenomen, weer op de Begrooting te brengen. Hieraan is het te danken, dat Paramaribo eindelijk een abattoir kreeg, de straatverlichting en de telephonische verbindingen uitgebreid werden en een aanvang kon gemaakt worden met de verbetering en atwatering van straten en wegen. Uit het feit, dat het cijfer der inkomsten sedert het Bestuur van den zeer verdienstelijken Gouverneur Smidt voortdurend gestegen was, zoodat op de Begrooting voor het dienstjaar 1898 de inkomsten meer dan zeven ton hooger konden geraamd worden dan op die van 1888, blijkt, dat de Kolonie langzaam maar zeker vooruitgegaan is. De tijd, waarop de inkomsten de uitgaven geheel zullen dekken is dan ook naar alle waarschijnlijkheid niet ver verwijderd! Vooral de hooge vlucht, die de goudindustrie in de laatste jaren scheen te zullen nemen, gaf alle reden te verwachten, dat dit spoedig zou plaats vinden. In en buiten de Kolonie werden Maatschappijen gevormd met het doel op groote schaal de ontginning van verscheidene placers ter hand te nemen. Kostbare machines werden voor dit doel ingevoerd, daar men zich niet alleen tot liet z.g. goudwasschen wilde bepalen, maar ook langs niachinalen weg het goud uit den grond hoopte te winnen. Zoo kwam in Dcc. 1896 Btirr Bobertson, de vertegenwoordiger van een machtig financieel syndicaat in Londen gevestigd, te Paramaribo aan en vroeg van het Gouvernement een stuk land tusschen de Lawa en de Tapanahony, ter grootte van lTOiiOn II.A. in pacht aan, waarvoor volgens de bestaande goudverordening voor retributie dadelijk eene som van ƒ 17000 aan de Kol. kas moest betaald worden. Doch wat vooral het vooruitzicht opende, dat Suriname spoedig tot groote ontwikkeling zou komen, was de oprichting van de Maatschappij Suriname te 's-Gravenhage in Juli 1897. Aan deze Maatschappij werd door het Bestuur concessie verleend tot den aanleg en de exploitatie van een' tramweg van Paramaribo naar het Lawagebied. liet Kol. Bestuur, zoowel als de Nederlandsche regeering achtte het bezit van dezen tramweg van zulk een overwegend belang voor de ontwikkeling der Kolonie, dat aan deze Maatschappij zeldzame voorrechten werden geschonken. Den 2™ Jan. 185>8 kwam eene uitgezochte commissie voor exploitatie, bestaande uit ingenieurs en geologen te Paramaribo aan. Onder leiding van den ingenieur le klasse Gt'itucis Plaat werd reeds den i'0en Jan. een aanvang met de tramopname gemaakt. ♦ # # Den olc" Aug. 185*8 werd Koningin Wilhclmina meerderjarig. Nu moest zij zelve de teugels der Regeering in handen nemen. De algemeen beminde Koningin-Regentes, die gedurende acht jaren met de grootste toewijding on den meesten tact als Moeder en Regentes hare zware Laak vervuld had, ontving bij hare aftreding ook van Suriname treffende blijken van waardeering en genegenheid. De groote geestdrift, waarmede geheel Suriname deelnam aan de Inhuldigingsfeesten (0-- 10 Sept.) ter eere van de jeugdige Koningin, geeft een onwederlegbaar bewijs, dat zij eene eereplaats inneemt in de harten harer Surinaamsche onderdanen. De Wilhelminaboom, die te midden van een fraai hekwerk op het Gouvernementsplein werd geplant ter herinnering aan deze heugelijke gebeurtenis, zal tevens een levend gedenkteeken blijven van den nieuwen band, tusschen Nederland en Suriname op dien gedenkwaardigen dag gesloten. Met de aanvaarding der Regeering door de edele telg van wijlen Koning Willem III. opent zich een nieuw tijdvak in de geschiedenis van Suriname en waar hare liefde voor Suriname die van haren beminden Vader evenaart, mag van haar wijs beleid met recht verwacht worden, dat ditschoone land eindelijk in werkelijkheid zal worden, wat liet reeds lang behoorde te zijn: „Een parel aan de Kroon van Nederland!" liet licht te begrijpen, waarom de uitgaven voortdurend stegen en de Rijksbijdrage grooter was dan onder vroegere Besturen, ofschoon de inkomsten aanmerkelijk vermeerderd waren. Daar hij ook posten op de Begrooting had gebracht. waarvan het nut of de noodzakelijkheid twijfelachtig was, moest de Gouverneur zoowel van den M. v. K., als van eenige Kamerleden het verwijt hoorei), dat er niet voldoende naai zuinigheid werd gestreefd. Zelfs werd zijn financieel beheer in de Tweede Kamer afgekeurd, waarom hij in Jan. 1894 zijn ontslag vroeg. De Kol. Staten wendden zich daarop tot Jhr. Van Asch run W'0<7/ met liet verzoek, dat hij in het belang der Kolonie op dit besluit zou terugkomen. Door de Koningin-Regentes werd echter het verzoek om ontslag niet ingewilligd, zoodat de Gouverneur moest aanblijven. Nu vroeg hij 4 maanden verlof naar Nederland tot herstel van gezondheid. Na zijn vertrek op 18 Mei 1894 werd het Bestuur waargenomen door den aangewezen venangei \