Nederlandsche Historische Bibliotheek ONDER LEIDING VAN Prof. Dr. H. BRUGMANS. I DE BATAAFSCHE REPUBLIEK, DOOR dr. h. t. colenbrander. II PRINSES WILHELMINA, Gemalin van Prins Willem V, DOOR johanna w. a. naber. PRINSES WILHELMINA DOOR JOHANNA W. A. NABER. nederlandsche historische bibliotheek UITGEGEVEN ONDER LEIDING VAN Prof. dr. h. brugmans. ii. PRINSES W1LHELMINA DOOR johanna w. a. naber. UITGEGEVEN TE AMSTERDAM DOOR MEULENHOFF & n IN HET JAAR 1908. Prinses Wilhelmina. Borstbeeld .loor Maria Anne Falconnet, in het Mauritshuis te 's Cravenhage. PRINSES WILHELMINA, GEMALIN VAN WILLEM V, PRINS VAN ORANJE, DOOR JOHANNA W. A. NABER, schrijfster van: DE GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND TIJDENS DE INLIJVING IilJ FRANKRIJK, met goud bekroond door teyler's tweede genootschap. G ïEILLUSTREERD ONDER TOEZICHT VAN E. W. MOES, directeur van 's rijks prentenkabinet. UITGEGEVEN TE AMSTERDAM DOOR MEULENHOFF & Co. D IN HET JAAR 1908. Q INHOUD. Voorrede. I. Aan het hof van koning Frederik den Groote. . . Pag. 5 II. Eerste huwelijksjaren » 17 III. Staatkundige verwikkelingen » 37 IV. De Crisis ^ V. Goejanverwellesluis » 91 VI. De satisfactie " 117 VII. Moeder en kinderen » *35 VIII. De inval der Franschen in 1793 '53 IX. Het vertrek uit de Republiek » l73 X. Hampton-Court " XI. Teleurgestelde hoop " 215 XII. Oraniënstein " 22^ XIII. Dagen van afwachting 2S' XIV. In Nederland terug » 28® VOORREDE. Wie er zich toe zet, eene levensschets te schrijven van prinses Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen, de echtgenoote van onzen laatsten stadhouder, de moeder van onzen eersten koning, behoeft niet te klagen over schaarschte van gegevens. Vooral behoeft dit niet te doen. wie, dank aan eene goedgunstige beschikking van Hare Majesteit, onze geëerbiedigde Koningin, gebruik mocht maken van de schatten, die liggen opgehoopt in haar Koninklijk Huisarchief. In reeksen van cartons en portefeuilles berust daar de briefwisseling der prinses met haren echtgenoot, met hare kinderen, met haren oom, koning Frederik den Groote, met tal van vorstelijke personen en particulieren. Die verzameling is ook daarom zoo belangrijk, omdat althans wat betreft de correspondentie der vorstin met hare naaste verwanten, zoowel de ingekomen als de uitgegane brieven in het Koninklijk Huisarchief aanwezig zijn, alles zorgvuldig gerangschikt in omslagen, die hier en daar nog door de prinses eigenhandig van aanteekeningen zijn voorzien. Het is hare correspondentie vooral, die een helder licht werpt op de uitnemende persoonlijkheid van prinses \\ ilhelmina en die ons haar doet kennen, zoo als zij was in den omgang met haren echtgenoot, in de opvoeding harer kinderen, in hare trouw aan het Nederlandsche volk, want zij bezat de zeldzame gave van zich in hare brieven geheel te geven. Vroolijke scherts, sombere verwachtingen, teedere gehechtheid, strenge bestraffing, ernstig vermaan, omzichtig raden, wikkend o%erleggen, dat alles vindt in de brieven der vorstin steeds de juiste uitdrukking, schijnbaar zonder eenige moeite, in eenen helderen, vlotten stijl. Brieven schrijven aan wie haar lief waren, was der prinses niet enkel een genoegen, eene gewilde gevoels- en gedachtenuiting: ieder harer brieven, ook die over alledaagsche onderwerpen, was haar een ernstig stuk werk. Karakteristiek is dan ook de zorg, waarmede prinses Wilhelmina iedere missive onveranderlijk begint met de vermelding der sedert haar vorig schrijven ontvangen brieven, — in oorlogstijd bovendien nog met opgave van den datum van ontvangst en van den weg, waarlangs die brieven haar hadden bereikt, — en vervolgens met eene geregelde bespreking punt voor punt van het daarin behandelde. Van den beginne eischte zij van hare kinderen dezelfde stiptheid, zoodat men de hier en daar in de verzameling ontbrekende nummers uit de antwoorden gemakkelijk zoude kunnen reconstrueeren. Ofschoon de reeks der brieven door de prinses aan haren zoon gericht op het Koninklijk Huisarchief, jammer genoeg, niet verder loopt dan tot 18 Maart 1815, heb ik de schets harer laatste levensjaren toch goeddeels kunnen opbouwen uit gegevens ontleend aan de brieven van koning Willem I aan zijne moeder. Behalve deze reeksen van brieven, — aan ieder harer kinderen per jaar gemiddeld ruim honderd nummers, — bevat het Koninklijk Huisarchief van de hand der prinses nog tal van aanteekeningen: \erslagen van gesprekken met gezanten en diplomaten, door haar opgemaakte concepten van officieele stukken, nota's over maatregelen, welke zij haren gemaal of haren zoons wilde voorstellen, beschouwingen over gebeurtenissen van den dag, boekbeoordeelingen, biografische aanteekeningen over personen in hare naaste omgeving, reisjournalen en ook den opzet harer Mémoires, die zij helaas niet heeft voltooid. De eerste indruk, dien een overzicht van dit alles geeft, is zeker de indruk van groote werkkracht; dat zooveel uit hare pen kon vloeien en dat, zooals in de volgende blijdzijden zal worden uitééngezet, ook inderdaad meermalen van overwegenden invloed is geweest, is alleen verklaarbaar, als men bedenkt, dat zij dikwijls tot diep in den nacht bleef schrijven, vaak te bed ten einde hare kamervrouwen niet noodeloos te doen waken. Maar toch, sterker indruk maken bij een dieper doordringen in den inhoud van dit alles haar helder doorzicht, hare trouwe toewijding, hare innige vroomheid, haar geduldig lijden, haar moedig vertrouwen, haar dankbaar begroeten van eenen keer der dingen. Ik heb mijne schets van het leven der vorstin dan ook zoo veel slechts doenlijk was geteekend naar hare brieven, zooveel de gelegenheid het slechts toeliet, haar latende spreken met hare eigene woorden; want het is vooral de houding door prinses Wilhelmina aangenomen tegenover de gebeurtenissen van haren tijd, de beschouwingen, welke zij daarover in hare brieven ten beste geeft, die de studie van haar leven zoo belangwekkend maken. Het was een geweldige tijd, waarin prinses Wilhelmina leefde, een tijd, waarin vragen werden opgeworpen en maatschappelijke verhoudingen omgekeerd op eene wijze, die hare nawerking nog in onze hedendaagsche maatschappij doet gevoelen. Y an al dat geweldige, dat het einde der 18e en het begin der 19e eeuw heeft gekenmerkt, ondervond zij de uitwerking in hare persoonlijke belangen, in die van haar volk en en verwanten, in hare levensbeschouwing vooral. ,,Ik heb mijn loopbaan afgelegd", getuigde prinses Wilhelmina aan het einde van haar le\en, „in een dier tijdperken, die behooren tot de wonderbaarlijkste, welke in de annalen der wereldgeschiedenis staan opgeteekend. Onder de gebeurtenissen, die deze eeuw hebben gekenmerkt, zijn er weinige geweest, waarin ik geen deel heb gehad en die van mijne kindsche jaren niet meer of minder van invloed zijn geweest op mijne denkwijze". Over die gebeurtenissen zelve heb ik gemeend in de de volgende bladzijden eene groote soberheid te moeten betrachten en niet meer dan tot recht begrip werd geëischt, toe te doen aan wat de vorstin zel\e daarover in hare brieven geeft. I)e overgroote rijkdom der stof maakte beperking noodzakelijk ten einde niet op eenen al te sterk sprekenden achtergrond het beeld, dat ik teekenen wilde, slechts flauw te doen uitkomen; maar om integendeel het volle licht te laten vallen op de prinses zelve, op de wijze, waarop de staatswisselingen, waarvan zij getuige was, in haar leven ingrepen, hoe zij ze bezag, hoe zij er tegen in verzet kwam of ze lijdelijk onderging, welke gedragslijn haar telkenmale de eenige geoorloofde scheen, hoe haar karakter er zich onder vormde. Dat het onderwerp in deze schets dan ook allerminst is uitgeput: dat behalve uit het Koninklijk Huisarchief, uit tal van andere bronnen nog heel wat bij te brengen ware, niemand, die het beter beseft dan ik. I)e nadere bekendheid met eene hoogstaande vrouw als prinses Wilhelmina is geweest, met de oplossing, welke zij wist te geven aan tal van probleemen, die nu nog actueel zijn, kan voor oudere en jongere vrouwen van onzen tijd niet anders dan tot zegen wezen. Ook daarom acht ik mij tot grooten dank verplicht aan Hare Majesteit de • ■ r (ien toegang te verleenen tot Haar Huisarchief der biografie in dezen vorm moge,ijk heeft willen nnüten jstsït •szrzszziï ïi -E dié m reech vroeger ^tegenheid gaf om afschrift te nemen van de brieven van prinses Wilhelmina berustende m zijn farmhe-arch.e , e. aan den Heer E. W. Moes, die de verluchting bezorgde. JOHANNA W. A. NABER. Amsterdam, Augustus 1907. EERSTE HOOFDSTUK. AAN HET HOF VAN KONING FREDERIK DEN GROOTE. Prinses Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen, eenige dochter van prins August Wilhelm van Pruisen, den broeder van koning Wederik den Groote, en van prinses Louise Amalia van Bronswijk eene zuster van diens gemalin, werd den ; Augustus 1751 in het KronprinzenPalais te Berlijn geboren. Van hare ouders en van hare beide roe er* werd zij vroeg gescheiden; reeds op driejarigen leeftijd kreeg zij in he koninklijk paleis hare eigene zelfstandige huishouding, die onder het beheer Jan'hare gouvernante stond. Dat dit het begin wa. van eenen yeer treurigen kindertijd, weten wij uit eenige eigenhandige aanteeke ningen der vorstin, berustende in Harer Majesteit* Huisarchief en u.tgegeven door Dr. C. 15. Volz. *) „Ik was een schuw, huilerig kind, heet het daarin, „en ik had er veel weet van, al was ,k pas dne er1 een a jaar, dat ik mijne moeder, aan wie ik zeer was gehecht, moest verl en bovendien in eens werd gescheiden van de vrouwen, die mij plachten te verzorgen." De nieuwe gouvernante, eene freule von Redern, was eene geestige, levendige, maar nukkige en driftige vrouw, die voor de taak van opvoedster wel allerminst geschikt mocht worden geacht. Zij had weinig slag om een kind te leiden. Iedere poging tot verzet werd streng door haar gestraft. „Ik mocht mij gelukkig rekenen, als ik eens per dag met de roede werd getuchtigd," verhaalt prinses Wilhelmina, „mees gebeurde het twee of driemaal daags en op een keer overkwam he i) Quelkn 'und Untersuchungen zur Geschichte des Hauses Hohenzollern. Dritte ReiheEinzelschriften V. Dr. C. B. Volz. Die Erinnerungen der Prinzess.n W.helm.ne von Oran an den Hof Fricdrichs des Grossen. mij zelfs vijf maal op één dag. Als ik toegaf aan een vlaag van drift, had freule von Redern iets anders bedacht om mij te straffen, dan moest ik naast hare schrijftafel komen staan, terwijl zij hare brieven schreef, totdat mijn driftbui voorbij was en zoo ben ik soms blijven De ouders van prinses Wilhelmina. Anonieme prenten. staan tot na middernacht Als freule von Redern mijne opvoeding had moeten voltooien, geloof ik, dat zij mijn karakter niet verbeterd maar verbitterd zoude hebben." Verzot op de vermaken van het gezelschapsleven volgde freule von Redern met hare kweekelinge eene levenswijze, die allerminst geschikt was voor een jong kind. Zij was gewoon tot diep in den nacht op te blijven en 's morgens laat weder Het „Kronprinzen-Palais" te Berlijn. Naar een anonieme prent. op te staan, zoodat zij de prinses meest eerst aan de middagtafel zag. Als zij een feest aan het hof bijwoonde, moest de kleine prinses tot afloop daarvan in de anti-chambre op haar wachten; in de zaal zelf mocht het kind zich niet vertoonen, sedert de koningin-moeder er eens aanmerking op had gemaakt, dat haar kleinkind zoo laat nog op was. „Eens op een avond," verhaalt prinses Wilhelmina, „sloot freule von Redern mij op achter slot en grendel, zonder licht en zonder avondeten, alleen met mijne kamervrouw, terwijl zij zelve uitreed om een vuurwerk te gaan zien. Ik herinner mij dat nog heel goed, ofschoon ik toen pas vier jaar oud was en ik weet ook nog, dat ik al dien tijd in tranen was, wat die goede Barbier ook deed om mij te troosten." Die vrouw Barbier was de eenige, die zich over het ongelukkige, verlaten kind ontfermde; zij leerde de prinses lezen, ook wat Fransch en gaf haar haar eerste godsdienstonderwijs. Maar zij was eene eenvoudige, weinig ontwikkelde vrouw, die bij allen goeden wil niet bij machte was der prinses op den duur het onderricht te geven, dat zij behoefde. Een kinderportretje, gedagteekend uit het jaar 1760, toont ons het toen negenjarig prinsesje dan ook met een ernstig, bijna ouwelijk gezichtje. De liefste omgang van prinses Wilhelmina in dien tijd was haar verkeer met haren jongsten broeder, prins Hendrik van Pruisen, die mede in het koninklijk paleis zijne opvoeding ontving; terwijl haar oudste broeder, prins Wilhelm, de vermoedelijke troonopvolger van den kinderloozen koning, dezen reeds vroeg moest volgen naar het leger. Met prins Hendrik, een knaap, die zich kenmerkte door groote gaven naar geest en hart werd prinses Wilhelmina zeer innig verbonden; „wij waren één hart en ééne ziel," schrijft zij. Prinses Wilhelmina als jong meisje. Prent van G. A. WolfTgang. Noch hare moeder, noch hare tante de koningin, noch hare grootmoeder de koningin-weduwe, schijnen zich in die dagen om haar te hebben bekommerd. „Waarschijnlijk," schrijft prinses Wilhelmina zelve, „was de onverschilligheid, die mijne naaste verwanten jegens mij aan den dag legden, een gevolg van den oorlog." Want om dien tijd begon de krijg, die zeven lange jaren duren zoude en gedurende welken Frederik de Groote geheel alleen het hoofd had te bieden aan de vereenigde machten van half Europa. Het hof doorleefde die zeven jaren als eenen tijd van aanhoudende onzekerheid en spanning. Het moest van Berlijn, waar het niet meer veilig was, de wijk nemen naar Spandau en van daar naar Maagdenburg, waar het drie jaren aan één vertoeven moest. Dat driejarig verblijf te Maagdenburg achtte prinses Wilhelmina later een beslissend tijdperk in de vorming van haar karakter; want daar werd na den onvenvachten dood van freule von Redern tot hare gouvernante benoemd freule Sophie von Danckelmann. Van het oogenblik dat deze vol medelijden voor de ongelukkige, verwaarloosde kleine prinses de leiding daarvan op zich nam, werd alles beter en anders. Krpnlp von Danckelmann was waar¬ schijnlijk reeds eene geestverwante der mannen van de Deutsche Aufklarungsbewegung, tot wier kring een Festalozzi, een Basedow, een Campe behoorden en wier opvoedkundige denkbeelden eene geheel nieuwe richting aanwezen, in veel opzichten gelijk loopende met die welke door Jean Jacques Rousseau in zijn Emile werden aangegeven. ) //•fff Prins Heinrich van Pruisen, broeder van Prinses Wilhelmina. Anonieme prent. ») Elise Knuttel-Fabius. Oude Kinderboeken, pag: 94. mm Er kwam nu orde in de opleiding en regel in de dagverdeeling der prinses. Freule von Danckelmann gewende deze ook reeds vroeg aan een voortdurend bezig zijn, waardoor zij zich dien zin voor onafgebroken werkzaamheid eigen maakte, dien koning Frederik de Groote bij gelegenheid van haar huwelijk als een harer beste eigenschappen prees en die haar tot aan het einde van haar leven is blijven kenmerken. Freule von Danckelmann was het ook. die haar overgaf aan de leiding van den hofprediker Sack, wiens godsdienstonderwijs eenen diepen, blij\ enden indruk op prinses Wilhelmina heeft gemaakt. „Aan hem en aan mijne gouvernante heb ik het te danken, dat ik nog ben geworden, die ik ben." getuigde zij later herhaaldelijk in hare brieven. Niet minder nauwgezet behartigde freule von Danckelmann de materieele belangen der prinses, toen deze tamelijk onverwachts haren vader verloor. Een ernstig ongenoegen kort voor den dood van prins August Wilhelm van Pruisen tusschen dezen en zijnen koninklijken broeder ontstaan, deed vreezen, dat de koning zich zoude onttrekken aan de zorg voor de verweesde kinderen van zijnen broe¬ der. Desniettemin wendde freule von Danckelmann, die eene groote vereering koesterde voor den heldhaftige.! vorst, zich onbeschroomd tot dezen, waar het de belang harer kweekelinge gold en van den beginne vond zij een gewillig gehoor Zoo werd dadelijk op hare eerste aanvrage de toelage van 4000 daal e , die jaarlijks voor het onderhoud van prinses Wilhelmina werd uitgekeerd, door den koning op 5000 gebracht; en dank aan het zorgvu t .g >e iixr der gouvernante bleek die toelage voldoende voor de behoeften ce Sophia von uancKcimaii». Silhouette in het bezit van H.M. de Koningin. prinses tot aan het tijdstip van haar huwelijk, ofschoon freule von Danckelmann geene kosten spaarde, waar het gold de beste onderwijskrachten voor het onderricht der prinses te winnen. *) In het jaar 1763, naden vrede van Hubertusburg, die aan den zevenjarigen oorlog een einde maakte, keerde het hof terug naar Berlijn; „en daarmede begon weder een nieuw tijdperk in mijn leven," verhaalt prinses\\ ilhelmina. „Als een kind was ik drie jaren vroeger uit Berlijn vertrokken; maar ik was geen kind meer, toen ik er terug keerde, al was ik pas elf jaar oud. Ik was groot voor mijnen leeftijd en tamelijk ontwikkeld, zoodat men mij algemeen als volwassen meisje behandelde." Het portret door Chodowiecki geeft ons het beeld der prinses uit haren meisjestijd. Weinige dagen na de aankomst van het hof te Berlijn keerde ook de koning er terug. PrinsesWilhelmina had haren oom in de voorafgaande onrustige jaren nauwelijks van aanzien leeren kennen; maar freule von Danckelman had hare warme bewondering gewekt voor den vorst, wiens heldhaftig stand houden tegenover de overmacht van het Roomsch-Katholieke Oostenrijk voor Aug. Friedr. Wilh. Sack. Prent van J. H. Lips. naar een schilderij van A. Grafif. i) E. A. H. von Lehndorff Dreis/.ig Jahre am Hofe Friedrichs des Grossen, pag: 404. Duitschland en voor het Protestantisme de staatkundige en godsdienstige vrijheid had gehandhaafd. „Ik wenschte zoo van harte den koning te behagen," schreef de prinses later, „en dat gaf mij de eerste maal, dat ik aan hem werd voorgesteld, eene verzekerdheid in mijn optreden, die ik anders nooit had, want van nature was ik linksch en verlegen. Op zijne vragen antwoordde ik echter onbeschroomd, wat den koning blijkbaar genoegen deed. Hij overlaadde mij sedert met oplettendheden en ik kan in waarheid zeggen, dat hij een tweede vader voor mij is geweest tot aan het oogenblik van zijnen dood. Dikwijls noodigde hij mij en freule von Danckelmann als zijne eenige gasten aan zijne tafel." „Deze middag, schreef prinses Wilhelmina eenmaal na zulk eene uitnoodiging aan den koning, „komt mij als een schoone droom voor en ware ik er maar zeker van steeds zulke droomen te zullen droomen, dan zoude ik dikwijls opium nemen." Ook zond de koning haar van tijd tot tijd kleine geschenken, eenvoudige sieraden, die hare jeugdige schoonheid wel niet noodig had, maar hij moest toch zorg dragen, dat zijne nicht hem niet vergat, zooals hij haar schertsend schreef; in al haar doen en laten stelde hij belang, in haar musiceeren, haar schilderen, haar borduren. „Het waren kleinigheden," schrijft prinses Wilhelmina, „maar komende van den koning was het veel." x) De bezoeken bij den koning te Potsdam vormden de groote afwisseling in het rustige, geregelde meisjesleven der prinses. Hare ochtenduren werden gevuld met lessen en studie en hare avonden sleet zij beurtelings bij hare tante de koningin, of bij hare moeder. Alleen des Dinsdagsavonds bleef zij in hare eigene vertrekken; dan ontving zij zelve en kwamen de jongere hofdames der koningin bij haar op bezoek. Het heette, dat zij bij die gelegenheid dansles nam; maar eigenlijk waren die -wekelijksche samenkomsten kleine bals, waarop men zich kostelijk vermaakte, al werden er nimmer heeren toegelaten. Den Zondag placht zij na kerktijd geheel door te brengen bij de koningin, wat haar wel eens zwaar viel, daar het humeur harer tante moeilijk en veeleischend was; maar zij genoot er van als zij iederen Donderdag bij hare moeder te gast mocht gaan. „Mijne moeder was zacht en goed", schrijft zij, „gewoonlijk lazen wij te zamen, als ik bij haar was; dikwijls tooneelstukken met verdeelde rollen." ') E. I). ISauman. Uit de Memoiren van Wilhelmina van Pruisen. Onze Eeuw. 1905. Het huwelijk van prinses Wilhelmina's oudsten broeder, den vermoedelijken troonopvolger, met prinses Elisabeth van Brunswijk bracht in dit leven eene groote verandering. De toen dertienjarige prinses \\ ilhelmina vatte dadelijk eene levendige bewondering op voor hare vijf jarenoudere schoonzuster, wier vroolijke uitgelatenheid en aanhalige aard haar verrukten; zij gevoelde zich gevleid, dat deze haren omgang zocht. „Ik hechtte mij aan haar van ganscher hart," schrijft zij, „ik bewonderde alles wat zij maar zeide of deed. Ik liet mij dan ook gemakkelijk door haar bepraten, dat de leefregel, die mijne gouvernante mij voorschreef, onmogelijk vervelend was en mij niet anders dan zielsongelukkigkonmaken. Ik begon mij zelfs al te verbeelden, dat ik Frederik de Groote. Prent van Cl. Kohl naar een schilderij van J. II. C'hr. tranke. zielsoneelukkie was, ofschoon ik in den grond van mijn hart heel ïlClSUllgWUiVMg " , t goed wist, dat dat volstrekt niet waar was." Freule von Danckelmann was dan ook zoo verstandig zich tegen eenen al te mnigen omgang der beide schoonzusters te verzetten, wat tijdelijk eene verwijdering tusschen haar en hare kweekelinge teweeg bracht. Zij stond echter machteloos tegenover deze zaak, daar de koning het verkeer zijner beide nichten begunstigde; van den bezadigden, verstandigen aard der jongste verwachtte hij eenen invloed ten goede op de oudste met hare al te luchthartige levensopvatting. Toen de prins van Pruisen naar het leger in Silezië vertrok, liet de koning prinses Wilhelmina naar Potsdam komen om daar hare schoonzuster tijdens de afwezigheid van haren gemaal gezelschap te houden. „De koning zoude beter hebben gehandeld," oordeelde de prinses later, „als hij haar naar Berlijn had doen vertrekken om onder de leiding van mijne tante en mijne moeder zich in te leven in al de verplichtingen, die het hofleven met zich brengt en haar van den beginne te leeren zich te voegen naar het zelfbedwang, dat een vorstelijke staat nu eenmaal oplegt. Daar te Potsdam was zij alleen met mij, een kind van veertien jaar, en met mijnen tweeden broeder, prins Hendrik, die pas zeventien jaren telde. Maar het is toch ook waar, dat wij ons te zamen heerlijk vermaakten en dat die tijd in mijne herinnering is gebleven de tijd, chen ik het aangenaamst heb doorgebracht." Prinses Wilhelmina zag nu echter ook van nabij, hoe de schromelijke wijze, waarop haar broeder zijne gemalin verwaarloosde, deze prikkelde tot onvoorzichtigheden, die de ongelukkige vorstin spoedig op gladde wegen voerden. Dat prinses Wilhelmina daarop niet mede afgleed in dien tijd. waarin een tijdelijke verwijdering heerschte tusschen haar en hare gouvernante, al bleef zij deze in haar hart gelijk geven, schrijft zij in hare aanteekeningen toe aan haren broeder, prins Hendrik. Diens eerlijk, vast karakter en oordeel boven zijne jaren waren haar in die dagen „een schild" zooals zij het uitdrukt. Zijn vroege, onverwachte dood op 26 Mei 1767 aan de pokken was het groote leed uit haren meisjestijd en in levendige herinnering bleef zij hem levenslang bewaren. Hare eigene pogingen om prinses Elisabeth terug te houden \an misslagen, die moesten uitloopen op haren ondergang, waren vergeekch. Prinses Wilhelmina gevoelde groot medelijden met de ongelukkige vorstin, wier vlagen van tweestrijd en wanhopig berouw zij mede doorleefde en die zij meer beklaagde dan veroordeelde, wel wetende, dat haar broeder door zijn ergerlijk levensgedrag in deze de hoofdschuldige was. Maar met wonderlijke zelfkennis in een jong meisje van nauwelijks Elisabeth hertogin von Brunswijk-Wolfenbüttel, gemal n van Friedrich Wilhelm, prins van Pruisen. Anoniem schilderij in het Slot te Brunswijk zestien jaar was zij zich toch ook bewust, dat hare eigene verwijdering noodzakelijk werd. *) Die gedachte verzachtte voor haar het leed der scheiding van hen, die haar lief waren in haren naasten kring, toen zij door haren oom, den koning, werd uitgehuwelijkt aan Willem V, prins van Oranje, erfstadhouder van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Hare schoonzuster klaagde bij het afscheid, dat zij nu haren eenigen steun verloor. Weinig tijds na het vertrek van prinses Wilhelmina naar Holland kwam voor prinses Elisabeth de catastrophe. Haar huwelijk met den prins van Pruisen, dat slechts vier jaren had geduurd, werd ontbonden en zij zelve verbannen naar fort Jasewitz bij Stettin, waar zij tot in het jaar 1830 haar eenzaam leven heeft voortgesleept. Haar dochtertje was haar ontnomen en werd later uitgehuwelijkt aan den hertog van Vork. l) ... Ie chagrin que cela me donnait et Tintérêt que j'y prenais, me faisaient sentir que mon éloignement devenait désirable pour mon propre bien, puisque mes faibles représentations ne pourraient pas a la longue ramener cette jeune femme dans le bon chemin .... cela diminua mes regrets en partant. quoique je m'arrachasse avec peine de ma belle-soeur que j'avais si tendrement aimée et qui me dit elle-même: a présent que vous partez je suis entièrement perdue .... Notice sur feu ma fille. Kon. Huisarchief. TWEEDE HOOFDSTUK. EERSTE HUWELIJKSJAREN. Een verbintenis met Willem V, erfstadhouder van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, prins van Oranje, graaf van Nassau, was eene aanzienlijke verbintenis, zelfs voor eene koninklijke Pruisische prinses. Sedert het stadhouderlijk gezag in de Republiek erfelijk was verklaard, had de staatsinrichting zich daar krachtig in monarchalen zin ontwikkeld *). Prins Willem V, die, toen hij aanzoek deed om prinses Wilhelmina's hand, sedert een jaar het stadhouderschap had aanvaard, was in werkelijkheid het illustre hoofd, de beheerscher van het saamgestelde, ingewikkelde staatswezen van het gemeenebest. Ofschoon hij de eerste dienaar was van den Staat, onderdaan der Souvereine Staten van ieder gewest, werd hij toch in proza en dichtmaat, op penningen en medailles, op steen en metaal toegesproken als: „onze teergeliefde vorst" 2). In aanzien was hij menigen koning gelijk, ook in de praal, die hij in zijne hofhouding ten toon spreidde; want dank aan het finantieel beleid van den raadpensionaris Steyn waren zijne particuliere geldelijke aangelegenheden uitstekend geregeld; door aankoop tijdens zijne minderjarigheid was hij weder eigenaar geworden van alle in Holland gelegen goederen, die uit de nalatenschap van Willem 111 in Pruisische handen waren overgegaan 3). In Duitschland was prins W illem als vorst van Nassau-Dillenburg en van Nassau-Siegen, zijne Nassausche ') Prof. P. J. Blok. Gesch. v. h. Ned. Volk. VI. pag. 243') Prof. P. J. Blok VI. pag. 308. ') J. Hora Siccama. Uit de geschiedenis der domeinen van het Huis van Oranje tn ïsederlan . Je Maintiendrai. II. bezittingen omvatten, nagenoeg al de oude Nassausche erflanden der Ottonische linie, — een rijksvorst van beteekenis 1). De prachtlievende, kunstminnende jonge vorst voerde dan ook eenen staat ver boven dien, welken de toelagen hem door de Staten verstrekt, alleen mogelijk zouden hebben gemaakt. Als de echtgenoote van prins Willem V : zoude prinses Wilhelmina in het nog altijd rijke en in de Europeesche aangelegenheden nog altijd medetellende Holland al de voordeelen en geen der nadeelen van het koningsschap ondervinden, zoo werd haar door haren oom verzekerd. Toch had Frederik de Groote met het sluiten van dit huwelijk geene staatkundige bedoelingen. „Ik heb met deze verbintenis enkel het geluk mijner nicht op het oog," verklaarde de koning den 25sten Juli 1767 in een schrijven aan zijnen broeder prins Hendrik; en aan Wilhelmina zelve schreef hij, toen de bruidsdagen naderden 2), „Mijn lieve kind, gij hebt Uwen vader vroeg verloren; het is nu aan mij om hem bij U te vervangen. Voeg daarbij mijne genegenheid voor U om L w goed karakter en laat het U dan niet verwonderen, dat ik treed in de plaats van hem, die U het leven schonk. In alle omstandigheden zult gij mij bereid vinden om U bij te staan met raad en daad, zooveel in mijn vermogen is en gereed U ten toevlucht te zijn, wanneer gij dit mocht behoeven. Maar ik wensch U toe, dat gij nimmer in de noodzakelijkheid zult komen om mijne hulp te moeten inroepen." Het was inderdaad de oprechte begeerte van koning F rederik II, dat zijne nicht gelukkig zoude zijn in haar huwelijk; „maar", zoo schreef hij aan zijnen broeder, „dikwijls bedoelt men met een huwelijk het welzijn van beide partijen en bewerkt ten slotte toch niets anders dan hun ongeluk. Onze kennis van de toekomst is beperkt. Wij kunnen slechts afgaan op den schijn." „En de heeren vorsten vooral," verzuchtte hij om dezen zelfden tijd in een schrijven aan zijne zuster, koningin Ulrika van Zweden, „beschouwen een echtverbintenis als een zaak van weinig aanbelang. Zij behandelen hunne echtgenooten als een familiemeubel of als een eerste bediende, die zij naar den eisch van hunnen rang er nu eenmaal op na moeten houden, in plaats van als de trouwe gezellin in goede en kwade dagen en als de eenige aan wie zij hunne liefde en *) Prof P. J. Blok VI. pag. 193. *) Politische Correspondenz Friedrichs des Grossen. Band 26. pag. 243. < BESCHRYVING der 'IIUWLYKSPLECHTIGIIEID van zyne Doorlugtigc HoogKc •«irtt i VHM rv* V'YFDF.. Prins van Oranic cn Nasfauw* &c. &C. &C. met Haare Koniiur*' lyfcc Hoogheid FREDER1KA SÖPHIA WJLHELMfNA, Priacct vm Pnmfcn. Huwelijksplechtigheid van prins Willem V en prinses Wilhelmina. Anonieme prent naar eene teekening van Guerini. hunne trouw hebben verpand." Een aanzoek om de hand van prinses Wilhelmina voor den kroonprins van Zweden had de koning afgeslagen, in de meening, dat zijne nicht niet gelukkig zoude kunnen zijn in een land, waar zijne zuster het niet was geworden; maar aan de zijde van den prins van Oranje, met wiens ouders, met wiens moeder vooral, hij bevriend was geweest, wiens land hij kende door persoonlijk bezoek, zoude hare toekomst goed verzekerd zijn, hoopte hij. Hij is in die hoop oo niet teleurgesteld. Het huwelijk van prinses Wilhelmina met prins \\ ïllem V is naar het getuigenis hunner eigene dochter een gelukkig huwelijk geweest. „Morgen zult gij nu dertig jaren lang getrouwd zijn, schree prinses Louise in October 1797 aan hare ouders. „Moogt gij nog lange jaren vereenigd kunnen blijven in den gelukkigsten en meest eensge- zinden echt." 1 Dat de koning een hoog denkbeeld had van de gaven, waarmede zijne nicht was bedeeld naar geest en gemoed, sprak hij ook onbewimpeld uit in zijn onderhoud met den raad de Larrey, die als 's prinsen zaak¬ gelastigde te Berlijn officieel aanzoek deed om prinses Wilhelmina's hand J). „Ik houd haar niet voor een schitterend vernuft," verklaarde hij, „maar zij heeft een helder verstand en is zachtzinnig van aard. Zij denkt ernstig na op eenen leeftijd, waarop het in den regel nogeene ongewone zaak is dit te doen; zij is vrij van lichtgeraaktheid en heeft eenen afkeer van al wat naar intriges zweemt. .. . Alseene goede huisvrouw moet zij zich ook nergens mede inlaten; zij heeftslechts aan haren echtgenoot te behagen en hem aanhangers en vrienden te winnen, dat is hare eenige roeping en plicht... Haar oordeel is goed gevormd, zij weet zich bezig te houden en laat den tijd niet ongebruikt Zinneprent op het huwelijk van prinses Wilhelmina, door Dan. Chodowiecki. !) Pol. Corr. Band 26. pag. 359. I voorbij gaan. In hare vrije uren heeft zij wat aan muziek gedaan en zelfs wat aan voordracht.... Zij is rijzig, goed gebouwd en bevallig in hare bewegingen. Wat haar karakter aangaat, dat overtreft alles wat ik ooit heb waargenomen. Het is niet uit vooringenomenheid, dat ik dit zeg; ik ben niet blind voor de gebreken van de kinderen mijner verwanten; maar waarlijk, bij mijne nicht heb ik geene gebreken kunnen opmerken. Wel moet ik er U op wijzen, dat zij pas 16 jaar is; maar het zij Penning op het huwelijk van prins Willem V met prinses Wilhelmina, door J. G. Holtzhey. verre van mij dat te willen beschouwen als een gebrek. Moge men haar daar ginds bij U niet bederven. Zooals de koning prinses Wilhelmina met die woorden teekende, verschijnt zij ons op het groote doek, thans in het Mauritshuis, waarop de schilder Spinny haar in 1769 afbeeldde. De vorstin is daar wedergegeven ten voete uit, steunende met de linkerhand op een zuil, waarover een tapijt geborduurd met den pruisischen adelaar en de koningskroon, gekleed in een zwaar, nauwsluitend staatsiegewaad van kleurige gebloemde met goud doorwerkte zijde, eenen blauw fluweelen, met hermelijn gevoerden mantel om de schouders, het licht gepoederde haar glad en recht omhoog gestreken uit het nog kinderlijke gezichtje met zijne onbezorgde uitdrukking. Met het oog op de jeugdige onervarenheid der prinses, die in het vreemde land met de nog onbekende taal zoo eenzaam zoude zijn zonder eene enkele vrouw van gelijken rang naast zich, wanneer de zuster van prins Willem V, prinses Carolina, op de goederen van haren echtgenoot in Duitschland vertoefde, bedong de koning, dat freule von Danckelmann zijne nicht naar Holland zoude mogen volgen en aan haren dienst verbonden blijven; de aan de barones daarvoor uit te keeren toelage nam hij voor zijne rekening, terwijl hij als blijk van zijne persoonlijke genegenheid aan den voor de koninklijke Pruisische prinsessen gebruikelijken bruidsschat van 40.000 daalders uit eigen kas nog 40.000 daalders toelegde. Weinige dagen na 's prinsen aankomst te Berlijn, op 4 October, werd het huwelijk met vorstelijke praal in de bekende witte zaal van het koninklijk paleis te Berlijn voltrokken1) en volgde de prinses haar gemaal naar 's Gravenhage. I11 de Republiek was de tijding van dit huwelijk met groote instemming vernomen. Mochten de Oranjegezinden ook op een verbintenis met eene Engelsche prinses hebben gehoopt, de staatsgezinden zagen niet ongaarne, ook uit handelsbelang, eene alliantie met het koninklijke Huis van Pruisen. Het onthaal, dat prinses Wilhelmina bij hare aankomst in de Nederlanden ten deel viel, was dan ook zoo schitterend als ooit in Holland aan eene jeugdige vorstin werd bereid, en vormde zeker eene scherpe tegenstelling met de wijze, waarop men vóór haar prinses Anna van Hannover had begroet. I11 penningen, medailles en zinneprenten werd de blijde inkomste van prins Willem V met zijne gemalin op last der overheid vereeuwigd. Een tastbaar blijk van hunne ingenomenheid gaven de Staten van Holland door der prinses eene lijfrente toe te kennen van ƒ 20.000; terwijl deze van de Staten der andere provinciën schenkingen in ééns ontving, die, in Engelsche fondsen belegd, in de moeilijke jaren harer ballingschap haar laatsten noodpenning vormden. Wel was het voor prinses Wilhelmina moeilijk om geduldig te luisteren naar de ellenlange toespraken, waarmede zij werd begroet in de voor haar nog onverstaanbare taal, al was zij die dadelijk gaan beoefenen; wel had zij moeite om zich te voegen naar al het nieuwe ceremonieel; maar de hartelijkheid, waarmede men haar tegemoet kwam, trof haar diep en tegenover hen, die haar kwamen verwelkomen bij haren intocht in het feestelijk versierde s Gravenhage, ') C. B. Volz. Het Huwelijk van Willem V. Je Maintiendrai. II. wist zij steeds den juisten toon te treffen. „Naar men mij van daar bericht, weerklinkt de lof van mijne nicht door geheel Holland," schreef Frederik de Groote aan zijn broeder prins Hendrik. „Dat doet mij innig genoegen, want bij dergelijke zaken hangt zoo heel veel af Intocht te 's-Gravenhage. Anonieme prent. van den eersten indruk." Aan wat haar nog vreemd was in het vreemde land zoude zij wel wennen meende hij. Een goed voorteeken scheen het ook, dat Amsterdam aandrong op de eer van een bezoek, waarbij aan het vorstelijk paar dan eene ontvangst werd verzekerd waardig beide het Oranjehuis en de machtige wereldstad. Maar niet zoo dadelijk kon de prinses nader kennis maken met land en volk. Aan alle feestvertoon kwam een plotseling einde, daar zij kort na hare aankomst in den Haag onder den invloed van het ongewone klimaat ernstig krank werd en eene hevige longontsteking zich openbaarde. Na weken lang in groot levensgevaar te hebben verkeerd en door freule von Danckelmann met opofferende zorg te zijn verpleegd, herstelde zij aanvankelijk slechts langzaam. Een gevoel van heimwee naar hare betrekkingen in Duitschland, een gevoel waarschijnlijk versterkt door hare groote lichamelijke zwakte, deed haar soms zelfs naar den dood verlangen, verhaalt zij in hare autobiografische aanteekeningen. Maar haar jong, sterk gestel behield ten slotte toch de overhand en in het voorjaar van 1768 kon het voorgenomen bezoekaan Amsterdam eindelijk plaats hebben. Koning Frederik II, met vvien prinses Wilhelmina in geregelde briefwisseling was gekomen, had haar gewaarschuwd, dat van dit bezoek veel kon afhangen voor den prins, want de oude, anti-stadhouderlijke neigingen waren nog aller¬ minst geweken, al werden zij bedekt onder veel eerbetoon; de burgemeesters en de groote kooplieden zoude de prins er wel nimmer kunnen winnen, oordeelde de koning, maar hij kon door zijn persoonlijk optreden zich bemind maken bii het volk en dat ware reeds veel gewonnen. Na afloop der feesten te Amsterdam bracht prinses Wilhelmina met den prins een bezoek aan de vloot op de reede van Texel en genoot daar van den voor haar geheel nieuwen aanblik van de zee en van het voor eene Pruisische prinses toen nog niet minder ongewone schouwspel van het van stapel loopen van een oorlogsschip. Maar het glanspunt van dien eersten zomer in Holland was haar toch het bezoek, dat haar oom op het Loo aan het stadhouderlijk paar kwam brengen. Twee dagen, die maar al te snel voorbij waren, doch gedurende welke hij ook niets wilde weten van staatszaken, maar zich geheel wijdde aan den omgang met haar en met den prins, was hij haar gast. „Wat U van mijne reis naar Holland nog het meeste belang zal inboezemen," schreef de koning na zijnen Penning op het bezoek van prins Willem V en prinses Wilhelmina te Amsterdam, door J. G. Holtzhey. terugkeer vandaar aan zijnen broeder prins Hendrik, „dat is, dat onze nicht zeer voldaan is over alles en iedereen, dat men haar daarginds hartelijk lief heeft en dat zij zich gedraagt met eene omzichtigheid en eene wijsheid, die werkelijk boven hare jaren zijn." En aan prinses Wilhelmina zelve schreef de koning: „Met een beklemd hart heb ik afscheid van U genomen, mijn lieve kind, voldaan als ik ben o\er Lwe redelijke wijze van denken, voldaan vooral over Uwe bezadigdheid; daarin vind ik den besten waarborg voor Uw geluk. Want het meerendeel van hen, die in dit leven ongelukkig zijn, worden het door eigen ondoordachtheid. Wat kon ik dus beter wenschen dan U aan te treffen in zulk eene gelukkige gemoedsstemming, dat de dochters van Socrates of Plato, gesteld dat die beiden dochters hadden, U daarin niet zouden hebben kunnen overtreffen." Aankomst van prins Willem V en prinses Wilhelmina voor het Stadhuis te Amsterdam. Prent van R. Vinkeles. Prinses Wilhelmina leefde zich nu geheel in het nieuwe leven in. De Hollandsche taal had zij snel en goed leeren spreken; dat zij er zich Doop van prins Willem Frederik, 17 Sept. 1772. Prent van S. Fokke. ook schriftelijk met gemak in bewoog, bewijst hare correspondentie met van de Spiegel, die zij in het Hollandsch begon, al werd die later door haar in het Fransch voortgezet, terwijl van de Spiegel steeds in het Hollandsch bleef antwoorden. Met verschillende Hollandsche dames kwam zij in vriendschappelijk verkeer, vooral met Mevrouw Fagel, geboren Boreel, de echtgenoote van den griffier Fagel. „Die vriendschappelijke betrekking ging later over op onze kinderen," schrijft de prinses in hare aanteekeningen aangaande de familie Fagel, „vooral op mijnen oudsten zoon en Robert Fagel; die beiden waren bevriend van hunne eerste kinderjaren en zijn het altijd gebleven." Voor Mevrouw van Hogendorp effende zij met vriendelijke bereidvaardigheid en milde hand den weg bij de opvoeding harer kinderen; twee van hen, Gijsbert Karei en Dirk, bezorgde zij eene plaatsing op de koninklijke krijgsschool te Berlijn en volgde hunne verdere ontwikkeling met warme belangstelling. Het Haagsche leven viel zeer in haren smaak. I11 een schrijven aan haren oom roemde zij de Haagsche kermis, welke toen in pracht en kostbaarheid der aangevoerde koopwaren hare wedergade niet had in Europa, en die dagelijks placht te worden bezocht door de leden \an het hof en door de aanzienlijkste ingezetenen der residentie of van de omliggende steden, Zij woonde gaarne de recepties der buitenlandsche gezanten bij en was de ziel van werkelijk schitterende hoffeesten, waarvan de vreemdelingen, die er werden toegelaten, met ophef gewag maakten, in het Stadhouderlijk Kwartier. Die oude prinselijke huizinge was toen nog door een gracht van het Buitenhof gescheiden ; ten Noorden werd het gebouw even als nu nog afgesloten door den grooten toren aan den vijver en ten Zuiden door eenen trapjesgevel, die thans verdwenen is. De voorgevel, gesteund door zware beeren, steil oprijzende uit het water, deed zich schilderachtig voor met zijne drie rijen vensters en fraai gebeeldhouwde koppen in de sluitsteenen der bogen, met zijn hoog leien dak, dat verlevendigd werd door uitgebouwde zolderramen en sierlijk geornamenteerde schoorsteenen. De rez-de-chaussée was in het midden doorbroken door de hof- of stadhouderspoort, die gewoonlijk gesloten bleef op eenen kleinen toegang voor voetgangers na, want alleen de stadhouder en de leden van zijn gezin mochten het Binnenhof oprijden over de brug aan de zijde van het Buitenhof, waarvoor twee steenen leeuwen wapenschilden hielden. Het voorplein voor het tegenwoordige ministerie van buitenlandsche zaken was toen de hof- of prinsentuin, welke ondanks zijne geringe ruimte prijkte met eenen overvloed van oranjeboomen, jasmijnen, mirten en granaten en met fonteinen en waterwerken tusschen de bloemperken; terwijl volgens de overlevering bovendien nog genoeg plaats open bleef om exercitiën te paard te houden.l) Langs gangen boven de open galerij, welke aan de oostzijde van het gebouw (de zijde van het Binnenhof) was aangebracht, bereikte men de eigenlijke stadhouderlijke vertrekken. Deze waren fraai en kostbaar gemeubeld; maar de ruimte was er beperkt en op allerlei wijzen werd naar vermeerdering daarvan gezocht. Het fraaie schilderijenkabinet van den prins, dat later de kern werd van de kunstverzameling in het Mauritshuis, werd overgebracht naar eene galerij boven de stallingen van het oude Valkhof op het Buitenhof naast de Gevangenpoort; in de bovenzalen van het tegenwoordige gebouw der Rijkspostspaarbank zijn de sporen der fraai in rococo-stijl gestucadoorde zoldering nog duidelijk te onderkennen. Het huis van de Gedeputeerden der Vijf Steden, thans het ministerie van buitenlandsche zaken, dat reeds aan prinses Anna ten gebruike was afgestaan, werd met het eigenlijke Stadhouderlijke Kwartier verbonden door eene lange galerij, die tot muziekzaal werd ingericht en ook moest dienen voor gala-maaltijden en bals. Maar dit alles bleek onvoldoende om den zin voor vorstelijk feestvertoon, welken prinses Wilhelmina met haren echtgenoot deelde, te bevredigen en reeds rees het plan tot den aanbouw van een geheel nieuwen vleugel aan de zuidzijde, die geheel voor cours en bals zoude zijn ingericht en waartoe weinige jaren later ook door de Staten van Holland ten behoeve van hunnen stadhouder werd besloten. Voorgelicht door den prins, die een groot kunstminnaar was en die de beste kunstenaars dier dagen naar den Haag wist te lokken door het doen van bestellingen, begon prinses Wilhelmina belang te stellen in voortbrengselen van kunst. De hofschilder Haag moest haar geregeld teekenles geven en de schilders Spinny en Ziesenis, later ook de beeldhouweres Marie Falconet en de bekende portretschilder lischbein arbeidden in haren dienst. Haar fijne smaak uitte zich vooral in de versiering harer apartementen. De anti-chambre, die naar hare vertrekken leidde! was behangen met tapijtwerk naar schilderijen van Teniers. In hare groote audientie-zaal, welke prijkte met behangsels en gordijnen van wit satijn, geborduurd met Chineesche bloemen, liet zij door den beeldhouwer Wapperson eenen wit marmeren schoorsteen aanbrengen; spiegels en vergulde pilasters kwamen er in de penanten tusschen de i) Ising. Het Stadhouderlijk Kwartier. Haagsche schetsen. Het Stadhouderlijk Kwartier. Prent van 1'. C. La Fargue. ramen en de consoles versierde zij met vazen uit de porseleinfabriek te Berlijn, de trots van haren oom, die er zich op beroemde, dat de Berlijnsche ceramiek toen het beroemde Saksische porselein niet enke evenaarde maar overtrof in sierlijkheid van vorm en fijnheid van coloriet. Met hare hofdames zette de jonge prinses van Oranje ook groote borduurwerken op touw: overhangen voor de deuren, in stijl met de gordijnen en de wandbehangsels, die in 1775 gereed kwamen en toen tusschen de boisures werden geplaatst. Prins Willem V was evenals zijne moeder, prinses Anna van Hannover een groot liefhebber van goede muziek en op de concerten, die de prinses voor hem organiseerde in de Oranjezaal van het Huis ten Bosch lieten de beste artisten zich hooren. In het theater stelde zij niet minder belang. Zij bezocht het trouw en het Haagsche tooneel was zeer goed bezet, schreef zij aan haren oom, zoo goed zelfs, dat de keizerin van Rusland haar de beste krachten trachtte af te winnen. In den besloten hofkring trad de prinses van Oranje ook gaarne zelve op in de een of andere klassieke rol. Zij was er trotsch op, dat de prins haar deed afschilderen in de rol van Monime uit Racine's Mithridatc en schepte er behagen in het stuk toe te zenden aan haren oom. Het jaar 1769 was niettemin een zeer droevig jaar voor haar; in hare hoop moeder te zullen worden werd zij teleurgesteld. In de verwachting, dat verandering van omgeving haar afleiding zoude geven van haar leed, nam de prins, die zich sterk aan zijne echtgenoote had gehecht en zich zelfs niet voor dagen van haar scheiden wilde, haar met zich naar Breda, waar dat jaar groote legeroefeningen zouden worden gehouden. Zij woonde nu met haren gemaal zoo trouw de manoeuvres bij, dat zij nu ook zelve wel een regiment zoude kunnen aanvoeren, zooals zij schertsend meldde aan haren oom, die terug schreet in den bloemrijken stijl dier dagen, dat de rol van 1'allas haar toch beter paste dan die van Bellona, daar zij even verstandig was als die eerste godin en veel vredelievender dan de laatste. Hare geneesheeren hadden haar het paardrijden aangeraden, wat weldra hare liefste uitspanning werd. Zij genoot, schrijlings in den zadel gezeten, van lange wandelritten in de omstreken van Breda, die zij nog fraaier vond dan die van 's Gravenhage, en als de prins op de hertenjacht ging, reed zij uit ter valkenjacht. „ Na afloop der groote wapenschouwingen bij Breda vergezelde zij c en w Prinses Wilhelmina in het kamp te Waalsdorp. Teekening van 1'. C. La Fargue, 1771 in het Gemeentemuseum te 's Gravenhage. prins op eene reis naar Brussel en Antwerpen. Zij was daar de gast van prinses Charlotte van Lotharingen, de zuster van keizer Frans I, en van prins Karei Alexander van Lotharingen, den stadhouder der Oostenrijksche Nederlanden. Ook in de daarop volgende jaren reisden zij en de prins veel en gaarne. Zoo brachten beiden een bezoek aan 's prinsen zuster, prinses Caroline, wier echtgenoot, de vorst van Nassau -Weilburg, generaal-majoor in Staatschen dienst, bevelhebber was van Maastricht. Vandaar maakten zij ook een uitstapje naar Luik, Spa en Aken om over Bonn en Keulen naar het Loo terug te keeren. Eene der groote vragen van den dag was toen de vraag over het al of niet wenschelijke der koepokinenting. „In gezelschap hoort men nauwelijks over iets anders spreken." verzuchtte de prinses om dezen tijd in een schrijven aan haren oom en deze antwoordde haar: „Hier begint men nu de kleine kinderen in te enten; maar men had beter gedaan, daar reeds eenige jaren eerder mede te beginnen." De prinses zoude de waarheid dier verzekering ondervinden; zelve was zij niet ingeënt en in December 1769 overviel ook haar de gevreesde ziekte. Ook nu weder was freule von Danckelmann hare getrouwe verpleegster, die trots het gevaar der besmetting niet van haar leger week en zich gedroeg als eene heldin, zooals l'rederik de Groote vol bewondering voor hare zelfopofferende trouw verklaarde. De prinses was geruimen tijd zwaar krank „en na mijn herstel was mijn gelaat geheel veranderd," schrijft zij in hare autobiografische aanteekeningen. Maar de koning haastte zicli haar hierover te troosten; naar men hem stellig verzekerde, schreef hij haar, zoude zij nu niets minder schoon zijn dan vroeger, en had zij slechts twee kleine litteekens op het voorhoofd en één bij den neus behouden, terwijl noch haar tint, noch de fraaie lijnen harer gelaatstrekken hadden geleden: een oordeel, dat door hare latere portretten wel wordt bevestigd. Hare verhouding tot haren echtgenoot was hartelijk en goed, zooals men algemeen ook zeer wel wist. l) In haren eenvoud ontzette zij zich over de tragedie, welke in die dagen werd afgespeeld aan het Deensche hof, waar de koning zijne jonge gemalin, prinses Karoline Mathilde van Hannover verstiet; en er schuilde bittere weemoed onder de scherts, waarmede koning Frederik II, gedachtig aan wat er aan het Pruisische ij Gedenkschriften van een voornaam N'ederlandsch beambte, pag. 62 en 166. YT I L II K I. M X N .v OH A>'GI". EX NAS S AU, VAX PHU1SSES.cnr.cn ■■ cox. VOUVJ. UOOOB. f**-* Prinses Wilhelniina te paard. Prent van R. Yinkeles naar een teekening van 1. Ph. Chr. Hang. hof met prinses Wilhelmina's schoonzuster was geschied en aan de toestanden aan de verschillende kleinere Duitsche hoven, haar antwoordde: „gij hebt wel gelijk, mijn kind, met te zeggen, dat het is alsof geene eeuw als de onze zoo rijk is geweest aan vorstinnen met een verdorven gemoed. Maar weet gij, dat is zoo om Uwe voortreffelijkheid te beter te doen uitkomen. In later dagen zal men zeggen: in dien tijd, toen Europa zoo vele Messalina's, zoo vele Medea's voortbracht, leefde er eene prinses van Oranje, die de goede zeden hoog hield en die een sieraad, eene eer, een roem van hare sekse was." In November 1770 werd het stadhouderlijk paar hun eerste kind geboren, eene dochter, prinses Louise. „Het was of er een nieuwe dag voor mij opging," schrijft prinses Wilhelmina in hare aanteekeningen; „de geboorte van mijn kind gaf aan het leven een geheel andere waarde dat dit tot nog toe voor mij had gehad." Met moederlijken trots meldde zij aan haren oom, dat haar dochtertje met de drie maanden reeds blijk gaf van verstand en oordeel. De koning antwoordde haar: „wij zullen toch nog een jaar zes zeven moeten wachten, eer wij kunnen spreken van verstand en oordeel. Ik wil gaarne gelooven, dat Uw kunstproduct dat van anderen verre overtreft; maar er is tijd noodig voor de ontwikkeling van die plantjes, die om zoo te zeggen in schetsvorm ter wereld komen." I)e prinses erkende, dat haar oom er met recht mede spotte, dat zij bij haar dochtertje van drie maanden van intelligentie had gesproken; maar zij bleef er toch bij, verklaarde zij, dat haar kind er meer blijk van gaf dan andere kinderen van gelijken leeftijd, die zij had gezien. I11 1772 volgde nu de geboorte van prins Willem Frederik, den erfprins, zooals men hem betitelde en in 1773 de geboorte van eenen tweeden zoon, prins Willem Frederik George, gewoonlijk prins Frederik genoemd. > I 1 DERDE HOOFDSTUK. STAATKUNDIGE VERWIKKELINGEN. Bij al haar jong, rijk geluk was er echter ééne zaak, die prinses Wilhelmina voortdurend moeilijker kon verdragen en dat was de verhouding van haren echtgenoot tot diens gewezen voogd, den hertog van Brunswijk, die ook na 's prinsen meerderjarigheid zijnen vroegeren beslissenden invloed op den gang van zaken was blijven uitoefenen. Haar oom had haar bij haar vertrek naar de Nederlanden uitdrukkelijk voorgeschreven zich in alles te houden aan den raad van den hertog van Brunswijk, haren oom van moederszijde. Aanvankelijk was dit der prinses niet moeilijk gevallen. Onbevooroordeeld deelde zij in den beginne 's prinsen gehechtheid aan den man, die, in een uiterst moeilijk tijdsgewricht in Holland gekomen, de handhaver was geweest der rechten van het Huis van Oranje in de Republiek. Ware hij door W ïllem I\ niet voor den dienst der Republiek gewonnen, hoogstwaarschijnlijk zoude dan de staatsgezinde partij in de dagen van het regentschap over den minderjarigen Willem V wel niet hebben verzuimd het oude spel van jöjo—1672 en van 1702—1747 °P nieuw te spelen. De hertog van Brunswijk was toen de trouwe bewaker geweest der rechten, die in 1747 aan den erfstadhouder in beide liniën waren afgestaan en die onder andere vormen bij de grondwet van 1814 aan de nakomelingen van Willem IV zijn gewaarborgd. Gedurende eene lange reeks van jaren was hij de voortzetter geweest der staatkunde van Willem III; en ook sedert s prinsen meerderjarigheid een trouw dienaar van den Staat en van het Huis van Oranje.1) •) Dr. D. C. Nijhoff. De hertog van Brunswijk. Inleiding, pag: \ I. Prinses Wilhelmina wist dit alles zeer goed; haar oom had haar voor haar vertrek uitvoerig ingelicht; maar haar levendige geest kon niet berusten in de al te afhankelijke houding, waarin haar gemaal tegen over zijnen gewezen iii r 1 voogd nieei verKeeren. Reeds in Januari 1769 schreef zij aan haren oom, den koning: „Het is werkelijk niet mijne bedoeling om eene oppositie tegen den hertog in de hand te werken; ik begrijp heel goed, dat dat ongepast zoude zijn en dat een groot deel der natie er mij een verwijt van zoude maken. Maar ik zou willen, dat de prins, die ten volle berekend is om zelf de zaken te leiden, den hertog niet zoo onbeperkte volmacht liet. Mijn goede oom moet nu ook weder nipt denken, dat de . . prins iemand is, die Lodewijk Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. zich op den duur Prent van A. Schouman. . .. ... . maar blindelings laat leiden, want dan vergist hij zich ten eenen male. Zelve kan ik er niet over oordeelen; maar lieden, die het weten kunnen, verzekeren mij, dat het verwonderlijk is, zooals een nog jonge man als hij verstandig en zakelijk oordeelt over alle aangelegenheden des lands en zoo uitstekend als hij daarvan op de hoogte is. Maar als de hertog nog eenige jaren langer dat onbegrijpelijk overwicht over zijnen geest blijft behouden, dan zal dat hem van den loop der dingen vervreemden en hem den lust om er zich aan te wijden doen verliezen; en dat moet hem eindelijk bij de natie in minachting brengen . . , . Ik denk er niet over om hier met geweld tegen in te gaan en ik geloof, dat er geen ander middel is dan zachte overreding om tien prins tot arbeiden aan te zetten, zijne eerzucht te prikkelen en hem te doen gevoelen, hoe vernederend het voor hem is, alles aan een ander over te laten, als hij er zelf ten volle toe bekwaam is. Maar dat is een werk van tijd en ik kan niet alles zoo op eens zeggen. ) Daar kwam nog bij, dat prinses Wilhelmina meende, het den hertog te moeten wijten, dat haar vurig verlangen naar de overkomst harer moeder bij gelegenheid van hare bevalling niet werd bevredigd. „Het was mij beloofd, dat mijne moeder komen zoude," schrijft zij in hare aanteekeningen, „en om mij te sparen, liet men mij de hoop op hare komst tot het laatste oogenblik; maar ik werd laaghartig bedrogen en ondertusschen wist de hertog onder allerlei nietige voorwendsels de reis mijner moeder tegen te houden." Een groote grief was het ook, dat de hertog zich naijverig verzette tegen allen omgang met den prins en de prinses van Weilburg. Prins Willem V en zijne zuster waren zeer innig aan elkander gehecht en ook voor prinses Wilhelmina waren de wederzijdsche bezoeken een groot genot. De brieven van prinses Carohna, die nog op Harer Majesteits Huisarchief worden bewaard, doen het zoo begrijpen, dat het verkeer van deze geestige, levendige vrouwen voor beiden eene behoefte moet zijn geweest. Maar de hertog van Brunswijk duchtte den invloed van den prins van Weilburg als gevaarlijk voor zijn overwicht over zijnen gewezen pupil; zij het ook ten onrechte, want zijn vermeende tegenstander bekommerde zich veel meer om de uitbreiding en verbetering zijner Weilburgsche goederen dan om eene mogelijke politieke rol in de Nederlanden. Prinses Wilhelmina kon het daarom den hertog niet vergeven, dat deze haar en haren gemaal na een bezoek aan Maastricht, waar de vorst van Weilburg gouverneur was, en een daarop gevolgd reisje naar Luik, Spa en Aken, hunne langdurige afwezigheid heftig verweet; „en wij waren in het geheel toch maar drie weken \ an huis geweest," schrijft zij in hare aanteekeningen. -) i) H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag: 373 *) Mes souvenirs. Koninklijk Huisarchief. Het werd derhalve meer en meer haar wensch den prins aan 's hertogs omgang te onttrekken en hem onder andere invloeden te brengen. Een bezoek aan haren oom te Berlijn scheen haar daartoe het beste middel. „Als Uwe Majesteit den prins wilde uitnoodigen de manoeuvres te komen bijwonen," schreef de prinses in October 1771 aan den koning, „zoude zij hem geen grooter genoegen kunnen doen;" en de koning antwoorde haar, dat hij dat volgaarne wilde doen en zelfs 50.000 man onder de wapenen roepen als er hoop was, dat zij zelve dan ook haren gemaal zoude vergezellen ; zij had nu immers te Breda zooveel van legeroefeningen gezien, dat het hem te moede zoude zijn, alsof Penthesilea zelve tot hem kwam. De beroemde Pruisische wapenschouwingen oefenden inderdaad eene groote aantrekkingskracht uit op den prins; Prinses Carolina. maar de hertog van Pastelteekening door J. F. A. Tischbein, in het Rijksmuseum Brunswij te Amsterdam. doeling der prinses doorzag, wist steeds te verhinderen, dat de reis plaats had en legde zelfs moeilijkheden in den weg, als de prinses alleen wilde gaan in de hoop, dat de prins dan wel zoude besluiten om haar te komen afhalen voor de terugreis.1) In den zomer van het jaar 1773 had de reis van prinses Wilhelmina >) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. png: 376. toch eindelijk plaats; maar zij moest alleen gaan, zonder haren gemaal. De prins had den koning op diens herhaalde uitnoodiging geantwoord, dat zijne werkzaamheden in de Republiek hem niet toelieten zich ook maar voor korten tijd buitenslands te begeven. „Ofschoon dat voor buitenstaanders nog weinig merkbaar is," schreef hij, „zijn de eensgezindheid en de eendracht tusschen de verschillende provinciën niet zoo groot als het belang van den Staat wel wenschelijk maakt. Zoo zijn er oneenigheden tusschen de provinciën Holland en Zeeland naar aanleiding van eene kolonie in Amerika en ik vrees zeer voor de gevolgen van deze zaak, die lichtelijk tot eene scheuring in de Republiek zoude kunnen leiden." l) De prinses maakte van de gelegenheid van haar samenzijn met haren oom gebruik om haar hart voor dezen uit te storten. De koning raadde haar aan zich zooveel mogelijk zelve van de staatszaken op de hoogte te stellen, en dan de door haar verkregen kennis aan te wenden om den prins aan de vernederende en voor de toekomst hoogst bedenkelijke overheersching van den hertog te onttrekken, daar eenige tegemoetkoming aan het toenemend verzet tegen de opéénhooping der stadhouderlijke rechten, waarvan de hertog van Brunswijk de naijverige bewaker was, maar die te diep waren geworteld om door eenige wel overwogen concessies wezenlijk te kunnen worden geschaad, door de veranderde tijdsomstandigheden dringend geboden was.2) Want gaandeweg, en in den beginne] bijkans onopgemerkt, was er veel veranderd gedurende het eerste half dozijn jaren sedert prinses Wilhelmina hier hare intrede deed. De ongekende welvaart, die zij bij hare komst nog had aangetroffen en die had geleid tot eene weelderigheid van leefwijze zoo groot als ergens elders in Luropa, nam merkbaar af; de eerste kenteekenen eener algemeene verarming begonnen zich te openbaren. Dit was gedeeltelijk een gevolg van omstandigheden, waaraan men niet veel kon doen, zooals de geleidelijke verplaatsing der stapelplaatsen van handel en nijverheid tengevolge van de voortdurende onveiligheid ter zee.3) Maar algemeen weet men het kwijnen van het handelsvertier aan de regeering onder den invloed van een misnoegen, dat reeds sedert lang in tal van kringen werd gevoeld. De rijk geworden burgerklasse, waaronder talrijke van alle aandeel in het staatsbe- 1) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag: 376 5) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag: 112. ») Dr. J. de Hartog. De Patriotten en Oranje, pag: 36, stuur uitgesloten Dissenters, door de regenten twee eeuwen lang in ondergeschiktheid gehouden, gevoelde behoefte aan bevrijding van door de regeeringsfamilies aangelegden band, aan erkenning rechten en beteekenis. i) Een klimmend verzet in naam der rechten en vrijheden van het volk tegen het autocratisch wanbeheer en de oligarchie der regenten begon zich te doen gelden, aanvankelijk nog steun . kende bij den stadhouder.*) Zoo dit verzet al werd gevoed door de Fransche revolutionaire geschriften als t Esprit des Lois van Montesquieu, dat in 1749 en van le Contrat social van Rousseau, dat in 1762 verscheer, het was er niet door gewekt. Lang voor het Fransche hch op den kandelaar werd gezet, werd hier op goede gronden geeisch dat he volk, de burgerij als een deel van het geheel zoude word n jke . Het volk verlangde invloed op den gang van zaken en herstel zijne grieven, die vele en rechtmatig waren en dat behoefde het niet eerst van anderen te leeren. Het democratisch beginsd datheel 'etsan e is dan het revolutionaire, zat den Nederlanders in het bloed. ) Het v het vrijheidsbeginsel der oude poorters, dat weder opleefde, dier poorters die eeuwen ouder zijn dan de «***,; want het verdient de aandacht, schrijft Prof. Blok, dat nergens in Europa, ook niet in Frank j , nieuwe denkbeelden aangaande de rechten van het volk en van den mensch reeds zoo vroeg vasten vorm hebben aangenomen als ten onzent. Voor men hier nog van Rousseau, van de Encyclopedist© , Amerikaansche omwenteling had gehoord, had men reeds in naam^r souvereiniteit van het volk zich gekeerd tegen een P^ciaat, dat de overblijfselen van den adel gemeene zaak makende, de „ g voerde in stad en land; en had men de verheffing van Willem IV Want"van"nature waren de democraten, wier verzet in hoofdzaak de willekeur der regentenfamilies gold, er niet op uit om dwars te zetten ♦). Tijdens de minderjarigheid van prins \\illen waren zij, die zijnen vader hadden helpen verheffen, goede stadhoudersgezinden gebleven. Van hem, als hij eenmaal de regeering zou e e e aanvaard, bekleed met grooter macht dan één zijner voorgangers, wachtten i) Prof. P. J. Blok. Gesch. van het Ned: Volk. VI. pag: 342>) Dr. J. de Hartog. De Patriotten en Oranje, pag: 69. 3) Dr. J. de Hartog. De Patriotten en Oranje, pag: 71. 4, Dr. 1. de Hartog. De Patriotten en Oranje, pag. 89. zij herstel van al die oligarchische misbruiken, die onder de korte, zwakke regeering zijns vaders en onder zijne eigene langdurige minderjarigheid waren blijven voortbestaan, en waarvan in menig opzicht kon worden gezegd, dat zij geleken op den boozen geest, van welken de Heilige Schrift verhaalt, dat hij, uitgedreven zijnde, wederkeerde met zeven andere booze geesten, boozer nog dan hij zelf '). Toen Willem V de regeering ging aanvaarden, werden tot van den kansel door onhandige lofredenaars verwachtingen uitgesproken, waaraan geen vorst ooit zoude hebben kunnen voldoen. Het gevolg was, dat men hem persoonlijk van alles de schuld gaf. Als hij de diep gewortelde misbruiken niet van stonde aan opruimde, dan was het niet, zoo redeneerde men, omdat hij niet kon maar omdat hij niet wilde. Dat dit van zelf ernstige gevolgen moest hebben, werd in 1781 door van Goens in zijn Politiek Vertoog in een helder licht gesteld. In eenen gemengden regeeringsvorm als die der Engelschen, schrijft hij, is eene voortdurende oppositie onafscheidelijk van de constitutie; maar die oppositie is dan niet tegen den koning doch tegen zijn ministers gericht, „daar integendeel in ons Land alles gerekend wordt door den Stadhouder zeiven te zijn gedaan en alle blaam direct op den Stadhouder terug valt. ' Van de oprichting van eenen erfstadhouderlijken regeeringsraad met verantwoordelijke raadslieden was reeds onder Willem IV ernstig sprake geweest; maar er was niet van gekomen. Tevergeefs wees de graaf van Bentinck, die toen voor dezen maatregel had gepleit, thans ook Willem V op de noodzakelijkheid eener dergelijke instelling. De hertog van Brunswijk, beducht voor den invloed van zulk een officieel lichaam, wilde er niet van hooren en de prins dientengevolge evenmin. Deze laatste meende de zaken te kunnen afdoen met de aangewezen ambtenaren, den raadpensionaris, den griffier, den tresorier-generaal en den secretaris van den Raad van State. Doch ook met dezen liet de samenwerking veel te wenschen over, daar de prins, ofschoon werkzaam van aard en nauwgezet in al wat hij ondernam, weinig regel en methode in zijn arbeid kende. Daar hij niet op vaste tijtien met zijne raadslieden samen werkte, hoopten de stukken zich op, bleven soms maanden aanéén onafgedaan liggen. Ten slotte bleef de hertog ook na zijne meerderjarigheid zijn eenige vaste leidsman, wiens raad in den regel door den prins werd 1) Dr. J. de Hartog. De Patriotten en Oranje, pag. 119. Prinses Wilhelmina. Schilderij van J. G. Ziesenis in het bezit van Z. M. den Duitschen Keizer. Prins Willem V Schilderij van J. G. Ziesenis in het bezit van Z. M. den Duitschen Keizer. opgevolgd en wiens invloed zich deed gelden op elk gebied, ten spijt niet alleen van velen in 's prinsen naaste omgeving, die er zich door verdrongen en miskend achtten, maar ook tot toenemend misnoegen der burgerij. „De prins was een indechiffrabel karakter, had veel goeds, eene prodigieuse memorie en een zeer schoon oordeel, maar vacillant in zijne besluiten. De prins verstond de form onzer Regeering veel beter dan de meeste regenten," verklaarde van de Spiegel in later jaren en in 1782 schreef hij in zijn nota Over de tegenwoordige verdeeldheden in de Republiek: „ondertusschen is er geen prins in Europa, die zoo weinig jouisseert van de aangenaamheden, die een verheven rang en vorstelijke voorrechten kunnen geven, als de prins-erfstadhouder, en er is nauwelijks een middelmatig burger die niet veel meerder rust en minder kwelling heeft. De reden is dat Z. H. door zijnen ijver voor de affaires van 't Land zich te verre laat voeren en alles door eigen oogen wil zien en behandelen: de minste détails van de ontelbare raderen waaruit onze politieke machine is samengesteld worden door hem zelve geëxamineerd: de kleine zaken zoowel als de groote verwaardigt hij met zijne attentie: hij is het eenige middelpunt, waarop alles aanloopt en zijn goedhartigheid maakt hem tot alles even bereid. Dit is een arbeid, waartoe één mensch alleen niet bestand is met welke voortreffelijke vermogens van ziel hij ook begaafd zij en 'tis bovendien een arbeid, die ten gevolg heeft, dat men Zijn Hoogheid responsabel maakt voor alles" :). Met gespannen aandacht nam prinses Wilhelmina de teekenen der tijden waar. De overtuiging, dat het al te vast vertrouwen in den raad van den hertog van Brunswijk haren gemaal verhinderde eene bevredidigende oplossing te vinden voor de toenemende moeilijkheden, waarmede hij had te worstelen, drong zich voortdurend sterker aan haar op. „Mijn plicht, mijne gehechtheid aan mijnen echtgenoot en aan mijne kinderen, de raad, dien Uwe Majesteit mij voor vier jaren heeft gegeven," schreef zij in Maart 1777 aan haren oom, „dat alles te zamen dwingt mij om mij bij voortduring van de zaken op de hoogte te blijven stellen. Ik ben nog in lange na niet zoo ver gevorderd, als ik wel zoude wenschen; dit alles is uiterst moeilijk, als men te doen heeft met iemand, die van nature achterdochtig is. Maar zooveel ben ') G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijue Tijdgenooten. I pag. 5 en II pag. 68. ik toch wel te weten gekomen, dat het belang van het land en de eer van den prins beiden eischen, dat hij zelfstandig optreedt, al kan dat niet zoo op eens geschieden. Als het met den hertog tot een openlijke breuk mocht komen, zoude al het ongelijk aan onze zijde zijn en dat moet tot eiken prijs worden vermeden. De prins mag niet tekort komen aan de gevoelens van eerbied en dankbaarheid, die de hertog met recht van hem kan vorderen. Doch daarom behoeft hij diens raad nog niet blindelings op te volgen en kan hij den moed hebben eene eigene meening voor te staan .... Bovendien is de hertog in het minst niet de geschikte man om een land te besturen, daar hij zich zeiven geheel laat besturen door zijne hartstochten, door zijn drift. Vastheid van wil heeft hij in den grond der zaak niet; eigenlijk is hij zwak van karakter en gaat hij nooit recht op zijn doel af maar altijd langs bijwegen; hij is aan niemand wezenlijk gehecht, ook niet aan den prins. Wat er goeds geschiedt, dat is alles zijn werk, wat er verkeerd gaat, stelt hij op rekening van den prins; die heeft ook niet willen luisteren naar zijnen raad, die heeft willen afgaan op eigen oordeel, heet het dan. Dit portret is niet vleiend; maar ik verzeker U, dat het een welgelijkend beeld is en ik zoude tal van voorbeelden kunnen aanhalen om U te bewijzen, dat ik niet overdrijf . . . Bovendien heeft de hertog bij de meerderjarigheid van den prins van dezen de onderteekening weten te verkrijgen van een acte, waarbij de prins zich verbindt niets belangrijks te ondernemen zonder met den hertog te rade te gaan. Het stuk zelf heb ik niet gelezen; maar dat moet de korte inhoud er van zijn. De prins gevoelt ook wel, dat het op den duur vernederend voor hem is, om zich een juk te laten opleggen door iemand, die er geen recht toe heeft, en hij begint in te zien, dat veel van de moeilijkheden, die hij hier in het land ondervindt, een gevolg zijn van den haat, dien men den hertog toedraagt en waardoor men dan geen onderscheid weet te maken tusschen dezen en den prins . . . ." „Ik heb wel iets gewonnen; maar ik moet nu ook onafgebroken voortgaan," heet het in een volgend schrijven aan haren oom van 28 November van hetzelfde jaar, waarin zij verklaarde niet te kunnen ingaan op 's konings voorstel om nogmaals naar Berlijn te komen. „Het is nu eenmaal mijn plicht om mij te verdiepen in onaangename zaken en te trachten het overwicht te keeren van een man, die ons groote afbreuk doet. Ik moet kennis verwerven, die mij maar al te zeer ontbreekt; de nood is mij opgelegd. Als ik enkel met mijne neigingen te rade ging, zoude ik mij met dit alles zeker niet inlaten. Maar ik win terrein, al is het voet voor voet, en als ik rnij nu verwijderde, dan zoude alles in één oogwenk weder verloren zijn . . . De hertog zoude van mijne afwezigheid gebruik maken om den prins tegen mij in te nemen en hem voor te houden, dat het ongepast is, dat vrouwen zich mengen in regeeringszaken. Dat zoude hem wel niet geheel en al gelukken; maar ik mag het toch niet wagen . . . Bovendien noopt de toestand der finantiën van den prins ons tot groote zuinigheid. Hij heeft grooter verliezen geleden dan men algemeen vermoedt. Zijne schulden nemen met het jaar toe en wat moet dat in de toekomst worden ? Een stadhouder zonder crediet, wien de handen gebonden zijn door geldgebrek, zoude al een heel treurige rol spelen en dat zoude eerlang het geval zijn, als geene strenge orde wordt gesteld op die zaken . . . x) „Om dezen tijd", schrijft de prinses aangaande het jaar 1778 in hare autobiografische aanteekeningen, 2) „om dezen tijd begon de prins mij meer en meer in zijn vertrouwen te nemen; hij legde mij bijna alle belangrijke stukken voor, ook zonder dat ik er om vroeg". Op sommige concepten van brieven en stukken in Harer Majesteits Huisarchief staat nog door de eigen hand der prinses aangeteekend: „ik kan slechts laudeeren en approuveeren". Ook bleef de prins niet onkundig van hare meer en meer eene staatkundige beteekenis aannemende briefwisseling met den koning van Pruisen. Hij wenschte die zelfs, verzekert de prinses in hare aanteekeningen, en dat de prins die goed keurde, blijkt ook uit enkele korte briefjes, die nog op het Koninklijk Huisarchief worden bewaard. 3) In het jaar 1778 wist de prinses zelfs van haren echtgenoot te verkrijgen, dat deze, tegen den wensch van den hertog van Brunswijk in, met een verzoek om advies den toestand der Republiek aan den koning van Pruisen bloot legde. De heerschende spanning was toen nog toegenomen door het uit- *) Dr. H. L. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag. 378 en vgg. 2) Mes Souvenirs. Koninklijk Huisarchief. 3) De prins aan de prinses. 8 October 1782. Je suis enchanté de votre lettre et je n'y ai pas la moindre remarque. Je vous ai bien des obligations de ce que vous avez écrit au Roi et si ceci ne désille pas les yeux du monarque,. rien au monde ne le fera. breken van den Noord-Amerikaanschen vrijheidsoorlog, die niet enkel de warme belangstelling der democraten wekte, maar ook hunne ergernis over het feit, dat die veel bewonderde Amerikanen in de oogen van den prins en van diens hof niets anders waren dan rebellen. Bovendien konden de groote kooplieden het niet verkroppen, dat de prins zich verzette tegen hunne pogingen om voordeel te trekken van den krijg door aanvoer in de Amerikaansche koloniën van bij de tractaten met Engeland verboden goederen, en tegelijkertijd onwillig bleek om mede te werken tot eene toenadering bij Frankrijk, den machtigen bondgenoot der Amerikanen, welke toenadering vurig werd begeerd door de verschillende fracties van ontevredenen, die thans vereenigd begonnen op te treden als de Patriotten, de ware vaderlanders. De Franschen gezant wist van deze stemming met groote behendigheid gebruik te maken om de publieke opinie nog meer tegen den stadhouder op te zetten, in de hoop zoo eene verwijdering, kon het zijn eenen oorlog, tusschen de Vereenigde Provinciën en Engeland te bewerken. Hardnekkig echter verzette zich de prins tegen dit politieke drijven, waardoor Engeland, niet minder dan door den smokkelhandel, als het ware tot eenen oorlog werd getergd. Dat hij tot eiken prijs eene botsing met Engeland wilde voorkomen, was echter niet zoozeer omdat hij Engeland wilde ontzien of Frankrijk dwarsboomen, doch omdat hij maar al te goed wist, dat ons land niet voldoende was gewapend om de kansen van eenen oorlog te kunnen trotseeren. In eene uitvoerige memorie zette de prins den koning van Pruisen dit alles uitéén. Deze antwoordde hem tamelijk kort, dat hij in zulke ingewikkelde omstandigheden niet raden kon: de prins moest zooveel mogelijk toegeven aan de eischen der Patriotten betreffende de staatsrechterlijke positie en de buitenlandsche staatkunde der Republiek, allen schijn van Engelschgezindheid vermijden, op goeden voet blijven met het Fransche hof en zijne populariteit vermeerderen zoowel door eene flinke houding als door onpartijdigheid in het begeven van posten en waardigheden, ten einde de gematigde Patriotten voor zich te winnen. *) Aan de prinses schreef de koning nog nader, dat de Republiek zich zelve moest eerbiedigen en hare onzijdigheid handhaven zonder Frankrijk of Engeland naar de oogen te zien; dat zij om van geen van beiden Prof. F. J. Blok. Gesch. v. h. Ned. Volk. VI. pag. 419. 4 T de slaaf te worden zich moest wapenen ter zee. Maar bij de weerloosheid, waarin de opkomende binnenlandsche tweespalt het land liet wegzinken, beteekende deze raad feitelijk niets anders dan een raad tot toenadering bij Frankrijk. Want, zooals de koning er nog aan toevoegde, de onzijdigheid der Republiek werd wel door Frankrijk maar niet door Engeland bedreigd; en de prinses moest wel bedenken, dat branknjks welgezindheid de eenige overgebleven steun was van het erfstadhouderschap tegen den binnenlandschen vijand, die anders ontwijfelbaar door Frankrijk tegen den prins zoude worden los gelaten.1) Maar op het denkbeeld van toenadering tot Frankrijk, waartoe door haren oom, zooals zij zeer goed wist, ook niet zonder eigen politieke bijbedoelingen werd geraden, ging de prinses niet m. f ,, Trsc?," genoot meende zij, dat het de ondergang van het erfstadhouderschap zoude zijn, wilde men eenen oorlog ondernemen tegen de Mogendheid die het Huis van Oranje altijd in de Republiek had gesteund en dat nog wel in verbond met de macht, die het steeds had willen onder graven.2) Zij was bovendien niet iemand om door anderer oogen e zien, door die van haren hoogvereerde.! oom zoo min als door die van hare oude gouvernante, de freule von Danckelmann zooals zij volgens de algemeen gangbare overlevering nog lang zoude hebben gedaan Dat ernstig denken haar tot een zelfstandig oordeel bracht, dat bewijst 00 wel de fraaie marmeren buste, thans in het Mauritshuis, d.e de transche beeldhouwen» Marie Falconet in deze jaren van strijd en spanning van haar beitelde, en waarvan de fiere, opgeheven wending van iet jne 100 c op den fraaien, half ontblooten hals, de besliste trek om de vast op één gesloten lippen, de levendige oogopslag wijzen op een kracht,g geestesleven, dat op het portret van Spinny uit de eerste dagen na hare aankomst in de Republiek nog geheel ontbreekt Gedurende de jaren vol spanning van 1778 en 1779 ge u te ie c en er stadhouder nog inderdaad eene botsing met Engeland te voorkomen. Hij wist zelfs te bewerken, dat de Republiek toetrad tot het verbond van Denemarken, Zweden en Noorwegen ter handhaving eener gewapende neutraliteit; maar zoo van dit verbond al eenigen steun was te verwachten voor onzen weerloozen Staat, de Engelsche regeer,ng zag er 11 Dr H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag. 142- • Diaries and Correspondance of james Harris, Earl of Malmesbury. II. pag. 79- I è eene nieuwe beleediging in, nadat reeds niet was voldaan aan de vordering tot terugzending der Schotsche troepen in Staatschen dienst, aan de maar al te gegronde verwijten over den onderstand in wapenen en ander noodzakelijk oorlogsmateriaal door den Nederlandschen handel trots de gesloten tractaten den opstandelingen verleend, en vooral aan de klacht over de ontdekking van het ontvverp-handelsverdrag door de stad Amsterdam met Amerikanen te sluiten. De oorlog was nu onvermijdelijk geworden en reeds zes weken, nadat hij ons in December 1780 door de Engelschen was verklaard, hadden dezen zich meester gemaakt van meer dan twee honderd koopvaardijschepen en was het eiland Sint-Eustatius, een der stapelplaatsen van den Nederlandschen handel, hun in handen gevallen met koopvaarders en oorlogsvaartuigen in grooten getale. Eerlang bemachtigden de Engelschen ook in OostIndië Negapatnam en Bengalen, terwijl de Kaap nog juist in tijds voor ons werd gered door eene Fransche vloot, die ook Ceylon en Java voor ons wist te behouden, maar niet kon verhinderen, dat alle verkeer met die koloniën door de Engelsche kruisers bleef afgesneden. Nu de zaak zoo ongelukkig verliep en men weerloos stond tegenover eenen oppermachtigen vijand, wierp men alle schuld eenvoudig op den prins. Hem en hem alleen weet men den vervallen staat van den Nederlandschen handel, het onvoldoende convooi der koopvaardijschepen, de veronderstelde bevoorrechting van het leger boven de vloot, een verraderlijk heulen met Engeland. Nog jaren later, toen zij als weduwe te Berlijn was gevestigd, gloeide prinses Wilhelmina van verontwaardiging, als zij bedacht, hoezeer in die dagen de bedoelingen van haren echtgenoot waren miskend. In het jaar 1811 schreef zij in eenige door haar opgestelde beschouwingen over het geschrift La Hollande a la fin du i$ieme siècle, bewerkt door eenen Hollander ten behoeve van het laatste deel van Lacretelle, Histoire de France au 18'"'"' siècleJ) naar aanleiding van de daarin voorkomende opmerking: Willem V heeft altijd aangedrongen op de versterking van het leger, „Wat hier wordt gezegd, is volkomen juist; maar zoude men er niet uit kunnen afleiden, dat wijlen de prins versterking van het leger wenschte, omdat hij den 1) Beschouwingen over het Geschrift La Hollande a la fin du i8ième siècle, bewerkt door een Hollander ten behoeve van het laatste deel van Lacretelle, Histoire de France au i8ième siècle, (composé en 1811). Koninklijk Huisarchief. oorlog wenschte en tevens vermeerdering van macht? Dat is een verwijt, dat hem indertijd door zijne vijanden is gemaakt; maar dat hij nooit heeft verdiend. Nooit ofte nimmer heeft de prins den oorlog begeerd, of getracht inbreuk te maken op de constitutie. Toen hij de regeering aanvaardde, hadden leger en vloot gelijkelijk behoefte aan herstel, beide hadden zij geleden gedurende zijne minderjarigheid. Men heeft beweerd, dat hij het leger bevoordeelde ten koste van de vloot: ten koste dus van de koloniën, van de veiligheid van den handel. Maar dat is onwaar. De prins wilde beider belang tegelijk bevorderen, zooals het welzijn der Republiek dat ook eischte. Onder de staatsstukken moeten de bewijzen nog te vinden zijn, dat hij reeds vroeg, zoowel wat betreft de vloot als het leger, voorstellen ter verbetering bij de Staten-Generaal heeft ingediend. Misschien heeft de prins wat warmer gepleit voor het leger, omdat hij daarover in persoon het bevel voerde; maar hij heeft toch altijd geijverd voor eene krachtige verdediging des lands beide ter zee en te land. Als daar niet voldoende voor is gezorgd, dan is het geweest, omdat men niet naar hem heeft willen luisteren. Het staatsbelang gebood beide zaken te behartigen; maar dat wilde men niet inzien, toen Frankrijk allerlei drijfveeren liet werken om de Republiek van Engeland los te maken en het gezag van den erfstadhouder te ondermijnen. Frankrijk had er belang bij om het leger en de barrièresteden te verzwakken en de Fransche gezanten verstonden bij uitnemendheid de kunst om kleinzielige hartstochten op te wekken en individueele belangen dienstbaar te maken aan hun doel. Dat kwam vooral uit tijdens den Amerikaanschen oorlog. Toen is ons ongeluk begonnen, en ik zoude hebben gewild, dat men in dit geschrift nu ook had aangetoond, hoezeer de prins is miskend, zoolang de troebelen duurden.. . . De Fransche gezant maakte toen zeer handig gebruik van de gelegenheid om de Staten-Generaal te doen besluiten tot het verleenen van convooi aan eenige koopvaarders beladen met scheepsammunitie. Dit gaf den doorslag tot den oorlog, die kort daarna door Engeland aan de republiek werd verklaard naar aanleiding van het bekend worden van het geheime tractaat door de stad Amsterdam met de opstandelingen gesloten. Maar ik meen mij te herinneren, dat er slechts grof hout en geene eigenlijke ammunitie op de koopvaarders was en dat grof hout niet was genoemd onder de artikelen, die de Hollanders volgens de tractaten met Engeland gehouden waren in oorlogstijd niet aan de vijanden te leveren. De prins had het kabinet van St. James daarvan in kennis gesteld in het belang der groote kooplieden. Op vage toezeggingen afgaande, vleide hij zich nu ook met de verwachting, dat de Engelschen het convooi vrij zouden laten doorgaan en hij had den regenten hoop gegeven, dat dit ook inderdaad gebeuren zoude. De prins heeft het den Engelschen nooit vergeven, dat zij op zijne vertoogen geen acht sloegen en de Patriotten hebben den prins beschuldigd, dat hij de schepen met opzet den Engelschen in handen had gespeeld." De overwinning bij Doggersbank op 5 Augustus 1781 scheen aan de zaken nog eene ongedachte wending te zullen geven. Ook de prinses tooide zich met de Zoutmansche kleuren en vol opgewektheid volgde zij haren echtgenoot in Mei 1782 naar den Helder tot een bezoek aan de vloot, eer deze op nieuw in zee ging. Hare beide zonen nam zij met zich op den tocht. Gretig greep zij deze gelegenheid aan om de jonge prinsen aan het volk te toonen, terwijl zij meende op te merken, dat men hen onderweg met ingenomenheid begroette. „Mochten zij aan die goede verwachting blijven beantwoorden," schrijft zij in haar reisjournaal. x) „In den beginne hoopte ik, ja was ik er zeker van, dat ik hun eene goede opvoeding zoude geven. Helaas, ik heb sedert mijne krachten wel anders leeren schatten!" Na om vijf uren in den morgen te 's Gravenhage eerst nog de vroegpreek te hebben bijgewoond, kwam zij des avonds om acht uren met mist en storm in den Helder aan, om daar te vernemen, dat 19 Engelsche schepen in het gezicht van het Vlie kruisten en meer nog dan het ongunstige weder een bezoek aan de vloot al te gevaarlijk schenen te zullen maken. Toch wilde zij er niet van hooren dadelijk weder naar den Haag terug te keeren, maar bleef in het Friesche admiraliteitsjacht overnachten, terwijl hare beide zoontjes in hare kajuit samen op den grond eene matras moesten deelen. Den volgenden morgen na afloop van den krijgsraad, gedurende welken de prinses met de jonge prinsen en eenige adelborsten van hunnen leeftijd eene wandeling langs den zeedijk ondernam, werd zij door den schout-bij-nacht van Kinsbergen met diens sloep afgehaald om de voornaamste schepen te bezichtigen. Bij hare terugkomst was de mist weder zoo dik geworden, dat zij de schepen, waar zij langs werd geroeid, en die haar en de prinsen met eereschoten salueerden, niet kon onder- ') Relation de mon voyage au Texel. Koninklijk Huisarchief. scheiden. Daags daarna kwam er bericht van het Ylie, dat de Engelschen nog altijd in zicht waren en schenen te naderen, zoo dikwijls het draaien van den wind dit mogelijk maakte. De prins belegde op een der schepen eenen krijgsraad om te overleggen wat hem te doen stond, zoo de Engelsche vloot op Texel mocht afkomen, vóór hij nog naar den Haag was teruggekeerd. „Men deed mij de eer aan, verhaalt prinses Wilhelmina in haar journaal, „mij tot die vergadering uit te noodigen. Ik aarzelde eerst om aan die uitnoodiging gevolg te geven; maar toen ik er eenmaal was, heb ik ook ronduit mijne meening gezegd en de meerderheid schaarde zich aan mijne zijde, ofschoon de Heer van Kinsbergen een ander gevoelen voorstond. Maar het veronderstelde geval heeft zich ten slotte niet voorgedaan. De Engelschen zijn toen niet tot Texel genaderd." De verwachtingen door den roemrijken zeeslag bij Doggersbank gewekt, werden niet verwezenlijkt. De vloot bleef verder werkeloos trots alle aansporingen tot handelen van den prins; zelfs een tocht naar Brest om zich daar te vereenigen met een Fransch eskader, mislukte en dit deed het misnoegen der Patriotten niet weinig toenemen. Hun wrok richtte zich vooreerst meer bepaaldelijk tegen 's prinsen vertrouwden raadsman, den hertog van Brunswijk, dien zij als den bondgenoot, ja zelfs als den huurling van Engeland meenden te moeten beschouwen. Het machtige Amsterdam verklaarde den prins, dat eene goede correspondentie met die stad voor hem eene onmogelijkheid werd, zoolang de hertog hem terzijde bleef. „Er moet absolutelijk een verandering van directie plaats hebben: men behoort hier niet te vleyen maar rondborstig de waarheid te spreken, al is zij onaangenaam om te hooren; raadde van de Spiegel; „de hertog, hoe groot de verplichting zij, die H. H. M. M. en de respectieve provincies aan Z. H. voor dezen betuigd hebben en hoe ongelukkig het zij zonder eenigen schijn van bewijs voor eene opgevatte volksmeening te moeten struikelen, die vorst van wiens wijsheid en ondervinding het Vaderland zooveel diensten zou kunnen trekken, zal moeten toegeven en zich onthouden van raad en influentie in de publieke zaken." *) De prins echter bleef zijn ouden leermeester trouw en deed bij resolutie der Staten-Generaal de beschuldigingen, welke tegen den hertog waren ingebracht voor ongegrond *) G. \\'. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 68. verklaren. Ongestoord echter ging de kabaal tegen den hertog voort. Steeds venijniger werden de beschuldigingen van verraad en omkooping. Anonieme spotprent op het vertrek van den hertog van Brunswijk. In arren moede verklaarde de prins den hertog ten slotte, dat diens tijdelijke, vrijwillige verwijdering hem in de gegeven omstandigheden de beste oplossing scheen. Diep gekwetst begaf de hertog van Brunswijk zich daarop naar zijn gouvernement te 's Hertogenbosch; vandaar \ ertrok hij in 1784 op bevel voor goed naar Duitschland. Maar de verwijdering van den hertog gaf den prins weinig baat Het was zoo als van de Spiegel schreef, toen hij voorspelde, dat met het vertrek van den hertog niet alles gewonnen zoude zijn: „de misnoegden toonden den Prins Erfstadhouder zelfs te verdenken, als geformeerd op grondbeginsels, die men waant nadeelig te zijn \oor de vrijheid van het land. Zoo lang die waan bij het volk gekoesterd en aangestookt wordt, zal Z. H. nooit iets goeds doen in de oogen der Natie en hij zal voor zich zelfs dagelijks het sensibel ongenoegen hebben, I dat zijne beste daden in een verkeerd daglicht worden aangezien . :) In de verschillende politieke dag- en weekbladen, die toen door de algemeene deelneming aan de publieke zaak in het leven werden geroepen, ging men voort de verwaarloozing der vloot met schrille kleuren af te schilderen en althans in het heftige oppositieblad, De Post van den Nederrhijn, geschiedde dit op eene wijze, die bijzonder beleedigend was voor den prins in zijne waardigheid van Admiraal-Generaal. De uitgever van dit blad werd deswege in rechten betrokken; maar tot hevige verontwaardiging der Oranjegezinden vrijgesteld van straf. Tevergeefs diende de prins bij de Staten-Generaal een breedvoerig overzicht in van de gedurende zijn Admiraal-Generaalschap voorgestelde, genomen en uitgevoerde besluiten aangaande de zeemacht, zich beroepende op de onmogelijkheid om in enkele weinige maanden te herstellen, wat gedurende eene halve eeuw lang was verzuimd en in herinnering brengende de voorstellen, welke hij reeds sedert jaren met aandrang had gedaan, maar waaraan voor het uitbreken van den oorlog nimmer behoorlijke aandacht was gegeven. Tevergeefs ook stelde hij, mede op aandringen van prins Wilhelmina, die reeds lang eene betere regeling van werkzaamheden had gewenscht, een Departement der zaken van Marine van Zijne Hoogheid in, bestemd om hem bij verdere leiding der zeezaken bij te staan en een uitgangspunt te worden van eenen erf-stadhouderlijken regeeringsraad met verantwoordelijke raadslieden, als waartoe de nu overleden graaf Bentinck reeds herhaaldelijk had geraden: — het wantrouwen in den prins had thans te groote afmetingen aangenomen om door dergelijke maatregelen te worden verzoend; en deze uitstekende maatregel, waarvan vooral de prinses zich zooveel goeds had voorgesteld, ging onopgemerkt voorbij onder den indruk, die in September 1781 werd gemaakt door het berucht geworden pampflet Aan het volk van Nederland! 2) De korte inhoud van dit schotschrift kwam daarop neder, dat de prinsen van Oranje dwingelanden en verraders waren en het altijd zijn geweest. Van Willem V in het bijzonder heette het, dat hij van alles de schuld had, dat er geen kwaad was in eenige stad, dat hij niet had gedaan, 1) G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 68. 2) Prof. P. J. Blok. Gesch. v/h. Volk van Ned. VI. pag. 388. dat hij zich vergreep aan de privilegiën der steden en de minste openbaring van vrijheidszin onderdrukte; dat hij met den koning van Engeland had samengespannen om onzen koophandel te beletten voordeel te trekken uit den Amerikaanschen oorlog; dat hij geen enkel artikel van eenige wet ongeschonden liet en er voor zorgde, dat in de Staten-Generaal, in den Raad van State, in de Admiraliteit geene andere mannen zitting kregen dan die hem hunne stemmen hadden verkocht; dat hij een willekeurig en onbeschaamd gebruik maakte van het stadhouderlijk recht van pardon, het leger honger liet lijden en door het gansche land zijne aanbrengers en verklikkers had; dat hij de natie achterdochtig maakte en dat hij het land aan Engeland had verraden en verkocht; dat er derhalve niets anders overbleef dan naar de wapenen te grijpen en het land van zulk een wanbestuur te verlossen, al zoude er burgerbloed voor moeten stroomen. Dat de Staten strenge plakkaten uitvaardigden tegen de verspreiding van dit geschrift en eene aanzienlijke premie uitloofden voor de aanwijzing van den schrijver of van den drukker, richtte niets uit. Binnen weinige weken verscheen een tweede druk, gevolgd door tal van andere; men schreef het boekje uit, las het in „expres daartoe aangelegde leesgezelschappen," terwijl in eenen stroom van andere pamphletten het goed recht der meeningen van den schrijver, die toen onbekend bleef, werd verdedigd. In een dier volgende geschriften werd zelfs voorspeld: „eerlang zullen Brutussen opstaan om stoutmoedig het hart te doorboren van het Monster, dat steeds voortvaart om alles aan zijne heersch- en wraakzucht op te offeren. Op zulk eene wijze moet eindelijk het gevloekte Huis van Oranje te gronde gaan, een Huis, dat van den beginne onzer opkomst niet anders dan ten koste onzer vrijheid is groot geworden. Het lang getergde geduld des vrijen Bataviers zal in eene afgrijslijke woede veranderen en niet bedaeren voordat zij hunne billijk ontstoken wraake in het bloed des Geweldenaers hebben gekoeld." Die heftige beschuldigingen en verwijten, herhaald in tal van schotschriften, waarin ook 's prinsen particulier leven op de ergerlijkste wijze werd aangerand, begonnen toch hier en daar onrust te verwekken en weerspraak te vinden, ook bij sommigen, die niet tot de aanhangers van den erfstadhouder behoorden. Reeds in 1779 was 'n c'e Vaderlandsche Letteroefeningen door „eenen grijzen Hollander" voorspeld, „dat dit alles moest uitloopen op het verlies onzer onafhankelijkheid in op eene onderweg a,„ Franss, %■? Anonieme zinneprent. worden,'' heet het elders, „of er wordt een verkeerde draai aan gegeven; met één woord alles is volgens die lieden landverraad. Zijneer geene schepen, (die men volgens Zijn Hoogheids raad reeds zeedert lang had moeten bouwen), 't is landverraad. Konnen de weynige schepen, die men thuys heeft, nietteegenstaende er dag en nacht aan gewerkt wordt, niet zoo terstond gereed zijn/tis landverraad. Is er gebrek aan matrozen enonderofficieren nietteegenstaende de grootste Encouragementen, 't is landverraad. Waayt de wind uyt het Noord-westen en verhinderd het uytloopen der schepen, 't is landverraad. Ja i) Dr. J. de Hartog. I)e Patriotten en Oranje, pag. 14°- zelfs tot de zeedampen en scheepsziekten, alles is in eén woord is landverraad." Maar wat vermochten bedaarde redeneeringen of scherpe spot op een klimmend fanatisme, dat naar geene rede luisteren wilde, op heethoofden, die, zooals prinses Wilhelmina schreef aan haren oom, ,,eerst aangezet en opgehitst door den Franschen gezant, ten slotte verder gingen dan deze zelf wenschelijk achtte; en nu zoo door het dolle heen waren, dat de gezant geen stuur meer had over hunne handelingen, die zijns ondanks tot alle denkbare uitersten konden leiden." l) Bovendien werden deze opgewonden geesten nog geprikkeld door de grofheden, waarin de Oranjelui die der Patriotten evenaarden, door de spotprenten, waarop deze laatsten als keeshonden werden afgebeeld en dan in de onderschriften uitgemaakt voor godverzakers, voor duivelskinderen, voor het uitvaagsel van het menschdom, vervolgd door het hemelsch vuur, terwijl de prins met zijn gezin gelauwerd werd door de faam. Wat de gisting nog op bedenkelijke wijze deed toenemen, dat waren de bededagen, die in het jaar 1782 met het oog op den nog altijd voortdurenden oorlog met Engeland door de overheid werden uitgeschreven. Die bedestonden boden den eenen predikant de welkome gelegenheid om Oranje hemelhoog te verheffen, den anderen om dien naam diep te vernederen. Hier werd gebeden, dat God den prins onder het oog mocht brengen, dat hij den roem en den luister van zijn Huis had te danken aan de welwillendheid van het Nederlandsche volk. hem ijver schenken en wijsheid in het volvoeren van de \aderlandsche besluiten der Staten, opdat zijn naam nog eenmaal een zegen mocht worden voor eiken vrijen Nederlander, — terwijl zulk een bidstond werd besloten met het zingen van eenig vers uit een der vloekpsalmen, als uit psalm 109: Verklaar hem schuldig in het gerichte; Verdrijf hem van Uw aangezichte; Houd zijn gebeden zelfs voor zonden : Hij heeft zich tegen God verbonden. Verkort zijn dagen, vel hem neer, Een ander neem' zijn ambt en eer. i) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag. 267. Elders ging men uitéén onder het zingen van psalm 37 : God roeit hen uit, die 's vromen rust verstoren; Want die den Heer verwachten met geduld, Zien 't aardrijk zich ten erfbezit beschoren; Verbeid den stond, die beider lot vervult En tracht dan 't zaad der boozen op te sporen, Waarvan gij plaats noch voetstap vinden zult. Het was waarlijk geen wonder, dat prinses Wilhelmina ook van deze laatste soort van bedestonden in het journaal van haren tocht naar Texel verklaarde, dat zij die bidstonden meer bijwoonde tot stichting der gemeente dan tot eigen stichting. n Prinses Wilhelmina. Borstbeeld door Marie Anne Falconnet, in het Mauritshuis te 's C.ravenhage. VIERDE HOOFDSTUK DE CRISIS Op allerlei wijzen trachtte men de denkbeelden, welke in de v ugschriften van den dag werden gepredikt om te zetten in a en. e pensionarissen de Gijselaar van Dordrecht, van Berckel van Amsterdam, Zeebergh van Haarlem grepen in overleg met den heft,gen patriot van der Capellen en zijne Overijsselsche vrienden, daarbij openlijk gesteun door den Franschen gezant, iedere gelegenheid aan om den prins den voet dwars te zetten. Hun gaf vooral aanstoot, dat de .erfstadhouder die immers de eerste dienaar de Staten was, recht van invloed had op de samenstelling dier Staten. Voorloopig waren zij nog wel gene.g den ouden erfstadhouderlijken regeeringsvorm te behouden; maar de invloed van de „verdervende hand" van den erfstadhouder moe t worden geweerd; alleen „de uitvoerende macht der orders, welke hij van de Staaten ontvangt," mocht den prins worden gelaten. ) Daartoe was allereerst noodig de opheffing zijner rechten op de keuze^ der steddq e overheden. In het voorjaar van 1783 w,st men verschillende steden (waaronder Alkmaar) te overreden om te weigeren de recommandatie van den prins voor de nieuwe regeeringsleden in aanmerking te nemen. Ook wat betreft de leiding der buitenlandsche aangelegenheden bleek het weldra, dat het niet meer de prins was, die regeerde, maar dat de patriotten, met name de drie pensionarissen de Gijselaar, Zeebergh en van Berckel. zich van het bestuur der Republiek hadden meester l) G. W. Vreede. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdsnoeten. Authentyk plan der Oppositie. II. pag. 88. gemaakt. Toen Frankrijk, zonder zich verder om onzen Staat te bekommeren, op eigen hand vrede met Engeland sloot, moest de prins er wel in berusten, dat de Republiek zich onderwierp aan de vernederende vredesvoorwaarden, welke haar te Parijs door Engeland werden voorgeschreven. Maar toen, nog voor de vrede met Engeland definitief was geteekend, van de zijde van Oostenrijk, ernstige verwikkelingen dreigden inzake de barrièresteden en de vaart op de Schelde, stelde het driemanschap der pensionarissen vrij wel op eigen verantwoordelijkheid den Franschen gezant een groot alliantieplan voor, waarbij Frankrijk tegen garantie van eenen aanval op de Republiek van de zijde van Oostenrijk, van deze de beschikking verkreeg over hare vloot en over hare koloniën. „Het bestuur der Republiek is thans geheel in de handen van de Heeren Zeebergh, de Gijselaar en van Berckel," meldde de Engelsche gezant Harris, die na het sluiten van den vrede met Engeland in den Haag was gevestigd, aan zijne regeering. ,,De raadpensionaris van Bleiswijk speelt enkel nog maar eene ondergeschikte rol. Het is daarom van veel meer aanbelang om te weten te komen, wat er tusschen die drie verhandeld wordt, dan om te vernemen, wat er in de vergaderingen der Staten-Generaal geschiedt. Ik kan L de verzekering geven, dat het voornaamste doel van het driemanschap is de ter zijde stelling van den stadhouder; ter bereiking van dit doel moeten bij hen alle andere zaken achter staan, tot zelfs het behoud der afsluiting van de Schelde." x) Het waren uiterst moeilijke dagen voor de prinses. Sedert haar echtgenoot de dagelijksche voorlichting van den hertog miste, had zij zelve haren invloed, maar daarmede hare verantwoordelijkheid zien toenemen, en die verantwoordelijkheid woog haar zwaar. De hertog was aangevallen van eene zijde en op eene wijze, die het haar onmogelijk had gemaakt niet tot op zekere hoogte partij voor hem te kiezen. Dat hij moest worden verwijderd, stond reeds sedert lang bij haar vast: maar zijn ontslag moest zoo weinig mogelijk den schijn hebben van den prins te zijn afgedwongen. Het was dus met hare volle instemming geweest, dat de hertog, toen de publieke opinie zich tegen hem keerde, door den prins niet dadelijk werd opgeofferd; maar tot zijn vertrek, zoodra het ook maar eenigszins kon schijnen een vrijwillig genomen besluit, l) Harris. Diaries. II. pag. 19. had zij veel bij gedragen. Nu zoude zij zelve als raadsvrouw haren echtgenoot hebben bij te staan; maar hoe zwaar bleek die taak. De prins was door de verwijdering van den hertog gekwetst in zijne levendigste gevoelens van gehechtheid; hij verweet zich zeiven bitter, dat hij er zich toe had geleend en uitte dit in een wantrouwen, dat der prinses de uiterste omzichtigheid voorschreef. Hoe diep prinses Wilhelmina dit gevoelde, blijkt wel het best uit een schrijven aan haren oom, waarin zij van haren gemaal een beeld teekent, dat door Dr. Colenbrander is genoemd de beste karakterschets van den prins, die ooit is gegeven. *) „Het is maar al te waar,' schreef de prinses op 14 Maart 1785, „dat eene hoogst gebrekkige opvoeding de volle ontwikkeling van den uitstekenden aanleg, welke den prins van nature eigen was, heeft tegen gehouden en dat zij vrij spel heeft gelaten aan neigingen en gewoonten, die hem ernstig hebben geschaad en hem in de toekomst nog ernstig schaden zullen. Maar men zoude zich zeer vergissen, als men daaruit willen afleiden, dat de prins geen helder inzicht heeft, dat hij zich liefst met beuzelingen bezig houdt, en dat hij de leiding der zaken gemakkelijk overlaat aan wie de handigheid heeft er zich van meester te maken. Integendeel er is niets moeilijkers. Op den langen duur wil hij zich nog wel eens laten overhalen om iets aan anderen over te laten: maar de onoverkomelijke argwaan, dien de hertog in hem heeft gewekt, is de groote hinderpaal om zijn volledig vertrouwen te winnen en hoe omzichtig men ook te werk moge gaan, die argw aan wordt dadelijk wakker, zoodra hij meent, dat men de bedoeling heeft hem te willen leiden. Dan ontsnapt hij, juist op het oogenblik, dat men meende hem te hebben gewonnen en overtuigd. De hertog had hem van zich afhankelijk gemaakt door eene gewoonte van zijne eerste kinderjaren. Niemand anders heeft dezelfde rechten of dezelfde middelen. De inblazingen van den hertog, welke dikwijls in tegenspraak waren met de eigen opvattingen van den prins, hebben zijn karakter gevormd tot een samenstel van zulke zonderlinge tegenstrijdigheden, dat wie hem niet zeer van nabij kent, zich zoo iets niet kan indenken. Zijn hart is goed, zijn oordeel helder en juist; hij overziet de dingen snel in hun geheel. Zijn eenige groote gebrek is die ongelukkige argwaan: die verijdelt telkens de uitwerking der beste raadgevingen. Die argwaan i) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 112. heeft hem gebracht tot de heillooze gewoonte van alles zelf te willen doen en dat leidt dan tot eene onvermijdelijke wanorde in den gang van zaken. Vandaar ook die inconsequenties, die nu eens te overhaast, dan weder te laat genomen besluiten; daarin schuilt ook de oorzaak van die hatelijke beschuldigingen, welke zijne vijanden tegen hem in omloop brengen, en welke maar al te dikwijls gerechtvaardigd worden door den schijn, — alsof hij in staat ware zijn vaderland te verraden en te kort te komen aan zijne verplichtingen jegens de Republiek. Nu ik zijn karakter ernstig heb bestudeerd, ben ik overtuigd, dat hij met vastheid van wil zich zal verzetten tegen al wat hij acht schadelijk te zijn voor de belangen van het land of in strijd met zijn plicht. Maar die vastheid van wil, die ik bewonder, als het geldt de belangen van den Staat, wordt koppigheid, zoodra men ook maar wijst naar zijn oude, diep ingewortelde vooroordeelen; daar kan men niet aan raken zonder hem geheel in opstand te brengen. De prins is in hooge mate gehecht aan eenmaal ingestelde gebruiken en aan al wat werkelijk constitutioneel is, (een beginsel, dat ik slecht in hem prijzen kan.) Niemand heeft zooveel invloed op hem, als wie aan zijn ambt het radicaal ontleent om hem over eenige zaak te onderhouden. Voor dezulken koestert hij van nature een zeker ontzag zelfs. Ik leid daaruit af, dat de zaken zich gemakkelijk zouden laten herstellen, als het bestuur der Republiek beter was samengesteld." x) Maar dat was het juist: wie waren de raadslieden, in wien men vertrouwen kon stellen ? De oude graaf Bentinck van Rhoon, de raadsman nog van Willem IV, was in 1774 overleden en zijn kleinzoon werd door prinses Wilhelmina weinig geteld om zijnen trots, om zijne overhaasting, om zijne onberekenbare vlagen van drift. Van de Spiegel, in later jaren haar liefste raadsman, de man, die in den patriottentijd zulk eene bijzondere verschijning is geweest, omdat zijn staatsmansblik, onbeneveld door partijgevoel en vooroordeel, wist op te merken, dat eenige opofferingen geboden waren, wilde men het wezen van de erfstadhouderlijke macht behouden, 3) — de man, die den prins reeds vroeger had geraden zich te vermannen, zich van den hertog van Brunswijk te ontslaan, toen hij het nog op zijne eigene voorwaarden J) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 300. 2) G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 90. kon doen, om zelf, eer hij er toe werd gedwongen, het besluit te nemen tot een geheele verandering van het stadhouderlijk kabinet, zoodat voor eenen ongrijpbaren, door geene verantwoordelijkheid gebonden raad een in vaste departementen afgedeeld bestuur kon komen, — Van de Spiegel, de raadpensionaris van Zeeland, was te ver af om geregeld leiding te kunnen geven. Van Bleiswijk, de raadpensionaris van Holland, wiens invloed groot en heilzaam had kunnen zijn, was trots al zijne buitengewone kundigheden door zijne karakterloosheid onbruikbaar. Onverdacht was de trouw van eenen de Larrey, van eenen Fagel; maar zij waren geene personen om handelend op te treden. Zoo goed als de prins was de prinses huiverig om in te gaan op de pogingen, welke de Engelsche gezant Harris in het werk stelde om in betrekking te komen met het stadhouderlijk hof; de gansche wereld schreef aan 's prinsen dusgenaamd verraderlijk heulen met Engeland al zijne moeilijkheden toe en de prins nam zich, ook sedert het sluiten van den vrede, voor niets zorgvuldiger in acht dan voor het doen blijken zijner Engelschgezindheid, al was die in zijn hart zoo levendig als ooit. Angstvallig meende ook prinses Wilhelmina zorg te moeten dragen, dat noch in haar gedrag, noch in de houding van het hof, iets viel op te merken, waaruit kon worden afgeleid, dat zij eene andere buitenlandsche staatkunde dan die van de Staten-Generaal zoude hebben gewenscht. Eerst later zoude Harris er in slagen haar vertrouwen te winnen. Met de voorstellen van den rijngraaf van Salm, kolonel in Staatschen dienst, die zich om dezen tijd op den voorgrond drong, meende prinses Wilhelmina zich slechts zeer voorwaardelijk te kunnen vereenigen. De uitkomst bevestigde later geheel wat zij in October 1784 schreef aan haren oom, namelijk: ,,De rijngraaf van Salm is vol van de beste bedoelingen wat betreft de belangen van den prins en van zijn Huis, en hij is er toch ook in geslaagd het vertrouwen te winnen van de voornaamste leiders der kabaal in Holland, de pensionarissen der groote Hollandsche steden. Deze hebben, begunstigd door de omstandigheden en bestuurd door Frankrijk, een overwicht verkregen op den gang van zaken zoo groot als zij zeiven in den beginne nauwelijks mogelijk konden achten; al wat ontevreden is, heeft zich bij hen aangesloten. Maar al zijn zij geslepen juristen, wel bekend met de constitutie der regeering, zij zijn geen berekende staatslieden en nog minder zijn zij in staat de militaire 5 T aangelegenheden te regelen .... De rijngraaf der militaire zaken geheel denkt in den geest wantrouwen weten te ontzien en hen tevens van Salm, die op het stuk van den prins, heeft hun zoo ver te brengen, dat zij zeiven hebben verklaard, versterking van het leger te wenschen en zeiven den prins een voorstel tot aanwerving van troepen hebben gedaan. Ditmaal heeft de prins, in overeenstemming met de oppositie, in het Secreet Besogne der Staten-Generaal voorgesteld om ondershands maatregelen te nemen voor de troepenwerving en dat voorstel is aangenomen... Maar toch trots al die wezenlijke diensten kan ik niet ontkennen, dat de rijngraaf van Salm zich te ver laat voeren door zijn talent, door zijnen ijver, en dat zijne levendigheid van geest hem al te lichtvaardig doet hopen, dat hij bij machte is, de oppositie te doen keeren. Hij zoude licht zelf de dupe kunnen worden van die kabaal, al ware het maar alleen, omdat hij geen begrip heeft van ons samengesteld staatswezen en vergeet, dat de oppositie niet steunt op bepaalde personen, maar diepe wortels heeft in al de provinciën. Al kon men de pensionarissen winnen, dan ware daarmede de partij wel verzwakt, maar niet vernietigd; ofschoon het ook weder waar is, dat de bron van al het kwaad in Holland ligt en het reeds veel gewonnen Frederik Rijngraaf van Salm. Prent van D. Veelwaard naar een borstbeeld van Schepp. I Prinses Wilheltnina. ware, indien men daar onderling verdeeld raakte .... Ik meen daarom, dat wij den rijngraaf moeten ontzien; dat hij van grooten dienst kan zijn; dat hij reeds eenig recht heeft op onze erkentelijkheid; maar dat wij hem moeten blijven leiden, hem voorlichten en hem niet meer vertrouwen schenken dan wijsheid en rijp beraad voorschrijven." l) Om voor haren gemaal gegevens in te winnen en raad en om zijne zaak te kunnen bepleiten, waar zich slechts de gelegenheid bood, onderhield prinses Wilhelmina thans eene uitgebreide briefwisseling. Zoo stond zij in schriftelijk verkeer niet alleen met haren oom, den koning, maar ook met haren broeder, wiens troonsbestijging nu niet meer ver af kon zijn, met den Pruisischen minister Herzberg, met haren oom prins Hendrik, die op dat pas door den koning van Pruisen met eene zending belast, te Parijs vertoefde. Aan dezen laatste schreef zij in December 1784, toen de verwikkelingen met Oostenrijk in zake de barrièresteden en de vaart op de Schelde een dreigend aanzien schenen te nemen: „Een koerier brengt ons daar het bericht, dat 40.000 Oostenrijkers op weg zijn naar de Nederlanden.... Ik durf nog hopen, dat de Republiek het uiterste zal doen om zich staande te houden en het dus te verdienen, dat men haar steunt. Tot nog toe is de stemming goed; maar onze middelen zijn beperkt en als de Republiek aan zich zelve blijft overgelaten, moet zij wel verpletterd worden. Dat is eene uitgemaakte zaak. Ik leg U onze belangen dus ernstig aan het hart. De groote steen des aanstoots", (de hertog van Brunswijk) „is uit den weg geruimd en het zal nu moeten blijken of onze tegenstanders het werkelijk alleen op dezen hadden voorzien en niet op den prins en zijn Huis. Ik wenschte wel, dat ik dat kon gelooven, hoe ongeloovig ik op dat punt ook zijn moge, en dat zeker niet zonder reden; maar ik moet erkennen, dat de mogelijkheid bestaat, dat de buitenlandsche verwikkelingen aan de binnenlandsche aangelegenheden nog eene ongedachte wending geven; en misschien kan de prins dan weder langzaamaan de overhand op onze tegenstanders verkrijgen. Maar de grootte en de verscheidenheid onzer moeilijkheden zijn, als men alles wel overziet, meer dan mijn goede oom het zich zoude kunnen indenken. Daarvan kan uwe Koninklijke Hoogheid echter vast verzekerd zijn, dat de prins volkomen te goeder trouw zich houdt aan Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd II pag. 293 het tegenwoordige systema", (de door het drijven der pensionarissen tot stand gekomen alliantie met Frankrijk), „en dat hij geene oppositie zal voeren tegen Frankrijk, zoolang men daar ten minste niets van hem vordert, dat strijdig is met zijn plicht, en dat mag men immers zelfs niet veronderstellen. De prins zal thans de eerste zijn om zooveel in zijn vermogen is aan alle billijke eischen van die mogendheid te voldoen. Wat betreft de vleiende woorden, welke Uwe Koninklijke Hoogheid mij gelieft te zeggen, dat is meer dan ik verdien en meer dan ik begeer. Als ik slechts onopgemerkt het goede kan doen en dat helpen verwezenlijken, dan is mijne eerzucht volkomen bevredigd l). Het waren woelige dagen, waarin de prinses dit schreef. In den Haag en te Rotterdam had het volk zich overgegeven aan luidruchtige betoogingen van zijn „Oranjezucht", waarbij de schelle stemmen van vrouwen als Kaat Mossel goede diensten deden; en van deze opschuddingen werd door de patriotten met groote handigheid gebruik gemaakt om nog luider dan te voren den noodkreet te doen weerklinken, dat het land in gevaar was en dat de vrijheid van het volk werd bedreigd. Eene algemeene volkswapening werd door hen gepredikt en overal verrezen Exercitie-genootschappen. Duizenden, verlokt door de zes a zeven gulden 's weeks, die zij met soldaatje spelen konden verdienen, waren alom in den lande bezig zich te oefenen in den wapenhandel. Het heette wel, dat die Exercitie-genootschappen werden opgericht uit vrees voor de booze plannen van Keizer Jozef II ten aanzien der barrière-steden en de vaart op de Schelde; maar het was toch een openbaar geheim, dat zij in werkelijkheid moesten dienen om de burgerij te wapenen tegen eenen veronderstelden aanval van het krijgsvolk van den prins; en dat de uit de leden dezer Exercitie-genootschappen gevormde vrijkorpsen een tegenwicht moesten vormen voor de schutterijen, die voor het meerendeel Oranjegezind waren. Die vrijkorpsen ondernamen weldra ongeloofelijke dingen in naam van de Vrijheid, van het recht, van het vaderland en van wat zij de constitutie noemden. De democratische stroom sleepte alles van zijne plaats en met zich mede. Alles raakte uit zijn verband en ieder deed wat goed was in zijne oogen. In September 1785 kwam het zelfs zoo ver, dat Gecommitteerde Raden op last der Staten van Holland buiten voorkennis van den prins ter voor- ') Koninklijk Huisarchief. koming van mogelijke onlusten aan het Haagsche garnizoen bevel gaven patrouilles rond te zenden. Op het protest van den prins, die meende, dat hem alleen het recht toekwam om bevelen aan het garnizoen te geven, werd geen acht geslagen. l) De prins achtte na deze openlijke aanranding van zijn stadhouderlijk gezag voor zich en de zijnen een langer verblijf in den Haag onmogelijk. Terwijl hij zijn gezin naar Friesland zond, vertrok hij zelf naar Breda, waar zijne tegenwoordigheid te midden der troepen om de nog altijd hangende geschillen met Oostenrijk wenschelijk scheen. Meteen bezwaard hart verliet de prinses de residentie. In een onderhoud met den Engelschen gezant Harris, weinige oogenblikken voor haar vertrek, verklaarde zij, naar deze verhaalt: „De lotsbeslissing aangaande het Huis van Oranje is thans zeer aanstaande. Geen interventie, geen bijstand kan ons meer redden; een samenloop van onvoorziene omstandigheden, gebrek aan goede verstandhouding onder onze aanhangers, weifelen en besluiteloosheid onzerzijds, wat wij pas inzien nu het te laat is, hebben ons gebracht in moeilijkheden, die wij nimmermeer te boven kunnen komen. Ik wanhoop niet uit zwakte of uit somberheid, maar omdat ik door gezet nadenken daartoe ben gebracht. Bedrogen en verraden aan alle zijden hebben wij den vollen omvang van den toeleg onzer vijanden eerst te laat ontdekt en tegelijkertijd ook de onbetrouwbaarheid en de flauwhartigheid onzer vrienden. Ik verlaat thans den Haag om er wellicht nimmer weder te keeren. Binnen enkele dagen zal men den prins ook den laatsten schijn van gezag hebben weten te ontwringen en ik weet, hij is te groot van hart om een stadhouder en peinture te willen zijn. Het leven van staatkundige onrust, dat ik de laatste jaren heb moeten leiden en waarin ik den prins zag deelen, laat mij ongevoelig voor het vooruitzicht, dat mijne kinderen staan verdreven te worden uit het erfdeel hunner voorouders. Zij zijn nog te jong om te weten wat teleurgestelde eerzucht is en om het verlies van den rang, dien zij nu nog bezitten, te betreuren. Ik vertrouw, dat zij gelukkiger zullen zijn in minder schitterende levensverhoudingen .... Men heeft mij dikwijls willen overhalen, en men heeft het dezen morgen weder met bijna onbescheiden aandrang gedaan, om mijne belangen en die mijner kinderen te scheiden van die van den prins. Maar daarin zal ik l *) Prof. P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederlandsche volk VI pag. 442. 1 nimmer toestemmen. Mijne principes verbieden het mij, en al ware dat zoo niet, ik ben niet zoo bekrompen van inzicht, dat ik niet zoude weten, dat verdeeldheid in het Huis van Oranje slechts den ondergang daarvan zoude verhaasten. Soms heb ik wel eens gewenscht, dat de prins eigenschappen hadde bezeten, die de zijne nu eenmaal met zijn; maar die gedachte mag op mijn handelen geenen invloed hebben. Ik ben gehouden zijn lot te deelen, welk het ook zijn moge; en ik bid God mij te bekwamen om het met vastheid en onderwerping te doen." x) De prinses wist, dat haar echtgenoot streed met sombere gedachten; dat de in de heftige schotschriften onomwonden gepredikte vorstenmoord hem beducht maakte eenmaal het lot van koning Karei I van Engeland te moeten deelen. Bovenal echter verontrustte het haar, dat de prins, in het levendig besef der zwakke staatsrechterlijke positie van het erfstadhouderschap met zijne kwalijk omschreven rechten en verplichtingen, eigenlijk niets liever wilde dan afstand doen van alle ambten en waardigheden in de Republiek om zich terug te trekken op zijne bezittingen in Duitschland, waar zijn rang als rijksvorst aanzienlijk genoeg was om hem schadeloos te stellen voor wat hij in de Republiek prijs gaf; daarbij hield hij zich overtuigd, dat als hij met zijn gezin het land verliet, het volk zoude opstaan en hem in triumf terug brengen. Van alle zijden werd prinses Wilhelmina thans bestormd met goeden raad. De Pruisische minister Herzberg ried haar den prins met tegen te houden, als hij gaan wilde; de prinses moest dan als gouvernante achterblijven en trachten te regeeren met de pensionarissen, die, naar hij verklaarde te weten, bereid waren haar in die waardigheid te erkennen. Nog sterker liet haar broeder de kroonprins van Pruisen zich uit; hij noemde 's prinsen vertrek bepaald noodzakelijk en meende, dat zonder diens, althans tijdelijke, verwijdering geen heil te verwachten was; het zoude dan ook spoedig blijken, meende hij, hoezeer de prinses, alleen gelaten, het algemeene vertrouwen genoot. Haren broeder antwoordde de prinses kortweg, dat zij tot een vertrek van den prins niet wilde raden; de vooruitzichten harer kinderen zouden er niet bij winnen en men moest zich geene valsche voorstellingen maken van hare populariteit; zoodra zij aan het hoofd der zaken kwam te staan, zoude de oppositie haar evenmin ontzien als haren echtgenoot, het was nu ') Harris. Diaries. II. pag. 97. eenmaal op eene omverwerping van de constitutie aangelegd. Hetzelfde schreef zij aan den minister Herzberg; zij wilde naast den prins geen mederegent zijn; het zoude de oppositie niet bevredigen en de Oranjepartij verdeelen. Pieter Paulus, een der verst zienden en minst bevooroordeelden onder de Hollandsche partijleiders, die reeds vroeger had te verstaan gegeven, dat naar zijne meening de stadhouder zeer wel zich van de hervormingsbeweging kon meester maken, mits hij de democratie in hare rechten erkende en haar vertrouwen won door uit eigen beweging ettelijke zijner rechten te haren behoeve op te offeren, betoogde thans, dat de gewenschte hervormingen van het staatsbestuur best onder een regentschap der prinses konden worden ingevoerd. Daargelaten nog dat ik zulk een stap voor verderfelijk en het geheele plan van Paulus voor onzinnig houd", schreef de prinses aan Herzberg, „kan ik mij de moeite besparen er over te spreken met den prins, die van niets dat naar een bondgenootschap met de democratie gelijkt, wil hooren. De prins moet zich onzijding houden en ieders wettig recht beschermen". *) Het liefst nog luisterde prinses Wilhelmina naar den raad van haren oom, die haar schreef, dat als het eenigszins kon worden vermeden, zij zich niet moest laten scheiden van haren echtgenoot; de patriotten zeiven begeerden immers niets liever dan dat. Hij beloofde zijne voorspraak bij de Staten en bij het Fransche hof en deed ook inderdaad door zijnen gezant Thulemeijer bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Holland aandringen op de erkenning der stadhouderlijke rechten en herstel van den prins in zijn kommando van den Haag. ~) Meer dan dit, dat wist prinses Wilhelmina zeer goed, kon zij niet verwachten van haren oom, die nimmer gezind was geweest ter wille van zijne verwanten in de Republiek zijne staatkundige plannen te wijzigen of zich in moeilijkheden te steken met Frankrijk. Maar waarschijnlijk begeerde de prinses in haar hart ook geen handelend ingrijpen van haren oom en verlangde zij slechts den zedelijken steun van zijnen raad. Aan den Engelschen gezant Harris, die mede in het belang der politiek van zijn eigen land, dat naar eene gelegenheid tot toenadering bij Pruisen begeerig uitzag, haar trachtte te overreden om bij den koning aan te 1) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag: 124. 2| Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag: 140 en vgg. 1 dringen op daadwerkelijken steun, antwoordde prinses Wilhelmina in een schrijven van 2 October 1785: „Ik ken geen ander belang dan dat van den prins en van zijn Huis, en dat is onverbrekelijk verbonden aan het belang der Republiek. Het vaderland mijner kinderen is ook mijn vaderland. Dat is het grondbeginsel, waarnaar ik mijne gedragslijn heb willen regelen en dat maakt mij uiterst nauwgezet in de keuze der middelen, waardoor ons Huis in dit dreigend gevaar nog kan worden gered en het land teruggebracht tot zijn wezenlijk heil. Als ik den koning van den aanvang onzer troebelen den toestand bloot legde, heb ik niets verzwegen en niets tot de zaken toe of af gedaan; ik heb alles afgeschilderd zooals het was; maar ik mocht hem daarbij mets voorschrijven. Eenerzijds verbood mij de hem verschuldigde eerbied hem iets af te vergen, en anderzijds moest ik mijne eigene kieschheid sparen en die van den Staat. Gij weet, hoezeer iedere vreemde inmenging den republikeinschen trots in opstand brengt. Ik wil mij op dit punt aan geen verwijten blootstellen; en hoe groot ook het onrecht, dat men ons aandoet, zijn moge, ik hoop mijnerzijds nooit tekort te komen aan mijne beginselen, die altijd dezelfde zijn geweest als die \ .m den prins". l) Reeds sedert lang gewoon zich in ernstige gevallen streng schriftelijk rekenschap te geven van wat haar te doen stond, stelde de prinses onmiddellijk 11a hare aankomst te Leeuwarden eenige aanteekeningen op.2) Voor haar, blijkt het daaruit, gold vóór alles de vraag: mocht de prins afstand doen van waardigheden, die erfelijk waren in zijn geslacht, waarop zijne kinderen derhalve een recht konden laten gelden : Mocht hij zijne zonen daarvan berooven door eene willekeurige handeling zijnerzijds? In eene opwelling van overhaasting of moedeloosheid mocht hiertoe in geen geval worden besloten, meende zij; eerst als alle andere maatregelen hadden gefaald, mocht men een dergelijk besluit in overweging nemen. Maar dan moest alles worden vermeden, wat ook maar den schijn kon hebben van eene vlucht, zoodat de eer van den prins boven alle verdenking verheven bleef; dan moest worden voorkomen, dat vrienden en aanhangers weerloos achterbleven, overgelaten aan de willekeur van de tegenpartij; maar vooral, en dat was voor de prinses *) Koninklijk Huisarchief. «) Considérations faites a Leeuwarden. 20 October 1785. Koninklijk Huisarchief. van het grootste gewicht, dan moest eene schikking worden getroffen, waardoor terugkeer altijd mogelijk bleef. Daartoe was het noodig te handelen volgens een vooraf wel overlegd plan, waarbij men zeker was van eenige vertrouwde aanhangers, door wier tusschenkomst men in iedere provincie voeling kon blijven houden met de natie. Anonieme prent. De prinses was overtuigd, dat alle hoop op verzoening met de pensionarissen moest worden opgegeven, dat deze niet zouden rusten voor het erfstadhouderschap van alle beteekenis was beroofd. Toegevendheid, berusting in eene Franschgezinde politiek, verwijdering van den hertog van Brunswijk, toelating van patriotten tot de gewichtigste staatsambten, alles was beproefd en niets had gebaat. \\ ilde de prins de rechten, die hij nog in naam bezat, niet geheel verliezen, dan moest hij worstelen voor hun behoud; dan werd het hoog tijd, dat het stadhouderlijk hof zijne vrienden om zich verzamelde en daartoe begon met ze op te zoeken, waar zij scholen, namelijk onder het volk. De prins, en nog meer zijne kinderen, waren bij de menigte weinig van aangezicht bekend; het hof had zich te veel bepaald tot den Haag, tot Breda, tot het Loo en had geene persoonlijke aanraking gezocht met het volk, met de regenten. Dat dit anders moest worden, had de prinses reeds leeren inzien in den zomer van datzelfde jaar (1785), toen de prins ter inspectie der naar de generaliteitslanden gedirigeerde troepen zich voor korten tijd naar Breda begaf en zij met hare kinderen hem op dien tocht had vergezeld. Zij was toen levendig toegejuicht, met name op hare terugreis door Rotterdam, dezelfde stad, die om de zich daar gedurig herhalende Oranjebewegingen door de pensionarissen in eene soort van staat van beleg werd gehouden en waar de prinsgezinden aan de heftigste vervolgingen bloot stonden. Nog grooter was de toeloop en nog luider het gejuich geweest, toen ook de prins, die wat langer in Breda was gebleven, over Rotterdam naar den Haag terug keerde. De ontvangst der prinses te Leeuwarden was eveneens boven verwachting hartelijk geweest. Levendig was zij met hare drie kinderen door het volk toegejuicht. Zij stelde zich hier nu allereerst tot taak om met een vriendelijk voorkomen de nog wankelende Friesche aristocratie te bejegenen en haar zachtkens te winnen tot aansluiting bij de stadhouderlijke partij. Dit scheen inderdaad niet moeilijk, vooral toen de prins na het ophouden der oorlogsgevaren aan de zuidergrens haar naar Leeuwarden was gevolgd. Niet slechts in Friesland, maar ook in Groningen en Drenthe bleek de enkele tegenwoordigheid van den prins reeds voldoende om te doen uitkomen, dat de groote meerderheid der bevolking nog altijd stadhouderlijk gezind was. Eene vervolgens nog door het prinselijk gezin ondernomen reis naar Zeeland deed ook daar de stadhoudeilijke partij zegevieren. Daar was de raadpensionaris van de Spiegel reeds met van Lynden van Blitterswijk werkzaam om de gematigd Oranjegezinden tot aaneensluiting en tot de vorming eener goed georganiseerde partij te bewegen. Tijdens het zevendaagsch verblijf van het hof te Middelburg trachtte hij nu ook de prinses te overtuigen van de noodzakelijkheid van de vorming eener actieve anti-patriotsche partij, samen te stellen uit de zes provinciën tegen Holland, en dat het einddoel dezer partij moest zijn de oude verhouding der Republiek tot Engeland te herstellen. I De prinses, die aanvankelijk met van de Spiegel in het Hollandsch correspondeerde, antwoordde hem eenige dagen later schriftelijk: „in de tegenwoordige omstandigheden blijft aan Z. H. niets over dan zig tragten te sterken door middel van de andere Provintiën tegen de overheersching van eene enkele Provintie en haare kwaade oogmerken, waarvan de gevolgen niet alleen zeer nadeelig moeten zyn voor het Stadhouderschap, maarzin het byzonder ook voor het Vaderland; het is deeze overtuiging die my doet goedkeuren het systema van contraparty, 't welk mij altoos minofmeerrepugneert, omdat ik altoos in het denkbeeld ben geweest, dat niets schadelijker was dan de partijschappen en verdeeldheden te vermenigvuldigen." Maar eer het gelukt was, voegde zij er nog aan toe, de wijze van werken der stadhouderlijke bureaux en daardoor „de kracht en klem van het bestuur" te verbeteren, zoude zij „den prins niet durven aanraaden, dat hij zig uitliet omtrent de herstelling van het oude systeem met Engeland." 1). Niet zonder verwachting van eenen keer ten goede kwam het stadhouderlijk gezin op het Loo terug. Het was gebleken, dat de prins nog kon rekenen op den steun van leger en vloot, op dien der schutterijen, op de goede gezindheid der volksklasse, op een groot deel der aristocratie en zelfs der regenten, die zich door de democratie in hunne voorrechten zagen bedreigd, op de sympathie van het meerendeel der predikanten. In de Staten-Generaal was de prins nog tamelijk zeker van vier op de zeven stemmen, terwijl van de Spiegel en de Engelsche gezant Harris hunne ijverige pogingen tot organiseering eener actieve Oranjepartij met goed gevolg voortzetten. De pensionarissen de Gijselaar, Zeebergh en van Berckel. die thans in Holland de leiding der zaken in handen hadden, schenen van deze voorteekenen eener onvermijdelijke reactie niets op te merken, zoomin als zij waarde hechtten aan de memoriën, waarin de koning van Pruisen door zijnen gezant Thulemeyer deed aandringen op herstel van den prins in zijn kommando van den Haag. Gerugsteund door de alliantie met Frankrijk meenden zij na het vertrek van den prins uit 's-Gravenhage de handen vrij te hebben ter verwezenlijking van hun staatkundig program: het streven om den erfstadhouder, nu deze machteloos was geworden door de kracht der feiten, het ook te doen blijven door de 1) q \y. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II pag. 446. wet. In eene reeks van scherpe resolutiën werd recht op dit doel aangestuurd: de garde ontving nieuwe vaandels, waarop het prinsenwapen was vervangen door den Leeuw van Holland; 's prinsen wapen werd weggenomen van de uniformkraag der officieren; aan de leden der Staten moesten voortaan de militaire honneurs worden gebracht, wanneer zij zich ter vergadering begaven, of Hp vprcraHprincr verlieten 1 ~ *->— 1> en de Stadhouderspoort op het Buitenhof, door niemand ooit gebruikt dan door het stadhouderlijk gezin en volgens eene overoude gewoonte één maal 'sjaars door de Haagsche burgerij, wanneer deze voor het Stadhouderlijk Kwartier den Meiboom kwam planten, moest wanneer de Staten van Holland vergaderd waren, geopend blijven ten dienste van de leden.1) De zich tengevolge van deze verschillende besluiten telkens luider openbarende vijandige stemming van het volk meenden de pensionarissen met geweld te kunnen bedwingen. Reeds dadelijk na 's prinsen vertrek uit den Haag. in October 1785, hadden de Haagsche schutters willen requestreeren om dezen zijn kommando terug te geven; maar het werd hun belet. Het dragen van Oranje, het roepen van: Hoezee! het zingen van Oranjeliedjes werd verboden. Er mocht niet meer worden gevent met: Oranje peen! en zelfs de prinsesseboontjes moesten zich vergenoegen met den nederiger naam van slaboonties. Eene dame, die een .oranjeboompje 1) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 160. Ridder Harris. Prent van Vinkeles en Bogerts naar een teekening van J. Buys. voor het raam harer zijkamer had staan, ontving bevel het weg te nemen. Een lakenverver, die voor zijne deur oranje, witte en blauwe stukken laken had opgehangen, werd zwaar beboet, misschien nog wel te zwaarder, omdat hij verklaarde het oranje stuk het hoogst te hebben gehangen, daar het anders door de kussen der voorbijgangers werd bemorst. Een koopman in kruidenierswaren werd gegeeseld, omdat hij bij ongeluk iets in een oranjekleurig stuk papier had gewikkeld en zoo aan een klant had medegegeven. Zelfs een onbedachtzaam woord werd gevaarlijk : de politie had een aantal spionnen in dienst. De verdubbelde wachten, de nachtpatrouilles hielden niet op. De Regeering der pensionarissen begon op een schrikbewind te gelijken, den Haag op eene belegerde vesting.1) Het volk in de groote Hollandsche steden, voor het meerendeel sterk aan het huis van Oranje gehecht, begon zich hier en daar op zijne beurt vrij woest te gedragen. Te Rotterdam kwam het gemeen in beweging naar aanleiding van het oprichten van een gewapend vrijkorps, dat dag aan dag, waar het zich vertoonde, werd uitgejouwd. Te 's Gravenhage schoolde dagelijks eene menigte volks samen voor de Stadhouderspoort op het Buitenhof om te zien, of de Staten van Holland het werkelijk zouden wagen om bij al de beleedigingen. den prins reeds aangedaan, ook nog die te willen voegen van gebruik te maken van dezen alleen den erfstadhouder toekomenden doorgang naar het Binnenhof. De uiterlijke teekenen der souvereiniteit waren in stadhouderlijke tijden steeds den prinsen van Oranje toegevallen. De zeden waren in dit opzicht niet zeer republikeinsch, allerminst in den Haag. De winkeliers in het bijzonder droegen er het driemanschap der pensionarissen eenen bitteren haat toe. Zij leden groote schade door de afwezigheid van het hof, dat nimmer gewoon was geweest zich lang buiten de residentie op te houden, dat toen minstens op even grooten voet leefde als thans, en dat in het maatschappelijk leven der nog zoo kleine stad eene \eel gewichtigere plaats innam.2) Na lange aarzeling, want men was verie van gerust op den afloop eencr handeling, welke zij, die voor de Staten dit teeken van souverein gezag hadden opgeëischt, toch ook weder niet ') Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 159. Dr. J. de Hartog. De Patriotten en Oranje pag. 212. 2) Dn H. T. Colenbrandei. De Patriottentijd. II. pag. 168. met voeg konden nalaten, waagden de afgevaardigden van Dordrecht, de Heeren Gevaerts en de Gijselaar het, om op 17 Maart 1786 door De Dordtsche afgevaardigden gemolesteerd toen ze door de Stadhouderspoort reden. Anonieme prent. de Stadhouderspoort te rijden onder voorgeven, dat dit de naaste weg was naar hun logement. Het verschijnen van hun karos in den doorgang Zeebergh, van Berckel en de Gijselaar, de drie voornaamste tegenstanders van den Stadhouder, gegraveerd door R. Vinkeles. der poort was het sein tot een volksoploop, die een oogenblik tot oproer scheen te zullen leiden; maar tocli nog tamelijk snel werd bedwongen. Amsterdam echter was dagen aanéén overgeleverd aan de prinsgezinde Kattenburgers, die de huizen der patriotten plunderden en in brand staken. Onder den indruk dier algemeene bandeloosheid werd eene kentering openbaar. I)e partij der patriotten begon zich te splitsen in democraten en aristocraten. De laatsten, de regenten namelijk, begonnen in te zien, dat het drijven der democraten ten slotte ook hun op het verlies hunner voorrechten zouden komen te staan. Tal van Hollandsche stadsregeeringen begonnen het patriotisme moede te worden, nu meer en meer bleek, dat men hen wilde dwingen tot eene hervorming der stedelijke regeeringsreglementen :n democratischen zin. Hiertegen moest het eigen belang der regenten zich wel keeren. Niet dat zij zich bij den prins wilden aansluiten, dat zeker niet; maar zij wilden hem in het land houden; want hem alleen zouden de troepen gehoorzamen en de troepen alleen konden in het uiterste geval de democraten bedwingen ; zij vreesden, dat het voornemen van het driemanschap der pensionarissen om bij Statenbesluit het bevel over het Haagsche garnizoen voor goed te ontnemen aan den prins, dezen zoude doen besluiten tot vertrek naar zijne Duitsche Staten of ten minste tot een voortdurend verblijf buiten Holland totdat eindelijk, zooals vroeger reeds meer dan eens was geschied, eene Oranjerevolutie uitbarstte, die ook datgene zoude omver werpen, op behoud waarvan de gematigde patriotten prijs stelden. 1) De Amsterdamsche burgemeester Rendorp was dan ook onvermoeid in zijne pogingen om in de Staten van Holland eene meerderheid te winnen voor de teruggave van het Haagsche kommando aan den prins. Dit gaf velen regenten ook buiten Amsterdam gelegenheid om zich te uiten op eene voor het overwicht der drie pensionarissen bedenkelijke wijze. Toch slaagden dezen er den 278tenJuli 1786 nog met groote inspanning in eene meerderheid van ééne stem (tien tegen negen) te winnen voor hun voorstel om bij Statenbesluit den erfstadhouder zijn bevel over het Haagsche garnisoen voor goed te ontnemen en hem daardoor den terugkeer naar de residentie onmogelijk te maken. -) Dit maal zegevierde >) Dl'. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 161. 8) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 187. het driemanschap nog : maar beter dan iemand wisten de leden daarvan, hoe zwaar de strijd hun was gevallen en hoe ook Frankrijk hunne onverzettelijkheid afkeurde, want de Fransche minister Vergennes, die geene verzwakking der Republiek door binnenlandsche onlusten wenschte, daar die verzwakking haar bondgenootschap waardeloos zoude maken voor Frankrijk, had door den Franschen gezant doen verklaren, dat hij de teruggave van het komtnando aan den prins geraden achtte en dat hij zich voor de afschaffing der regeeringsreglementen niet openlijk partij wilde stellen. — De prins had den Staten van Holland, toen hem de finale resolutie dier Staten ten opzichte van het Haagsche kommando was gemeld, te kennen gegeven, „een Resolutie zoo vernederend voor de trouwe van het Huis, waaruit wij gesproten zijn, te moeten aanmerken alsof dezelve ten onzen opzichte nooit genomen ware." Dit antwoord had van de Spiegel opgesteld. „Het is de eerste maal van zijn leven," schreef prinses Wilhelmina aan dezen, „dat de prins zelfs geen syllabe in zulk een stuk gewijzigd heeft." *) Meer dan ooit zonnen de pensionarissen thans op de verwijdering van den prins en op de invoering van een geheel stel patriotsche hervormingen gedurende de minderjarigheid van diens zoon. De wel ingelichte van de Spiegel waarschuwde de prinses voor het gevaar, dat er school in het heimelijk voornemen der Hollandsche pensionarissen om, wanneer Willem V het land was uitgefolterd, van de jonge prinsen, al of niet onder voogdij hunner moeder, eene soort van kinderen van Staat te maken en de waardigheid van hunnen vader, voor zoover men deze in stand wilde laten, onder hen te verdeelen. „De acte van het erfstadhouderschap," schreef van de Spiegel op 24 Juni 1786 aan prinses Wilhelmina, „de acte van het erfstadhouderschap laboreert aan gebrek in het eerste en essentiëele poinct, namelijk, dat de erfopvolging wel vastgesteld wordt in de mannelijke linie, maar niet duidelijk bepaalt het geval wanneer meer dan één prins existeert; waaruit men kan pretendeeren. dat de provinciën in zoodanig geval kunnen verkiezen wien zij van de prinsen goed vinden te prefereeren ; of zelfs het bloote erfstadhouderschap op te dragen aan een der prinsen en de exercitie van andere hooge prerogatieven als die van Kapitein-Generaal bij voorbeeld aan den anderen, waardoor een source van tweedragt 1) G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 498. 6 in het vorstelijk Huis zoude geopend worden, die deszelfs luister en kracht zoude verteeren." *) Maar tegen dit gevaar vond van de Spiegel de kloeke vrouw aireede op hare hoede. Reeds in het vorig jaar had zij beslist geweigerd om in te gaan op het voorstel, dat de rijngraaf van Salm tot haar durfde richten, om door zijne tusschenkomst ter wille van hare kinderen, als het ware met ter zijde stelling van haren echtgenoot, in onderhandeling te treden met de patriotten. Aan haren oom had zij in Februari 1785 dienaangaande geschreven : „de rijngraaf van Salm is uitbundig in zijne betuigingen van ijver om ons te redden van het gevaar, dat ons dreigt van de zijde onzer vijanden, die thans niet minder in den zin hebben dan de geheele constitutie omver te werpen. Hij beweert, dat er geen ander middel is om aan hunnen toeleg te ontkomen dan dat ik de leiding der zaken in handen neem; daarom stelt hij drie dingen voor. of dat de prins uit vrijen wil de zaken aan mij zal o\erlaten, of ei hem door de omstandigheden als ongemerkt toe te dwingen, of dat ik mij met geweld van het bestuur meester maak Maar ik ben diep overtuigd, dat niets van dit alles baten zoude. Ik wil geen bescheidenheid voorwenden, die overdreven zoude lijken, al berust die op de innige overtuiging, dat ik de talenten, welke men mij toeschrijft, niet bezit. Maar gesteld, dat ik ze in werkelijkheid al bezat, dan zoude ik daarmede toch niets kunnen uitrichten .... Ik zal mij niet onttrekken aan wat ik nog ten goede kan doen: maar in wat de rijngraaf wil, kan ik niet treden, want verdeeldheid in ons gezin zoude ons Huis den genadeslag geven en onze tegenstanders willen niets liever dan ons door elkander te gronde richten. Als het over eenigen tijd zoo ver mocht komen, dat men mij wilde noodzaken tot dit uiterste redmiddel over te gaan, smeek ik Uwe Majesteit te willen toestaan, dat ik in Haren naam weiger mij te leenen tot maatregelen, die onder voorgeven van het Huis van Oranje te redden zijnen ondergang slechts kunnen verhaasten." 2) Zoo had de prinses reeds geschreven in 1785. Thans, in de eerste maanden van 1786, bereikte haar door tusschenkomst van den Pruisischen minister volgens een voorstel van den rijngraaf van Salm de uitnoodiging 1) G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 454- 2) Dr. h. T. Colenbrander. De Patriottentijd II. 298. der drie pensionarissen om met hare kinderen, maar zonder den prins, naar den Haag te komen en daar met de patriotten te onderhandelen op den grondslag van opoffering der regeeringsreglementen in de landprovinciën, uitsluiting der hofdignitarissen van de staats-collegiën en daartegenover behoud yan het erfelijk stadhouderschap met het Kapiteinen Admiraal-Generaalschap voor den prins, mits deze in zijne militaire bevoegdheid eenen Raad nevens zich duldde, waarvan hij de voorzitter zoude zijn en waarin hij twee van de twaalf stemmen zoude uitbrengen. Maar nog eer de waarschuwing van van de Spiegel aangaande de ver strekkende bedoeling van het driemanschap haar had bereikt, had prinses Wilhelmina dit voorstel met verontwaardiging afgeslagen. Daar zij echter vreesde, dat haar oom in een oogenblik van ontstemming over den prins, om diens gebrek aan doortastendheid en om diens veel te breedsprakige memoriën, zich ten slotte tot eenen dergelijken maatregel zoude kunnen laten vinden, zond zij haar antwoord ter doorzending aan den Pruisischen minister Herzberg, die haar de voorstellen ook had doen toekomen. Niets had zij den prins verheimelijkt, schreef zij, als zoo dikwijls reeds, aan den minister Herzberg. In de bijgevoegde Considérations sur les articles proposés par le rhingrave de Salm verklaarde zij: „misschien wenscht de rijngraaf wel, dat de wierook, dien hij mij brengt en dien hij mij ook belooft van de zijde der heftigste bestrijders van het stadhouderschap, mij zoodanig naar het hoofd zal stijgen, dat ik mij zal gaan verbeelden, dat scheiding tusschen mij en den prins in het belang kan zijn van ons Huis. Maar ik moet hem ernstig afraden zich met die ijdele hoop te vleien, of die mogelijkheid aan zijne vrienden voor te spiegelen M. de Salm wil het doen voorkomen, alsof het heil van den prins op het oogenblik grootendeels daarvan afhangt, dat hij zelfs den schijn vermijdt van zich te willen verzetten tegen wat hij toch niet kan verhinderen. Dat is te vaag om nader on te kunnen, ingaan en wat betreft de soort van bedreiging, welke daarin ligt opgesloten, die kan ons niet verschrikken. Wie zich laat beheerschen door vrees, verdient niet anders dan te vallen; maar men vreest niets, als men slechts zijn recht verdedigt De herziening der regeeringsreglementen in de provinciën Utrecht, Gelderland, Overijsel en Groningen is eene zaak welke ligt buiten de bevoegdheid der provincie Holland, wier tegenwoordige leiders als de committenten van den rijngraaf van Salm moeten worden beschouwd; met hen kan men over deze aangelegenheid niet in overleg treden. Toch moet hierbij worden opgemerkt, dat die regeeringsreglementen zoovele grondwettige bepalingen' zijn, wier verandering slecht, kan worden overwogen met hen, die de naleving daarvan hebben bezworen, dat eene bespreking over die reglementen dus alleen mogelijk is tusschen den prins en ieder der belanghebbende provinciën afzonderlijk En met welk recht vermeten de rijngraaf van Salm en zijne vrienden zich den prins de wet te willen voorschrijven tot zelfs in de keuze van de leden zijner hofhouding? Ontwijfelbaar hebben de Staten het volle recht om te eischen, dat de onderscheiden plichten van hunnen Kapitein-Generaal naar behooren worden vervuld; maar daaruit volgt nog niet, dat de prins moet worden beroofd van wat hem in dien rang toekomt en dat onder voorwendsel van de oprichting van eenen Raad, die hem m de uitoefening der hem wettig toekomende macht moet beperken ) Waartoe ook in betrekking getreden met onderhandelaars, wien het er slechts om te doen was den eersten steen los te maken om dan het o-eheele gebouw te doen ineenstorten? Waarom thans nog gewonnen gegeven wat eene wassende minderheid in de provincie Holland, eene minderheid die eiken dag meerderheid worden kon, den prins wilde laten behouden? Eene machtige conservatieve partij was in wording, steunende op de massa van het Oranjegezinde volk. Het was de heftigheid der pensionarissen, die de tegenpartij actief had gemaakt. Hun democratisch drijven liet bovendien den machthebbers, den regenten, geene andere keus dan of die macht op offeren of zich te werpen in de armen der Orangistische reactie. Terwijl de Gijselaar, Zeebergh en van Berckel hunnen strijd met den Amsterdamschen burgemeester Rendorp streden, hadden de raadpensionaris van de Spiegel in Zeeland en de Engelsche gezant Harris in de landprovinciën de stadhoudersgezinden en "de aristocratische helft der patriotten tot eene vast aanééngesloten fractie weten te organiseeren. Door het gansche land wies het aantal van hen, die meenden, dat men veel te ver was gegaan. 2) De Staten van Friesland voor weinige jaren nog zoo heftig tegen den erfstadhouder gekeerd, erkenden thans diens recht om in de elf steden hunner provincie den magistraat te bestellen. In Zeeland, in Gelderland, in Friesland en in i) nr, H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 179. *) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 189. Utrecht was de meerderheid in de Staten op de hand van den stadhouder en bereid Holland te overstemmen in de Staten-Generaal.*) En althans Gelderland wilde dit toonen metterdaad. Naar den toen algemeen gangbaren regel, dat ieder kon doen wat goed was in zijn oogen, hadden de stadjes Hattem en Elburg zich vei zet tegen de provinciale overheid en de afkondiging geweigerd van eene publicatie, waarin de Staten van Gelderland weigerden nieuwe adressen te ontvangen, daar was gebleken, dat de onderteekenaars voor het meerendeel daartoe onbevoegde personen waren. Ook wenschte men te Hattem een ijverig patriot, den later zoo bekend geworden Daendels, tot lid der regeering en wilde er den persoon, die daartoe door den prins was aangewezen, niet ontvangen. Toen het nu bleek, dat alle vermaningen en waarschuwingen vruchteloos bleven en dat men in die beide steden zich toerustte tot een gewapend verzet tegen de gestelde machten, besloten de Staten van Gelderland bij resolutie van 31 Augustus 1786 om den prins als Kapitein-Generaal der provincie te verzoeken eenig krijgsvolk daarheen te zenden. De op dat oogenblik in Gelderland gelegerde troepen behoorden tot de Hollandsche repartitie en de Staten van Holland hadden verboden de door hen betaalde troepen tegen de burgers te gebruiken. Zoodra het besluit der Staten op het Loo was ontvangen, zond de prins de Hollandsche troepen uit die provincie weg naar de generaliteitslanden, vanwaar hij tegelijkertijd de door L trecht en Gelderland betaalde regimenten ontbood. Deze maatregel werd in de laatste dagen van Augustus en in de eerste van September uitgevoerd met zoo grooten spoed en zoo stipte geheimhouding, dat de door zulk doortastend handelen verraste Geldersche democraten den tijd misten om hulp te vragen van de Staten van Holland. Zonder slag of stoot werden Elburg en Hattem door de prinselijke troepen bezet. Tegenstand werd niet geboden, „opdat geen edel heldenbloed door onwaardige handen mocht worden vergoten," en niemand werd dan ook gedood of zelfs maar gekwetst. Desniettemin weergalmde onmiddellijk daarna het gansche land van wraakkreten over zulk een geweld, en over zooveel dwingelandij. Van den prins heette het, dat hij nu het masker had afgelegd, dat hij zoo mogelijk nog grooter tiran was dan Philips of Alva, dat hij was opgestaan om zijne handen te wasscheti in het bloed der ') Prof. R. J. Fruin. Gijsbert Karei van Hogendorp en de omwenteling van 1787. Nederlandsche burgers en om op hunne lijken eene heerschappij te vestigen, welke de Spaansche dwinglandij daarboven ver verkieslijk maakte. Op aandringen van de pensionarissen de Gijselaar, Zeebergh en van Berckel, schreven de Staten van Holland den erfstadhouder aan om binnen de vier en twintig uren zijne persoonlijke sentimenten open te leggen aangaande de geweldmaatregelen, waartoe hij de hand had geleend, of er zouden maatregelen worden genomen, „die voor den persoon en voor het Huis van Zijne Hoogheid niet anders dan van nadeelige gevolgen konden zijn." Een antwoord zooals er een verwacht kon worden, was binnen den gestelden tijd ontvangen : de prins had gehandeld in opdracht der Staten van Gelderland. Onmiddellijk na ontvangst van dit antwoord wilde de Gijselaar de schorsing van den prins als Kapitein-Generaal der provincie Holland doen uitspreken. Maar ook in zijne excessen bewaarde het logge lichaam der Staten eene zekere langzaamheid. Eerst den 22sten September viel het aangekondigde besluit. Het woord schorsing komt er eigenlijk niet in voor ; maar de troepen werden van den eed aan den Kapitein-Generaal ontslagen en aan dezen werd de benoeming tot militaire charges ontnomen. x) In de plaats van den Kapitein-Generaal trad eene Staten-Commissie, waarvan de Gijselaar, Zeebergh, van Wassenaar-Starrenburg en de Kempenaar de leden waren. Daar deze Heeren wel wisten, dat het leger niet hun maar den Kapitein-Generaal was toegedaan, namen zij een afzonderlijk korps in dienst niet alleen ter bescherming van Holland, maar ook ter verdediging van het Sticht. Van 1783 reeds was de stad Utrecht het hoofdkwartier der democratische partij in dat gewest. De Staten van Utrecht hadden daarom ten einde zich meerder vrijheid van beraadslaging voor te behouden den zetel der regeering overgebracht naar Amersfoort, hadden daar meer dan eens den prins tot zich genoodigd en door dezen met zijne troepen eene dreigende houding doen aannemen tegen de door de patriotten beheerschte hoofdstad hunner provincie. Om de stad Utrecht te kunnen steunen onttrokken de Staten van Holland zich aan het Unieverband en verklaarden zij zich ontslagen van den generaliteitseed. Na zich van het wettig gezag, niet enkel van den erfstadhouder maar ook van dat der Staten-Generaal te hebben ontdaan, plantte de !) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. III. pag. 86. partij, die nu kwalijk meer die der patriotten kon heeten, maar veeleer die der pensionarissen moest worden genoemd, de vaan van oproer en burgerkrijg. Als vertegenwoordigden de Staten van Holland in de Republiek het souverein gezag, dat alleen het recht had troepen in eene provincie te doen binnen rukken, zonden zij hun krijgsvolk in de provincie Utrecht. „Mij dunkt," schreef de prins van Oranje aan van de Spiegel, „mij dunkt, dat de Heeren van Hollant het nu zoo verre pousseeren, dat zij alle menagement aan kant zetten, en zoo men haar toegeeft dat zij de Troupes van hare Repartitie kan doen marcheeren, waar zij willen, zoo buiten haer I'rovintie als daer binnen, zoo is het met de Vrijheit der zes andere Provintien gedaen, die door Hollant in dier voegen kunnen geconquesteerd worden. Het eenige middel om aan die despotique handelwijze pael en perk te zetten is om de Provintien die zich aan dat juk niet onderwerpen willen, nader te unieeren. Ik denke dat het met Gelderland en Utrecht zal beginnen : zoo Zeelant zich daarbij wilde voegen en Vrieslant, was men zeeker van de meerderheid in de Generaliteit, hetgeene in deze het importantste is. Mijne intentie is geenszints Hollant klein te maeken of in billike zaken tegen te gaen, maer alleen om aen de Pensionarissen die aldaer alles dirigeeren te doen zien, dat zij en de Rhijngraef getyie despotique Meesters van de geheele Republiq zijn en dat zij niet met alles kunnen heenloopen." J) De leden der Staten-Generaal, ofschoon voor het meerendeel diep verontwaardigd over de wijze, waarop het grondbeginsel der Unie door de Staten van Holland werd verkracht, misten den moed om den erfstadhouder, hunnen Kapitein-Generaal, te machtigen geweld met geweld te keeren. De afgevaardigden ter Staten-Vergadering verklaarden tot zoo iets niet te zijn gelast en het niet op eigen verantwoordelijkheid te durven doen. Zijnerzijds was de prins niet te bewegen om zonder hunne machtiging handelend op te treden. Wanneer Willem \ zijne verantwoordelijkheid door een Statenbesluit zag gedekt, wist hij zijne troepen vlug en prompt te doen manoeuvreeren: dat was voor Dlburg en Hattem gebleken. Hadden de Staten van Utrecht hem den uitdrukkelijken last gegeven de hoofdstad van hun gewest ten onder te brengen en de provincie van Hollandsch krijgsvolk te bevrijden, en waren er eenige provinciën gebleven, die hem niet verboden tot dat doel over l) G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. II. pag. 568. ü y i Prins Willem V. Gegraveerd door J. G. \ isser 1786. Vyr '-Oi hunne troepen te beschikken, (want ook zulk een verbod ontzag hij), dan is het aan geenen twijfel onderhevig of Utrecht zoude met allen spoed zijn ingesloten en de volle kracht, die de troepen ontwikkelen konden, zijn aangewend. Maar alleen de Staten-Generaal. de wettige overheid, meende de prins, waren geroepen om de orde te herstellen, of hem te gelasten het in hunnen naam te doen. Indien hij mindei nauwgezet van geweten ware geweest, had hij zich beter kunnen handhaven. Mag men hem om die nauwgezetheid hard vallen of hem kleinzielig noemen? vraagt Prof. Fruin. l) En toch, schrijft Dr. Colenbrander, dat de stadhouders niets anders waren dan ambtenaars, eerste dienaren van den Staat, gelijk zij het tot het midden der 16de eeuw waren geweest van den landsheer, was eene valsche stelling, zooal niet voor de geschreven wet dan toch voor het volksbewustzijn. In de voorstelling van het volk bleven de Oranje's steeds bekleed met een stuk van de „hooge overheid", die Willem I tijdens den vrijheidsoorlog met zooveel woorden was opgedragen. Hoe kon een Huis onder welks kleuren de strijd was aangevangen, zonder het initiatief van welks stamheer de beroemde Statenvergadering van Juli 1572 te Dordrecht nooit bijeengekomen ware, voor indringer worden uitgekreten? Het niet willen afhangen van den koning van Spanje, het hoog heffen van het gezag der Staten en het willen gekommandeerd wezen door den Prins was ééne en dezelfde zaak geweest; de prinsgezinde en de staatsgezinde richting hadden in de Republiek even oude brieven. Wat de Republiek noodig had boven de wettelijke bevestiging van de macht, die gaandeweg door de burgers werd in bezit genomen, was een sterk centraal gezag zonder hetwelk het honderdtal democratische stedelijke republiekjes, die zich gingen vormen, allicht een nog minder samenhangend geheel zouden uitmaken dan hare aristocratische voorgangsters het voor haar hadden gedaan. Het Huis van Oranje en het erfstadhouderschap moesten daartoe noodzakelijkerwijze gespaard blijven, want buiten Oranje was er niets, dat de eenheid van het volk genoegzaam vertegenwoordigde om als centrale en centraliseerende macht langer dan één oogenblik te worden geduld. ~) 1) Prof. R. J. Fruin. Gijsbert Karei van llogendorp eu de omwenteling van 1.787. !) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. I. pag. 342. J VIJFDE HOOFDSTUK GOEJANVERWELLESLUIS. Sedert November 1786 had de prins zich met zijn gezin van het om de nabijheid der krijgsoperatiën op de Veluwe al te onveilige Loo naar het wel versterkte Nijmegen begeven. Hij hield er verblijf op het Valkhof. Prinses Wilhelmina ging ook daar voort te doen wat zij als echtgenoote van den erfstadhouder mocht en moest doen, namelijk hare aangename omgangsvormen, hare levendigheid van geest, al die hoedanigheden, welke haar als vorstin voor eene rol in het hofleven zoo in hooge mate waren toebedeeld, aanwenden om door middel van hoffeesten en cours op den ouden Karolingischen burcht zoo goed als in het vorstelijk 's Gravenhage de aanhangers van het Oranjehuis bijéén te houden, het overloopen naar het vijandelijk kamp te voorkomen en het prinselijk hof ook thans nog te doen blijven den eersten kring in den Staat, het bolwerk, waarachter de rechten van den Stadhouder, hoe elders ook geschonden, werden erkend. Gijsbert Karei van Hogendorp, die kort na zijnen terugkeer uit Duitschland, waar hij door bemiddeling dei prinses zijne opleiding had ontvangen, uit de verte oordeelend, had aangeteekend : ,,de prinses is te hooghartig voor eene Republiek , schreef, zoodra hij in deze dagen te Nijmegen in persoonlijke betrekking tot haar was gekomen : ,,de prinses bezit eene verwonderlijke gave 0111 personen, die zij hoog schat, aan zich te verbinden door vriendelijke tegemoetkoming en vleiende onderscheidingen; als zij eene minder gunstige meening van iemand koestert, dan weet zij dat meesterlijk te verbergen, zoo lang het ten minste niet over een bepaald punt gaat, want dan uit zij hare minachting zonder eenige terughouding". Van Hogendorp achtte het toen volstrekt geniaal zooals zij, die er toch niet toe was opgeleid, op de hoogte was van alle onderdeden onzer zoo uiterst ingewikkelde staatsregeling, waarvan, naar zijn zeggen, de meeste leden zelfs der Staten <-> aKörrfPnAn rl Ct 11 wat lllCl llltv-l ..«w nu juist bepaaldelijk van hun ressort was. Het trof hem toen ook, dat de prinses zich nimmereenig overwicht wilde aanmatigen boven haren gemaal; dat zij bij al wat zij ondernam steeds met de uiterste zorgvuldigheid verklaarde, dat zij het deed met voorkennis of in naam van den prins, dien zij ook altijd verdedigde tegenover wie het durfde wagen zich in hare tegenwoordigheid over zijne langzaamheid en besluiteloosheid te beklagen. Niet minder bewonderenswaardig scheen het in die dagen aan van Hogendorp, dat geene mislukking of teleurstelling de prinses kon ter neder buigen; dat moeilijkheden voor haar niet schenen te oestaan. De graaf von Goertz. Nijmegen was nu hetmid- Prent van D. Berger naar een teekening van delpunt geworden der prins- J. F. de Goez. gezinde actie, waarop de politieke belangen der nabuge mogendheden thans nog grooter invloed oefenden dan ooit te voren. i) Henry de Peyster. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787 pag. 52. Bijdragen en mededeelingen Historisch Genootschap 1906. Frederik de Groote was op 17 Augustus 1786 gestorven. „Dit verlies heeft mij diep getroffen", schreef de prinses aan den raadpensionaris van de Spiegel, „en ik zoude de ondankbaarheid zelve zijn, als ik niet steeds gedachtig bleef aan al de goedheden des konings, die als een vader voor mij is geweest". In hare brieven uit later jaren aan hare kinderen komt zij daar telkens en telkens op terug; maar op het oogenblik zelf belette haar de staatkundige wending, die de dood des konings ten gevolge scheen te zullen hebben, om zich te verdiepen in haar leed. Haar broeder had nu als Frederik Willem II den Pruisischen troon bestegen, en sterker dan ooit poogde de Engelsche gezant Harris nu om Engeland en Pruisen te doen samenwerken ter bestrijding van den Franschen invloed in de Republiek. Aanvankelijk scheen hij hierin te zullen slagen, want de nieuwe koning bleek geheel gewonnen voor de staatkundige inzichten van den minister Herzberg, die ten opzichte der Republiek eene geheel andere wijze van handelen voorstond dan het lijdelijk toezien, waarin Frederik de Groote had volhard, omdat hij tot geenen prijs in moeilijkheden met Frankrijk wilde komen. Herzberg was wel is waar overtuigd, dat de prins onmogelijk alles zoude kunnen behouden van wat hem in 1766 bij zijne meerderjarigheid was opgedragen: hij was ten volle bereid om zich met Frankrijk te verstaan aangaande de opofferingen, welke men van den prins moest zien te verkrijgen; maar hij wilde, scherper dan de vorige koning het ooit had willen doen, de grens trekken tot welke Pruisens lankmoedigheid zich uitstrekte en bij schending daarvan, hetzij door Frankrijk, hetzij door de patriotten, tot bedreiging met gewapende tusschenkomst zijne toevlucht nemen. Hij was ook niet ongeneigd tot samenwerking met Engeland in deze; eene alliantie van Pruisen met die Mogenheid behoorde tot zijne toekomstplannen en in de aangelegenheden van het Oranjehuis kon reeds eenige toenadering worden beproefd. *) Hij wist den koning te bewegen om als eerste stap 111 de door hem aangegeven richting eenen buitengewonen gezant naar de Republiek af te vaardigen. Daar de gewone Pruisische gezant, Thulemeyer, bij niemand veel vertrouwen genoot, had prinses Wilhelmina reeds herhaaldelijk bij haren oom aangedrongen op het nemen van eenen dergelijken maatregel; maar de koning had er nimmer van willen hooren. Zij achtte zich dus gelukkig, dat nu eindelijk een buitengewoon Pruisisch gevol- 1) L>r. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. II. pag. 185. machtigde naar de Republiek zoude komen, maar zij werd ook hieiin weder teleurgesteld. De zending van den graaf von Goertz trof weinig doel. Met moeite verkreeg deze na tal van vergeefsche aanzoeken een onderhoud met de pensionarissen, die hem op hoogen toon verklaarden, dat hunne geschillen met den prins geene stof gaven tot interventie en hem vraagden, of zijn meester soms gewoon was, met zijne dienaren te onderhandelen instede van hen te bevelen.' *) De graaf von Goertz De prinselijke familie op de kermis te Middelburg. Anonieme prent. slaagde niet beter in de pogingen, welke ook hij meende te moeten aanwenden om de prinses te overreden al haren invloed aan te wenden, om Willem V tot afstand te bewegen en dan zelve op te treden als regentes voor haren minderjarigen zoon, of om ten minste met hare kinderen ter onderhandeling met de pensionarissen naar den Haag te reizen. De prinses weigerde beslist, zooals zij het reeds herhaaldelijk had gedaan, om zulk een voorstel ook maar in beraad te nemen. ') Harris Diaries, II. pag. 203. Frankrijk had 0111 dezen tijd eveneens eenen bemiddelaar gezonden. Het was ernstig beducht geworden voor den omvang, ver boven zijne bedoelingen, welken de onlusten in de Republiek aannamen Het begeerde zich aan verdere inmenging te onttrekken ; eenerzijds omdat een burgeroorlog de innerlijke kracht van onzen Staat zoude hebben geschokt Intocht van de prinselijke familie te Domburg. 1 Juli 1786. Anonieme prent. op eene wijze, die zijn bondgenootschap waardeloos maakte, anderzijds omdat Frankrijk zelf tengevolge eener zich daar meer en meer openbarende binnenlandsche onlust tot krachtig ingrijpen in buitenlandsche aangelegenheden niet meer bekwaam was. De buitengewone Fransche zaakgelastigde de Rayneval kreeg daarom in opdracht om te raden tot eene schikking, waarbij de prins door de Staten van Holland in het Haagsche kommando werd hersteld, mits hij erkende, dat dit kommando geen deel uitmaakte van een zijner erfelijke waardigheden, welke ook, en dat hij het slechts kon uitoefenen bij opzettelijk uitgedrukt goed vinden van zijnen Souverein, de Staten; terwijl de prins dan vooraf ook nog moest berusten in de afschaffing der regeeringsreglementen in de landprovinciën en in eene nieuwe regeling van liet begeven der militaire posten. De Rayneval was gelast te handelen in samenwerking met den graaf von Goertz, welke samenwerking ten laatste daarin bestond, dat de Rayneval de voorstellen der pensionarissen overbracht aan von Goertz, die ze dan op zijne beurt aan het oordeel van den erfstadhouder onderwierp. Zooals te verwachten was, weigerde de prins om te treden in schikkingen, welke hij kortweg ,,eene ignominie" noemde. „De partij, die thans in Holland de overhand heeft," schreef de prinses in November 1786 aan van de Spiegel, „is niet oprecht in hare begeerte naar eene verzoening op billijke voorwaarden; die lieden bedoelen niet het heil van het vaderland, zij bedoelen slechts hunne eigene belangen en zij begrijpen zeer goed, dat van het oogenblik dat het ongenoegen was bijgelegd, de prins hersteld en het bestuur beter geregeld, al zoude hij er iets voor moeten opofferen, dat dan het overwicht der zoogenaamde patriotten zou wegslinken en dat het volk zich dan wel eens tegen hen zoude kunnen keeren met meer heftigheid misschien nog dan het zich tegen ons heeft gekeerd. Zij leiden daaruit af, dat hun niets anders overblijft dan de dingen op de spits te drijven en zij hopen daarin te kunnen slagen door groot vertoon van actie, door den feilen toon der dagbladen, door de vrijkorpsen en niet minder door het hof te Berlijn hoop te geven op eene schikking, waarbij zij het beter deel der natie voorhouden, dat de prins onhandelbaar is en niets wil afstaan om den vrede mogelijk te maken en het herstel der eensgezindheid in de Republiek. Maar ik ben diep overtuigd, dat al zoude de prins in alles bewilligen, de vrede toch niet tot stand zoude komen, en de ontknooping er slechts door zoude worden verhaast " Van de door de prinses opgestelde Considérations sur la lettre confidentielle de Mr. de Rayneval a Mr. Ie comte de Goertz, waarin zij haar standpunt nog eens nader uitéénzette, ten behoeve van den minister Herzberg, schreef van de Spiegel haar. ,,ik wenschte de vrijheid te hebben mijne admiratie te kennen te geven van den stijl, de sentimenten en de kragt van waarheid, waarmede het stuk is opgesteld: indien er in deze tijden plaats voor overtuiging ware, zoude dit stuk de zekerheid hebben van een goede uitwerking, maar ongelukkig is het de waarheid niet, die men zoekt." ') In een zinneprent werd het feit door een vurig Prinsgezinde herdacht. Maar behalve van de voorstellen, die de kayneval den prins uit naam der pensionarissen deed overleggen, had von Goertz dezen nog in kennis gesteld van de voorwaarden, waarop de zuivere democraten onder de patriotten zich met den prins wenschten te verzoenen. Hun was het niet zoozeer te doen om beperking der erfstadhouderlijke macht als om de bevestiging van den invloed des volks op de regeering; zij bedoelden in hoofdzaak de oprichting van kiescolleges voor het opmaken deidubbeltallen, waaruit de prins de regenten had te kiezen en de instelling van eenen Raad met verantwoordelijke ministers voor ieder der departementen van het stadhouderlijk bestuur. Het was de eerste kiem der denkbeelden, die in stadhouderlijk bestuur. Anom-eme zinneprent tev verheerlijking van Het was de eerste kiem prinses wilhelmina. der denkbeelden, die in de Grondwet van 1814 zijn verwezenlijkt.2) Terecht schreef de graaf von Goertz naar Herlijn. „Deze schikking zoude aan het gezag van den stadhouder niet zoozeer afbreuk doen ; maar zij zoude het geheele wezen van het staatsbestuur 1| G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. 111. pag. 1. 2) Prof. R. J Kruin. Gijsbert Karei van Hogendorp en de Omwenteling van '7w ■ 7 der Republiek omkeeren en het van aristocratisch geheel democratisch maken" - ,Ik ben zeer geëloigneert," had de prins reeds vroeger aan van de Spiegel verklaard, „van te willen door kragt van wapenen de stemme des volks smoren; zij mag zich zeeker doen hooren en wanneer zij ietwes billijks vraegen is het de plicht van goede Regenten om daeraen te defereeren." Maar hij bleef hardnekkig weigeren ,n een,g overleg te treden, voor en aleer hij onvoorwaardelijk was hersteld in zijn kommando van den Haag en in de waardigheid van Kapitein-Generaal van Holland. De prinses meende bovendien, dat de instelling van Regeer,ngsraden, zooals de democraten die begeerden, onvereen,gbaar was met de Constitutie. „De prins ,s verantwoordelijk; daarom moet hij de werktuigen, waarmede hij arbeidt ook kunnen kiezen," schreef zij aan van de Spiegel. Het is in strijd met de Constitutie, dat die verantwoordel.jkhe.d van hem zal overgaan op eenen Raad, waarin de meerderheid van stemmen den doorslag geeft. De prins zal zeker niet weigeren om voor de staatkundige aangelegenheden overleg te plegen met regenten of met bekwame ministers, noch is hij onwillig om departementen in te stel en voor de zaken van oorlog en marine, mits hij slechts niet genoodzaakt worde al de voorstellen van zulke adviseerende lichamen op te volgen, als hij zelf ze strijdig acht met het belang van Staat en mits hij in het militaire het recht behoudt om in urgente gevallen zonder voorkennis van he departement te handelen, want anders zoude zulk een departement slechts leiden tot vertraging van den gang van zaken. ) Zonder iets bepaalds te hebben kunnen uitwerken keerden de Rayneval en von Goertz tot hunne respectieve lastgevers terug. De slechte uitslag der zending van zijnen buitengewonen gezant wekte de ergernis van den Pruisischen koning, wiens eerste ongedachte ijver was bekoeld. De oude invloeden van zijn vroeger bezoedeld verleden hadden al hunne overmacht op hem hernomen en instede van naar de raadgevingen van den minister Herzberg, luisterde hij thans naar de voorslagen van den graaf von Finkenstein, een der leiders der Fransch gezinde partij aan het Berlijnsche hof. Aan zijne zuster schreef hij na den terugkeer van den graaf von Goertz eenen langen brief om haar i„ te scherpen, dat zij alleen voorspraak, geen feitelijke hulp van hem had te verwachten, dat hij in het belang zijner eigene Staten zich i) G. W Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. III. pag. 55. zorgvuldig wilde onthouden van alle aanleiding tot ongenoegen met Frankrijk, dat nu eenmaal partij had gekozen voor de anti-stadhouderlijken ; hij ried haar overigens aan steun te zoeken niet bij hem maar bij Engeland, dat immers bij dc geheele zaak zooveel meer belang had dan hij. ') Dit schrijven kan prinses Wilhelmina, die haren broeder wel kende, nauwelijks hebben verrast; maar eene bittere teleurstelling was het toch. De Engelsche gezant Harris, die haar in deze dagen op het Valkhof bezocht, schrijft naar aanleiding van dit bezoek: „Ik vond den prins en de prinses volkomen eensgezind in hunne staatkundige opvattingen; ook wat betreft de gedragslijn die zij wenschten te volgen, bestond geen verschil. Wat de prinses inzonderheid betreft, ik vond haar kalm maar zichtbaar gedrukt door de teleurstelling der verwachtingen, welke zij van de troonsbestijging van haren broeder had gekoesterd. Ier neder slaan liet Hare Koninklijke Hoogheid zich echter niet. Hare voornaamste hoop was nu op wat eigen krachten in de Republiek zouden vermogen . Inderdaad wat kans op de hulp van Pruisen aangaat, had" de zaak van den prins zeker zelden zulk een slecht aanzien als aan den vooravond van Goejanverwellesluis. Juist in die dagen scheen aan het Pruisische hof de toon te worden gegeven door de Franschgezinde actie, die er den prins en der prinses een verwijt van maakte, dat alle aanmaningen om zich door een schikking met de patriotten te verstaan, onverzettelijk door hen werden afgewezen. 2) Men moest nu zelfstandig handelen zonder eenige hoop op hulp van buiten af. Op aandringen der prinses3] maakte de prins den 26 sten Mei 1 787 een declaratoir openbaar, waarin hij verklaarde reeds voor lang in zijn recht te zijn geweest om op te komen tegen dc woelingen van hen, die hunnen invloed misbruikten om te trachten de gevestigde constitutie omver te werpen. Tot nog toe had hij gezwegen; maar thans achtte hij den tijd gekomen om allen, die den gevestigden regeeringsvorm lief hadden, op te roepen om hem te steunen in zijnen stiijd tot handhaving der hem en anderen wettig toekomende rechten. Maar als eerste eisch zijnerzijds stelde hij de voorwaarde, dat de onwettige h Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. III. pag. 109. 2) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. III pag. 219. *) Prof. R. I. Fruin. Gijsbert Karei van Hogendorp en de omwenteling van 1787. besluiten, waarbij hij was ontzet van zijn kommando van den Haag en van zijn waardigheid als Kapitein-Gene.aal der provincie Holland onverwijld en onvoorwaaardelijk werden ingetrokken. Dit declaratoir wekte bij de anti-stadhouderlijken heftige verontwaardiging. Het werd nu noodig. riep men. den prins, die voor hlburg en Hattem met zijnen Bloedraad den burgeroorlog was begonnen, te schorsen als erfstadhouder en als Admiraal- en Kapitein-Generaal der Republiek. De Staten van Holland versterkten al vast het militair cordon, dat hunne provincie afsloot, tegen eenen mogelijken aanval van het krijgsvolk van den prins en een gebruik van vroeger tijden weder volgende, benoemden zij uit hun midden vijf gedeputeerden te velde om bij alle belangrijke krijgsverrichtingen te worden geraadpleegd. Met veel staatsie vertrokken die vijf Heeren in 's lands jacht uit den Haag. Door het volk eerder uitgejouwd dan toegejuicht, begaven zij zich* naar Woerden, waar zij zich vestigden met den weidschen naam van Comité ter defensie der Hollandsche grenzen.1) Zoo stond men onverzoenlijk tegen over elkander en toch waagde geen der beide partijen door te tasten. De Staten van Holland vreesden den prins, omdat zij verdeeld waren in zich zelf; de pensionarissen gevoelden maar al te goed, dat zij bij den dag het vertrouwen verloren van hunne aanhangers, — immers hun was het te doen geweest om beperking der stadhouderlijke macht en versterking van het gezag der Staten, terwijl de zuivere democraten ijverden voor de uitbreiding tier volksrechten, voor den rechtstreckschcn invloed van het volk op de regeering; werden deze hun gewaarborgd, dan zagen zij er geen bezwaar in: dat de erfstadhouder in zijne waardigheden werd hersteld. De prins bleef werkeloos en lijdelijk afwachten, omdat hij zich den zwakkere achtte, trots het herleven zijner thans door van de Spiegel en Harris goed georganiseerde partij. 2) Maar al was de Oranjepartij georganiseerd, de leider ontbrak en er was ook geen bruikbaar politiek denkbeeld, dat haar kon bezielen. De man met werkelijken staatsmansblik, die, Oranje in zijn onmisbaarheid voor het land erkennende, tevens oog had voor de behoeften van den nieuwen tijd, was wel aanwezig; maar hij was nog veel te jong om 1) L'it de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte, pag. 112. 2) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd III pag. 189. I ' Friedrich Wilhelm II, Koning van Pruisen. Naar de schilderij van Anton Graff. I, ervaring of invloed te hebben. Het was Gijsbert Karei van Hogendorp, aan wien eene opvoeding buiten de Republiek en eene pas volbrachte reis naar Amerika ruimer denkbeelden hadden geschonken dan de bekrompen partij gedachten van patriotsche of prinsgezinde facties. Voor hem was de prins de man van de geheele natie, die dit ook moest blijven, en om dit te kunnen blijven, moest hij zich onthouden van alle partijverband; als hij zich door eenige schikking of overeenkomst de handen liet binden, zoude hij niet meer bij machte zijn het volk te beschermen tegen de regenten en moest hij de liefde en de achting der natie verliezen. Om deze redenen achtte hij in de gegeven omstandigheden iedere transactie ongeraden, al meende hij toch ook, dat de prins meer tot de democraten dan tot de aristocraten onder de patriotten behoorde over te hellen; Oranje behoefde immers den volksinvloed niet te vreezen, integendeel door dien uit te breiden en te versterken zoude het tevens zijn eigen gezag bevestigen. x) De jongste woelingen hadden van Hogendorps hoop op benoeming tot tweeden pensionaris van Rotterdam verijdeld en hem die nog slechts belangstellend toeschouwer van den loop der gebeurtenissen was, uit verbittering over de geleden teleurstelling in de actieve prinsgezinde politiek geworpen. Hij vond er spoedig emplooi als boodschapper tusschen het hof te Nijmegen en de door Harris georganiseerde Oranjesocieteit in den Haag, waar met Bentinck van Rhoon, Reigersman, Royer, van Xagell en anderen het hoofdkwartier der prinsgezinde reactie in Holland was gevestigd. Gijsbert Karei van Hogendorp was in den overmoed zijner vier en twintig jaren ook terstond gereed met een plan : de niet onaanzienlijke prinsgezinde minderheid in de Staten van Holland zoude aan het Haagsche garnisoen, dat zijnen ouden bevelhebber trouw bleef toegedaan, slechts een sein hebben te geven om de patriotsche leiders te arresteeren; indien dan de prins op hetzelfde oogenblik met de trouwe Geldersche regimenten op de residentie aanrukte, ware alles gezegd, meende hij, en waarschijnlijk met recht. In ieder geval was hij niet de eenige, die verlossing wachtte van het stadhouderlijk leger. Op Amersfoort richtte zich aller oog. Het deel der Staten van L trecht, dat daar vergaderde, had den prins officieel daarheen genoodigd en deze was er verschenen. De meerderheid in de Staten-Generaal scheen hij er als 1) prof. R. J, Fruin. Gijsbert Karei van Hogendorp en de omwenteling van 1787. Prinses Wilhehnina. een gewillig werktuig in zijne hand te hebben ; troepen op wier trouw hij kon rekenen had hij er ook. De prins was echter half onwillig naar Amersfoort gegaan zonder vooraf beraamd plan. Toch drong de noodzakelijkheid om onverwijld partij te trekken van het gunstige oogenblik, nu de Staten van Holland onderling verdeeld raakten, de Oranjepartij in Zeeland, Friesland, Gelderland en Utrecht de overhand had en de troepen uit Holland in massa met hunne officieren overliepen naar den prins, hunnen wettigen bevelhebber. Maar de prins bleef er bij, niet te willen handelen eer de Statenprn n 1 Pil de minderheid in de Staten van Holland hem daartoe opdracht gaven en eer men zich had verzekerd van het Haagsche garnisoen. Waren zijne vrienden niet in staat dit voor hem te verkrijgen, dan achtte de prins zich gerechtigd den aftocht naar zijne Duitsche Staten te verkiezen boven „de schandelijke wegzending en verjaging, waarop men het had toegelegd." — „Van de kant van Hunne Hoogheden is men vrij vast gecTetermineerd op de laatste partij, schreef van Citters aan van de Spie¬ gel. „Na alles te hebben aangewend wat in hun vermogen is om de goede zaak en de Vrienden van het Huis te helpen souteneeren, schijnt men vrijheid te hebben om eene honorable retraite te verkiezen boven de woelingen en onaangenaamheden, waartegens men seederd zo veele jaaren geworsteld heeft. Dit gold echter voornamelijk van den prins. De prinses had denzelfden dag, waarop van Citters dit schreef, aan van de Spiegel eenen brief gezonden, waaruit duidelijk bleek, dat zij hoopte, maar niet verwachten durfde, dat de prins tot den aanval op Holland mocht besluiten. Van de Spiegel haastte zich haar dringend te waarschuwen tegen ieder plan tot vlucht: „Ni'et alleen omdat het belang van het Huis en van de Republiek daardoor onherstelbaar verloren raakt, maar omdat Uwe Hoogheden daardoor zouden tekort doen aan dat standvastig en stoutmoedig carakter, zoo eigen aan haere de Lange van Wijngaarden. Prent door J. Wijsman. illustre afkomst en 't welk haar zo beminnelijk gemaakt heeft bij het beste deel der Natie." x) Er was voor den prins behalve eenen gewapenden opmarsch tegen Holland of een wijken naar Duitschland nog eene derde mogelijkheid: zich naar den Haag begeven met talrijk gevolg en zien wat zijne plotselinge verschijning in de residentie uitwerkte. Eenige zijner vertrouwde raadslieden verklaarden overtuigd te zijn, „dat als Zijne Hoogheid zig vertoonde en in den Hage kwam, de armee en de gehetle Natie hem zoude bijvallen en het spel gewonnen zou zijn." De te Amersfoort aanwezige militaire autoriteiten achtten het zeer wel doenlijk om met een handvol soldaten den post bij Nieuwersluis te overrompelen en daar langs naar den Haag te trekken, eer de troepen van het Hollandsche cordon er iets aan konden doen; maar de prins volhardde in zijn besluit om niet naar den Haag te gaan anders dan geroepen ot gemachtigd door de Staten-Generaal, desnoods op uitnoodiging van de minderheid in de Staten van Holland om bij hen de orde te komen herstellen. Het eenige, waartoe hij zich liet vinden, was tot een verzoek aan de prinses om hierin mede te Amersfoort haar advies te komen geven. Voor twee maanden was deze zaak reeds tusschen den prins en de prinses ter sprake gekomen. Reeds toen had de prinses aangeboden zelve met hare beide zonen naar den Haag te gaan, „op het Huis ten Bosch en te zien wat hare presentie en die van de jonge prinsen zouw uitwerken." 2) De prins zag er echter niet dan bezwaren in en eenige Haagsche vrienden, wier raad zeer in het geheim werd ingewonnen, hadden die reis éénstemmig als al te gevaarlijk ontraden. Van de Spiegel schreef naar aanleiding van dit plan : „mogelijk ben ik wat vreesagtigei dan een ander; maar ik zou niet gaarn in deezen tijd zulk een iaad geeven: die zaak is vol van 't grootste gevaar; en ik kan mij naaulijks voorstellen dat er eenig goed van te wagten is, ten minste niet zo waarschijnlijk, dat het de kwaade kanssen kan opweegen." 8) Prinses Wilhelmina verkreeg door de uitnoodiging om te Amersfoort advies te komen uitbrengen, gelegenheid om op het zeer tot haren spijt verworpen voorstel terug te komen. Nu liaar gemaal niet was te ij g. \V. Vreede. Mr. L. I'. van de Spiegel en zijne '1'ijdgenooten. III. pag. 453. ») G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. III. pag. 357. ») G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. Hl. pag. 376 bewegen tot handelen zonder dat hij daartoe door de Staten was gemachtigd, gaf de prinses onmiddellijk na hare aankomst te Amersfoort in overweging, of wellicht hare aanwezigheid te 's Gravenhage er toe kon bijbrengen om aan de minderheid in de Staten van Holland eene opdracht aan den prins tot herstel der orde in die provincie te ontlokken. Daartoe wilde zij 's nachts heimelijk in den Haag aankomen, na vooraf den Oranjegezinden eenen wenk te hebben doen toekomen, dat samenscholingen en ongewenscht straatrumoer moesten worden tegen gegaan. Onverwijld wilde zij dan den volgenden morgen hare aankomst aan de staats-collegiën doen bekend maken, om dan in hunne vergadering te verschijnen niet als smeekelinge maar als boodschapper van den prins, die aan de grens der provincie met een door eene menigte van overloopers dagelijks in getalsterkte aangroeiend leger gereed stond om binnen te vallen, doch vooraf geen middel onbeproefd wilde laten om bloedstorting en burgeroorlog te voorkomen. Zij twijfelde niet of een dergelijk optreden moest zelfs de vreesachtigsten prikkelen tot eene daad van moed en het sein geven tot eene uiting van den volkswil, die dan door wie er heil van verwachtten ten goede moest worden geleid. Maar ook op dit plan wilde de prins niet ingaan ; hij zag er voor de prinses te groot persoonlijk gevaar in. Toen echter de prinselijke raadslieden, onder wie ditmaal ook van Hogendorp aanwezig was, éénstemmig het voorstel der prinses goed keurden, gaf hij toe onder voorwaarde, dat vooraf de instemming werd verkregen van de leiders in den Haag. Gijsbert Karei van Hogendorp werd afgezonden om hen te raadplegen. Hij vertrok des Zaterdags 23 Juni uit Amersfoort en was den volgenden morgen na kerktijd reeds weder terug. Bij het uitgaan der godsdienstoefening wachtte hij Hunne Hoogheden op. „Ja of neen r" vroeg hem de prinses, zoodra zij hem zag staan. „Uit één mond ja. Mevrouw,': was het antwoord en van Hogendorp verhaalt er bij, dat hare oogen op het vernemen van dat woord straalden van vreugde. Om verdere bezwaren en tegenwerpingen van den prins te voorkomen keerde prinses Wilhelmina onmiddellijk naar Nijmegen terug. Vandaar werd een expres naar den Haag gezonden om postpaarden te bestellen langs den weg en om op het Huis ten Bosch, waar de prinses in den nacht van Donderdag op Vrijdag hoopte aan te komen, een apartement voor haar in gereedheid te doen brengen. De mogelijkheid eener aanhouding onder weg scheen noch door prinses Wilhelmina zelve noch door haar raadslieden ernstig te zijn overwogen. Er werden dan ook weinig of liever geene voorzorgen genomen om het incognito te bewaren. ') Eene bestelling van 15 postpaarden, zoo het heette voor eene Duitsche barones, moest te Haastrecht en te Xieuwpoort argwaan wekken en deed het ook. Twee man van het Goudsche vrijkorps, dat de Goejanverwel- Goejanverwellensluis. Teekening door II. Tavenier in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam. lesluis bezet hield, berichtten den 28sten Juni des nachts om half één de verdachte bestelling aan hunnen kommandant, den Goudschen regent de Lange van Wijngaerden, die niet twijfelde of: „hetzelve Relais moest dienen voor den Stadhouder of zijne familie of voor een buitenlandsch Vorst, daar geene Particulieren en zelfs de grootste Heeren in de i) Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. III. pag. 224. Republiek met zulk een Train reizen." De Oranjegezinde boeren kwamen dien nacht ook reeds in beweging. De Lange meldde een en ander aan de Commissie ter Defensie te Woerden, die des morgens om zeven ure het bericht ontving. Die Commissie gelastte toen aan twintig man vrijkorporisten en aan twintig ruiters van Hessen-Philipsthal om op den weg tusschen Schoonhoven en Haastrecht post te vatten en geen * Prent van M. d' Sallieth naar een teekening van C. La Fargue. persoon, „wier komst in de provincie nadeelig voor de rust kon zijn," door te laten zonder hare voorkennis. De prinses was intusschen in aantocht, vergezeld van een klein gevolg. Langs Tiel bereikte zij om vier uur in den middag Xieuwpoort. Bij het overvaren naar Schoonhoven zag zij veel volks aan den oever: ook eene wacht van vrijkorporisten, die haar herkenden, maar niettemin doorlieten. Eerst een uur voorbij Schoonhoven had de aanhouding plaats. Er werd onmiddellijk bericht daarvan gezonden naar Woerden en t in afwachting van de beslissing der Defensie-Commissie, geleidde de Goudsche burgerkapitein van Leeuwen de vorstin met haar gevolg naar eene hofstede bij de Goejanverwellesluis, waar hij haar stele e onder de bewaking van den burgerluitenant van Genderen en eenige vrijkorporisten. Deze van Genderen bewaakte de prinses eerst met Prent door G. A. Lehman. getrokken sabel; maar stak dit wapen op, toen hij op het onwelvoeglijke van die houding werd gewezen. Hij was behulpzaam in het aanbrengen van wat daar ter plaatse te bekomen was: bier en wijn en voor de heeren van het gevolg een pijpje. Toen de prinses voor z.ch zelve bedankte en ververschingen, een paar biscuits en een weinig wijn, uit haar rijtuig komen liet, zorgde hij, dat eenig tafelgerei werd aan- o-ebracht. Hij kende de vormen van het hofleven zoo weinig, dat h.j zich eenvoudig weg nederzette naast de prinses, wat deze hem gaarne vergaf: „wel ziende, dat het geen kwaad kerel was . kort na zeven ure" reeds was de Commissie uit Woerden ter plaatse. De leden de. Commissie gedroegen zich beleefd; maar weigerden beslist de prinses door te laten zonder voorkennis en goed vinden van de Staten van Holland. Prinses Wilhelmina verzocht daarop het besluit te mogen afwachten te Gouda; maar de Commissie meende, dit niet te kunnen veroorloven, daar de bevolking sedert den middag door allerlei looPe»de geruchten zeer onrustig was geworden en men voor het behoud dei orde niet kon instaan. Men liet de prinses daarom de keus tusschen een nachtverblijf te Woerden of te Schoonhoven. Woerden met zijn sterk kasteel zoude veel van eene gevangenis hebben gehad; prinses Wilhelmina verzocht terug te mogen gaan tot Leerdam, waarheen de leden der Defensie Commissie onder escorte haar begeleidden. e Schoonhoven werd zij echter door vermoeienis gedwongen hare reis te staken. De Stadsdoelen werd er in der haast voor haar verblijf ere reed oemaakt. De Commissieleden namen daar afscheid en „werden door II k. H. op eene vriendelijke wijze bedankt voor de égards voor Haar Persoon betoond, welk compliment door den baron Bent.nck uit haren naam wierd gerepeteerd". Maar hoe vermoeid zij mocht zijn naar lichaam en geest, de prinsen dacht er niet aan zich rust te gunnen. Nog dienzelfden avond. 28 I7»7, schreef zij aan den raadpensionaris der Staten van Holland, van Bleiswijk, Wel Edel Gestrenge Heer, de vuurigste wenschen van mijn hart in dit hachlijk oogenblik, waarin de Republiek zich bevind, daar de prins erfstadhouder verhinderd is zelfs in Holland te komen, om door mijne tusschenkomst zoo mogelijk mede te werken ter verhi.ed.ng van eenen dreigenden Burgeroorlog en ter vereffening der geschillen op gronden van de Welgevestigte Constitutie, zijn de eenigste reedenen geweest van mijne reis naar 's Gravenhage, dewelke ik mij geflatteerd had geheim zoude zijn gebleeven tot na mijne aankomst op de Oranjezaal, van waar ik dadelijk mijn oogmerk in dezen zoude gecommuniceerd hebben aan HEd Gr Mog. als meede aan de Staaten-Generaal. Nimmer had ik credagt dit heilzaam oogmerk eenigszins te zien verijdelen voor dat ik staat gestelt was al mijne pogingen daartoe aan te wenden Het is UWel Ed. Gestr. bekend, dat ik belet word mijne reis verdei vooi te zetten; ik hoop evenwel, dat dit uitstel de zaak niet uit haar geheel zal brengen, maar ik heb nodig geoordeeld aan UWel. Ed Gestr. kennis te geven van de waare redenen mijner aankomst in Holland, met verzoek om dezelve onder het oog van HEd. Gr. Mog. te zullen brenaen". Een eveneens nog dienzelfden nacht door aar aan den erriffier der Staten-Generaal Eagel verzonden schrijven luidde: „Wel Edel Gestrenge Heer, Het singulier geval, dat mij van daag gebeui , heeft mij doen schrijven nevensgaanden brief aan den Heer Raadpensionaris van Holland inhoudende de redenen van mijn aankomst, hem verzoekende dezelve onder het oog van HEd. Gr. Mog. te willen brengen. Ik heb tegelijk van mijn plicht gerekend l \\el Ed. Gestr daar van kennis te geeven, om denzelven in staat te stellen Haar Hoog Mogenden daarvan te verwittigen, hetzij in de Besogne of in de Ver gadering zo als UWel Ed. Gestr het geschikt oordeelt; ik zal mij niet inlaaten in eenige reflexien omtrent het geval; ieder die mij kent zal ligtelijk begrijpen, hoe diep ik moet zijn getroffen over een gebeurtenis zoo weinig overeenkomstig met mijne gevoelens en oogmerken. Hopen e ik in korten tijd in staat gesteld te zijn deeze laatste te vervolgen met alle den iever en getrouwheid, die de waare belangens van het ditrbaat Vaderland en van mijn Huis, de bevestiging van de Constitutie en het herstel van Rust en Vrede van mij verlangen". Eerst daarna schreef de prinses een kort briefje ter geruststelling aan hare kinderen, die te Nijmegen waren achter gebleven onder de trouwe zorgen van freule von Danckelmann en droeg hun op het onmiddellijk door te zenden aan hunnen vader als de snelste wijze om dezen in kennis te stellen van het gebeurde. Zelve durfde zij niet aan den prins schrijven in de vrees, dat haar brief op den weg naar Amersfoort zoude wor en onderschept. x) , r , Te middernacht werd de aanhouding der prinses te s Gravenhage bekend. De Engelsche gezant Harris trachtte nog den president der Staten-Generaal, die ditmaal toevallig juist een prinsgezinde was (iedere provincie had om de beurt eene week lang de voorzitting) te overre en om onmiddellijk, nog dienzelfden nacht, eene buitengewone vergadering der Staten te beleggen, daarin van de Staten van Holland voor de 1) De prinses aan den prins. Leerdam. 20 Juni .787. cf. ook het merkwaardige antwoord van den prins. Koninklijk Huisarchief. (Varia). prinses eene schitterende satisfactie te vorderen en zoo deze provincie die mocht weigeren, den prins te bevelen om met de troepen onder zijn kommando Holland binnen te rukken en de geschonden eer van zijn Huis naar behooren te wreken. Maar de president had daartoe niet den moed. Hij verontschuldigde zich onder voorgeven, dat hij immers nog geene officieele kennisgeving van de aanhouding der prinses had ontvangen. En toen den volgenden morgen de leden der Staten-Generaal uit het schrijven der prinses aan den griffier Fagel vernamen, dat de prinses niet gevangen was genomen, maar slechts uitgenoodigd om hare reis niet te vervolgen, vergenoegden zij er zich mede de Staten van Holland te doen aanschrijven, „de noodige orders te willen stellen, ten einde Hooggedugte Haare Koningl. Hoogheid in deszelfs voorgenomen reize geen verder oponthoud ontmoet en alle verhinderingen, die daaromtrent plaats mogten hebben, aanstonds worden geremoveerd, opdat aldus de heilzame pogingen in de meergem. Missive van Haare Koningl. Hoogheid vermeld, ten effecte mogen worden gesteld . In de vergadering der Staten van Holland, waar het bericht van de gedeputeerden van de Defensie-Commissie te Woerden in behandeling kwam tegelijk met den brief der prinses en het schrijven der StatenGeneraal, heerschte heftige verdeeldheid. Op het Koninklijk Huisarchief Hggen tal van stukken, brieven en bescheiden nog bijéén, juist zooals de prinses zelve ze verzamelde, toen zij op Hampton-Court het voornemen opvatte een geregeld relaas van dezen gedenkwaardigen tijd uit haar leven op te stellen. ') Een tot deze verzameling behoorend extract der Resolutien van de Staten van Holland en West-Friesland in hunne vergadering van 29 Juni 1787 vermeldt, dat de Ridderschap of Edelen, die in deze vergadering tesamen ééne stem uitbrachten, „hebben betuigt volkomen bereid te zijn te concureeren om de komst van Haare Koningl. Hoogheid herwaarts te faciliteeren, alsmede geneegen te zijn om met Hoogstdezelve in zodanige onderhandeling te treeden als de meest geschikt zijnde tot vereffening der zweevende geschillen ; wijders verklaarende het gedrag der 5 Heeren Gecommiteerden ten hoogste te il De prinses aan den erfprins. Hampton-Court. 28 Dec. 1800. . . . je suis occupée a mettre en ordre le précis des Evénemens de 1787 auxquels j a. eu part, en forme de lettre au greffier; ce qui pourrait peut-être servir de matenaux a la 1 . ,, ... , Koninklijk Huisarchief refutation de Caillard desapprobeeren, zonder egter door dit plechtig desaveu in de meriten dier Commissie, door hun nimmer erkent, in te willen treeden. daartegen* nogmaals, zooals ook tegen de geheele behandeling van dit werk ten sterkste protesteerende, de gevolgen, die daaruit zouden mogen spruiten voor rekening van diegeene laatende, die daartoe aanleiding gegeven en geconcurreerd hebben.' * Een zestal der achttien stemhebbende steden verklaarde mede, „bereid te zijn om het hunne te doen ten einde de reis van Haare Koningl. Hoogheid te faciliteeren." Maar de twaalf andere steden, „ver- zoerten" copie van de voorsz. missiven, ten einde daarop ten spoedigste te verstaan de intentie van de Heeren hunne Principalen , en door deze meerderheid van 12 tegen 7 „is verder goed gevonden de gehouden conduites door de voorsz. Heeren Gecommitteerden ter Defensie van deeze provincie en van de stad Utrecht bij deeze te approbeeren, en is voorts goed gevonden dat aan Haare Koningl. Hoogheid in antwoord op Hoogstderzelver Missive aan de Raadpensionaris geschreeven, van wegens Hun Ed. Gr. Mog. zal worden geresenbeerd, dat de voorsz. ter kennis en deliberatie van Hun Ed. Gr. Mog. gebragt zijnde de meerderheid der Leeden noodzakelijk had geoordeeld dezelve over te neemen en ten spoedigste ter deliberatie van de Heeren hunne Principalen te moeten brengen, waardoor op dezelve geen conclusie heeft kunnen vallen " In afwachting van antwoord verbleef de prinses intusschen den geheelen Vrijdag, 29 Juni, te Schoonhoven en vertrok vandaar zonder nog iets 1 te hebben ontvangen, het wachten moede, in den \10egen morden van Zaterdag, 30 Juni, naar Leerdam. Daar ontving zij het antwoord der Staten van Holland en tevens eene waarschuwing, die Harris haar deed toekomen, om zich niet langer dan volstrekt noodig was in de provincie Holland op te houden, daar de rijngraaf van Salm zich op het bericht harer aanhouding met een sterk detachement van Utrecht naar Woerden had begeven, naar Harris meende, met de bedoeling om zich meester te maken van den persoon der prinses. Maar de prinses werd daardoor niet verschrikt. „Gij hebt geen denkbeeld," schreef zij uit Leerdam aan den prins, „van het lage peil der troepen, die de officieren der vrijkorpsen te hunner beschikking hebben ; zij kennen tucht noch orde en schijnen mij in het minst niet te duchten." Van Leerdam zond zij den prins ook het schrijven der Staten van Holland, waarop zij onmiddellijk na hare aankomst te Nijmegen op den eersten Juli had geantwoord, „Hoe groot ook onze bevreemding was, toen wij op Donderdag 28 dezer op ordre der Gecommitteerden van UEd. Gr. Mog. ter defensie van derzelver Provincie en de stad Utrecht zijn aangehouden en door dezelve zijn verhinderd geworden om onze rei ze naar de Oranjezaal voort te zetten, en zulks niettegenstaande wij gemelde Gecommitteerden op het nadrukkelijkste en naar waarheid verzeekerd hadden, dat dezelve onze reize geene andere dan rust- en vreedelievende bedoelingen had en zelfs ter voorkoming van alle opschudding vooraf zooveel mogelijk geheim gehouden was, kunnen wij evenwel aan UP-d. Gr. Mog. niet ontveinzen, dat wij nog veel meer getroffen zijn over de wijze op welke deeze stap bij UEd. Gr. Mog. was opgenomen en verder behandeld is. Toen wij van de plaats, daar men ons eerst had opgehouden, tot binnen Schoonhoven teruggekeerd zijnde aan UEd. Gr. Mog. kennis gaven van die zonderlinge gebeurtenis en tegelijk op de zagtste wijze vertoonden, hoe weinig dergelijke behandeling met onze bedoelens en oogmerken overeenkomstig was en hoezeer wij verlangden alsnog door het voortzetten van onze reis aan dezelve te kunnen voldoen, toen vleiden wij ons inderdaad uit hoofde van die attentie, welke wij meenen van UEd. Gr. Mog. te mogen verwagten, dat UEd. Gr. Mog. het gedrag van hunne Gedeputeerden in deezen gehouden nimmer goedgekeurt, althans op het bericht daarvan door eenige verhaasting hunner vergadering allen mogelijken spoed zouden gemaakt hebben, om ons nog in staat te stellen van onze goede oogmerken ten nutte van den Lande door het voorzetten van onze reize te kunnen bevorderen, en het heeft daarom te meer bevreemding, dat UEd. Gr. Mog. ons niet alleen tot Zaterdag morgens den 30 dezer te Schoonhoven naar derzelver antwoord hebben doen wagten, maar ons daarenboven bij dit antwoord niets anders gemeld hebben, dan dat op onze missive vooralsnog geene conclusie had kunnen vallen, terwijl wij bovendien door eene missive van derzelver voorsz. Gecommitteerden bericht ontfangen hebben, dat hunne gehoudene Conduites door UEd. Gr. Mog. zijn geapprobeert. Deze appreciatie, UEd. Gr. Mog. Heeren, van onze aanhouding en de zwaarigheid die niettegenstaande onze mondelinge en schriftelijke opening van onze bedoelingen en niettegenstaande de nadrukkelijkst instantiën van de Heeren Staten-Generaal, evenwel door de meerderheid L wer vergadering door dezelver overneming gemaakt is, om ons een doortogt naar de Oranjezaal vrij te laten, hebben wij niet anders kunnen opnemen dan voor een open blijk van mistrouwen op ons vorstelijk woord en verklaarde oogmerken en tegelijk voor eene besondere en geweld.ge belemmering in die vrijheid, welke aan ons, om onze betrekking vooral tot het lot dezer Republicq in het algemeen en Uwer Ld. Gr. Mog. < Provintie in 't bijzonder, niet kan geweigert worden. Wij hebben daarom ook niet geaarselt om op 't ontfangen dier berigten uit Uw Provintie terug en weder naar herwaarts te keeren, en nadat UEd. Gr. Mog. onze goede en vreedzame oogmerken door deze onze handelwijze hebben doen mislukken, vinden wij ons niet alleen aan ons zeiven verpligl om op het ernstigst een openbaare en genoegzame reparatie te vorderen wegens den hoon ons daarover aangedaan maar ook om op het nadrukkelijkst te protesteeren, dat wij van nu af aan alle gevreesde gevolgen der tegenwoordige verdeeldheden en dreigenden Burgeroorlog zelfs, dien wij door onze tusschenkomst hadden tragten te verhoeden, alleenlijk laten ter rekening en verantwoord.ng van diegeenen, welke die geweldige belemmering onzer pogingen door hunnen invloed hebben doorgedrongen, terwijl wij evenwel nimmer zullen ophouden niet alleen de waare Belangens te helpen bevorderen van eene Natie, van welke wij zelfs in het midden van hunne verbijstering en van de beledigingen ons door UEd. Gr. Mog. aangedaan, over het alaemeen meer blijken van Eerbied en Liefde hebben ontfangen, dan men na zulke vernederende besluiten en behandelingen van L Ld. Gr. * Mog. zoude hebben kunnen verwagten " Inderdaad was de prinses bij haren terugkeer te Nijmegen ingehaald met gejuich. Den volgenden morgen, 2 Juli, schreef zij aan eene vriendin, ) „Ik haast mij U te melden, dat het mij, Gode zij dank, goed gaat en dat ik in veiligheid ben, omgeven door Oranjecocarden, want men ziet niets anders dragen hier in Gelderland eene heele tegenstelling met de omgeving, waarin ik voor weinige dagen heb verkeerd. Ik had eenen uitstap naar Amersfoort gemaakt om met den prins te overleggen wat ons te doen stond, ten einde zoo spoedig mogelijk de rust in de Republiek te herstellen. Maar van alle voorstellen en plannen scheen mij toch het best j het denkbeeld, dat het eerst bij mij is opgekomen om alleen naar den Haag te gaan, er ieder te verrassen en te trachten door mijne tegen- i) Koninklijk Huisarchief. (Mevrouw Fagelï). woordigheid de gemoederen tot elkander te brengen en het onheil van eenen burgeroorlog te voorkomen. Ik stuitte op zwarigheden bij den prins, die allerlei gevaren vreesde voor mijn persoon, (ik voor mij vreesde niets), maar ik was diep doordrongen van de groote beteekenis dezer onderneming en van de moeilijkheden die ik zoude hebben te overwinnen; en de wijste lieden keurden mijn plan goed. Donderdag ben ik vertrokken, maar werd voorbij Schoonhoven aangehouden door vrijkorporisten en ruiters en gevangen gehouden tot de aankomst der Staten van Holland te Woerden. Die verklaarden mij, dat zij mij, voor zij antwoord hadden uit den Haag, niet konden doorlaten. Ik bleef dien nacht te Schoonhoven en vertoefde er den geheelen volgenden dag. Eindelijk Zaterdag om drie uur in den morgen ontving ik een schrijven van de Staten van Holland, waaruit ik vernam, dat zij mijn brief aan den Raadpensionaris hadden „overgenomen" en dat ik nu verder moest wachten tot hunne eerstvolgende vergadering, die op Dinsdag was bepaald. Ik maakte van den tusschentijd gebruik om naar Leerdam terug te keeren en van daar naar hier, waar ik Zaterdagavond aankwam en de kinderen met groote blijdschap terug zag. Zij waren wanhopig geweest en freule von Danckelmann ook. Men heeft mij hier eene hartelijkheid betuigd, waarvoor ik geene woorden heb Ik heb onaangename oogenblikken doorgebracht; maar wat ik gedaan heb, heb ik niet berouwd, en het had nog veel erger kunnen afloopen. De kabaal heeft van zijn voordeel geen gebruik weten te maken en nu moet alles zich tegen hen keeren En zoo was het ook. Het gerucht van het wedervaren der prinses had zich in die dagen van trekschuiten en diligences in plaats van spoorwegen en telegrafen met ongelooflijke snelheid over de Republiek verspreid en was in Gelderland en in Zeeland het sein geworden tot eene ware Oranjefurie.1) Te Arnhem werd het vrijkorps ontwapend en werden de huizen van bekende patriotten geplunderd. Te Zutphen was de opwinding zoo groot, dat de patriot van Capellen van der Marsch met vrouw en kinderen de wijk nam naar Deventer. Middelburg dreunde van de schoten door prinsgezinden en patriotten op elkander gelost; niemand waagde het daar zich in vrijkorpsuniform op straat te vertoonen. Zonder slag of stoot maakten de prinselijke troepen zich meester van \Y ijk bij Duurstede. Dr. H. T. Colenbrander. De Patriottentijd. III pag. 228. De prinses zelve had het eerste rustige oogenblik na hare terugkomst te Nijmegen gebruikt om, naar de haar eigene gewoonte, hare indrukken van het gebeurde op schrift te brengen, ditmaal met de bijzondere bedoeling om zich te rechtvaardigen tegenover hare kinderen. Na eene uitvoerige uitéénzetting der voorafgaande gebeurtenissen gaat zij in dit stuk1) voort: „Ik kon dus niet aarzelen die reis te ondernemen en mijn voornemen te volvoeren niettegenstaande de onrust, die de prins er over aan den dag legde zonder echter het plan af te keuren of beweegredenen aan te voeren, die er mij van konden doen afzien. kon dus niet aarzelen, omdat ik overtuigd was, dat ik slechts mijn plicht deed, en krachtens die overtuiging heb ik nu ook trots al wat mij is overkomen geen berouw, dat ik heb doorgezet. Geen «ogenblik heb ik dat neerdrukkende gevoel gehad, dat eene gewaagde daad altijd op den voet volgt, vooral wanneer die daad slecht berekend was en het beoogde doel niet bereikt werd, terwijl eene inwendige stem blijft fluisteren,0 dat men het ook niet had moeten doen. Het heeft mij d.ep getroffen, dat mijne hoop verijdeld werd; dat mijne goede bedoelingen werden miskend, doet mij leed. Toen ik, in het onzekere aangaande het lot dat mij wachtte, te Schoonhoven vertoefde, heb ik mij rekenschap aeaeven van 'al de gevolgen welke die aanranding van mijn persoon kon hebben; ik heb al de gevaren, waaraan ik was bloot gesteld, onder de oogen gezien; maar nooit, ik herhaal het nooit, is in mijne zie berouw gerezen over deze daad en ik geloof daaraan te moeten danken die tegenwoordigheid van geest en die rustige gemoedsstemming die mij ook in de onaangenaamste oogenblikken zijn bijgebleven . . . . . Voor U, mijne kinderen, bestem ik deze aanteekeningen. Ik was L rekenschap schuldig van de beweegredenen, die mij hebben geleid tot eenen stap, die ons voor altijd van elkander had kunnen scheiden en die ons zooveel tranen heeft gekost. Mij zelve was ik verantwoording schuldig van mijne drijfveeren en gewaarwordingen in dit alles. Ik heb het een en het ander gedaan. Leest en oordeelt. En geve de Hemel, dat in welke omstandigheden gij U ooit moogt bevinden, l steeds bespaard blijve het ergste van alle lijden: de wroeging over eene ten onrechte bedreven zaak i) Motifs de mon voyage a la Haye en juin 1787. Koninklijk Huisarchief. I ZESDE HOOFDSTUK DE SATISFACTIE. Onmiddellijk na ontvangst van het eerste bericht der aanhouding van de prinses, nog voor hij tijding van haar zelve had ontvangen had de prins op 29 Juni 1787 uit Amersfoort aan de Staten-Generaal geschreven: „Zoo op het oogenblik worden wij in het zeekere onderrigt dat Haare Koninklijke Hoogheid onze dierbare Gemalinne op Haare reize van Nijmegen naar de Oranjezaal bij en omtrent de stad Schoonhoven door eene partij gewapende Burgers en Militairen is opgehouden en vervolgens binnen de gen. stad is teruggebracht, alwaar Hoogstdezelve uit naam van Heeren Gecommitteerden der Heeren Staten van Holland wordt opgehouden en bewaard. Wij behoeven Uw Hoog Mogenden niet onder het oog te brengen, hoezeer wij getroffen en gevoelig zijn aangedaan over een zoo geweldige daad tegen een Doorluchtig Persoon en die ons dierbaar is geattacheerd. — Uw Hoog Mogenden begrijpen ligtelijk dat wij ons niet ongevoelig kunnen toonen aan eene fletrissuie ons, ons Huis en aan de Persoon van eene Koninklijke Princesse aangedaan, en wij verwachten dus met een volkomen fiducie dat Uw Hoog Mogenden zodanige maatregelen wel zullen willen neemen, dat Haare Koninglijke Hoogheid zoo spoedig doenlijk uit Hare detentie ontslagen en in vrijheid gesteld worde terwijl wij ook niet kunnen verwagten, dat de Koninklijke Huizen, aan welke onze Gemalinne en wij zoo 11a geparenteerd zijn, onverschillig kunnen zijn omtrent eene zoo geweldige handelwijze " Dienzelfden dag schreef de prins ook nog aan den koning van Engeland en aan den koning van Pruisen om hen van het gebeurde in kennis te stellen >) en den volgenden morgen, 30 Juni, nog nader aan den griffier Fagel: „Ik hoope, dat zo de koning van Pruisschen de Injurie aan deszelfs Zuster aangedaan ressenteerd, dat de overige Provinciën zulks voor rekening van de Heeren Staaten van Holland zullen laaten. God geeve dat de braave en levenswaardige ingezetenen dier Provincie niet komen te leiden door de dwaesheden van diegenen die het Magnificat in die Provintie hebben en dat het quaed, dat zij gedaen hebben alleen valle op de leeden der Cabaale, die thans als despooten regeert. De princesse is van Leerdam deeze middag vertrokken. Ik hoope, dat zij deezen avond gelukkig te Nijmegen zal aankomen. Ik stae op mijn vertrek om haar te gaan zien.' -) Reeds te Leerdam had prinses Wilhelmina van haren echtgenoot een schrijven ontvangen, ») waarin de prins er op aandrong, dat zij van het 'gebeurde ook harerzijds, gelijk hij het reeds had gedaan, kennis zoude geven aan haren broeder, den koning van Pruisen. Zelve had de prinses aanvankelijk niet gedacht aan den indruk, dien hare aanhouding door gewapende burgers te Berlijn kon maken, verzekert van Hogendorp. 4) Eerst na haren terugkeer te Nijmegen meldde zij haren broeder, wat er was geschiedt. Toch heeft de traditie post gevat dat de inmenging van Pruisen door haar is uitgelokt. Een spotprent op „Willemijntje de schoonmaakster", gaf in dezen de algemeene opinie weder. Te Berlijn had men uit een onder den eersten indruk door freule von Danckelmann inderhaast afgezonden briefje opgemaakt, dat de prinses niet alleen was aangehouden maar in hechtenis bleef. Nog voor het schrijven der prinses zelve inkwam, had de koning van Pruisen derhalve reeds zijnen gezant Thulemeyer gelast om, zoo dit noodig mocht wezen, bij de Staten van Holland aan te dringen op de onmiddellijke invrijheidsstelling der prinses en in ieder geval eene onvoorwaardelijke afkeuring der aanhouding en eene strenge bestraffing der daders van hen te eischen. Baron von Goltz, Pruisisch gezant bij het Fransche hof, moest te gelijkertijd het Fransche kabinet uitnoodigen om Pruisen bij het verkrijgen eener voldoende satisfactie behulpzaam ') G. W. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. III. pag 47 > en 472. !) Koninklijk Huisarchief. » De prins aan de prinses. Amersfoort 30 Juni 1787. Koninkl.jk Hu.sarchtef. «) H. de Peyster. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. pag. 68. V te willen zijn. Daar ditmaal zelfs de graaf van Finkenstein, d.e tot nu toe de meer actieve politiek van den minister Herzberg ten opzichte der Republiek had gedwarsboomd, eenig militair vertoon wenschehjk achtte, beval de koning tevens, dat eenige regimenten zouden worden mobiel gemaakt. Anonieme spotprent op het vertrek van prinses Wilhelmina. Toen de nota van den Pruisischen gezant tegelijkertijd met eene missive van de Staten-Generaal, waarin naar aanleiding van s prinsen schrijven nogmaals op eene terugroeping der prinses naar s-Gravenhage werd aangedrongen, bij de Staten van Holland in behandeling kwam, betoogde de Ridderschap, naar zij uitdrukkelijk in de notulen dier vergadering van ^ Juli 1787 deed aan teekenen *) „dat zij niet dan met de uiterste verontwaardiging reeds op verleden Vrijdag vernomen had de verregaande insulte Haare Koningl. Hoogheid aangedaan, dat de consequentiën derzelve van oogenblik tot oogenblik hachelijker werden en van dien aert waren, dat zonder een allerspoedigst redres niet minder te voorzien was dan het uitbersten van een allerbloedigste scheuring in het hart van de Provintie Holland zelve en het verwekken van de gegrondde verontwaardiging der grootste Hoven van Europa; hetwelk niet tegen de Republiek maar alleen tegen de Provintie Holland eclateeren moest;.. .. dat het affront bij Haare Koninkl. Hoogheid ondergaan het juiste middel was om het grootste medelijden te verwekken bij de voorstanders van het Stadhouderlijk Huis; dat dit medelijden, de smeulende Woede ontbrandende, eene uitbarsting kon veroorzaken, welke hoezeer ook door de overmagt, hetzij van Burger, hetzij van Militaire Wapenen gestuit wordende, egter onvermijdelijk een bloedplenging zal veroorzaken onder de Mede-burgers en Medeingezetenen van één en dezelfde Provintie, waaraan men niet als met afschuw en schrik kan denken; dat aan Haare Hoogheid naar rechten competeerde een veilig transport naar haar eigen goed, daar zij niet als met de beste inzigten zich naar toe begeeven had, zelfs niet schroomende om Haar eigen Persoon tot waarborg van de inzigten aan het oppergezag van HEd. Gr. Mog. aan te vertrouwen en zig dus als in gijzeling tot pand haarer oprechtheid te begeeven. afgescheiden van Haar Gemaal, Haare Kinderen en van al wat zij het dierbaarst heeft en zich stellende onder het bereik van de directe vergaderplaats van den Souverein, voorzien van eene genoegzame militaire macht om tumultueuse bewegingen tegen te gaan, die tog alleen maar van een ongewapend grauw te dugten waren en waarvan Haare Koningl. Hoogheid Haar afkeer altoos heeft gemanifesteerd; dat dus de gewaande vrees voor oproer van de Commissie tot het Defensiewezen, hoezeer bij de Heeren van de Ridderschap nimmer goed gekeurd en veel minder erkend, ten klaarsten blijkt van allen grond ontbloot te zijn en daar men zelfs in tijden van openbaaren oorlog nooit anders aanhoud als de bekende Vijanden of suspecte Persoonen, zoo is het niet dubieus dat de Heeren van de Commissie Haare Koningl. Hoogheid hebben 1) Extract der Resolutien der Staten van Holland en West-Friesland. Koninklijk Huisarchief. geconsidereerd als eene Vijandin van Staat, of ten minste als een suspect Persoon. En alhier kan de vrees der gevolgens welke deze * roekelooze stap na zich moet sleepen niet ontveinst worden. Immers de grootste Huizen van Europa zijn aan H. K. H. vermaagschapt: de Keizer, de koning van Engeland, de Koning van Pruisen, de Ho\en * van Hessen en Brunswijk, de Deensche en de Zweedsche Hoven moeten zich gevoelig toonen, en vorderen eene volledige reparatie vergezeld van zodanige ernstige verklaringen, die den ongelukkigen toestand \an deze weleer bloeiende Provincie zoo mogelijk nog zullen moeten verergeren, de droevige tweespalt en bittere verwarring vermeerderen — de finantiën onherstelbaar maken en de kwijnende, ja zieltogende Negotie, de eenigste bron van ons bestaan, den laatsten doodssteek toebrengen ... Maar de meerderheid in de Staten van Holland liet zich geene vrees aanjagen, noch door de sombere voorspellingen eener dagelijks in aantal wassende minderheid, noch door de militaire demonstraties van den koning van Pruisen. Zij rekenden op 's konings bekende wankelmoedigheid, op den steun van Frankrijk, en den Pruisischen gezant werd geantwoord, dat de koning verkeerd was ingelicht: de prinses was niet gevangen gehouden maar met de meeste beleefdheid behandeld en enkel verzocht hare reis niet voort te zetten, wat noodig was geweest ter voorkoming van oproer: waar geene beleediging had plaats gegrepen kon ook niet worden gestraft; en aan eenen vreemden vorst moest het recht worden ontzegd om zich in te laten met de maatrege en, welke de Staten, de wettige souverein, ter verzekering van rust en orde noodig keurden. De koning weigerde echter met dit antwoord genoegen te nemen. > Hij bleef het feit der aanhouding zijner zuster en hare bewaking met den blooten sabel opvatten als eene ergerlijke beleediging, waarvoor hij eene eclatante voldoening vorderen mocht. „Nimmer had ik gedacht dat de Koning nog zo veel kragt aan 't werk zou bijzetten, maar hier word eene distinctie gemaakt, dat hij zich niet moeit met de inwendige onlusten der Republiek, maar het affront de Princes aangedaan, concerneert hem en zijn geheele Huis," schreef de baron van Spaen ■ i aan van de Spiegel en hij uitte daarbij tevens de meening, dat de pensionarissen aan de Staten van Holland „niet zouden toelaten eenige Excuses of wijze demarches te doen jegens H. K. Hoogheid; de gemoederen waren daartoe te veel verbitterd en haar situatie vereischte om verder door te gaan. Zij hadden eene groote dwaasheid gedaan de Princesse in handen hebbende, die stap niet verder te pousseeren en haar te houden." Op nieuw deed de koning door zijnen gezant voldoening vorderen en zette dien eisch klem bij door eene troepenmacht van 20.000 man bij Wesel bijeen te brengen en het bevel daarover op te dragen aan den hertog van Brunswijk, eenen neef van den voormahgen leider der Republiek. Nog vertrouwden de patriotten op den steun van Frankrijk. Maar Frankrijk, al beloofde het nog eenen Pruisischen inval in de Republiek te zullen beletten, ried toch tevens aan de bemiddeling van Pruisen in de binnenlandsche aangelegenheden te vragen, een bewijs dat het te zwak was geworden, om nog iets meer te doen dan om met groote woorden in te grijpen. Hoe zoude het ook hebben gekund? Reeds sinds de maand Februari van dat zelfde jaar 1787 vergaderden de Notabelen te Versailles en het was feitelijk niet eens meer noodig, dat Engeland beloofde, Frankrijk in bedwang te zullen houden, terwijl Pruisen de patriotten in Holland tot rede bracht. De Staten van Holland waren echter blind voor deze kentering der tijden; zij achtten niet op de verzwakking van Frankrijk en de toenadering van Engeland en Pruisen; zij vertrouwden op geruchten van eene samentrekking van Fransche troepen bij Givet en op de officieuse waarschuwing van den gezant Thulemeyer, dat zijn meester onderhevig was aan aanvallen van drift, die geen stand hielden en dat deze bij nadere overweging allicht tot de overtuiging kon komen, dat de behandeling zijner zuster aangedaan, eigenlijk niet beleedigend mocht heeten. „Uwe Koninklijke Hoogheid heeft van den Heer Thulemeyer zeker inzage gekregen van het antwoord, dat de Staten van Holland hem op zijn memorie hebben gegeven," schreef de griffier Fagel op 16 Juli aan de prinses. „Ik heb dit stuk nog niet gezien; maar ik heb den raadpensionaris gevraagd, of hij er geene medeeling van zoude doen aan Hunne Hoog Mogenden, die hierover nu reeds tot vier maal toe aan de provincie Holland hebben geschreven. Hij heeft mij gezegd, dat men niet voornemens was Hunnen Hoogmogenden die eer te bewijzen, dat er afschrift van gezonden was aan iedere provincie. Alles wat ik nog van dit antwoord heb kunnen te weten komen, is dat het is vervat in bewoordingen, die het onmogelijk maken, dat de koning er genoegen 1) G. \V. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. III. pag. 485. mede neemt. Zijne Majesteit is te billijk om hierover wraak te nemen over de geheele Republiek, en om niet te kunnen onderscheiden, wie de ware schuldigen zijn, die eene gerechte straf verdienen. Ik hoop ook, dat hij die zaak nu niet zal laten rusten na den stap. dien hij heeft gedaan van eene troepenmacht in het Kleefsche bijéén te brengen. De koning heeft het nu in zijne hand om de bevrijder der Republiek te worden en vrede en rust te doen herleven . .. Mr. van Thulemeyer maakt zich verdacht omdat hij niet anders handelt, dan in overleg met den Franschen gezant. Ik heb nog vergeten Uwe Koninklijke Hoogheid mede te deelen, dat hij mij dezen morgen is komen mededeelen, dat hij in last had van den koning om Hunnen Hoog Mogenden te betuigen, dat zijne Majesteit zeer gevoelig was aan de bedoeling van Hunne Hoog Mogenden en hen verzocht in hunne diensten te volharden en dat hij dezen morgen ook bij den raadpensionaris was geweest om te verklaren, dat Zijne Majesteit satisfactie verwachtte.... ) Aan den prins schreef de griffier Fagel op 30 Juli nog nader: ,,De Heer van Thulemeyer is dezen morgen bij mij geweest, zoo als hij ook geweest is bij den Heer Raadpensionaris om te zeggen, dat ordre had te declareeren, dat de Koning geen genoegen had genomen met het antwoord van Holland op sijn Memorie; dat den Koning daarop soude repliceeren en blijven insisteeren op satisfactie Hij gaf mij te kennen, dat de aanmarsch der Pruisische Troupes tot oogmerk had, i°. de securiteit van Syner Majesteits eige Frontieren, 2Ü. de satisfactie, die de Koning voor sig en voor haar Kon. Hoogheid had gevraagt en voornamelijk om gewigt bij te zetten aan de mediatie. Ik kan niet ontveinzen, dat de manier, waarop gem. Heer zijn ordres uitvoert, mij zeer flauw voorkomt.... Dat kan ik U Hoogheid verseekeren dat de discourssen van den Heer Thulemeyer niet veel impressie maken in Holland." ~) Maar de verdeeldheid onder de leden der Staten van Holland nam met den dag toe. Eene kleine meerderheid eischte afzetting van den prins, voorloopige verbanning van het geheele prinselijke gezin buiten het gewest en oprichting van een burgerleger; bij de toenemende heftigheid der partijen verloren de pensionarissen aan invloed; alleen met den steun der vrijkorpsen konden zij hunne meening nog 1) Koninklijk Huisarchief. S) Koninklijk Huisarchief. doordrijven. „De Staten van Holland hebben geene vrije deliberatie meer als genoodzaakt zijnde de wil der Vrij-corpsen te volgen .... Men zet hier thans alles op haaren en snaren," schreef Fagel op 6 Augustus aan den prins. 1) De onderhandelingen, welke de gezant Thulemeyer namens den koning van Pruisen voeren moest, dienden eigenlijk alleen om de zaak sleepende te houden tot de Pruisische troepen onder den hertog van Brunswijk slagvaardig waren en tot men had vastgesteld welke satisfactie van de patriotten moest worden gevorderd. Prinses Wilhelmina verlangde als zoodanig: ontbinding der Commissie van Defensie, eene verontschuldiging namens de Staten van Holland over het gebeurde en eene uitnoodiging van dezen aan haar en aan ' den prins om naar den Haag terug te komen; daartegenover zoude dan eene mediatie van Pruisen, Frankrijk en Engeland in de hangende geschillen door den prins dankbaar worden aanvaard. De hertog van Brunswijk achtte die eischen te hoog, met in Ferdinand Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Prent van Cl. Kohl naar een schilderij van A. Graff. i) Koninklijk Huisarchief. \ verhouding tot de grootte der beleediging, die der prinses was aangedaan. De prinses zond van Hogendorp tot hem om ze nog nader toe te lichten en reisde ten slotte zelve naar Kleef om daar alles met den hertog te regelen. Den September diende Thulemeyer haren eisch tot satisfactie als ultimatum namens den koning van Pruisen bij de Staten van Holland in. Toen vier dagen later nog geenerlei antwoord was ontvangen, rukte de hertog van Brunswijk de grenzen over en Gelderland binnen, waar hij door volk en regeering als ware hij een bevrijder, werd ingehaald. Toch had hij het niet gedaan dan na groote aarzeling. Hij achtte de geheele expeditie uiterst bedenkelijk en sprak het onverholen uit, dat de mislukking van dezen tocht den stadhouder als eens koning Karei I van Engeland kon doen vallen op het schavot. Ook de prins, die de eerste was geweest om de tusschenkomst van Pruisen in te roepen, begon den omvang, dien de Pruisische krijgstoerustingen aannamen, met bezorgdheid gade te slaan; die vreemde inmenging scheen hem ten slotte weinig gewenscht en van Hogendorp hoorde hem opmerken, dat die troepenmassa te groot was, dat een vierde daarvan hem aangenamer ware geweest. *) De prinses wilde echter van geene bezwaren hooren. Zij verheugde zich in den ongedachten keer, welken de loop der dingen scheen te zullen nemen. Zij meende, zooals zij aan van de Spiegel schreef, dat de oppositie de haar gunstige kans had verzuim en van haar standpunt een grooten misslag had begaan door haar na hare aanhouding niet gevangen te houden; dat, nu het gebeurde de trouw en de gehechtheid der prinsgezinden zoo duidelijk had doen uitkomen, het oogenblik van doortastend handelen was gekomen en dat men dit oogenblik niet ongebruikt mocht laten voorbijgaan. -) Ongelooflijk was de werkzaamheid, die zij in deze dagen van spanning ontwikkelde en waarvan hare omvangrijke correspondentie met haren broeder, met van Hogendorp, met van de Spiegel, met den hertog van Brunswijk, met den graaf van Finkenstein een treffend getuigenis geeft. Als diep in den nacht dépêches inkwamen, liet zij zich wekken en zette zij zich tot het ontcijferen van het geheimschrift, waarin zij door oefening eene groote vaardigheid had verkregen. Van Hogendorp 1) Henry de Peyster. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. 2) G. \V. Vreede. Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. III pag. 478- en anderen, die zij dan tergelijkertijd aan den arbeid zette om uittreksels te maken, concepten van antwoorden op te stellen of uit te werken, wist zij met hare eigene wilskracht te bezielen, zoodat aan lichamelijke vermoeienis door lange nachtwaken na ingespannen dagwerk door niemand werd gedacht. :) Toen de hertog van Brunswijk der prinses nog op het laatste oogenblik deed weten, dat zij nog altijd terug kon, dar zij het in hare handen had de onderneming tegen te houden, antwoordde zij: „Ik ben de oorzaak niet der kwalen, die de Republiek bedreigen; dat is de Cabaal, die liever het vaderland ziet vergaan, dan dat zij hare geüsurpeerde macht wil opofferen". En, schrijft van Hogendorp, „zij herhaalde mij dit haar antwoord aan den hertog met dien eigenaardigen kalmen glimlach, die het zeker kenmerk is van eenen geest verheven boven ijdele vrees, zooals zij dien gedurende den geheelen loop dezer zaak heeft betoond. De uitkomst stelde haar in het gelijk: van de patriotten was bij een beslist optreden niets te vreezen. Niemand echter, schrijft Prof. Fruin, die een zoo snel verloop had kunnen voorzien. Als de muren van Jericho, zoo stortte ieder bolwerk der patriotsche vrijheid alleen op het geluid der krijgsbazuin inéén. 2) Zelfs geene poging tot tegenweer werd beproefd. Zonder slag of stoot gaven steden en vestingen zich over. De Pruisen konden zich niet beroemen, dat zij meer dan den aanstoot tot de omwenteling hadden gegeven. De revolutie, eens aan den gang gebracht, liep sneller voort dan het zegepralend leger \olgen kon. De volksmenigte jubelde, nu de vreemdelingen haar kwamen verlossen van het geweld van eigen landgenooten. Vijf dagen reeds na den inval der Pruisen, toen deze nog niet verder waren voortgerukt dan tot Schoonhoven en Vianen, was de omwenteling meester \an de Staten van Holland. Wel hadden Amsterdam en Dordrecht, onder leiding van de pensionarissen van Berckel en de Gijselaar, voorgesteld de vergadering der Staten te verleggen naar Amsterdam en daar onder de bescherming van de vrijkorpsen en van eigen troepen het hoofd te bieden aan den naderenden vijand: maar slechts van zes steden \olgden hen de afgevaardigden naar Amsterdam. De afgevaardigden van vier steden kwamen in het geheel niet op en de afgevaardigden der acht 1) Henry de Peyster. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. J) Prof. R. J. Kruin. Gijsbert Karei van Hogendorp en de omwenteling van 1787. overige stemgerechtigde steden bleven te 's Gravenhage vergaderen. In deze vergadering waagde de Ridderschap het reeds op den i8den September een voorstel in te dienen tot intrekking der besluiten, waarbij de prins in het kommando van den Haag en als Kapitein-Generaal der provincie Holland was geschorst. Het voorstel kon op het oogenblik zelf niet worden aangenomen, omdat de vergadering te onvoltallig was om wettige besluiten te kunnen nemen. Maar de Haagsche burgerij geraakten dienzelfden avond in groote opwinding, verbroederde zich met het altijd prinsgezind gebleven garnisoen, begon te plunderen en nam eene dreigende houding aan tegenover de leden der Staten, die in de vrees voor plundering en volksoproer nog in den laten avond, hoe onvoltallig ook, besloten tot een provisioneel fiat op de intrekking der resoluticn den prins betreffende en tot eene uitnoodiging aan den stadhouder om naar den Haag terug te keeren. Den 20slt" trok deze zijne residentie weder binnen; zijn rijtuig werd eene mijl ver door het uitgelaten volk voortgetrokken; op hunne schouders droegen de burgers hem het Stadhouderlijk Kwartier binnen. Weinige dagen later volgde hem de prinses, op uitdrukkelijke uitnoodiging van de Staten van Holland, en hare ontvangst te 's-Gravenhage was zooals zij die niet hartelijker had kunnen verlangen. De prins was haar tot den Leidschen Dam tegemoet gegaan en met moeite baande haar rijtuig, getrokken door mannen en vrouwen uit het volk, zich eenen weg door de juichende menigte, die zich op het Binnenen Buitenhof had samen gedrongen. Zij scheen diep bewogen, verhaalt van Hogendorp, die in dit gewoel nog trachtte tot haar door te dringen, en zoo diep was de indruk, dien het gebeurde op haar had gemaakt, dat het was, of zij slechts door een nevel zag en hoorde, wat er om haar heen plaats greep. Den volgenden morgen kwam eene deputatie uit de Staten-Generaal haar officieel begroeten. Een extract uit de Draagpenning ter eere van den Prins en de Prinses. Door J. H. Schepp. In het Kon. Munt- en Penningkabinet te 's Gravenhage. Resolutiën van H. H. M. de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden vermeldt, dat de voorzitter, de Heer van Weideren, „met de commissie zig met de gewoone ceremonien, begeeven hadden in het apartement van Mevrouw de Princes en aan de trappen gekomen zijnde, gerecipieerd waren geworden door de twee jonge prinsen, die haar geleid hebben tot in het apartement van Haare Vrouw Moeder, . .. dat Haar Koninklijke Prent van M. d'Sallieth naar een teekening van M. La targue. Hoogheid op het compliment van den Heer van \\ elderen in beleefde termen en in de Hollandsche taal heeft geantwoord en betuigt seer erkentelijk te zijn voor de attentie van H. H. Mog.; dat nooit andere inzigten had gehad als die strekken konden tot welzijn en behoud van 't land en deszelfs wettige constitutie." Tevergeefs echter verzocht eene deputatie uit de Staten van Holland bij haar gehoor. Slechts schriftelijk antwoord wilde zij den Staten geven op de tot haar gerichte \raag, welke satisfactie zij nu nog verder verlangde. In een schrijven aan de AAN neerlandsch MO E D E R. Zeg, Nt'érlands Deiora! of liever, Je/abel! Hoe lang zult gy den Burger drukken? En Wy voor uwe wraakzucht bukken? Het is voorwaar geen Kindcrfpel. Wie heeft u, onder ons, zo veel gezag gegeevcn? Wat zyt gy toch, in ons Gebied? Prins YV.illems Vrouw, en anders niet: En echter doet gy Neerland beeven. Maar weec, (onthouw het wel) Hoogmoedige Vorstin! Wy zyn, gelyk voorheen, nog Belgen! — Van Bato geen ontaarte Telgen, Ons hart blaakt nog in Vryheids min. De zucht tot wederwraak begint by 'c Volk t'ontbranden! Dus, Trotfche! wil u wel beraên: Hou op, of 't is met u gedaan, De Patriot (laakt ligt zyn banden, En dan lekt mogelyk, Princes! een k ek zen-hond, Gelyk van Jtfabd, u bloed nog van den grond. ^f '7*7 Staten van Holland van 8 October 1787 verklaarde zij: „alzoo het geheel buiten mijn bedoeling is om mij tegenwoordig over zoodanige zaken uit te laten, waar omtrent de Justitie uithoofde van derzelver aanbelang zoude moeten oordeelen naar de wetten van den Lande, .... zal ik ten blijke hoe vreemd ik ben aan eenig verlangen om de eer of de goederen en vooral het leven der meergemelde autheurs en uitwerkers te zien aangetast, ten hunnen opzichte mij veel eerder daartoe borneeren, dat zij voor altoos verwijderd blijven van mijn hof, zullende ontzet worden en blijven van alle Posten van Regeering en Bewind, ten einde het gansche publiek, hetwelk in mij mede is beleedigt, ten volle zij gerust gestelt en voortaan geen nieuwe excessen en moeilijkheden aan den Lande of aan de algemeene vrijheid en zekerheid door hun zal kunnen worden toegebracht. Het was een harde eisch, doch door al het vooraf gegane wel gerechtvaardigd. L)e Staten van Holland haastten zich er aan te \okloen, en een verbanningsvonnis trof de drie pensionarissen Zeebergh, van Berckel en de Gijselaar, de leden der Commissie van Defensie, den Goudschen regent de Lange van Wijngaarden, een paar der voornaamste patriotsche leiders: zeventien personen in het geheel.1) Sommigen \an hen hadden zich reeds gehaast de wijk te nemen naar het buitenland en tal van andere vluchtelingen volgden hen, toen de vrijkorpsen werden ontbonden, en in de meeste steden de regeering werd verzet. Met een hart vol verbittering jegens de prinses, die men met Jesabel meende te moeten vergelijken, begaven de meesten dezer uitgewekenen zich naar Frankrijk om acht jaar later onder de bescherming der Fransche legertroepen van daar naar Holland weder te keeren, want met de Restauratie van het stadhouderlijk gezag was het verzet tegen den verouderden regeeringsvorm wel tijdelijk bedwongen maar niet voor goed. Zoo min als prins Willem V had prinses Wilhelmina oog voor wat in die revolutionaire woelingen de nog onbeholpen uiting was van nieuwe denkbeelden, waaraan de toekomst behoorde. \\ el waarschuwde van Hogendorp haar, dat het oogenblik was gekomen om het volk duurzaam aan zijnen stadhouder te verbinden door het irnloed toe te kennen op de keuze zijner regenten; wel betoogde hij haar, dat het ') Extract der Resolutiën der Staten van Holland en West-Friesland. Koninklijk Huisarchief. 9 noodzakelijk was toe te geven aan het algemeen gekoesterde verlangen naar eene hervor- - .-.-..'.i/y i-nn Vw» f cfoofc. 111111^ van 11^.1. Jiauw wezen, naar eene Grondwet zooals wij die thans bezitten en zooals van Hogendorp die toen reeds in groote trekken had ontworpen, haar verzekerende, dat daarvan voor het gezag van het Huis van Oranje niets was te duchten, ja veeleer versterking van macht te verwachten : x) prinses Wilhelmina begreep het niet. Veel liever dan in van Hogendorp stelde zij haar vertrouwen in van de Spiegel. Deze raadde haar het thans dadelijk daarheen te leiden, dat het erfstadhouder schap met al de daaraan verbonden prerogatieven door de Staten van ïeuere pruvim-n. Mr. Laurens Pieter van de Spiegel. zoude worden \er- Prent van R. Vinkeles naar een schilderij van P. Oets. klaard te zijn een ») Henry de Peyster. Journal de G. K van Hogendorp pendant les troubles de 1787. pag. 81. É essentieel deel der constitutie, „ingelijft dus in de constitutie van de Republiek, daar hetzelve tot nog toe genoegzaam provintiaal is geweest;" dat de daaromtrent genomen resolutiën ter Generaliteit zouden worden ingebracht en daar tot een grondwet van Staat gemaakt; en eindelijk dat aan Pruisen en Engeland werd verzocht die nieuwe Grondwet te garandeeren. Deze zaak scheen der prinses thans inderdaad de meest dringende en terwijl zij daarover reeds dadelijk onderhandelingen in gang bracht met den Pruisischen minister Herzberg en den Engelschen gezant Harris, verblijdde zij er zich in, dat de prins den door de demissie van van Bleiswijk open gekomen post van raadpensionaris van Holland in overleg met de Staten opdroeg aan van de Spiegel. En wel was van de Spiegel in die dagen als raadpensionaris van Holland de rechte man op de rechte plaats. Niemand was beter thuis dan hij in het historisch staatsrecht der Republiek; niemand had krachtiger dan hij gepleit voor het goed recht van het erfstadhouderschap. Zijne goede trouw, zijne belangeloosheid waren onverdacht. Zelfs in patriotsche kringen juichte men zijne benoeming toe. Maar de man zelf op wien zoo groote verwachtingen werden gebouwd, was aanvankelijk niet gezind zijn geliefd Zeeland te verlaten. De persoonlijke aandrang van prinses Wilhelmina was noodig om hem de benoeming in Holland te doen aanvaarden. Reeds dadelijk na haren terugkeer te 's-Gravenhage had deze een beroep gedaan op zijne toewijding aan het algemeen belang. Toen van de Spiegel bezwaar bleef maken het raadpensionarisschap van Zeeland te verwisselen met dat van Holland, schreef prinses Wilhelmina: „Ik verneem, dat gij nog niet besluiten kunt om gehoor te geven aan onzen wensch en dat de inwoners van Zeeland zich als om strijd beijveren om U terug te houden. Ik begrijp zeer goed, dat gij onder die omstandigheden aarzelt en niets is natuurlijker dan dat de Zeeuwen U wenschen te behouden. Maar de zaak wel bedenkende behoorden zij toch te beseffen, dat het algemeen belang der Republiek zwaarder moet wegen dan het bijzondere belang van eén Gewest en dat Uwe aanvaarding van het ambt van raadpensionaris van Holland ook voor Zeeland zeer nuttig kan zijn, zoodat L we landgenooten hunne 1) A. J. van der Meulen. Studies over het ministerie van de Spiegel, pag. II. bijzondere inzichten moeten ter zijde stellen en veeleer dan L terug te houden, U moeten verzoeken om in te gaan op ons voorste , waaromtrent in Holland slechts één gevoelen heerscht." Het gelukte aan prinses Wilhelmina om van de Spiegel te overreden; en het is dank aan hare bemiddeling, dat van de Spiegels raadpensionarisschap aan de geschiedenis der Republiek tot 1795 nog eenige niet Prent door T. H. K. naar een teekening van M. La Fargue. van glans ontbloote bladzijden heeft toegevoegd. „Het geheele bestuur der Republiek gaat veel geregelder, vooral sedert Mr. van de Spiege 111 Holland de leiding in handen heeft", teekende prinses Wilhelmina aan in 1789. J) „Al had de revolutie ons geen ander voordeel gebracht dan dit alleen, dan zoude ik dat reeds eene zeer groote winst rekenen . i) Considérations relatives a mon prochain voyage a Berlin, ecntes en 1789- Koninklijk Huisarchief. Het grootste onheil, dat thans de Republiek en het Stadhouderlijk Huis kon treffen zoude een oorlog zijn, meende zij. Maar tegen dat gevaar was men nu immers gedekt door de tractaten van alliantie, die April 1788 onder van de Spiegels leiding met Engeland en Pruisen waren afgesloten bij gelegenheid van een bezoek van den koning van Pruisen aan zijne zuster op het Loo. Het waren defensieve allianties, waarbij de handhaving van het erfstadhouderschap, in den vorm, waarin het in 1766 was aanvaard en in 1787 op nieuw bevestigd, werd gegarandeerd. Engeland en Pruisen verbonden zich daarbij „deze regeeringsform te zullen handhaven tegen alle aanvallen en ondernemingen direct of indirect en van welke natuur dezelve ook mochten wezen . In Ju 1 van hetzelfde jaar 1788 overhandigde eene plechtige deputatie uit de Staten-Generaal de op perkament beschreven acte van guarantie, waarin de Staten alle waardigheden door den erfstadhouder bekleec, verklaarden te zijn „een essentieel gedeelte van den regeeringsvorm t en de constitutie, welke door hen onderling, bovendien met ondersteuning van den koning van Engeland en den koning van Prutsen, als een grondwet van Staat bondgenootschappelijk werd gegarandeerd . ). Nauwelijks een half dozijn jaren later zoude prinses Wilhelm.na het smartelijk ondervinden, welk lot te wachten staat aan eenen regeringsvorm die zijnen steun zoekt in tractaten met andere Mogendheden. | ') F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. I. pag 92. ZEVENDE HOOFDSTUK MOEDER EN KINDEREN Gegrond op de verzekering van den dichter Bilderdijk in zijne Vaderlandsche Geschiedenis is de algemeen gangbare opvatting, dat na de Restauratie van 1787 aan het stadhouderlijk hof een partij van de prinses zich vormde naast die van den prins. Dat die onderscheiding in werkelijkheid ooit eenige staatkundige beteekenis heelt gehad, mag worden betwijfeld. „Gij vergist U zeer", schreef prinses Wilhelmina in 1819 aan van Hogendorp, „indien gij meent, dat ik den prins heb overgehaald tot de benoeming van Mr. van de Spiegel en dat na de gebeurtenissen van 1787 de prins mij meer dan vroeger in zijn vertrouwen nam, zoodat ik vasten invloed op den gang van zaken uitoefende. Mr. van de Spiegel werd tot den rang van raadpensionaris verheven door den drang der omstandigheden zelve; er was op dat oogenblik in Holland niemand te vinden, die in verdienste met hem gelijk stond en ware het anders geweest, dan zoude een Zeeuw zeker niet gekozen zijn. De prins stelde hem niet minder hoog dan ik het deed en, zoo hij nog een oogenblik mag hebben geaarzeld in zijne keuze, dan was het, omdat hij in het geval dat Mr. van Bleiswijk aftrad, voor den post van raadpensionaris zijn woord reeds vroeger had gegeven aan den secretaris Rover. Mijnheer Royer was zoo verstandig in te zien, dat hij niet berekend was voor zoo gewichtige taak en daardoor was de zaak als van zelve geregeld. Ik heb misschien iets kunnen bijdragen om de aarzeling van Mr. van de Spiegel te overwinnen; maar dat is ook alles geweest. Wat mijn invloed op de zaken betreft, die is na 1/07 niet toegenomen; de prins had wel eens oogenblikken, waarin hij zich liet gaan en alles onomwonden uitsprak, maar dikwijls ook was hij uiterst teruggetrokken en achterhoudend. Ik heb hem mijnerzijds nooit meer vertrouwen willen afvergen dan hij mij vrijwillig schonk. In het eerst na onzen terugkeer te 's Gravenhage werden er iederen morgen besprekingen gehouden, waartoe men mij ook uitnoodigde, en die besprekingen hadden op den duur zeer nuttig kunnen worden voor de behandeling van zaken. Maar den prins waren zij onverdraaglijk ; hij leende zich er slechts met tegenzin toe; zij hebben daarom van zelf als het ware opgehouden en er is verder geen sprake van geweest . ) Het blijkt ook niet, dat de prinses met eenigen animo inging op de plannen, waarmede van Hogendorp in de eerste maanden na de Restauratie nog telkens tot haar kwam. *) Reeds in het voorjaar van 1788 hield de correspondentie van dezen met de prinses op, om eerst te worden hervat in 1801 naar aanleiding van van Hogendorp s moedige Verklaring aan het Staatsbewind. Eene aandachtige lezing der brieven van prinses Wilhelmina in de eerste jaren na 1787 doet bovendien het vermoeden rijzen, dat zij na het herstel van rust en vrede met een gevoel van verlichting w e< ei keerde tot hare liefste bezigheden, tot hare lectuur, haar naald- en schilderwerk, hare muziek en tot de zorg voor de opvoeding harer kinderen vooral. Het was van den beginne hare bedoeling geweest zelve de opvoedster harer kinderen te zijn en in de laatste jaren had zij meer dan haar lief was, hen moeten overlaten aan gouverneurs en gouvernantes, waarbij het trouwe, moederlijke toezicht van freule von Danckelmann haar tot groote geruststelling was geweest. Thans werd zij weder zoo in waarheid de gezellin harer kinderen, dat prinses Louise, eer haar huwelijk haar wegvoerde uit haar geboorteland, zelfs geene eigene staatsdame bezat. Waartoe ook. heette het, toen de vraag rees of de tijd niet was gekomen om in die leegte te voorzien? Zij vertoonde zich immers nimmer anders dan in gezelschap harer moeder, die haar altijd om of bij zich had. , Het was een zeer innig, huiselijk verkeer, waarin hare kinderen opgroeiden. Ook prins Willem V was een teeder, liefhebbend vader en bij alle latere verschil van meening, dat door de verdere karakter- t) G K van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. II pag. 19- ») Zie de afschriften daarvan in het IVde Deel der Brieven en Gedenkschnfte .. jZLf ' :'r,*np;/ V A'-yv WC' dat de scheiding beiden brengen ging. „Die wond zal nog lang nabloeden , schreef zij aan hare dochter, „en kan slechts worden verzacht door de hoop, dat gij gelukkig zult zijn. Laten wij elkander niet zwak maken, mijn lieve kind, maar ons wapenen met moed en kracht.... Bij Uwe geboorte wist ik immers reeds, dat ik niet mocht hopen op het geluk van U bij mij te houden. Van dat oogenblik heb ik mijne gedachten op Uwe vestiging gericht in de hoop, dat die mijn triomf als moedei zoude zijn, als ik het zoo eens mag uitdrukken, omdat gij dan rijk zoudt worden bevonden in al de deugden, die ik wilde trachten in l te ontwikkelen Ik ben wel niet ijdel genoeg van te meenen, dat ik mijne verplichtingen jegens U in volkomenheid ben nagekomen ; maai ik heb toch altijd het goede met U Voor gehad, lot nu toe heeft God miine pogingen gezegend en gij hebt mij reeds menig oogenblik van voldoening doen smaken. Ik smeek het Opperwezen, dat Hij voortga, U te verlichten en te leiden in de verschillende verhoudingen, waarin Hij thans zal goed vinden U te brengen Gij zult dan niet meer Uwe moeder naast U hebben, Uwe moeder, die er altijd op bedacht was ter zijde te schuiven wat U kon schaden en op Uwen weg te brengen wat bevorderlijk kon zijn aan Uw geluk. Maar de God van Licht en Liefde, die over Zijne kinderen waakt en ze nooit verlaat, zal U nabij zijn, zoo gij slechts Uwe hoop op Hem stelt en van Zijnen zegen Uw heil verwacht. Van alle voorschriften uit het Evangelie zijn er&twee, die ik U in het bijzonder ter overweging geef, daar zij volstrekt onmisbaar zijn, als gij het edel doel wilt nastreven, dat ik U steeds heb voorbehouden. Het eerste is: weest volmaakt; dat is: jaagt de volmaaktheid na zonder ophouden, want wie daarin verslapt, gaat onfeilbaar achteruit en loopt gevaar diep te vallen. Dit trachten naar volmaaktheid moet aanhouden ons geheele leven lang en onze vorderingen moeten altijd nieuwe prikkels zijn om nog meer te vorderen. Het tweede is: Werkt Uwe zaligheid met vreezen en beven, zooals 1'aulus zegt; laat U niet afdrijven op eene valsche gerustheid; vergeet niet, hoe zwak wij van nature zijn en hoe sterk de verzoekingen kunnen wezen. Dat gij in U zelve geene neiging gevoelt voor eenig bepaald kwaad, waartoe gij Uwe naasten ziet vervallen, mag l niet doen meenen. dat gij zonder noodzaak U ongestraft kunt bloot stellen aan wat in Het Stadhouderlijk Kwartier. Prent van J. A. Le Campion naar een teekening. van N. Baur. Uwe grondbeginselen, zouden kunnen doen wankelen, of U die doen vergeten. Denk nooit, het is onmogelijk, dat ik die zonde zoude kunnen begaan . . Men vervalt niet plotseling en in eens tot zonde, dat gaat menig handelen verleidelijk is. Integendeel, vlied als ware Uws levens wil, zooals Paulus zegt, alle omstandigheden, die L Het Kabinet van den Prins. Steendruk van S. Lankhout & Co. naar een teekening van Stortenbeker en Heyligers. aeleidelijk, langs eene helling, evenals een toenemen in deugd. Dikwijls zijn de eerste schreden langs die helling bedekt met rozen; de doornen merkt men pas op. als men een goed eind weegs is gevorderd: dikwijs merkt men ze in het geheel niet op, als men geene scherpe waakzaamheid oefent Een rechtmatig wantrouwen in eigen kracht is ook eene . deugd Zich noodeloos bloot te stellen aan verzoekingen, zich verheven te achten boven gewoon menschelijke passies, terwijl men misschien nimmer heeft verkeerd in omstandigheden, die anderen onwederstaanbaar ten verderve hebben weggesleept, dat is overmoed; dat is krankzinnige dwaasheid". In den zomer van 1790 werd het huwelijk van prinses Louise en den erfprins van Brunswijk te 's Gravenhage met bijna koninklijke praal gevierd Voor de feestelijkheden werd bij die gelegenheid voor de eerste maal gebruik gemaakt van de zalen in het zoogenaamde Nieuwe Hof, den aan de zuidzijde van het Stadhouderlijk Kwartier nieuw opgetrokken vleugel, tot den bouw waarvan reeds was besloten in 1776, toen de Staten van Holland er een bedrag van 400.000 gulden voor . beschikbaar stelden. Die bouw was vertraagd geworden, eerst door den oorlog met Engeland, later door de binnenlandsche onlusten. Slechts langzaam verrees het statige hardsteenen gebouw met zijn forschen, zwaren gevel, 48 Meter lang en 15 Meter hoog, met zijn beide vooruittredende paviljoenen aan de flanken, zijn open galerij van tien bogen aan de rez de chaussée en zijne dubbele rij van tien vensters daarboven, terwijl in elk der paviljoenen nog drie ramen en face uitzagen. Maar in de betere dagen, die op de Restauratie volgden, werd aan de voltooiing met kracht de hand gelegd. In 1789 kon reeds een begin worden gemaakt met de betimmering van de beide eetzalen. De groote eetzaal werd gedecoreerd met vijf schilderstukken van Schweickhardt. De groote danszaal of galerij, thans vergaderzaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, kwam nog juist in tijds gereed voor het huwelij feest van prinses Louise. Aan de indeeling is sedert weinig veranderd; nog altijd neemt deze groote zaal met hare gestucadoorde muren en pilasters met Korinthische kapiteelen van de eerste verdieping de gansche hoogte in van het gebouw en schept zij haar licht door zes groote ramen en even zoovele kleine daarboven van de ten zuiden gelegen binnenplaats. Verdwenen echter zijn de marmeren basementen en plinten, de statuen in de nissen, de zinnebeeldige tropaeen, die de Prinses Wilhelmina. Schilderij van J. Fr. A. Tischbein, 1789. in het Mauritshuis te 's C.ravenhage. ruimten tusschen de pilasters vulden, de medaillons, de rosetten en de consoles, waarmede de zaal oorspronkelijk kwistig was versierd. De plaats, waar vroeger de armstoel van den prins-erfstadhouder stond, is thans bezet door den koninklijken troon. Dat prinses Wilhelmina in de7e omgeving van vorstelijke pracht eene in waarheid koninklijke verschijning was, bewijst een blik op het fraaie portret, thans in het Mauritshuis, dat de schilder Tischbein kort na de Restauratie van haar ontwierp. Treffend is de edele eenvoud, die haar daarop kenmerkt: geen vederen meer in het licht gepoederde haar, dat, om het hoofd wijd uit gestreken, van boven wordt vast gehouden door een enkel lint en in een paar krullen afhangt op den schouder; geen halskettingen of armbanden meer, zelfs geen ring aan de fijne vingers; geen enkele strik op het wit satijnen kleed, geen borduursel op het keurslijf, slechts eene smalle kant om den witten halsdoek, die de schouders wel dekt maar den fraai gevormden hals vrij laat, terwijl uit de korte, wijde mouwen de ronde armen te voorschijn komen. r) Maar treffend is op dit portret vooral de ernst, die al het doorleefde op hare sprekende gelaatstrekken had gegrift, de peinzende uitdrukking der donkere oogen onder de zuiver geteekende wenkbrauwen, de besliste trek om de vast op één gesloten lippen. Het vertrek van prinses Louise was voor prinses Wilhelmina het begin van eenen tijd van eenzaamheid. Prins Frederik begeleidde zijne zuster ter voltooiing zijner militaire opleiding naar Brunswijk en de erfprins aanvaardde, na eerst nog eenigen tijd de colleges aan de universiteit te Leiden te hebben gevolgd, zijne benoeming tot gouverneur van Breda. „Gisteren heb ik het onbestendige der menschelijke dingen wel o-evoeld," schreef prinses Wilhelmina op den 7'lu11 December 1/9° aan hare dochter. „Sedert meer dan dertig jaar is de zesde December altijd een feestdag voor mij geweest. Het vorige jaar waart gij toen nog alle drie om mij en gingen wij samen, als altijd, onze gaven brengen aan die goede freule von Danckelmann. Maar gisteren was freule von Danckelmann reeds niet meer onder de levenden; haar aandenken bestaat enkel nog maar in het hart van een klein aantal trouwe vrienden; en gij mijn kinderen zijt thans alle drie ver van mij. Maar al werden de afwezigen smartelijk door haar gemist, de tijd viel 1) A. Ising. Het Binnenhof. haar nimmer lang. „Ik heb mijne boeken, mijne penscelen mijn handwerk, mijn muziek en altijd tijd te kort voor wat ik zoude willen doen, schrijft zij. Zij las veel, niet alleen geregeld de voornaamste dag- en weekbladen, maar nagenoeg alle merkwaardige publicaties van den dag, als b.v.: de geschriften van Calonne en Xecker over de toestanden in Frankrijk, gingen haar door de handen. Zij verdiepte z'cli dadelij na de verschijning in het eerste deel van Schiller's G e s c h i c h t e des A bfalls der Vereinigten Niederlande en zag met verlangen uit naar het tweede, zooals zij schreef aan prinses Louise, wie zij steeds trouw verslag deed van hare lectuur. Met grooten ijver beoefende zij in die dagen van kalme rust het schilderen van miniatuurportretten ; den erfprins verrastte zij met een, naar hij haar verklaarde, sprekend gelijkend portret van zij nen broeder Frederik, haren echtgenoot op diens verjaardag met eene eigen¬ handige copie van eene afbeelding van Willem I . naar eene schilderij van den hofschilder Haag; weldra waagde zij zich zelfs aan eene copie in miniatuur van eene schilderij van lerborg ui de kunstverzameling van den prins; ,,als het gelukt, zal het hee mooi zijn," schreef zij aan prinses Louise, „maar het is veel moeilijker dan 1 dacht." Zij nam hare muziekstudies weder op en oefende zich geregeld onder de leiding van den kunstenaar Malesherbes en van den zanger Colizzi, die destijds in den Haag grooten opgang maakten. Om zich te oefenen in het Engelsch vertaalde zij de destijds veel gelezen Dialogues Prinses Louise en de Erfprins. Miniatuur geschilderd door prinses \\ ilhelmina. in liet bezit van II. M. de Koningin. of the de ad van Lord Littleton en dergelijke. Het theater bezocht zy trouw; zij genoot er van eene opvoering van Kotzebue's Mensch e nh ass undReueen bekende in een schrijven aan prins Fredenk. dat zij er heete tranen bij had geschreid. Opgewekt nam zij deel aan het feestvertoon, waarin naar oud gebruik ook het stadhouderlijk hof moest deelen bij gelegenheid van de Haagsche kermis; de fraaie uitstallingen in de kramen behaagden haar en gaarne belastte zij zich daar met het doen van inkoopen voor prinses Louise, die te Brunswijk veel minder goed dan in den Haag zich kon voorzien van fijne luxe-artikelen. Nieuwe voortbrengselen van kunstnijverheid streelden haar zin voor kunst '> Z,J geraakte in verrukking over de fraaie vormen van het Engelsche Wedgwood aardewerk met de sierlijke teekeningen van Flaxman. over eene copie van de beroemde vaas van Barberini, welke de Engelsche gezant voor haar deed uitkomen. Het liefst was haar het verkeer in kleinen, intiemen kring, zooals zij dat vond in het gezin van den Engelschen o-ezant Harris, lord Malmesbury, later ook in dat van diens opvolger lord Auckland. Nimmer echter onttrok zij zich aan wat haar rang als echtgenoote van den erfstadhouder van haar eischte; een cercle, een cour, een crala-diner was haar nooit te veel en steeds wist zij als gastvrouw een vriendelijk, effen gelaat te toonen, ook als hare gasten haar misnoegen opwekten, zooals bijvoorbeeld op eenen avond, toen een hevige ZuidWester storm op de Hollandsche kust stond. „Het was een storm, schreef zij aan prinses Louise, „zooals er bij menschenheugenis met is geweest. Onze dijken hebben vreeselijk geleden en men verwacht nog slechte tijdingen uit zee. Maar waarover ik mij verwonderd heb — o liever verontwaardigd — dat was over de gemoedsrust, waarmede de Heeren Heemraden van Delfland, die dien avond bij ons aan het souper aanzaten, zich uitlieten over het groote gevaar aan den Hoek van Holland en aan wie het hooren wilden in alle kalmte verzekerden, dat de dijk daar dien nacht vast en zeker moest bezwijken. Gelukkig is hunne voorspelling niet in vervulling gegaan. Voor dezen keer heeft de dijk het nog gehouden." Den volgenden morgen verzuimde zij ook niet, het schouwspel der opgeruide golven te gaan zien. Wandelen en paardrijden was haar een genot en het wekte hare ergernis, dat prinses Louise hare wandelritten liefst in een rijtuig of in eenen draagstoel maakte; deze miste dan ook de krachtige, stalen gezondhe.d harer moeder, die daar zij zelve nooit hoofdpijn had, „een gevoel had, zooals zij schreef, „dat hare kinderen die ook „iet behoorden te hebbeo." Maar bij zoo veel en velerlei was de zorg voor hare kinderen, zij „och,en in afwezig zijn of in hare onmiddellijke nab.jhe.d v.rkeeren voor prinses Wilhelmina de groote, alles overheerschende ^rg Hare minder op zijne zedelijke en godsdienstige ontwikkeling. lusschen xorgzuldig gerangschikte brieven van den zoon u.t die jaren, uaar : naakte" zich vornrde, ligt de ,„inent van eenen b„e der moede ; „ dcn 70mer van 1792 kort vóór zijn huwelijk, waarin het L «roote waarbede» van den Christelijke, godsdienst z„n van het uiterste aanbelang voor ieder onzer en toch denkt ^ \ • • ,-,a al is men er in onderwezen en al neemt Ze'uitwendige godsdienstplichten nauwlettend waar. De overleggingen dezer wereld de bijzondere eischen verbonden aan iederen rang, aan ieder aan iederen stand, tot zelfs de kleine verplichtingen van het gezellige leven verslinden veel kostbaren tijd en nemen ons \ Lo geheel in beslag, dat wij op den langen dag nauwehjks. een enkel oogenblik kunnen vrij houden om tot ons zeiven in te V™'toch is het niet genoeg, als men tot zich zeiven zeggen kan ik „iet van hen, die den godsdienst gering achten ik geloof de w^hede,, die ik beleden heb, ik woon geregeld de prediking bij, . ^ toe deel aan het Avondmaal, ik bid dagelijks, ik ces J Bübel" Men mag niet meenen, dat dat nu ook voldoende is. Want ondertnsschen gat. bet leven voort de stand nemen toe; men wordt voortdurend meer vervnld, va»de g tb men behoeft meer bulp om de moeilijkbeden des levens te over. winnen „ie, alleen, maar dikwijls ook zich zeiven. Doch da»^ mair al te vaak, dat die godsdienstige waarheden, waarover „ meer had „agedach,, die men slechts geloofde op gezag va» a»d «» verflauwd zijn in de ziel; soms door toedoen van hen met ) verkeerden; soms door de werken van beroemde schrijvers, die ons in handen kwamen en waarin tegen den godsdienst bezwaren werden opgeworpen, die wij niet konden wederleggen, ja die ons onwederstaanbaar schenen, omdat zij werden aangevoerd door geniale lieden, wier kundigheden en talenten wij op andere punten hoog hadden leeren schatten. Wat zal dan anders het gevolg kunnen zijn dan dat de godsdienst in onze oogen in waarde daalt en derhalve zijnen invloed op ons verliest, juist in die levensomstandigheden, waarin wij die het meest behoeven; dat wij verdeeld worden in ons gemoed en onrustig en onvoldaan van stemming, tenzij wij het goede besluit nemen de oude studies van den Bijbel te hervatten, met de oprechte bedoeling om bij ons zelfonderzoek noch ons zeiven te sparen, noch onze zwakheden en om ook hen, die ons lief zijn, in dit licht te bezien. Zie daar, mijne waarde, het ware beeld van tal van lieden van wie ik er niet één werkelijk slecht zou durven noemen. „Maar, zult gij zeggen, is het dan niet voldoende de waarheden, waarin men is onderwezen, te gelooven en zijne godsdienstplichten waar te nemen? Ik ben krijgsman, ik ben staatsman, ik ben geen godgeleerde; is het dan geen tijdverlies, als ik niet alle beschikbare uren wijd aan de beoefening der wetenschappen, die met mijnen werkkring onmiddellijk verband houden? Als ik de plichten van mijnen rang trouw vervul, doe ik dan ook niet den wil van God en is ook dit niet eene indirecte hulde, die het Opperwezen aangenaam is ? Hebt gij zelve mij dat niet geleerd ? Daar zoude ik op willen antwoorden, dat Uwe opmerkingen tot op zekere hoogte juist zijn en dat gij mij zeker verkeerd begrijpen zoudt, indien gij meendet, dat ik zoude willen, dat gij de plichten van Uwen rang verzuimdet voor lange meditaties en aanhoudend Bijbellezen, of dat gij U verloort in die spitsvondigheden, waarmede vele godgeleerden de hoofdwaarheden van den godsdienst veeleer verdonkerd hebben dan verlicht. Voorzeker onze godsdienst behoort eer handelend dan beschouwend te zijn, maar daar volgt nog niet uit, dat een geregeld onderzoek onnoodig is en dat men geenen gezetten tijd tot zelfinkeering behoeft om er zich met vrucht van te doordringen " ACHTSTE HOOFDSTUK DE INVAL DER FRANSCHEN IN 1793- Den 8ston Maart 1791 werd het vijf en twintigjarig stadhouderschap van prins Willem V nog onder algemeene deelneming gevierd. Groot was de toeloop van aanhangers en vrienden naar de Residentie om daar den erfstadhouder te huldigen en schitterend waren de feesten in het Stadhouderlijk Kwartier. Maar zooals prinses Wilhelmina meldde aan hare dochter, op uitdrukkelijk verlangen van den prins moesten, ten einde den druk op de bevolking niet te verzwaren, alle illuminaties en verder openbaar feestvertoon werden uitgesteld tot het huwelijk van den erfprins met zijne nicht, prinses Fredrika Louise Wilhelmina van Pruisen. In het najaar van dat zelfde jaar hield deze met zijne jonge gemalin zijnen intocht te 's Gravenhage. Prinses \\ ilhelmina kwam hare schoondochter Mimi, zooals zij in den engen familiekring werd genoemd, met groote hartelijkheid tegemoet en trachtte haar den weg in het nieuwe leven te effenen, waar zij kon. ,,üenk maar niet , schreef zij aan prinses Louise, „dat Uwe schoonzuster slechts rozen op haren weg zal vinden; er zullen doornen onder zijn. Vooral de eerste tijden zullen moeilijk voor haar wezen en gij hebt allerlei ressources, die zij mist . Het jaargeld, dat de Staten het jonge paar bij hun huwelijk toelegden, was niet groot; het fortuin der Oranjes had in de laatste jaren zwaar geleden.1) Er was overleg noodig om het zoogenaamde Oude Hof, het paleis in het Noordeinde, de oude huizinge van Louise de Coligny, 1) j. H. Hora Siccama. Uit de geschiedenis der Domeinen van het Huis van Oranje in Nederland. Je Maintiendrai. II. voor de jonggehuwden voldoende in te richten. Met vriendelijke zorg trachtte prinses Wilhelmina alles zoo smaakvol mogelijk te schikken met schilderstukken en behangsels, die zij uit verschillende buitenverblijven der Oranje's daarheen deed overbrengen, als1^ fraaie geschilderde plafond van Gerard van Honthorst uit het Huis te r ■ Crawt '••• ut » i-t-it '• Huwelijksvoltrekking van den Erfprins. Anonieme prent. Rijswijk. Maar wat zij niet kon wegstrijken, dat was de grief, die de jonge koninklijke prinses tegen de vormen van het repubhkeinsche leven koesterde, haar tegenzin om in dagelijksch verkeer te komen met dames uit kringen? waaruit zij in Duitschland hare kamervrouwen zoude hebben gekozen. „Ik voor mij heb ook wel moeten leeren ^ in te schikken," bekende prinses Wilhelmina aan hare vertrouwde Loulou, ..maar ik ben er nu aan gewend en als het gezelschap goed gekozen is, bevalt het mij dikwijls beter dan dat van den adel . Den zomer van het jaar 1792 sleet het stadhouderlijk hof te Breda. Frederica Louise Wilhelmina prinses van Pruisen, Erfprinses van Oranje. Pastelportret door J. Fr. A. Tischbein, in het Rijksmuseum te Amsterdam. „Wij zullen er met ons talloos velen zijn," had prinses \\ ilhelmina voor het vertrek der nu dubbele hofhouding aan hare dochter geschreven. „Ik betwijfel of er binnen het kasteel, hoe groot het ook zij, voor ons I allen plaats zal wezen". De prinses vertoefde gaarne te Breda; zij hield van het oude gebouw, dat de koning-stadhouder Willem III tot een groot hardsteenen vierkant had doen ombouwen en had doen voorzien van fraaie tuinen en eenen uitgestrekten parkaanleg, die der prinses zoo woede gelegenheid boden om aan haren smaak voor wandelen en paardrijden te voldoen. Zij genoot te Breda veel meer van het buitenleven dan in den Haag, schreef zij aan prinses Louise. Het hofleven was er ditmaal zeer opgewekt. De jonge erfprinses behoefde verstrooiing van de sombere gedachten, waartoe de scheiding van haar land en hare niet sterke gezondheid aanleiding gaven. Gewillig leende prinses Wilhelmina zich ter wille harer schoondochter tot uitstapjes en kleine feestjes, tot charades en tooneelvertooningen, waarin zij en de prins dan nog wel eens zeiven medespeelden, tot levende beelden en jeux d'esprit, waarin men destijds onuitputtelijk was, tot maskerades en wat niet al; maar toch, haar hart was er niet bij. „Dit alles vermaakt de erfprinses en geeft haar afleiding", verzuchtte prinses Wilhelmina in hare brieven aan hare dochter: „maar ik vind toch eigenlijk niet, dat de tijd er naar is om comedie te spelen en ik wilde, dat dit alles niet noodig was. Ik leef in voordurenden angst, dat er een kink in den kabel komt". De prinses had voor vasten levensregel om van de dingen in dit ondermaansche steeds de goede zijde op te zoeken en groote voldoening eraf haar de herbenoeming van van de Spiegel in het najaar van 1792 na afloop van het vijftal jaren, waarvoor hij tot raadpensionaris van Holland was benoemd. „Ik heb mij zeer verheugd," schreef zij den prins, ,.dat gij bij de Staten van Holland de noodige stappen hebt gedaan' voor de herbenoeming van den raadpensionaris en dat die met goeden uitslag zijn bekroond. Ik kan mij wel begrijpen, dat hij zelf weinig genoegen vindt in dezen zwaren en moeilijken post; maar in het algemeen belang schijnt het mij gewenscht, en het is niet meer dan billijk, dat men tracht hem zijn werkzaamheden te verlichten. Maar al was het aanblijven van van de Spiegel der prinses eene groote geruststelling, zij bleef vol zorg voor de dreigende onweerswolken, die zich aan den politieken gezichtseinder samenpakten. De onlusten in de Zuidelijke Nederlanden wekten hare ernstige bezorgdheid. Het verzet der Belgische democraten tegen het gezag van den keizer scheen eene bloedige botsing onvermijdelijk te maken en hoe lichtelijk kon de Republiek in dien strijd op hare grenzen worden betrokken. „Bid God voor het behoud van den vrede," had zij reeds in het voorjaar van 1791 aan hare dochter geschreven; „gij hebt daar op alle manieren reden voor en denk maar niet, dat als de oorlog uitbreekt, het gemakkelijk zal zijn om uwe broeders tehuis te houden. Zij branden van verlangen om hun handwerk te gaan te beoefenen Als hun iets mocht overkomen, zal niemand meer te beklagen zijn dan ik; maar die overweging zal mij hen niet doen weerhouden, als wettige redenen hun de baan tot roem en eer ontsluiten." Beiden prins Frederik en de erfprins wilden dienst nemen in het Oostenrijksche leger; wat de prins meende wel zijnen jongsten zoon te kunnen toestaan, maar den oudsten de vergunning om dienst te nemen bij eene vreemde mogendheid te moeten weigeren. Maar nog eer het ook voor prins Frederik zoo ver was gekomen, had Oostenrijk de Brabandsche revolutie reeds weder met geweld van wapenen onderdrukt. „Al hebt gij weinig smaak voor politiek," zoo schreef prinses Wilhelmina aan prinses Louise, „zult gij toch met genoegen vernemen, dat die zaken in de Nederlanden tot een goed einde komen,... zoodat gij voorloopig niet meer behoeft te vreezen, dat de Ileeren Oostenrijkers of de Heeren Belgen onze grenzen zullen komen bestoken. Ons gewapend cordon zal dan ook spoedig uitéén kunnen gaan Voor weinige dagen zag ik die dingen heel wat somberder in. Gode zij dank, dat alles nog dien keer heeft mogen nemen". Aan de mogelijkheid dat een Belgisch stadhouderschap voor prins Frederik hiervan het gevolg zoude hebben kunnen zijn. had zij geen oogenblik geloof geslagen, nog veel minder er voor gewerkt. x) ' Maar terwijl de revolutie in België werd bedwongen, scheen zij in Frankrijk te zullen zegevieren. Nog regeerde Lodewijk XVI in naam als constitutioneel vorst over het in schromelijke verwarring verkeerende land; nog hielden Mirabeau en Lafayette de uiterste elementen in bedwang; maar prinses Wilhelmina behoorde niet tot hen. die zich lieten misleiden door den schijn. „De Fransche post," schreef zij op 30 April 1791 aan hare dochter, „de Fransche post bracht gisteren een schrijven door den minister Montmorin in naam des konings aan alle Fransche gezanten van de verschillende buitenlandsche hoven gericht om verze- 1) Dr. II. T. Colenbrander. Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840. Deel I. pag. 141. kering te geven van de voldoening cn de v r ij h e i d die zijne Majesteit geniet en eene juiste voorstelling te geven aan de Mogendheden van wat de nieuwe constitutie nu eigenlijk is. Mijns inziens overtreft dit stuk alles wat tot nog toe verscheen; het is een waar kunststuk van domheid, zwakheid en bedrog. Het is haast met te gelooven, dat een minister tot zulk een stuk zijne handteekemug hee willen leenen." Den 26*™ Juni 1791. moest zij er dan ook reeds op laten volgen: „die arme koning van Frankrijk heeft weinig genoegen beleefd van die vrijheid, waarvan hij zoo hoog heeft opgegeven. Hij heeft willen vluchten; maar is herkend en aangehouden op drie mijlen afstands van de grens. De hemel weet tot welke uitersten tegenover dien ongelukkigen koning en de koningin zal overgaan. Prinses Wilhelmina deelde van de Spiegels vrees, dat de-gewapende tusschenkomst, waartoe men algemeen meende dat in Augustus^1791 door den keizer van Oostenrijk en den koning van Pruisen te Pdmtz was besloten, slechts kon dienen om alle partijen in Frankrijk te vereenigen tegen den buitenlandschen vijand en om te leiden tot eenen volksoorlog, die de thans nog tot Frankrijk beperkte omwenteling.ener geheel Europa zoude doen losbreken.») Wel maakte keizer Leopold van Oostenrijk, nadat Lodewijk XVI den eed op de nieuwe Constitu ie had afgelegd, aan de Europeesche Mogendheden bekend, dat de aanleic g tot interventie in Frankrijks binnenlandsche aangelegenheden daarmede was vervallen;2) maar de Girondijnen wilden den oorlog met Oostenrijk, zij kweekten de oorlogsstemming, en Dumounez, die ofschoon niet tot de par j der Girondijnen behoorende, tot minister van oorlog was benoemd, wis er partij van te trekken om eenen aanval op Belgie door te drijven. Den ->osten April 1792 verklaarde Frankrijk den oorlog, me aan Oostenrijk, maar aan „den koning van Bohemen en Hongarije" en Pruisen, door de alliantie van Pillnitz gebonden, rustte zich nu eveneens tot den strijd. Aanvankelijk leden de Fransche legers nederlaag op nederlaag, zoodat de Assemblée Législat.ve, verklaarde dat het vaderland in gevaar was en eene algemeene volksbeweging °®tston • „icfinrr tp Pariis neemt met den dag toe, schreef prinses Wi - 1, Prof. Th. Jorissen. De eerste coalitie en de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Versl Kon. Ak. v. Wetenschappen. Verh. Afd. Letterkunde. Deel VIII. 1875. *) Dr. II. Brugmans en Dr. tl. W. Kernkamp. Algemeene Geschiedenis. Deel . pag. 45- helmina aan hare dochter, die zij door de toezending van dagbladen, van brochures, van afschriften van gezantschapsberichten maar meest wel door hare brieven, die als een nauwkeurig dagverhaal waren van wat er omging, in het afgelegen Bronswijk van alles uitvoerig op de hoogte hield. ,,l)e gisting te Parijs neemt met den dag toe. P-en vreeselijke crisis is te wachten. I)e koning en de koningin worden niet meer in het openbaar gezien. De deuren en slagboomen van het paleis der Tuileriën zijn afgesloten; alleen de toegang tot de tuinen blijft open om den lieden gelegenheid te geven Hunne Majesteiten tot onder hunne vensters te komen beleedigen en binnen hun gehoor kwetsende liederen te zingen." De prinses was niet zonder zorg voor den terugslag van dit alles in de Republiek, waar de partijstrijd wel was bedwongen maar niet verzoend; de rust, waarin men in het algemeen te dien opzichte verkeerde, ergerde haar. Het was haar niet ontgaan, dat in de Hollandsche Lei'dsclie Courant en in de Mercurius eenen toon werd aangeslagen, „alsof men weder het oude liedje wilde gaan zingen crelijk zij reeds het vorig jaar aan den prins had doen opmerken. ) Maar intusschen blijft alles hier zooals het is," klaagde zij aan haie dochter, (28 Juni 1792) „In het systeem van ons finantiewezen komt ,on Juni 1792 berichtte de prinses aan hare dochter, dat Mr. de Maulde de Fransche gezant bij de Republiek, ter viering van het jaarfeest van de afkondiging der. Constitutie in Frankrijk en van het daarop gevolgde verbroederingsfeest van alle partijen in de Nationale Vergadering met den koning, in de Fransche gezantschapskapel te 's Gravenhage een Te Deum had doen zingen; dat men bij die gelegenheid ongeregeldheden had gevreesd; maar dat alles kalm en zonder stoornis was afgeloopen. „Ik vermoed," voegde zij er nog aan toe. „dat dit in Frankrijk ditmaal ook nog wel het geval zal zijn geweest na de schijnbare verbroedering der partijen; ik zeg schijnbare want ik acht het zeer waarschijnlijk, dat die verbroedering van de zijde der 1) De prinses aan den prins. 20 Juni 1791 en 1 September 1792- Koninklijk Huisarchief. Jacobijnen slechts comediespel is geweest om tijd te winnen tot zij de sterksten zijn geworden." En zij werden de sterksten, nadat de hertog van Brunswijk aan het hoofd der Pruisische troepen Lotharingen was binnen gerukt. De volksopwinding door den inval der vijandelijke legers gewekt, leidde tot eene algemeene volkswapening, maar niet voor men zich aan den ongelukkigen koning bloedig had gewroken. Den io^11 Augustus werd het paleis der Tuileriën door de woedende volksmenigte bestormd. Lodewijk XVI vluchtte met zijn gezin naar de vergaderzaal der Wetgevende Vergadering om zich daar met de zijnen onder de bescherming der Volksvertegenwoordiging te stellen en moest, opgesloten in een kleine loge binnen die zaal, getuige zijn van de beraadslagingen over het besluit, waarbij hij wegens het aanhouden van geheime betrekkingen met vijandelijke mogendheden als koning van Frankrijk werd geschorst om vervolgens met zijn gezin tot strenge gevangenschap in den Temple te worden veroordeeld. „Wat zult gij met ons den koning en zijn gezin beklagen," schreef prinses Wilhelmina aan prinses Louise. „Maar die ongelukkige vorst schijnt toch ook nog eene groote dwaasheid te hebben begaan. Hij heeft aan de Nationale \ergadeiing verklaard, dat hij de Zwitsers van zijn lijfwacht verboden had bij de bestorming van het paleis op het volk te schieten. Alles zal nu worden geweten aan die ongelukkige Zwitsers en die zijn juist het slachtoffer geweest van hunne trouw aan s konings bevelen .... Ik vraag mij af, welken indruk de schorsing des konings op het leger zal maken. Dat zoude nog wel eens eenen gunstigen keer kunnen geven. Als men den koning dan maar niet in de gevangenis ombrengt want thans kan men op het ergste verdacht zijn." Het deed haar daarom dubbel leed, dat prins Frederik ditmaal niet 's prinsen toestemming kon verwerven om dienst te nemen in het Oostenrijksche leger. Onmiddelijk na de gevanneming des konings brak Engeland de diplomatieke betrekkingen met Frankrijk af en deed het door zijn vloot eene dreigende houding aannemen. „De Staten zullen Mr. van Berckenrode uit Parijs terug roepen," schreef prinses Wilhelmina aan hare dochter, „en waarschijnlijk zal Mr. de Maulde niet meer als gezant worden erkend. Dat besluit stond heden te worden genomen. De Engelsche gezant is reeds uit Parijs vertrokken. God alleen weet, wat dit alles nog geven kan. Misschien toch nog de onderwerping dier afschuwelijke kabaal door den hertog van Brunswijk. Men zegt hier, dat deze langs den kortsten weg recht op Parijs aftrekt zonder zich op te houden voor de vestingen op zijnen weg. — „De tijdingen uit het leger doen verwachten, dat het nu welhaast tot eenen besiissenden slag moet komen," schreef de prinses nog in het begin van September aan haren echtgenoot. ,,Het verheugt mij, dat Engeland zich ook toerust tot den krijg. Zullen wij alleen nu met gekruiste armen blijven toezien?" De eene vreeselijke tijding volgde thans op de andere. De geestelijken, die den eed aan den Staat weigerden, alle bekende en verdachte royalisten, werden gekerkerd en op den 2den September hadden de gevangenismoorden, de zoogenaamde Septembrisades plaats, die menschenslachtingen zonder rechtspraak of vonnis, die niet alleen te Parijs maar ook te Lyon, te Orleans stroomen bloeds deden vloeien. „Van den ongelukkigen Lodewijk XVI hoort men niets meer en van zijne gevangen familieleden evenmin," schreef prinses Wilhelmina op 20 September 1692 aan den vooravond van de instelling der Nationale Conventie, het regeeringslichaam, dat, nu de koning was geschorst, dezen en de Nationale Vergadering moest vervangen. „Maar als zij nog in leven zijn op het tijdstip, dat de Nationale Conventie hare werkzaamheden aanvangt en als hunne bevrijders niet voor dien tijd er 111 slagen de wilde woede der Jacobijneti te bedwingen, is het te voorzien, dat men hun een proces zal aandoen en hen doen vallen op het scha\ot, zoo het ten minste mogelijk is, hen te onttrekken aan de handen \an het opgewonden volk; wat nog volstrekt niet zeker is, want wat er met de gevangenen te Orleans is gebeurd, is een klaar bewijs, dat het volk het sterkste is, of liever de volksleiders zijn het. De Nationale Vergadering zelve heeft allen invloed verloren en is niet meer bij machte uitspattingen te onderdrukken. Die onderlinge verdeeldheid schijnt mij overigens een goed voorteeken voor het slagen van de legers der Verbonden Mogendheden." Doch onweerstaanbaar was de loop der dingen. Reeds op den tweeden dag van haar bestaan, op 21 September 1792, verklaarde de Nationale Conventie het koningschap afgeschaft en Frankrijk eene Republiek; en juist op dienzelfden dag werd de inval der Pruisen door Dumouriez bij Valmy gestuit. „Uit al die nieuwstijdingen kan men geene andere conclusie trekken," schreef prinses Wilhelmina, „dan dat die Fransche Republiek niet zal nalaten zich zelve te gronde te richten; maar eer het nog zoo ver met haar komt, zal zij veel kwaad kunnen doen en ik Z*thoont legers van gehee, ^ " rr.r« ^ na^;tr^^d:^^ai^rsto„d.t r^ifvelen Savoye en Duitschland binnen. D= hertog van Brunstriik trok teru» op Verdun. waar het Pruisische leger de wmterkivart.eren bil olgeïndL, stonden de troepen ■« I— van Octobcr reeds voor Valenciennes. Onder de leus . alle re „ •• nllp volken ziin onze vrienden, wilden de en der door hen gepredikte „rechten va» den mensch T*#e,r«J wilden zii Frankrijk uitbreiden tot aan zijne natuurlijke grenzen d Rijn en'de Alpen. Oude, overgeleverde aanspraken eri nieuwe !tt omreken; « vorn.de zich reeds bij het f-J» ■£££ Franschen te Antwerpen eenComité revolutionair der Bataven dat op " October .792 verklaarde, „te willen beproeven andermaal paa en perk te stellen aan het willekeurig gezag van eenen trotschen staats „aar en aan dc gevloekte oogmerken der aristocraten ,d,e tot ^ tatt mm naar het heette, moesten worden u.tgeroe.d, indien zij het moch r;» a"h tegen de besluiten van het comité t. verzet,em Een stroom van schotschriften en pamfletten, op alle denkbare wijzen de Republiek binnen gevoerd, moest tegelijkertijd eene kentering der °P^ meemng in het vaderland voorbereiden. Toen Dumounez op 6 N°^erJ79 de Oostenrijkers versloeg bij Jemmappes en daarmede fe.telijk gehee België in zijne macht kreeg, zoodat de vertegenwoordigers der Oosten riiksche recreering de wijk namen naar Roermond en naar Maastnc , juichten de" patriotten in de stellige verwachting, dat de verovering o liever de bevrijding der Republiek door de Franschen nu ook onmiddellijk volgen moest. „Altijd weder heb ik U nieuwe tijdingen te melden; maar helaas het zijn nooit goede", schreef prinses Wilhelmina op 8 November, drie dagen 11a den beslissenden slag bij Jemmappes aan hare dochter. „De Oostenrijkers ontruimen Vlaanderen en concentreeren zich in Brabant. Het is niet te ontkennen, dat dit alles de plannen onzer vijanden in de hand werkt en als er hier in het binnenland ongeregeldheden mochten ontstaan, zoude het mij niet verwonderen, als de Heeren Franschen, die tot een voorwendsel namen om ons een bezoek te brengen. Maar verontrust U niet meer dan noodig is. Op het oogenblik is alles luer nog in rust en voor het behoud dier rust wordt nauwlettend gewaakt ', voedde zij er bij in dankbare erkenning van de zorg, waarmede de raadpensionaris van de Spiegel de verdachte elementen binnen en buiten de grenzen reeds sedert jaren in het oog liet houden. „En dan, de Franschen hebben geen enkel geldig voorwendsel om ons aan te vallen , ging zij ter geruststelling harer dochter voort, al gaf die verzekering haar zelve kleinen troost, „en zij weten wel, dat als zij ons aanvielen, zij zich daarmede ook eene oorlogsverklaring van Engeland op den hals zouden halen. Bovendien staan wij aan den ingang van den winter en dat is het moeilijkste jaargetijde 0111 ons land binnen te dringen en vooral om er weder uit te raken als men er al mocht zijn binnengedrongen. Als het onverhoopt ernst wordt, wees dan zeker, dat wij tijdig bedacht zullen zijn op den aftocht. Als Nassau niet zoo dicht bij het terrein der krijgsoperatiën was, zouden wij daarheen onze toevlucht nemen en dan waren wij ook nader bij U. Maar daar valt thans niet aan te denken. Ik zie geene andere wijkplaats dan Engeland, als wij moesten wijken. Als dat maar niet moet gebeuren op een oogenblik, dat Mimi niet reizen kan. Die gedachte verontrust mij nog het meest. In die dagen van spanning vond prinses Wilhelmina, naar zij in hare brieven herhaaldelijk verklaart, grooten troost in de prediking van den hoogleeraar Rau. „Tot nog toe eerbiedigen de Franschen het grondgebied van onzen Staat," berichtte prinses Wilhelmina in het eind van November; „maar bij decreet zeggen zij hunnen bijstand toe aan ieder, die, tn welk land het ook zij, de banier der vrijheid wil planten. Dat decreet zoude het toppunt van dwaasheid zijn, gelijk het reeds het toppunt van onrecht * het geluk, dat die afcchuwel.jke «ede,, • • ... JnvnamAH wat zij unuv.iiivii.v». Gezien de nabuurschap van ons land en de «•eest van wraakzucht en dwaasheid, die de oude belagers der openbare rust nog altijd bezielt, is het niet te ontkennen, dat ons land het eerst wordt bedreigd en dat het den schijn heeft, alsof het decreet berekend is op de toestanden in onze Republiek met de bedoeling om de lieden voor te bereiden op wat men tegen haar in het schild voert. Dit wordt alles gesteund door eenige schoonschijnende voorwendsels. Men moet zich dit niet willen ontveinzen. Ik zeg de dingen zooals zij zijn, ten minste zooals ik ze zie. Verleden Dinsdag had ik nog De hoogleeraar Rau. hoop, dat de storm , • ,n 1 KuvDer zoude voorbij drijven. Pre„, van L. Portman naar een te.ken.ng ,an ]. kuyp . Hedennauwelljksmeer. ivfl->or «ranhooen doe ik tocli nog niet. Het Fransche decreet heeft hier te lande met d,e» indruk geJLkt, dien men er van verwachtte. Het heef, *els de waardiging opgewekt van vele gematigde patnotten en van al d.egenen, die iets te verliezen hebben; het heeft de goedgezinden aangezet tot wat beslister optreden. Als men de maatregelen, die in onze macht staan, wil toepassen, is het nog zoo zeker niet, dat Dumouriez zijn doel zal kunnen bereiken. Dus, lieve kind, laat ons moed houden en als wij geroepen worden tot groote beproevingen, laat ons dan niet vergeten, dat zij ons toekomen uit de hand van God. Laat ons berusten in Zijnen heiligen wil en betoon U waardig den stam, waaruit gij gesproten zijt. Te midden van al die sombere vooruitzichten werd prinses W ilhelmina den 6d(-'n December 1792 innig verblijd door de geboorte van eenen kleinzoon, „Guillot" zooals de kleine Willem ter onderscheiding van vader en grootvader in den gemeenzamen omgang werd genoemd, ot het St. Nicolaaskindje" zooals grootmoeder en tante wel plachten te zegden. „Je vous écris du Kraamkamer," schreef prinses Wilhelmina voTverrukking aan hare dochter; „de kleine man ligt in dezelfde wieg, waarin gij alle drie gelegen hebt. Mimi wil hem zelve voeden. Intusschen trachtte men in de Republiek zich zooveel doenlijk onzijdig te houden en den vrede te bewaren tot eiken prijs. Men berustte er zelfs in dat de Franschen na de verovering der Oostenrijksche Nedeilanden het recht tot sluiting der Schelde beschouwden als iets dat strijdig was met het recht „der natuur" en, door met hunne oorlogsvaartuigen de Schelde op te varen tot voor Antwerpen, toonden er zie 1 in het minst niet aan te storen. Indien Dumouriez onmiddellijk na het behaalde voordeel bij Jemmappes gehoor had gegeven aan het ver angen der Hollandsche uitgewekenen om nu ook terstond de Republiek aan te vallen, dan zoude hij waarschijnlijk volgens het getuigenis van van de Spiegel zeiven vrij wel zonder slag of stooc tot in het hart van Holland hebben kunnen doordringen. Op verdediging of verweer was men in de Republiek in het minst niet voorbereid. Men had niet gedacht aan de mogelijkheid, dat Frankrijk, in zich zelf verdeeld weerstand zoude kunnen bieden aan de vereenigde legers van Oostenrijk en Pruisen. Men had vertrouwd, dat Frankrijk uit vrees voor Engeland het niet zoude durven wagen de Republiek aan te tasten. Op een voorstel van den prins om het leger te versterken door aanwerving van Duitsche hulptroepen hadden de Staten-Generaal geweigerd .11 te «aan. De vestingen waren in volslagen verval. Toen de erfprins in November 1792 zich naar Breda wilde begeven, meenende. dat hij, als gouverneur van die stad daar thans op zijn post behoorde te zijn, werd hem de vergunning daartoe gewe.gerd. „Uw broede» d p g „erd" schreef prinses Wilhelmina aan prinses Lou.se, „en .k beu n zijne' meening- maar het groote bezwaar, dat men er tegen heeft en waarvan ik de geldigheid wel moet erkennen, da, is de ® toestand der plaats, die hem beletten zoude er .ets ten goede ichten " Prins Frederik werd in deze dagen door de «aten benoemd 1,1 . ant-Generaal der Artillerie, een titel, die sedertt van Coehoor, dien droeg, niet meer was verleend. Zijne moeder verheugde er z.ch in dat hij nu eene vaste aanstelling bij het leger kreeg; zij had z.ch dikwijls bezorgd gemaakt over zijne vooruitzichten; maar thans hoop dikwijls» De * wat te doen zoude geven. 711 vooral. ClciL U1C . . t i 1 De -eest van dit volk is nu eenmaal niet oorlogzucht,g, klaagde z.j am. prinses Louise, „maar als de vijand voor de deur staat moet men aan pnusc , . n alle toch zoro- dragen in staat ie wwcn uw «• , - bepalingen van het volken.echt het in het hoofd mocht kr,)ge„ om ons Depanngcu f lcchte leiding a-m te val en en wat nangt er vcci ai .... ^ „ aan ue vaiu-i » o-ebrek aan der middelen van verweer. Kovenaien ueuu™ «y vakkundige lieden, dat alle begrip te boven gaat. ' Door onderhandelingen, daarbij door Engeland gesteund, ^0P*e alles nog te schikken, tot de schuldigverklaring van Lodewijk XVI aan raderhjke verstandhouding met vreemde Mogendheden en diens terechtstelling op het schavot, den 2i-« Januari ,793, tngel^ ook de laatste diplomatieke banden met de „koningsmoorden deed afbreken. Reeds in Augustus had het zijnen eigenen gezant uit Panjs teruggeroepen, thans werd den Franschen gezant aan het Engelsche hof a ceze-d dat hij Londen op staanden voet en het Engelsche grondgebied bh nen acht dagen had te verlaten; verschillende snelle maatregelen ter versterking van leger en vloot gaven tegelijkertijd aan de Nationale Qmventie niet onduidelijk te verstaan, dat de Engelsche regeen^g den oorlog wilde. Maar de geestdrift, welke de Fransche natie bezielde hare "st overtuiging, dat het hare roeping was de volkeren van hejuk der vorsten te bevrijden, deed haar niet aarzelen om zelfs tegen de verbonden machten van half Europa de wapenen op te vatten. De^openlijke vredebreuk van de zijde van Engeland werd door de Nationale Convent.e zelfs nog voorkomen door eene plotselinge oorlogsverklaring op i Februari ;793 niet enkel aan den koning van Engeland maar ook aan den erfstadhouder van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, en wel omdat deze heulde met de Engelsche regeering en omdat hij met den koning van Fno-eland en andere gekroonde hoofden samenspande tegen trankri k Dat men hem den oorlog verklaarde en niet aan de Repubhek, had eigenlijk geen zin, daar de Prins-Erfstadhouder a s eerste staatsdienaar" van het Gemeenebest moest worden beschouwd en de St^ ' waarover hij inderdaad regeerend vorst was, niet hier maar in Duitschland waren gelegen, gelijk hij ook juist om dezen tijd zijnen oudsten zoon den erfprins, ni Nassau had gezonden om alles te regelen voor het contingent aan troepen, dat hij als Duitsch Rijksvorst voor de ve - dedio-ing van het Duitsche Rijk had op te brengen. Gil zult nu nok wel l.e« mooie decreet va» de Nationale Convent* hebben «teen", schreef prinses Wilhelraina in de u.terste verontwaardiging aan hare dochter. „Die meusehen zijn dolhoofdea, eD d,« sehe. mg, die men maakt tusschen den erfstadhouder en de Staten al to kwaadwillig. Maar ons volk zal er dc dupe met van zijn. Het bete deel der natie moet het inzien, dat het een valstrik ,s en memand za er aan twijfelen, dat de oorlogsverklaring tegen het geheele land Licht Ik «il U echte, niet verheelen. dat de toestand alle bedenkebjkst is... ■ Maastricht is wel veilig voor eenen overval en kan Ïeh eenSen tijd staande honden; binnenslands hebben w„ ook nog wel verdedigingsmiddelen om den vijand het binnendringen te betelen maar de gr'ootê zaak is het behoud der binnen,andsche eéntod. D tracht men dan ook te bevestigen met alle mogelijke middelen He is maar al te waar, dat een deel der drano- te hulp roept; maar dat is niet het meest verlichte deel. Dumounez staat'in slechte verstandhouding tot de Nationale Conventie, /-ijne ma sctmppen moeten aan alles gebrek hebben en zeer ontevreden ^zijn, maar het is moeilijk uit te maken of dat laatste in ons voo nadeel is." De zaak, welke prinses Wilhelm.na voorloop.g het mees verontrustte, was de gedachte, dat de beide jonge pn«~STt ondervinding naast zich hadden om hen in ^--n eersten ve Wtac* te leiden. „Dat maakt den prins ook zoo onzeker. Waagde zij a dochter. „Hij zoude Uwe broeders gaarne ,n dienst: stelten. overweging, dat zij beiden alle ervaring missen, maakt, dat j het tot « mogen wagen. Ik voor mij, ik durf niet raden m zulke netelige omstandigheden. Neder- De oorlogsverklaring der Fransch Repubhek veroorzaakte in de Neder landen eene onbeschrijfelijke opwinding. Voor het oogenblik zagen de patiotten zich teleurgesteld in de verwachting, dat de natie deze gelegenheid zoude aangrijpen om zich te bevrijden van het juk van den „wreden Nassau en zijne verfoeyelyke echtgenoote" l) De uitersten, waartoe in Frankrijk de revolutie was vervallen, schrikten velen terug en bovendien de erfstadhouder en zijne zonen wonnen de algemeene sympathie door de doortastendheid, waarmede zij de verdediging van het vaderland hielpen regelen. 2) „Door het gansche land worden korpsen vrijwilligers te voet en te paard gevormd," berichtte prinses Wilhelmina reeds op 9 Februari aan hare dochter. „Een Uwer broeders zal aan hun hoofd worden gesteld, misschien wel beiden. Dit is eene groote. mooie onderneming, als zij slaagt Voorloopig vindt die werving grooten bijval en zij kan tevens dienen om de natie met geestdrift te bezielen en de voorstanders van de tegenstanders te onderscheiden." Maar veel tijd werd der Republiek tot het nemen van maatregelen van tegenweer niet gelaten. Reeds 16 dagen na de oorlogsverklaring rukte Dumouriez, aan het hoofd van 14.( 00 man, de grenzen over met de bedoeling om door eenen snellen inval het leger der Vereenigde Provinciën te vernietigen, eer Pruisen of Engeland nog in de gelegenheid waren een hulpleger af te zenden. ... „Morgen beginnen onze bedestonden," meldde prinses Wilhelmina aan hai&e dochter. „Ik zend U hierbij een afschrift van het plakkaat, waarbij de Staten ze hebben uitgeschreven, opdat gij U met ons zoudt kunnen vereenigen in het gebed Ons leven is 1111 weder geworden wat het in Nijmegen was, eigenlijk nog erger...." Den 8S,B" Maart werd de verjaardag van den prins voor de eerste maal zonder groot galavertoon gevierd. „In deze omstandigheden mag men geen geld verdoen aan toiletten, aan recepties en aan cours," heet het in een schrijven van prinses Wilhelmina aan prinses Louise, „ditmaal vieren wij dit feest enkel maar in ons hart; want het is maar al te waar, dat Breda genomen is en de K.undert en Geertruidenberg eveneens; de Klundert na eene prachtige verdediging, de twee andere plaatsen op de schandelijkste wijze en niet zonder verdenking, dat er verraad 111 het spel was. Willemstad wordt nu reeds acht dagen lang gebombardeerd; i) Prof. P. J. Blok. Gesch. vjh Ned. Volk. VI. pag. 546. ») Joh. II. Been. Langs den Stormvloed, pag. 147. maar de heldhaftige Karei van Boetselaer verdedigt er zich als een leeuw, en er is hoop, dat hij zich zal kunnen handhaven. Heusden wordt ook bedreigd; maar is nog niet aangevallen. Gij kunt uit dit alles opmaken, dat er nog maar weinig meer dan de rivier tusschen ons en den vijand is. Maar die rivier is bedekt met kanonneerbooten om haar te verdedigen." Reeds trachtte de voorhoede der Franschen, aangevoerd door den patriot Daendels, die indertijd om zijne bemoeiingen 111 zijne vaderstad Hattem door de Staten „tot eeuwigdurend bannissement was verwezen, om over den Moerdijk naar het eiland van Dordrecht door te dringen; maar ter verdediging van de Hollandsche stroomen waren onder leiding van van Kinsbergen en van Dumoulin uitstekende maatregelen genomen; alle toegangen waren bewaakt of door kettingvlotten en kabels afgesloten; batterijen, aan de oevers opgesteld, dekten er de vaartuigen, die op de stroomen de wacht hielden. En nog eer de vijand zelf batterijen kon opwerpen om ze van de overzijde te bestoken, zag hij zich door de overwinning der Oostenrijkers bij Neerwinden op 18 Maart in den rug bedreigd. „De door onze bondgenooten behaalde overwinning komt goed van pas om eene afleiding te geven in ons voordeel," schreef prinses Wilhelmina aan prins 1-redenk, die zich evenals de erfprins bij de verdediging der rivieren had onderscheiden; „maar het zoude toch kunnen zijn, dat Dumouriez nu juist eene wanhopige poging deed om zich door te slaan naar Holland en zich daar te barricadeeren tegen eenen overval van de groote legers. Als hij iets dergelijks mocht willen beproeven, hoop ik, dat hij naar behooren zal worden ontvangen en dat God de te nemen maatregelen zal zegenen. Ik verlang er naar, dat het eens eindelijk tot handelen komt en toch vrees ik voor dat oogenblik Zoo als gij mij schrijft, is het maar een geluk, dat alles binnenslands rustig blijft; soms kan ik niet nalaten te meenen, dat al die verontrustende berichten, die men ons over de stemming der bevolking deed toekomen, werden ingegeven door de bedoeling om ons schrik aan te jagen en ons er toe te brengen uit eigen beweging het veld te ruimen .... toch blijf ik gelooven, dat wij ongelijk zouden hebben met er in het geheel niet op te achten. Tecren prinses Wilhelmina's verwachting wilde Dumouriez het gevaar van zich den terugtocht afgesneden te zien niet trotseeren. Hij trok terug op de Schelde en vestigde zijn hoofdkwartier weder te Antwerpen. De Brabantsche vestingen bleven nog eenige dagen door Fransche troepen bezet; maar in het begin van April waren z,j reeds weder alle door den vijand ontruimd. In de Nationale Conventie waar- de Girondijnen, de gematigde republikeinen met den dag aan terre verloren tegenover de Jacobijnen, de heftige ïepu 1 -einen, leider Robespierre optrad, werd Dumouriez reeds lang tot de „verdachten" gerekend. Na de nederlaag bij Neerwinden besloot de Nationa Conventie den geslagen veldheer van het opperbevel te onAeffeju Dumouriez weigerde zich aan dit bevel te onderwerpen; de com.^ die hem namens de Conventie kwam sommeeren om ziet1 naar ia_j te begeven en daar rekenschap af te leggen van zijn veldheersbeleid, nam hij gevangen en trachtte vervolgens met den aanvoerder er Oostenrijkers, den hertog van Coburg, onderhandelingen aan te knoopen ten einde gezamenlijk met dezen op te trekken naai anjs e' het koningschap te herstellen ten behoeve van den jongen Lodewijk : X\ IL Maar zijn eigen leger weigerde hem te volgen; slechts door enkele honderden zijner soldaten vergezeld liep hij over naar het Oostenrijkste leger; terwijl de kern der Fransche troepen 111 haast en verwarr ö België weder ontruimde. Terwijl prins Willem V naar Antwerpen vertrok om daar met z,j beide zonen deel te nemen aan de besprekingen der \ erbonden . gendheden ter regeling van de belangen der grensprovmcien en te vorming eener reusachtige coalitie, die behalve Oostenrijk 1 rnsen e ,1e Republiek ook Engeland, Sardinië, Spanje, Portuga en Napels moes bevatten, kwam voor prinses Wilhelmina een oogenblik van rust en verademing. Maar die tijd van rust moest, hoopte zij, tevens zijn een Svan voorbereiding tot nieuwe inspanning, want trots allen schoonen schijn bleef de vorstin den toestand ernstig inzien. I)e wortel van het kwaad zat te diep, meende zij. om zoo in eens te kunnen worde, weg- genomen. Zij had gehoopt, dat de Republiek thans met kracht de hand zoude leggen aan de verkrijging van betere waarborgen voor s lands veiligheid in de toekomst. Maar de Staten hadden allerlei achterstallig en gewichtig werk af te doen en in de eerste dagen van Mei >793 werd onder meer bij Statenbesluit vastgesteld, dat de Haagsche -erm ., voortaan jaarmarkt moest worden genoemd. „Misschien bese g j niet het volle gewicht van dit besluit," schreef prinses \\ ilhelmma met bitteren spot aan hare dochter. Zij trachtte hare ergen.s echter te vergeten door er zich in te verheugen, dat de kleine Gu.llot, die op die jaarmarkt, die nu niet meer kermis heeten mocht voor het eerst .11 het publiek verscheen en het Voorhout werd rond gereden, levendig werd toegejuicht. „Maar hij was dan ook allerliefst,' berichtte zij met grootmoederlijke ingenomenheid aan hare dochter, „en lachte den geheelen tijd." ... Frankrijk scheen door tweespalt en verdeeldheid zich zelf te verteiei In de Vendée en in ISretagne was de burgeroorlog ontbrand. In de Nationale Conventie moesten de Girondijnen zwichten voor de Jacobijnen, 1 1 wier leider Robespierre onder oen indruk van het door Dumouriez gepleegde verraad de instelling doordreef van een Comité du S a 1 u t Public, in naam waarvan Robespierre de dictatuur oefende. De voornaamste Girondijnen moesten hun leven laten op het schavot en na de veroordeeling en de terechtstelling van koningin Marie Antoinette volgde eene reorganisatie van het revolutiegerecht, waarbij de wettelijke vormen geheel ter zijde werden gesteld; binnen den tijd van zes weken werden ongeveer 1400 menschen ter dood gebracht; de C hristelijke godsdienst werd afgeschaft en een nieuwe eeredie,ist. die van het „Hoogste Wezen" werd ingesteld. _ „De moderne philosophie is de aanleiding tot de revolutie geweest, schreef prinses Wilhelmina onder den diepen indruk van al deze verschrikkingen aan prinses Louise; „die heeft geleid tot de monsterachtige leerstellingen, welke men in deze dagen hard op durft verkondigen Gij zult misschien zeggen, dat men onder het ancien regime niet beter was dan nu en dat men toen in den grond der zaak ook niet -rodsdienstiger was. Ik geef dat wel toe; maar onder voorwendsel van misbruiken uit den weg te ruimen, heeft men in het koningschap eene instelling weggeworpen, die eerbiedwaardig was in zich zelve om er iets gedrochtelijks voor in de plaats te stellen, opgebouwd met soph.s- I men die niet stand kunnen houden, gelijk de ondervinding ook alreeds heeft aangetoond; want in de vier jaren, dat de nieuwe regeenng in Frankrijk heet te bestaan, verandert deze onophoudelijk van vorm en verergert zij met den dag. Als de leerstellingen der zoogenaamde Esprits-forts de moraliteit onder het ancien regime niet hadden vergiftigd en het zedebederf tot het uiterste gedreven, dan zoude deze omwenteling nooit zijn uitgebarsten, of zoo al, dan zoude zij op eenen beteren grondslag hebben gerust en dan zouden hare gevolgen ook anders zijn geweest. Nu hebben eerlijke lieden zich inden beginne laten medesleepen door anderen van wie zij de dupes waren, omdat zij, ziende dat alles verkeerd ging, meenden dat verandering toch nog iets zoude kunnen terecht brengen. Oppervlakkige jonge lieden, gevoed met de verleidelijke lectuur van de geschriften der zoogenaamde philosophen, vervuld met ijdelheid en sophismen, die zich inbeelden, dat zij in de nieuwe bedeeling eene rol zouden kunnen spelen, die zich lieten begoochelen door groote woorden zonder de waarde dier woorden recht te kunnen schatten, die niet lezen konden met oordeel des onderscheids, maar meenden, dat de losmaking \an al die an welke hunne hartstochten in bedwang hielden, hetzelfde was als waarachtige vrijheid, hebben zich hals over kop in al de dwaasheden dezer eeuw geworpen, en dat heeft het overwicht verzekerd aan schelmen, die, meer verhard in het kwaad en meer berekend in hunne ondernemingen dit alles reeds lang te voren hadden beraamd. De losbandigheid in leerstellingen en zeden, want het een vloeit uit het ander voort, heeft gemaakt dat zelfs diegenen, die uit eigen belang den stroom hadden moeten stuiten, dien in den beginne den vrijen loop hebben gelaten tot zij door schade en schande wijzer geworden zijn. En daar diezelfde leerstellingen overal doordringen en overal gretig worden opgenomen, omdat zij'den lageren klassen der maatschappij schijnbaar gunstig zijn, hebben zij de vreeselijkste gevolgen gehad en geleid tot eenen ontzettenden chaos, tot afschuwelijke misdaden. Dat kon ook niet anders. God o-eve, dat die harde les de menschheid hare dwaling doe inzien en haar vrij make van valsche leerstellingen; dan zal wat geschied is en nog dagelijks geschiedt ten slotte een groote zegen zijn. Want voorzeker heeft God in Zijne ondoorgrondelijke wijsheid met dit al es te gedoogen eene bedoeling, die zwakke stervelingen niet kunnen doorgronden". NEGENDE HOOFDSTUK HET VERTREK UIT DE REPUBLIEK. Niet lang mochten de Verbonden Mogendheden er zich op beroemen, dat /ij de Franschen uit de Zuidelijke Nederlanden hadden verdreven Zelfs tegen de wilde worsteling met al de gruwelen van opstand en burgeroorlog, van invasie en anarchie bleek de Nationale l.omenti bestand. Terzelfder tijd. dat dit regeringslichaam de Girondijnen onde zijne leden moest zien wijken voor Robespierre en diens aanha^g, droeg het de reorganisatie van het door de nederlagen in Belgie gedesorganiseerde leger op aan den genialen Gamot. De onder dien leiding "door eene levée en masse tot eene geestdriftige menigte van 650.000 man opgevoerde troepenmassa overschreed eerlang nieuwe generaals onwederstaanbaarder dan ooit de grenzen Er jas nu " en sprake meer van eenen opmarsch der Verbonden Mogendheden anr p.iriis In stede van voorwaarts te dringen, weken de troepen der Geallieerden terug. Terwijl de Oostenrijkers nog v^schülende^n mntren belegeren, werden de door hen aan z.ch zeiven overgelaten Staitsche troepen, die onder bevel der beide jonge prinsen stonden, ' . t,793 tij Warwick door «ene gr„ote Hansehe ove, Verslaeen Prins Frederik werd zwaar gewond uit den stnj gedragen; de erfprins redde op den terugtocht met groote moeite zijne ^ DPeenweVkaenna,gdfnue w" en voor prinses Wilgelmina geene olaats voor andere gedachten dan die voor de verpleging van haren j Tprwiil orins Willem V zelf naar het leger snelde om te ^h el pen voorkomen, dat de nederlaag bij Warwick al te noodlottige (' gevolgen had, en terwijl de erfprins die trots de geleden verliezen een doortastende taktiek had willen volgen, zeer tegen zijn zin de Oostenrijkers moest gaan helpen bij liet beleg van Maubeuge, ging prinses Wilhelmina geheel op in hare moederlijke zorgen voor prins Frederik, Prent van J. C. tle Huyzer naar eene teekening van C. Groeneveld. die de gevolgen zijner wond nooit geheel zoude te boven komen. Zijne moeder" vreesde zelfs geruimen tijd, dat hij het gebruik van zijnen rechterarm zooal niet geheel dan toch gedeeltelijk zoude moeten missen en kenmerkend voor haren energieken geest was het zeker, dat zij hem reeds dadelijk aanzette tot oefeningen in schrijven en teekenen met de linkerhand. Op het Koninklijk Huisarchief worden die oefeningen nog bewaard. Aan hare dochter, die er zich over verwonderde, dat zij den erfstadhouder niet naar het leger was gevolgd, antwoordde prinses Wilhelmina: „ik zoude er niet aan hebben gedacht uwen vader te vergezellen ook al was Fritz niet hier bij mij. Mijn plaats is daar niet en •W llc! er „ie. van mij in te dringen, «aar ik nie, behoor ■« ?n Als het leger de winterkwartieren betrekt, is het natuurlijk weder iets anders". De prinses was zeer ter neder geslagen door de zorg om haren zoon, door de teleurstelling, dat de kans op eenen goeden vrede, waarop zij zoo vurig had gehoopt, was vervlogen. Een groote troost was haar in deze omstandigheden het bezoek, dat prinses Lou.se in l ecember van dat jaar haar kwam brengen; en met hare dochter begaf zij zich ook nog voor eenige weken naar het hoofdkwartier van den erfprins en naar Brussel tot een bezoek aan de aartshertogelijke familie. Hare hoop bij die gelegenheid van den Oostenrijkschen legeraanvoerder den hertog van c'oburg. de verzekering te verwerven, dat Oostenrijk bij eenen nieuwen aanval de Republiek zoude bijstaan, werd verijdeld, tot groote vreugde der Amsterdamsche patriotten, die de bedoeling van wat zij noemden „de ontijdige reis onzer Messalina' wel hadden doorzien. Toen in het voorjaar van i794 de vijandelijkheden werden hu-va en ook prins Frederik, ofschoon niet ten volle hersteld, naar het lege was terug gekeerd, vertoefde prinses Wilhelmina met hare schoondochte op Soestdijk. De gezondheid der erfprinses leed onder den druk van de onzekerheid der dingen om haar heen, en onder de voortdu.ende scheiding van haren echtgenoot. Prinses Wilhelmina trachtte haar op te beuren en te verstrooien zoo veel zij kon. „Wij brengen onze dagen rustig en genoegelijk door, al is er niet veel afwisseling 111 onze verZL- schreed zij aan prinses Looise. „'s Morgen, n,d. paard terwijl ik ga wandelen en dan blijven wij verder samen tot 11 uur. Om twee uur precies dineeren wij. \ an 4 tot 5 blijven wij ie er in onze eigene vertrekken; dan maken wij nog eene kleine wandeling te voet of in een draagstoel en om 7 uur zijn wij meest weder us Onder de thee wordt dan wat gepraat en pluksel gemaakt of maakt wat muziek. Om 8 uur trek ik mij terug om mijne brieven te S° Het^was prinses Wilhelmina echter bijna eene verlichting, dat de ') F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. I. pag: 237. prins hare tegenwoordigheid in den Haag verlangde, terwijl de erfprinses nog op Soestdijk bleef vertoeven. „In dezen tijd van spanning ben .k liever niet met Mimi samen", schreef zij aan prinses Louise. „Men lijdt minder als men zich geen geweld behoeft aan te doen. Hier kan ,k mij ook wel niet uitspreken over wat er te vreezen is; maar ik kan mij nu ten minste in mijne vertrekken afzonderen als ik daar lust in heb en ik ben hier niet verplicht om vroolijk en opgewekt te schijnen ten einde anderen afleiding te geven Wat zoude ik u gaarne eens goede tijding zenden; maar de zaken in Vlaanderen staan me goe . Vol bezorgdheid nam de prinses waar, dat de samenwerking der Oos enriiksche en Staatsche troepen werd geschaad door de geleden verliezen, waarvan men elkander over en weder de schuld gaf; dat de noodige gelden voor eenen krachtigen veldtocht niet konden worden verkregen, dat haar broeder, de koning van Pruisen, hoewel door verschillende tractaten tot het leveren van marschvaardige troepen verplicht die verplichting niet nakwam onder voorgeven dat de ongunstige wending, ie zijn strijd in Polen nam, het hem onmogelijk maakte vroegere verbintenissen na te komen, ja veeleer zoude noodzaken zelf den bijstan zijner bondgenooten in te roepen. Persoonlijk wendde prinses Wilhelmina zich [nog eens tot haren broeder om hem „de waarheid voor oogen e stellen, dat alles is te vreezen, zoowel binnen als van buiten, zoo de vijand nog verder doordringt en het leger een nederlaag lijdt. e koning van Pruisen antwoordde zijne zuster met eenen angen omhaal van woorden en uitvoerige beschouwingen over den algemeenen toestand ; „maar de conclusie van dit alles is duidelijk, schreef prinses Wilhelmina aan van Kinkel, den Nederlandschen gezant te Berlijn Wij zullen ditmaal niet door Pruisen worden gered. Ik had het ook niet verwacht." l) Dat hare zonen zich gedurende den veldtocht aan de Sambre roemrijk onderscheidden, dat de erfprins Charleroi bemachtigde en Landrecies hielp veroveren, streelde haren moederlijken trots, maar dit alles bracht weinig wijziging in den toestand. De doortasten e generaal Pichegru die door de Conventie aan het hoofd van het Noorde lecrer was gesteld, drong Vlaanderen binnen, terwijl de Oostenrijkers, na door den generaal Jourdan over den Sambre te zijn teruggeworpen, i) Prof. Theod. Jorissen. De eerste coalitie en de Republiek der \ ereenigde Nederlanden, pag: 59. en bij Fleurus geheel verslagen, over den Maas terugtrokken, na ook Charleroi en Landrecies weder te hebben prijs gegeven. De Engelsche troepen onder den hertog van Vork en de Staatsche onder den erfprins waren te zwak om zonder hen de Fransche legers tegen te houden. Omstreeks half Juli keerden zij na een hevig gevecht bij Waterloo over Brussel binnen de grenzen der Republiek terug. Den i6den Juli 1794 verscheen Prins Willem V in de vergadering van Hunne Hoog Mogenden de Staten-Generaal en schilderde er voor de afgevaardigden der verschillende provinciën de gevaren, waarmede de Republiek werd bedreigd. Met nadruk wees hij er op, dat het voortdringen van den vijand door eendrachtig samenwerken en door de noodige opofferingen nog zeer wel was te keeren. „Vergelijken wij", zoo verklaarde hij, „de middelen ter verdediging, die de Republiek tegenwoordig kan gebruiken met die van vroegere oorlogen", (daarmede bedoelende die van de jaren 1672, 1747 en 1793) ..dan zijn wij zeker niet minder in staat om eene attaque af te weeren dan in de meeste der opgenoemde tijden .... Ik voor mij ken geen middenweg tusschen kloekmoedig strijden of lafhartig bukken en ik twijfel geen oogenbhk aan de keuze van Uw Hoog Mogenden, van de Staaten der Provintiën en van alle welmeenenden in het land." *) Niet enkel de leden der Staten-Generaal, ook die van de Staten der Provinciën verklaarden geheel in te stemmen met de meening van den erfstadhouder. Maar het was er verre van, dat de geheele bevolking zoo dacht. De patriotten deden wat zij konden om de gemoederen tegen de regeering op te zetten. Niet openlijk handelden zij; maar in pamfletten en strooibilletten stelden zij de regeeringspersonen en hun beleid ten toon op eene wijze, die het vertrouwen in het bestuur van de zaken der Republiek ondermijnde. De werving van vrijwilligers werd daardoor belemmerd, het verstrekken der noodige gelden tegen gehouden. Bij allen goeden wil der Staten was het dan ook zooals prinses Wilhelmina in een schrijven aan prins Frederik klaagde, „beaucoup de praatjes et rien de positif." Hare brieven aan dezen zoon, die nu met de verdediging van StaatsVlaanderen was belast, waren in deze dagen een geregeld dagverhaal van wat er omging. „Mijn brief is heelemaal een nieuwsblad geworden, schertste zij bij wijlen zelve. Maar toch tot schertsen was weinig aan- i) f. H. A. Sabron. De oorlog van 1794—1795- Deel PaS: '43- - leiding meer. „Uw vader en uw broeder," schreef de prinses op 7 Augustus aan prins Frederik, „slijten hun leven in den Staatsraad; zelden keeren zij voor zes uur in den avond er van terug. Gij zoudt daar misschien uit willen afleiden, dat zij den tijd hebben om heel wat af te doen; maar toch verzekert Willem mij. dat alles slechts zeer langzaam vordert. Gij weet reeds, dat het voorstel van uwen vader ter versterking van het leger verleden Maandag in behandeling is gekomen; heden is daartoe. naar ik meen, door de Staten van Holland besloten. In afwachting heeft men reeds een begin gemaakt met de uitvoering dier voorstellen en werkelijk er is ook geen oogenblik te verliezen; want zonder de uiterste voortvarendheid zouden die maatregelen, hoe voortreffelijk ook in zich zelve, wel eens te laat kunnen worden genomen. Ik geloof wel, dat het gevaar op het oogenblik nog niet dringend is; maar men zoude groot ongelijk hebben, als men meende, dat de dingen nu ook zoo zullen blijven. Wij hebben te doen met eenen al te gevaarlijken en a te handigen vijand om te kunnen aannemen, dat hij halverwege^ stand zal houden, als hij eenige kans ziet om verder door te dringen. Met gespannen aandacht volgde prinses Wilhelmina de pogingen van prins Frederik om de vestingen in Staats-Vlaanderen nog 111 allerijl te wapenen en van troepen en krijgsbehoeften te voorzien. Maar de generaal Moreau verdreef met eene sterke overmacht de zwakke Staatsche troepen •uit het land van Cadzand en sloeg het beleg voor Sluis. I)e erfprins snelde toe 0111 te trachten met zijn broeder Cadzand te herwinnen en Sluis te behouden. Prinses Wilhelmina was innig gelukkig, dat zij prins Frederik den 9aen Augustus ook nog kon melden: „zoo even komt uw vader mij eenen brief toonen van lord Helens, met de goede tijding, dat een Engelsch eskader naar Zeeland wordt afgezonden, en misschien al wel is aangekomen met 4000 man hulptroepen onder lord Hervey. Dat komt dus wel op het gewenschte oogenblik en kan alles misschien nog helpen terecht brengen." Jammer genoeg was het. dat zij er ook nog de mededeeling aan moest toevoegen, dat het vertrek van den erfprins uit den Haag aan den goeden loop der zaken afbreuk deed, dat er thans minder voortgang was te bespeuren en dat de eerzuent en de lichtgeraaktheid van Bentinck van Rhoon, die tot opperbevelhebber der vrijwüligerkorpsen wilde worden benoemd, wat hem volgens anderen niet toekwam, naar alle waarschijnlijkheid het plan eener algemeene volkswapening zouden doen mislukken. Gelukkig slaagde zij er in be- middelend op te treden en Bentinck van zijnen eisch te doen afzien. Uw broeder staat thans voor Hulst," berichtte de prinses twee dagen later, op n Augustus, aan prins Frederik. „De Engelsche versterking, waarover ik u schreef, moet nu wel aangekomen zijn. want eergisteren zoude die scheep gaan te Bergen-op-Zoom. Ik hoop zoo met u, dat men er in zal slagen het wakkere garnisoen van Sluis te ontzetten; de verdediging van van der Duyn strekt dezen tot hooge eer. Eergisteren avond hadden wij zekere tijding, dat de stad het nog hield. Maar na eenen dapperen wederstand van drie weken viel Sluis den 25st™ Augustus den vijand in handen en daarmede geheel Staats-Vlaanderen. Niet minder groot was de tegenspoed in Brabant. Daar trokken de Engelsche en de Staatsche legerbenden steeds meer terug naar den kant van de Maas; terwijl de Engelschen gezind schenen den strijd tegen de onwederstaanbare republikeinen op te geven. „En wat vermogen wij alleen, met onze schim van een leger?" verzuchtte prinses Wilhelmina m een schrijven aan prinses Louise. „Ik geloof met U," schreef de prinses op 20 September aan prins Frederik, „dat als de hertog van \ork de Waal over gaat en terugwijkt tot aan de Greb, dat dan de Republiek verloren is en dat wij dan een goed heenkomen zullen moeten zoeken. Ik geloof ook, dat wij heel wat meer dienst zouden hebben van een 15.000 man van ons eigen volk, als wij ze maar bijéén konden krijgen, dan van het heele Engelsche leger, zooals dat thans wordt aangevoerd." t Ik ben van oordeel, dat de zaken zeer slecht staan, het zij er twee dagen later weder op volgen. „Ik zeg niet. dat de toestand hopeloos is; maar het schijnt mij toe, dat er heel weinig hoop is, dat alles nog ten goede komen kan. Het zoude alles wel beter gaan als er maar een beter centrum van bestuur was; de troepen zouden dan verdubbelen in moed, terwijl zij nu daarin verflauwen. Maar hoe zulk een comité te vormen? Dan zouden er eerst zeer bekwame heden moeten worden gevonden, die het volle vertrouwen bezaten van de natie en van de Verbonden Mogendheden en dan zouden die personen volmacht moeten hebben zoowel om zeiven te handelen als om de troepen te laten han- jelen Ik werd daar onderbroken door eene bespreking met l wen vader, met van de Spiegel en met Fagel en ondertusschen is Uw broeder hier aangekomen met de tijding, dat gij U naar Clairfait (de Oosten- rijksche generaal) „begeven hadt. God geve, dat gij er iets goeds moogt uitrichten. Alle berichten, die heden uit 's Hertogenbosch en Grave inkwamen, zijn slecht. Men vreest zeer voor het behoud dier be.de plaatsen, 's Hertogenbosch moet zelfs al ingesloten zijn en van Maastricht verwachten wij hetzelfde te vernemen," Het gaf een oogenbl.k van verademing, dat Pichegru, tegen de verwachting der patriotten, die op een snel voortdringen der Franschen hadden gehoopt, door de Nationale Conventie werd gelast vooraf de krijgsoperat.cn van Jourdan tegen de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden te steunen. Trots den aandrang, waarmede de afgevaardigden der omwentelingsgez.nden in de Republiek hem trachtten over te halen om dadelijk de rivieren over te trekken en den onversterkten Bommelerwaard binnen te vallen, vergenoegde de Fransche generaal er zich mede de vestingen in Brabant Te vermeesteren en de Engelschen onder den onbekwamen hertog van Vork van de Maas weg te dringen. Tegen hoop bleef prinses Wilhelmina dan ook nog hopen. „Uw vader is naar Utrecht," schreef zij op 3 October aan prins Frederik. „Willem is weder hier terug en heeft heden lang met mij gesproken. Vervolgens hebben wij eene conferent.e gehad met den griffier Fagel en ik kan U de goede tijding geven, dat het plan tot eene algemeene wapening thans in gang is; maar op eenen anderen voet dan de heer van Rhoon had gewild. Er is een beter plan. Uw broeder is de stad in om daarover overleg te plegen met de ontwerpers en ik geloof, dat ik nu licht zie in deze zaak Het zijn de heeren van Hogendorp en Rover, die dit nieuwe denkbeeld uitwerken. I,e raadpensionaris keurt alles goed en heeft zelfs Uwen broeder verzocht om te helpen bevorderen wat thans gebeuren gaat. Maar houdt dit nog geheim Ik had U reeds eerder moeten schrijven; ik ben wel in schuld bij U; maar gij hebt geen denkbeeld, hoe het papieren en stukken op mijne tafel regent. Het is twee uur na middernacht. Maar ook ditmaal bleek het toch ondoenlijk om eene algemeene wapening in gang te brengen. Alle pogingen om de bevolking van Gelderland en Holland, de beide provinciën die thans bedreigd weiden, onder de wapenen te brengen brachten niet meer bijeen dan ongeveer 7000 man ongeoefende vrijwilligers onder zelf gekozen officieren en dan nog onder beding van niet over de grenzen te moeten gaan. Kr was geen vertrouwen, geen geestdrift, geene bereidwilligheid tot opoffering. Er was dan ook sedert den inval der Franschen in het vorige jaar veel veranderd. De val van Robespierre's schrikbewind op 26 Juni 1794 deed velen hopen, dat nu eindelijk de revolutionaire denkbeelden zich rustig zouden kunnen ontwikkelen en dat de felste hartstochten hadden uitgewoed. De naderende Franschen werden door de leden der overal met de uiterste vrijmoedigheid optredende clubs en leesgezelschappen begroet als voorboden der verlossing van de erfstadhouderhjke dwingelandij Nu eindelijk zouden de Franschen doen, wat reeds in 17-7 door de patriotten van hen was verlangd en er toe overgaan de revolutionaire beweging in de republiek met hunne legers te berichten welke wij onderhands aangaande de clubs in hetb nnenla. ontvangen, worden zeer verontrustend," meldde prinses Wilhel,n.maaan prins Frederik. „Het schijnt, dat daar groote bedrlJv'She^ e^S en dat men in de verschillende steden in voortdurende betrekking, staa door signalen en andere afspraken .... De Staten van Holland hebben thans een besluit uitgevaardigd, waarbij wordt bepaald dat alle regen ei en ambtenaren op hun post moesten blijven op straffe van ontzet g daaruit als zij thans het land verlaten. Afwezigen moeten binnen den tijd van vier weken zijn terugggekcerd. Ik geloof, dat dit bes ui goe gezien is om den lieden vertrouwen in te boezemen en de emigratie 'te beletten." Inderdaad was het plotseling vertrek van tal van rege en de lichtvaardigheid, waarmede deze hunne posten, in »nr"s l§e tlJ altijd een gevaarlijk bezit, in den steek lieten, eene bedenkelijke zaak <1 ju r»n ren PanEf vail voor de regeering; het werkte niet mmuc. - zaken als het alles verlammende geldgebrek, hn noen van nu.»* ., Ïl m en meer van de Coalitie afzonderde en hardnekkig weigerde om vroeger gesloten tractaten gestand te doen, noch van Engeland welks legermacht op zichzelf niet voldoende was om de Franschen te wederstaan, noch van Oostenrijk, dat na de geleden verleeri zijne troepen niet langer voor de verdediging der Nederlanden willende afstaan ze achter den Rijn terug trok, was hulp te wach cn. 1 Nijmegen, toen de Engelschen trots alle vertoogen van prins illem , die nu zelf in het hoofdkwartier van den hertog van York verscheen ook nog achter den Rijn terug weken, werd de toestand derRepu uiterst kritiek. In de landprovinciën begonnen stemmen p . die in de Staten-Generaal aandrongen op onderhandeling met 1 ranknjk, niet beseffende, dat de vrede met Frankrijk ook beteekende een bondgenootschap met Frankrijk en dus weder oorlog .naar dan vroegere bondgenooten. De erfstadhouder wierp ieder denkbeeld van onderhandeling ver van zich l). Het moet worden erkend, schrijft de Heer Sabron,2) dat de prins tot het laatste toe eene actieve verdediging van het land met kracht heeft voorgestaan; een klaar bewijs daarvan o-eeft ook de door Prof. Jorissen in zijne studie over De Eerste Coalitie en de Republiek der Vereenigde Nederlanden openbaar gemaakte correspondentie van prins Willem V in die dagen. Onvermoeid waren ook de erfprins en zijn broeder in het uitdenken en ten uitvoer leggen van middelen om het naderend onheil nog te keeren. Met een klein korps, dat hij er in was geslaagd samen te brengen, wilde prins Frederik na den val van Nijmegen trachten om aan den Rijn bij Arnhem de Noordelijke provinciën nog min of meer te dekken. „Indien Uw denkbeeld ingang vindt," schreef zijn moeder hem, „en indien het nog mogelijk is den vijand gedurende den winter tegen te houden, dan zoude dat plan mij natuurlijk het liefst zijn. Iets anders kan onvermijdelijk worden; maar dat staat mij meer tegen dan ik met woorden zeggen kan." Toch was de prinses op alles voorbereid. Reeds in October had zij hare juweelen en die van hare schoondochter door vertrouwde handen naar Brunswijk gezonden. „Bewaar dien schat goed en heimelijk,' had ' zij aan hare dochter geschreven. „Wat ons betreft, lieve Loulou, het is met geene mogelijkheid te zeggen, waarheen wij zullen gaan, wanneer wij van hier moesten vertrekken. Wij kunnen geen vast plan maken en wij mogen ook eerst aan vertrekken denken, als alle hoop om de provincie Holland te behouden verloren is. Dat is nu nog geenszins het geval; verre van dien; wij hebben zelfs nog hoop om ook het grootste deel der andere provinciën te redden. Als dat gelukt blijft de weg naar Duitschland open en wij hebben meer dan éene pees op onzen boog. Afgezien nog van den troost, die het voor ons zoude zijn om in Uwe armen te vluchten, mijn lieve kind, is Duitschland ons aangewezen toevluchtsoord om de bezittingen, die de prins er heeft .... Als de weg naar Duitschland ons wordt afgesneden, dan blijft ons niets anders over dan in Engeland ons heil te zoeken of misschien kunnen wij dan nog over Oost-Friesland en Hamburg naar lT gaan. De prinses hoopte echter nog, dat het zoo ver niet zoude behoeven te komen en *) Prof. P. J. Blok. Gesch. van het Ned. Volk. VI. pag. 557. 2) F. H. A. Sabron. De veldtocht van 1794—>795- u- Pa8- '43- verwachtte groote dingen van het verzoek door Engeland en de Republiek tot den hertog van Brunswijk gericht om het opperbevel ove beMer legers te aanvaarde,, Maar de hertog «as daartoe ■ gen en half December besloten de Staten-Generaal om rechtstreeks /onder de andere Mogendheden onderhandelingen aan te knoopen met Frankrijk waartoe zij de heeren Repelaar en Brantzen naar Parijs zonden De lieden hier in de Republiek zijn als krankzinnig, nu zij weten, da f hertog niet komt," schreef de prinses in de uiterste verontwaardiging aan hare dochter. ..Zij roepen: vrede, vrede! maar z,j .houdlen geene rekening met de onmogelijkheid om eenen eerlijken vrede te bed,ngen zonder ons op genade en ongenade aan de Carmagnolen over te l e ren Men verbeeldt zich hier. dat de Franschen later alles terug zullen Leve,f onder vergoeding te vragen en zonder zich in te laten met onze staatsregeling. Ik "voor mij. ik vertrouw ze niet; maar wij zullen moeten afwarbten wat er van wordt. ne dagen, die „o volgdeo. waren «en afwisselend !hopen en v^«en. Ofschoon de kanonneerbooten door het loopende <. rij js t raken der rivieren zoo goed als onbruikbaar werden, meende me, te mogen hopen, dat de overgang der door de Staatsche ^ en in wintertijd uiterst bezwaarlijk te overschrijden stèren, e schen te moeilijk zoude blijken. Het goed ge.uk, waarmed od Fort-Andries en die op Crèvecoeur nog werden afgeslagen, deed 1 . ii i„,.pn Manr even na Kerstmis gelukte den moed der Oranjegezmden herleven. Maareven na s het aan Daendels, thans generaal in Franschen dienst, om m de held van rèveeoeor „ver de stijf bevroren Maas te Komen de verraste Staatsche troepen terng te drijven tot aan de XX aa, en »ch meestete maken van Bommel. De bevroren rivieren waren nu met mee «ledigen en de overgang was op ieder punt mogelijk geerden * aa Pichegru, bevreesd voor den dooi, die hem maar al te licht den,te g tocht kon afsnijden, bleef huiverig om verder voort te trekken Van dit oogenblik vin aarzeling maakte de stadhouderlijke regeermg^ebn, k om nog eens te trachten de Engelsche troepen te bewegen tot same werking met de Oostenrijksche, die bij Emmerik stonden. „Indien e nog een middel is om het vaderland te redden, ziet at gij e aa „rL" schreef prinses Wilhelmina aan hare zonen. „Op L beiden de verwachting van het volk." Den 6-Januari >795 h.elden de erfprins en zijn broeder te Utrecht nog eene conferentie met de Enge >c i Oostenrijksche bevelhebbers. Maar de Oostenrijkers bleven volharden in hun besluit om zich aan verdere deelneming aan den strijd te onttrekken. De wapenroep, op aandringen van den erfprins nog den 7 Januari door de Staten uitgeschreven, bleef onbeantwoord. Niemand kwam op. Wat kon men nu nog uitrichten met de ontredderde Staatsolie macht en het niet minder gedesorganiseerde Engelsche leger r Eene laatste poging om den vijand over de Waal terug te werpen mislukte en den I4den Januari, toen de Franschen voor Werkendam en (jouda stonden, gaven de bevelhebbers der Engelsche en Hannoveraansche troepen den erfprins kennis van hun besluit om geene manschappen meer voor de verdediging van Holland af te staan en in het belang van eigen veiligheid terug te trekken op Overijsel. De Staten van l tiecht gaven op eigen gezag hunne provincie over. De erfprins, die zijn hoofdkwartier naar Woerden had verlegd, werd niet meer gehoorzaamd door zijne troepen, die den eenen post voor, den anderen 11a zonder tegenstand ontruimden; Gorkum, Loevestein, Woudrichem gaven zich over zonder eenig verzet. Overal staken de patriotsche clubs het hoofd op, niet het minst te Amsterdam, waar een Comité revolutionair maatregelen nam voor eenen opstand op den I9den Januari. Maar dat zoude toen niet meer noodig zijn. ,.lk wil U niet verbergen, dat de zaken zeer slecht slaan, had prinses Wilhelmina op 14 Januari 1795 aan hare dochter geschreven. ..De crisis is op zijn hoogst geklommen en middelen om er ons uit te redden zijn er niet. Ziedaar de ware waarheid. Maak nu zelve maar Uwe gevolgtrekkingen. Bid God voor ons; maar wacht L voor moedeloosheid. Laten wij onze hoop op Hem stellen. Hij kan het licht doen voortkomen uit de duisternis en Zijne wegen zijn wonderbaar. Als het Hem behaagt ons te kastijden, is dat zeker voor ons best en wij mogen er niet onder morren, mijne lieve Loulou De aftocht der Engelschen op Overijsel en de vorst, die ons den hals breekt, zullen ons geen anderen uitweg laten dan eenen vernederenden vrede af te bedelen ot te vertrekken. Mijne keuze is gedaan en ik hoop, dat men die volgen zal. Wij gaan over den Helder; die haven is gelukkig nog open en van den wind zal het dan afhangen waarheen. De bedoeling is naar een der Duitsche havens en vandaar naar alle waarschijnlijkheid zullen wij U in de armen vliegen.... Wanneer wij gaan zullen, weet ik nog niet. Maar ons vertrek kan heel aanstaande zijn." Twee dagen later, 15 Januari 1795- l'et ziJ er reed* weder op volgen: ,,de weg over land naar den Helder is te gevaarlijk. De vijand is thans naar alle berekening binnen Utrecht en de troepen retireeren op Overijsel. Bovendien zijn de havens versperd door ijsschotsen Morgen heel in de vroegte vertrekken wij. in een pinkje. Nu is het oogenblik gekomen om ons geloof te Vertrek van prinses Wilhelmina van Scheveningen. Prent van M. Brakel. betoonen door onderwerping en vertrouwen. God zal ons niet verlaten. ,,Het verlies van macht en grootheid: dat zal wel gaan; maar het oogenblik van vertrek zal vreeselijk zijn," hoorde men de prinses zeggen, verhaalt van Hogendorp. ') Misschien was voor haar nog wel het moeilijkst om te dragen, dat het telkens moest worden uitgesteld. Eindelijk, Gp \y Januari, bedaarde de felle Westenwind, die het uitzeilen had G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. II. pagi 29 2) Uit de Gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch Beambte, pag: 185. belet en liep hij om naar het Zuiden. Den volgenden morgen Zondag een der koudste dagen van dien zeldzaam kouden winter, omstreeks negen uren verscheen de prinses met hare schoondochter en haren kleinzo , door'haren echtgenoot en hare beide zonen begele.d, m hare audientiezaa waar de hofdames en andere leden harer naaste omgeving wachtten on afscheid van haar te nemen. Zwijgend ging prinses W.lhelmina den kleine kring rond en bood allen de hand, die door de dames snikkend werd Slechts kort duurde dit afscheid. Toen de prinses de trap was afgedaald en eer zij hare koets besteeg, met eene zwijgende buiging de verzamelde menigte vaarwel zeide, scheen « haalt een ooggetuige.2) Maar nog eer zij Scheveningen had bereikt, verhaal af zij e—e fiere heuding -der aangenomen M vasten tred verliet zij, op het strand aangekomen, hare koets en eenige „ogenblikken, in diep nadenken verzonken, hare „„gen »='^n ^er de onmetelijke zee en de eUendige vissch.rsvaar.u,gen, d,e gereed l^en om haar weg te voeren. Maar niet lang kon de prinses haren gedachtci den brijen loop laten. De vurig Oranjegezinde Scheveningsche k^telem Petting naderde om haar door de golven naar het voor haar besten '."lig te dragen. Weinige „ogenblikken later bev.nc.zu zn=b meUe erfprinses en den kleinen Guillot aan boord van de p.nk van M.ch e de Heyer, die onmiddellijk in zee stak en voor den middag «as de Hollandsche kust reeds uit het gezicht. . , Eerst in den namiddag volgde haar de prins. Vooraf nepdeze , de leden der Staten-Generaal, zijne hofhouding en de vreemde gezante an t!„ , de te danszaal van bet Nieuwe Hof. Met z„ne be.de zenen die hij vooraf van h„n bevel „ver de Staatsche troepen eervel had ontslagen naast zich, verklaarde hij den aanwezigen met bewogen stem, dit hij besloten had heen te gaan, „geen obstakel willende zijn aan den vrede, die voor de goede ingezetenen noodig was, wilde tajach met^ne eeheele familie voor eenen tijd van hier retireeren. De Staten billijkten s prinsen besluit zonder dat ter eener noch ter anderer zijde sprake was van ontslag nemen of van ontslag verkenen uit de hooge waardigheden door den erfstadh„uder in de Republiek bekleed Enke e groeten v, • selend verliet de prins daarop met z,,ne zonen de zaal „m ,cb begeven naar de rijtuigen, die gereed stonden „m „„k hem oinken op het Scheveningsche strand te brengen. Dien zelfden avond nog verschenen de eerste Franschen in den Ha g. TIENDE HOOFDSTUK HAMPTON-COURT. ,,Er hangt een dichte sluier over onze toekomst; er is niets van te zeggen; voor het oogenblik kunnen wij slechts erkentelijk zijn voorde welwillendheid, waarmede men ons hier tegemoet komt", schreef prinses Wilhelmina kort na hare aankomst in Engeland aan hare dochter, die er ontroostbaar over was, dat hare ouders niet naar Brunswijk hadden kunnen vluchten. „Totdat wij weder samen komen, mijne lieve Loulou, moeten wij God danken voor de goede tijdingen, die wij van elkanders welzijn mogen ontvangen en ook daarvoor dat wij, ieder van ons, in veiligheid zijn op ons plekje gronds. Ik verzeker U, dat is een onwaardeerbaar voorrecht in den tegenwoordigen tijd". Maar al trachtte zij hare dochter te bemoedigen, zelve ging zij diep gebukt onder het onzekere van de toekomst, onder de materieele nooden van het oogenblik. Als eene uitredding beschouwde zij daarom de vriendelijke welwillendheid, waarmede koning George III den vluchtelingen aanstonds tegemoet kwam. Voor de eerste weken noodigde hij den erfstadhouder en diens gezin als zijne gasten op zijn buitenverblijf te Kew en gaf den prins van Oranje aan zijn hof gelijken rang met de prinsen van den bloede.1) Te Kew hechtte prinses Wilhelmina zich innig aan koningin ( harlotte en aan hare dochters, waarvan eene, prinses Mary, in die dagen van eenvoudigen, gezelligen omgang het hart won van prins Frederik. De onderlinge gehechtheid der jongelieden had prinses W ilhelmina s warme sympathie, al vroeg zij zich twijfelend af, of die onder de heerschem e ') Journal anil Correspondance of Lord Auckland. III. pag. 284. omstandigheden wel ooit tot eene verbintenis zonde kunnen leiden. In de'laatste dagen va» Febrnari ,795 betrok het gezin, nog altijd al, de gasten van den kon,ng van Engeland, het oude paleis van Hampton-Conrt. ..Het is een reusachtig kastee schrtó prinses Wilhelmina kort na de eerste kenn,smak,ng aan hare doehte . I)e koninklijke apartementen zijn zeer fraai gemeubeld ofschoon Hampton-Court in het laatst der achttiende eeuw. Anonieme prent. antiek. De apartementen, die voor ons bestemd zijn, bevallen mij uitstekend; ik zoude ze niet willen ruilen voor de gala-apartementen, a ,ijn zij minder ruim en minder prachtig, want zij zijn veel vrool.jker, vooral mijne kamers, die de liefste van alle zijn. Mijne slaapkamer w beeldig en heeft een verrukkelijk uitzicht. Van de wandelingen kan noh£ evenwicht in Europa niet in stand houdt, komt de Republiek n de macht van Engeland, wat ook bedenkelijk is voor het Hu,s van Oranje " „ie, minder voor de Republiek zelve, wier he, en het groote einddoel moet zijn van «at e, voor haar behoudI »o dt gedaan ... De ongunstige indruk, die de in bezit nemmg on*=r kolonren fn „aam van Z,j„e Majesteit den koning van Engeland ,n de heeft gemaakt, is de oorzaak, dat velen wenschen, dat g,J stappen deedt om van het Engelsehe gouvernement de stellige toezegging '"erknjgen dat he. die bezittingen .veder zal afstaan, zoodra de * het oude gezag is teruggekeerd... Ik behoor ook tot hen, d,e ÏCDe" erfstadhouder was echter volstrek, o„g.zi„d om mede t. werken tot wat hii het Gallo-Pruisische systeem" van zijnen zoon noemde. „V betreft de denkbeelden van Willem om van Frankrijk herstel de,dingen i„ de Republiek te verkrijge„, de ervarmg belet tmjdie e deelen schreef hij aan zijne echtgenoote. „Ik zeg niet, dat 1 o\e g . dat Engeland helpen zal; maar ik geloof, dat onze kansen minder slecht staan wanneer wij ons aan Engeland houden, dan wanneer wij naar verschillende kanten steun zoeken." Prinses W.lhelmina ^geheel de meening van haren gemaal toegedaan en trachtte diens ju ij warm te bepleiten in eenen brief aan haren zoon, waari d scherpzinnige waarneming getuigend beeld van den algemeen»f toestand i„ Europa ophi„g. „Gij wilt met Engeland breken schreef z,j de erfprins omdat die mogendheid jegens Uw vaderland met hande t, zooals gij dat zond, wenschen. Welnu, laat ik da, voor het oogenbhk eens toegeven; maar wat wint gij dan nog als gij haar den ''»"*choen toewerpt® Welke andere Mogendheid zal dan de belangen va„ U» huis ter harte „eme„, of de middelen hebben om het wettig gezag de Republiek te herstellen? Zal dat soms Pruisen zijn? De ervaring heeft wel het tegendeel geleerd: daar kunt gij U moeilijk nog illusies over maken. Zal het Frankrijk zijn? Men moet wel alle verstand op zijde zetten om te kunnen gelooven, dat de koningsmoorden;, na indertijd Uwen vader en diens gezin van alles te hebben beroofd en nu zelfs niet ophouden hunne zoogenaamde vrienden in de Republiek te kwellen en uit te zuigen, er thans nog het erfstadhouderschap zouden willen herstellen. Maar veronderstel eens, dat zij het zouden wi en, dan zoude het toch nog enkel kunnen zijn met oplegging aan den stadhouder van voorwaarden zoo ongunstig en vernederend, misschien wel zoo verlagend, dat men ze zonder eene misdaad te begaan niet zoude kunnen aanvaarden. Hunne wijze van handelen zelfs tegenover hunne vrienden is overigens zoo hatelijk, dat werkelijk niemand, die nadenkt en gevoelens van eer en billijkheid koestert, tot eenigen prijs hun vriend zoude willen worden. - Zal Oostenrijk ons helpen? Die Mogendheid is door geen enkel guarantie-tractaat met de Republiek gebonden. A s zij ons helpen wil, is het wel na te gaan, dat zij het enkel zal doen met de bedoeling om ons los te maken van Pruisen, en stellig nooit anders dan in overleg met Engeland, dat alleen tusschen beiden kan komen om Oostenrijk te weerhouden van de Republiek te verpletteren, als het lot der wapenen het daartoe de gelegenheid mocht geven Ik gevoel ook wel, dat wij Oostenrijk moeten ontzien en daaraan geene gegronde redenen tot misnoegen moeten geven. Maar zoo denkt men er'in Engeland stellig ook over. Van Oostenrijk alleen is om zoo te zeggen de redding van Europa te verwachten, voor Duitschland ten minste. Engeland zal zich wel wachten Oostenrijk te ontstemmen door met zijne millioenen een neutraal Pruisisch leger in stand te helpen houden, daar dit in werkelijkheid toch alleen maar zoude dienen voor ornament en ter beveiliging van die ellendige demarcatielijn en allerminst ter bevrijding van Holland, waar Pruisen alles onderst boven zoude zien gaan, (als men er onvoorzichtig genoeg was eene contrarevolutie te beproeven bij de nadering der Pruisische troepen), zonder zich te vervaardigen iets meer te doen tot herstel der goede orde van zaken dan verleden jaar bij de catastrophe, die ons hierheen gedreven heeft. Pruisen heeft toen zeer goed voorzien, wat er gebeuren moe^t, maar heeft geenen enkelen man afgezonden om het te verhinderen. — Ik heb reden om te vermoeden, dat men in onderhandeling is om Prinses Wilhelmina. Zwartekunstprent door Ch. H. Hodges, 1799- Russische troepen te doen oprukken naar den Rijn, of ten minste naar Moldavië en Bohemen, opdat Oostenrijk al zijne krachten zoude kunnen concentreeren op de Fransche grens Nu die zaak eenmaal op het tapijt is, zoude het doelloos zijn, dat wij onzerzijds ons nog moeite gaven om van Engeland te verkrijgen, dat het met zijn geld Pruisen in staat zal stellen om zich te wapenen Men is ontevreden scl rij gij, omdat Engeland onze koloniën in bezit heeft genomen. Maar bedenkt men dan niet, dat de Republiek overweldigd is door de Franschen en dat zij in bondgenootschap met Frankrijk aan Engeland den oorlog heeft verklaard? De onwettige vergadering der Staten-Generaal hee den koloniën bevel gezonden de Franschen als vrienden te behandelen en Engelsche troepen te weren, terwijl de bezittingen niet in staat van tegenweer verkeerden. Had men nu gewild, dat de Engelschen de kolomen lieten bezetten door de Franschen? De koning heeft Uwen vader verzekerd, dat hij al die bezittingen, waar men de bevelschriften van den prins-erfstadhouder heeft opgevolgd, slechts in bewaring wil houden. Dat is al wat men verlangen kon. Het is onze schuld niet, dat de gouverneurs en de kommandanten zich niet aan de bevelschriften van Uwen vader hebben gehouden De toezegging des konings heeft daardoor zijne kracht voor ons verloren en wij kunnen nu geene formeele rechten meer laten gelden. ') nu kunnen wij zelfs niet hopen ze terug te krijgen voor de algemeene vrede tot stand komt en dan alleen nog maar in het geval, dat wij in onze rechten worden hersteld. Zonder stadhouder ook geene koloniën: daar kan Holland staat op maken, s het uit dit alles nu niet duidelijk, dat de prins zoude handelen tegen zijne belangen, tegen die van het vaderland als hij op dit oogenblik ongenoegen zocht met Engeland? Immers wij kunnen de in bezit neming der koloniën niet verhinderen en er blijft alleen hoop op teruggave, zoolang wij de gunstige stemming jegens ons bij de regeering ontzien om daar te gelegener tijd partij van te trekken. Toen de koning o de inneming van Trinconomale berichtte, heeft hij met zoo vele woorden ee/egd, dat de Republiek hare bezittingen voorzeker niet terug zoude ontvangen, voor de erfstadhouder in zijne rechten was hersteld. Verondersteld, dat Engeland dan een deel zoude willen behouden a s schadeloosstelling (wat ik niet weet), dan zoude voor Uwen vader het i) De prinses aan den erfprins. 30 Maart 1796- Koninklijk Huisarchief. oogenblik zijn gekomen om stappen te doen ten bewijze hoezeer belangen van zijn vaderland hem ter harte gaan. Thans geloof ik met, dat de tijd voor openlijke verklaringen naar aanleiding van deze zaak reeds is gekomen. Het verschil van opvatting tusschen den erfprins en zijne ouders was voor de prinses een bron van diepgaand leed. Het deed aan hare moederlijke genegenheid voor haren zoon geene afbreuk, en de brieven, waarin zij zijne meening op de meest besliste wijze tegenstond eindigden toch altijd met eene betuiging van teederheid of met een.ge liefkoozende schertsende woorden als bijvoorbeeld: „ik zeg maar met Celiante ui den Philosophe marié: Malgré tous vos défauts je vous aime a la rage. Maar onbegrijpelijk bleef het haar, dat de erfprins in ernst meer verwachtte van zijnen schoonvader dan van het Engelsche gouvernemen . Inderdaad was de houding van haren broeder, den koning van ruisen, uiterst grievend voor prinses Wilhelmina. De karakterlooze staatkunde, die hij volgde en waaraan hij zonder eenigen schroom de belangen zijner naaste verwanten ten offer bracht: het feit, dat hij om V ranknj te believen de Bataafsche Republiek erkende en eenen gezant zond naar den Haag, dat alles was haar eene ergernis. Daar kwam nog bij, dat de koning, ofschoon wetende in hoe groote geldverlegenheid het stadhouderlijk gezin verkeerde door het ophouden der inkomsten uit de bezittingen in de Nederlanden, en sedert de verwoesting van Nassau door de Fransche legers ook van de opbrengst der Duitsche erflanden zijne zuster had het hem zelve geklaagd — de brieven der prinses onbeantwoord liet niet alleen maar haar zelfs het haar toekomende jaargeld van ƒ20.000 niet meer uitbetaalde.') Had koning George III niet door het Parlement aan den prins-erfstadhouder als aan den bonc genoot van Engeland een jaargeld doen toekennen. 2) de hnant.eele zorgen van het stadhouderlijk gezin zouden zwaar hebben gedrukt Voor prinses Wilhelmina bleef Engeland dan ook de eenige natie, ie e Republiek kon en wilde bevrijden. Eene groote teleurstelling was e haar, dat het haar niet mocht gelukken haren zoon tot hare zienswijze over te halen, dat hij weigerde naar Engeland terug te keeren en ze s i) F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag. 99. «) Schenck. Wilhelm der Fünfte. pag. 188. t vrouw en kind niet langer aan het hof van George III dulden wilde. Zoo lang mogelijk hield zijne moeder het vertrek van hare schoondochter en van den nu vierjarigen Guillot, de zorg voor wiens opvoeding in deze treurige dagen hare liefste bezigheid was, tegen. „Mimi en het kind te zien heengaan zonder de overtuiging te hebben, dat die overplaatsing in hun werkelijk voordeel is of in het belang van ons Huis, is zeer zwaar voor mij," klaagde zij aan prinses Louise. Maar het moest en in de laatste dagen van Maart 1796 vergezelde zij de erfprinses en , haar zoontje naar Colchester, waar zij zich zouden inschepen. „Mimi zal U zelve wel verhalen, hoe treurig wij te Colchester afscheid genomen hebben," schreef zij haren zoon, „op dezelfde plek, waar wij verleden jaar na ons vertrek uit Holland voor het eerst weder samen kwamen en het toen niet dikwijls genoeg konden uitspreken, dat wij in ons ongeluk onzen troost vonden in de hereeniging van onzen familiekring. Eene scheiding scheen ons toen het allernoodlottigste, dat ons kon treffen. Ik denk nog altijd eveneens en toch zijn wij nu allen wijd en zijd verspreid." Toen het volgende jaar de verjaardag van den prinserfstadhouder wederkeerde schreef zij aan haren zoon: „heden is het een gewichtige dag voor ons, en ik kan de pen niet opnemen om L te schrijven zonder mijne wenschen te paren aan de Uwe voor het behoud tt Ao r\qt- wü pen ander iaar dien das weder van wen y«ivjgi ut "'j — — j eens allen te zamen zullen kunnen vieren. Ik zeg er niet bij: in den Haag, omdat ik daar dagelijks minder kans op zie. Maar op welke plaats de heele familie ook weder samenkome, die plaats zal mij lief zijn om die hereeniging . . . Maar voor het oogenblik kunnen Uw vader en ik er zelfs niet aan denken om ons op het vasteland te vestigen, nu Nassau voortdurend bezet of bedreigd wordt door vijandelijke en bevriende troepen. Dit land te verlaten, om in afwachting van wat er gebeuren kan elders eene toevlucht te zoeken, zoude eene uiterst kostbare onderneming zijn met al die lieden, die ons aanhangen; ze achterlaten ten laste van den koning van Engeland mogen wij niet; ze in den steek laten, of ze naar Nassau zenden kunnen wij evenmin. Hier loopen wij bijkans geen gevaar; zoo er al gevaar bestaat, dan hebben wij dat gemeen met alle andere stervelingen, want de revolutionaire geest werkt allerwege, maar zeker niet minder in Duitschland dan in Engeland .. . Met dat al zal de kleine Willem weldra nog maar eene schemerachtige voorstelling hebben van zijne oude Groote Mama van Oranje. Met grooter belangstelling dan ooit nog te voren volgde prinses Wilhelmina den gang der gebeurtenissen; immers daarvan hing af, wat haar nu het naast aan het harte lag: de hereeniging van de heele familie, zooals zij dat onveranderlijk met de Hollandsche woorden placht te schrijven. Maar al de wisselingen in Frankrijk, waar het Directoire op de Nationale Conventie volgde, en in de Bataafsche Republiek, waar eene Nationale Vergadering de Vergadering der Staten-Generaal verving, gaven weinig uitzicht op eenen voor het Oranjehuis gunstigen keer der dingen. Zij vroeg zich zelfs af, of de dood van Pieter Paulus, den nieuw gekozen voorzitter, weinige dagen na de opening der Nationale Vergadering, niet eerder een verlies dan eene winst was te achten. „Hij was onze tegenstander," schreef zij aan den erfprins, „maar zijn geniale geest kon het vaderland nog groote diensten bewijzen, en ik geloof, dat hij Frankrijk niet zoo slaafsch was toegdaan als degenen, die na hem komen en die met minder talenten en met evenveel onstuimigheid en valsche eerzucht den ondergang van het ongelukkige land zullen voltooien door een blindelings volgen van de wenschen van Frankrijk, dat hier geen enkel belang heeft te ontzien en geleid wordt door geenerlei stelregel, die tot matiging en billijkheid noopt." Toen in 1797 de nieuw ontworpen Constitutie met groote meerderheid van stemmen werd verworpen, schreef zij aan den erfprins: „is het niet zonderling, dat ditmaal de meening der heftigste democraten samenstemt met die der ware vaderlanders om dit plan van eene constitutie te verwerpen ? Maar als het waar is, dat het er slechts op is aangelegd om een nog erger plan te vormen, dan vrees ik, dat onze ongelukkige Republiek meer dan ooit door partijstrijd zal worden verscheurd en voorzeker zal Frankrijk er eene actieve rol bij spelen, niettegenstaande zijne eigene inwendige verdeeldheden, die er den lust moesten doen vergaan om zich te mengen in de zaken van andere landen." De raadpensionaris van de Spiegel werd om dezen tijd uit de gevangenis ontslagen en zond zijnen zoon naar Engeland, om de bemiddeling der prinses in te roepen ter verkrijging van onderstand voor zich en zijn gezin. Prinses Wilhelmina achtte het in deze onzekere omstandigheden allereerst noodig, dat die trouwe dienaar van haar Huis zoo spoedig mogelijk de Republiek verliet, uit vrees, dat men hem daar nieuwe lagen leggen mocht. Hem eene betrekking in Engeland te bezorgen, zooals hij wenschte, scheen haar om zijnen leeftijd ondoenlijk; maar zij wist hem toch eene toelage te bezorgen onder voorwaarde, dat hij Nederland verliet. Van de Spiegel begaf zich daarop naar Lingen, waar toen ook de erfprins veel vertoefde. De veldtocht der Oostenrijkers onder aartshertog Karei, bij wien thans prins Frederik diende, scheen ook slechts op nieuwe teleurstellingen te moeten uitloopen. Hoe moedig ook onder anderen bij Kehl werd gestreden, het verloop van deze campagne was toch een aanhoudend terugtrekken; en terzelfder tijd behaalde generaal Bonaparte zijne eerste schitterende overwinningen op de Oosten rij ksche troepen in Italië. Het is maar al te waar, mijne lieve Loulou," klaagde prinses Wilhelmina aan hare dochter, „dat de tijdingen uit Duitschland zoo treurig mogelijk zijn en nog treuriger schijnen te zullen worden. Uit wat gij er over schrijft, zie ik, dat men geneigd is dien aanhoudenden tegenspoed toe te schrijven aan verraad, en in dat geval zoude er geen verhelpen meer aan zijn, want tegen dat kwaad, als het eenmaal zoo algemeen is geworden als gij het voorstelt, staat men machteloos: daar kan men zich niet tegen wapenen. Ik geloof echter, dat men in dat opzicht overdrijft en dat overhaasting en gebrek aan tucht dezelfde noodlottige uitwerking kunnen hebben. De generaals moesten hunne plannen beter geheim houden; zij laten er te veel van uitlekken, en daar trekken de Franschen partij van. Bovendien geloof ik, dat al die nederlagen van de Oostenrijkers voornamelijk daaruit voorkomen, dat zij niet sterk genoeg zijn om tegelijkertijd Italië en Duitschland te beschermen; de tegenspoeden in Italië zijn de oorzaak geweest van den tegenspoed van den aartshertog in Duitschland, want hij heeft al zijne plannen moeten veranderen, omdat de hulpmiddelen, waarop hij vandaar gerekend had, hem ontvielen." Het liep in de dagen, waarin zij dit schreef, juist naar haren verjaardag en neerslachtiger dan gewoonlijk voegde zij er nog aan toe: „alle tijdingen van het vasteland zijn zoo verontrustend, dat men maar liefst geene tijding zoude willen ontvangen. Het is enkel nog maar de goede gezondheid van hen, die ons lief zijn, die nog eenigen troost geeft, en alleen om de wille van die allen blijft men nog naar tijding uitzien, want aan de dingen zeiven kunnen wij toch niets veranderen Maar de wil des Heeren geschiede en Hij schenke ons een onderworpen gemoed bij al het leed, dat Hij over ons beschikt! Meer wil ik heden niet schrijven; ik zoude te veel gaan zeggen en daarom leg ik mij zelve het zwijgen op. 20 7 Voor prinses Wilhelmina met haar hartstochtelijk, voortvarend karakter was het eene zware beproeving, om alles lijdelijk te moeten aanzien zonder eenige de minste gelegenheid te hebben om in te grijpen of invloed te oefenen. Koning George III was haar zeer welgezind; maar hij liet zich nimmer over staatszaken uit, en de prinses meende op te merken, dat de ministers en de buitenlandsche gezanten haar opzettelijk ontweken. Tevergeefs was haar pogen om van wat er omging iets meer te weten te komen dan wat de dagbladen meldden. „Ik weet niets meer dan wat ieder courantenlezer weten kan, schreef zij herhaaldelijk in bitterheid des gemoeds aan prinses Louise. ,,Ik weet wel, ik ben maar la mouche du coche," verzuchtte zij tusschen een lach en een traan in een schrijven aan den erfprins; „toch kan ik niet laten papier zwart te blijven maken." Zij verdiepte zich in bespiegelingen aangaande wat er gebeuren moest, als Oostenrijk nu ook vrede met Frankrijk sloot. „Ik verbeeld mij," schreef nn Korpn 7nnn. .. dat als Alj aan * > " Engeland alleen wordt gelaten in de worsteling met de wapenen en tegen de hatelijke machinaties van de Franschen en van hunne satellieten, dat het dan ook wel vrede zal moeten sluiten, misschien wel genoodzaakt zal zijn zich te onderwerpen aan de vredesvoorwaarden, die men het zal voorschrijven. Maar is zulk een vrede nu iets om op te hopen? En als het niet tot vrede komt, wat is dan bij het voortduren van den oorlog onder de tegenwoordige omstandigheden voor dit land niet te vreezen? Maar Frankrijk schijnt in zich zelf zoo Koning George III. Prent van \V. Walker. verdeeld, dat zijn gouvernement nog ver is van die zekere mate van stabiliteit, die het toch moet bezitten, zal men er mede kunnen onderhandelen." De erfprins bleef aandringen op het aanknoopen van betrekkingen in Frankrijk; maar op dit punt was prins Willem V onverzettelijk. „Dat is zeker," schreef hij op 6 September 1797 aan de prinses, „dat ik nimmer zal treden in eenigerlei onderhandeling, die zoude kunnen leiden tot de instelling van eenen nieuwen post onder den naam van stadhouder of zelfs van koning of keizer in de Republiek der Vereenigde Provinciën geamalgameerd met eene constitutie a la frangaise. Ik wil de Bataafsche Republiek één en ondeelbaar niet dienen, daar ik gezworen heb de gevestigde constitutie van de Republiek der Vereenigde Provinciën en de rechten der verschillende Provinciën te handhaven. Ik wil niet gebruikt worden in een land, dat beheerscht wordt door den invloed der Fransche Republiek. Ik zal niet herhalen, wat ik reeds zoo dikwijls heb verklaard aangaande de absurditeit eener erfelijke waardigheid in een land, dat als grondslag zijner constitutie heeft genomen de zoogenaamde rechten van den mensch en het gelijkheidsbeginsel, waarmede iedere erfelijke onderscheiding onvereenigbaar is. Ik behoef er zeker ook niet op te wijzen, dat onze verbintenissen met Engeland en de verplichting, die wij aan den koning hebben, ons niet vergunnen onderhandelingen aan te knoopen met zijn onverzoenlijke vijanden. Dat is in het kort mijne meening op dit belangrijk stuk en ik geloof te mogen aannemen, dat die niet ver afwijkt van de Uwe." Inderdaad deelde de prinses geheel de opvattingen van haren echtgenoot. „De prins heeft mij inzage gegeven van zijn antwoord op Uwe memorie schreef zij den 23sleu Juli aan haren zoon; „op de daarin verhandelde bijzonderheden behoef ik dus niet in te gaan; maar wat betreft eene directe onderhandeling met Frankrijk en het Fransche systeem oordeel ik geheel hetzelfde als Uw vader doet.... Bedenk ook wel, dat onze rechten berusten op de constitutie der Republiek; als men die verwerpt, dan verwerpt men onze rechten met dezelfde pennestreek .... Ik blijf bij mijne meening, dat wij voor ons, ons in geenerlei particuliere onderhandeling met Frankrijk moeten inlaten J) Gij wilt nu eenmaal, -) ') De prinses aan den erfprins. 13 Juni 1797- Koninklijk Huisarchief. ") De prinses aan den erfprins. 30 September 1797. Koninklijk Huisarchief. I Fragment van een brief van prinses Wilhelmina aan haar kleinzoon. . v In het Huisarchief van H. M. de Koningin. dat wij trachten zullen ons vrienden te verwerven in Frankrijk, om dan in het onze te worden hersteld door hen, die er ons uit hebben verjaagd en die Uw vaderland onderstboven hebben gekeerd. Gij meent, dat zoude kunnen met macht van geld en met de belofte onzerzijds om het verbond tusschen Frankrijk en de Republiek in stand te houden ; dat als wij maar geene Anglomanen waren, dat dan de Franschen onzen terugkeer wel zouden willen gedoogen, en dat bij eene oordeelkundige leiding de Republiek even goed zoude kunnen bloeien onder Fransch als onder Engelsch systeem. Ik wil mij in eene discussie over die twee systemen niet inlaten, maar enkel nog eens herhalen, wat ik reeds zoo dikwijls heb gezegd, namelijk, dat wie met de leiders in Frankrijk in onderhandeling treedt zonder sterk genoeg te zijn om hen met geweld naar zijne hand te zetten, altijd en immer de dupe zal zijn; en tot nog toe heeft de uitkomst dat bevestigd. Wij voor ons, wij zouden als wij het wilden doen, hunne dupes en hunne slachtoffers tegelijkertijd zijn. Wij zouden gevaar loopen, dat Engeland ons geheel in den steek liet, zonder dat wij daarom nog hulp kregen van Frankrijk. Als wij (tegen alle verwachting) toch nog door de tusschenkomst der Fransche republiekeinen in de Republiek terug keerden, zoude het heel zeker zijn ten koste van onze eer, van onze heiligste verplichtingen, misschien zelfs van ons leven. Dat was het lot, dat ons wachtte, als wij in de Republiek waren gebleven, toen de Franschen die binnen drongen. Gij hebt dat oogenblik nog wel niet vergeten, niet waar?... Bovendien is er een groot verschil tusschen eenen wettigen koning, die zich den weg wenscht te banen naar den troon zijner vaderen en den prins van Oranje, die nimmer souverein was in zijn vaderland, die slechts als particulier zoude kunnen handelen, niet om zijn vaderland te bevrijden van het juk, waaronder het gebukt gaat, maar om zijne bezittingen terug te winnen en zich zeiven een bestaan te verschaffen in zijn vaderland, ten koste van dat vaderland zelf. Immers dat zoude zijn het juk van den overwinnaar bevestigen, want zij, die dat juk hebben opgelegd, zullen het zeker niet willen opheffen om onzentwil. Wij zouden alles moeten goed keuren, wat de Franschen wilden, en welk een hel zouden wij ons dan hebben geschapen." Bij al die politieke onzekerheid kon prinses Wilhelmina zich niet verheugen, toen op 11 October 1797 de Hollanders onder den admiraal de Winter bij Kamperduin werden geslagen. De nederlaag der Hollanders, 14 de zegepraal der Engelschen : dat beteekende eenige vermeerdering van kans op herstel van het stadhouderlijk gezag. „Die overwinning is eene groote, gelukkige tijding voor het Engelsche volk," verzuchtte prinses Wilhelmina in een schrijven aan den erfprins; „maar wat ons betreft, wij zijn nu in de treurige noodzakelijkheid gebracht van ons te moeten verblijden over de rampen, die ons vaderland treffen. Kamperduin is al weder een groot onheil voor Nederland." Groote voldoening gaf het haar echter, dat de dapperheid der Hollanders algemeen werd erkend. „Als mijne landgenooten voor de goede zaak hadden gestreden, schreef prinses Louise aan hare moeder, „dan zoude ik het heerlijk hebben gevonden, dat zij de eer van ons volk hoog hielden; maar dit verloop schijnt aan te duiden, dat het zeevolk volstrekt niet zoo goed gezind is als men het pleegt af te schilderen. Want anders zouden de matrozen de officieren wel hebben kunnen dwingen om de zijde der Engelschen te kiezen. Als zij dus met gevoelens strijdig met die hunner aanvoerders toch goed strijden, dan is het met hen al eveneens als in Frankrijk. Daar heeten ook leger en vloot voor drie kwart royalist; maar die allen zijn dan toch één van zin, zoodra het tegen den vijand gaat." Met die opvatting kon prinses Wilhelmina zich allerminst vereenigen. „Een enkel woordje, mijne lieve Loulou," schreef zij haar, „over wat gij van de dapperheid van Uwe landgenooten zegt. Die schijnt U niet te mogen behagen, nu daarmede eene slechte zaak wordt gediend. Natuurlijk, mijn lieveling, als de vloot bij het uitzeilen van den haven ronduit verklaard had niet te willen dienen onder het tegenwoordige gouvernement, maar zich te willen stellen onder de bevelen van den wettigen Admiraal-Generaal, dan zoude dat voor ons heel wat gelukkiger zijn geweest. Maar zoo iets is op het oogenblik van de bevelvoerende officieren niet te verwachten. En al zijn er ongetwijfeld velen op de vloot, die nog gehecht blijven aan het wettig gezag, dan vergunde hunne positie hun daarom nog niet om daarvan op dat pas te doen blijken. Daarom is het mij lief, dat zij dapper hebben gestreden voor de nationale eer, en ik geloof, dat het zoo beter is ook voor de goede zaak om meer dan ééne reden. Dat is mijne opvatting en die behoorde het ook te zijn van U, die door geboorte deel uitmaakt van dit volk, dat het mijne toch altijd maar bij adoptie is." De dood van haren broeder, den koning van Pruisen, schokte prinses Wilhelmina diep; pijnlijker dan ooit wondde haar bij die tijding het gevoel van vervreemding van haren naasten verwant. Van haren neef, den jongen koning, had zij aanvankelijk goede verwachtingen; maar zijne troonsbestijging bracht in de houding van Pruisen tegenover het Oranjehuis geene verandering, al was de persoonlijke verhouding tusschen den koning en zijnen zwager, den erfprins, vriendschappelijk en goed. De koning liet dezen het gebruik van het hem door zijnen vader ter woning afgestane slot Schönhausen en benoemde hem tot luitenantgeneraal in Pruisischen dienst, met de belofte hem het kommando eener divisie te zullen opdragen. Maar daar kwam niet van. „Tot nog toe is de eer een heel leelijk uniform te mogen dragen, alles wat Willem met zijnen Pruisischen titel heeft gewon¬ nen", spotte prinses Wilhelmina in een schrijven aan prinses Louise. Het was haar eene groote teleurstelling, dat de jonge koning in voortzetting der staatkunde zijns vaders tot eiken prijs eene goede verstandhouding met Frankrijk wilde bewaren tot behoud van den vrede voor het Duitsche Rijk. ,,En toch", verzuchtte prinses Wilhelmina in een schrijven aan haren zoon, „en toch niet enkel ons heil, maar dat van geheel Luropa Guillot en Frederik. Miniatuur, in het bezit van H. M. de Koningin. hangt af van de aanéénsluiting van alle Mogendheden tegen Frankrijk. Daar zal men eindelijk wel toe komen, daar ben ik zeker van. Als men er maar niet te laat toe komt". De geboorte van eenen tweeden kleinzoon, eenen prins Frederik, verblijdde haar trots al de onzekere vooruitzichten aangaande de toekomst van het kind en zij vierde het heugelijk feit door hare hofdames ,,op zijn Hollandsch op kandeel te onthalen. „Natuurlijk, mijn waarde," schreef zij aan den prins, „aanvaard ik de plaats van peet over mijnen nieuwen kleinzoon; geef hem mijnen zegen . . . Hij zal mij dierbaar zijn; maar de oudste zal mij toch altijd de liefste wezen, als hij ten minste houdt, wat hij als kind beloofde. Het zoude mij spijten, als gij en zijne moeder onderscheid gingt maken tusschen de kinderen; maar voor eene oude grootmama aan het andere eind van de wereld komt het er niet op aan, wat zij op dat punt denkt... Wil vriend Guillot bedanken voor zijn briefje. Ik zoude hem reeds geantwoord hebben, als ik maar niet in twijfel stond in welke taal het te doen; ik denk, dat Hollandsch nog het best zal zijn, dan onderhoudt hij die taal en mij is het liever als eene herinnering aan oude tijden". En het werd een Hollandsch briefje. „Ik dank U, mijn lie\e kleine Willem", schreef zij den i8den Augustus 1798, „voor Uw brief en de Goede Wenschen, die gij maakt bij gelegenheid van mijn geboortedag. Ik zie met blijdschap, dat gij nog somtijds aan groote Mama van Oranje denkt. Zij denkt dikwijls aan U en aan Uwe geheele familie. Ik zend U door Blumenthal, die al vertrokken is, twee fransche boekjes, hopende, dat gij schielijk in staat zult zijn ook deze taal te verstaan. Hebt gij veel plaisir dit jaar buiten? Wat is U liefst tijdverdrijf van den zomer te Schönhausen ? Maakt mijn compliment aan Uwe goede vrienden en vriendinnen en zegt aan Mama, dat ik haar geschre\en heb, ook bij gelegenheid van het vertrek van Blumenthal. Geeft een zoen in mijn naam aan U lief broertje en weest altoos verzekert van de tederliefde van I we goede Groot Mama \\ ilhelmine. Groot I apa omarmt hartelijk de lieve kleine \\ illem en zijn broertje. Ik bid L, zend mij van nieuws de maat van Uwe grootte . Fenigszins ontmoedigd liet de prinses er in een schrijven aan den erfprins op volgen: „Ik heb een briefje opgekrabbeld aan Uwen zoon; maar achteraf schaam ik mij er over. Ik geloof, dat het erg slecht Hollandsch was, want al schrijvende bemerkte ik, dat ik die taal niet meer zoo goed machtig ben als vroeger. Ik verwar tegenwoordig Engelsch, Duitsch en Hollandsch en binnen kort zal ik mij in geene enkele taal meer goed kunnen uitdrukken". De roem, waarmede prins Frederik zich in deze jaren overdekte en die hem het opperbevel over de Oostenrijksche legers in Italië deed verwerven, was voor het stadhouderlijk gezin het groote lichtpunt in die sombere dagen. Maar in het begin van 1799 kwam onverwacht de tijding, dat prins Frederik te Padua aan kwaadaardige koortsen was gestorven. Een oogenblik hoopte prinses Wilhelmina nog tegen hopen in, dat het bericht, dat in eene Fransche courant naar Londen kwam, onwaar zoude blijken. „Maar nu kan ik niet langer twijfelen", schreef zij op 11 Februari 1799 aan prinses Louise. ,,De Hollandsche couranten, die gisteren over Vlissingen zijn aangekomen, geven zoo vele bijzonderheden, dat het wel zeker waar moet zijn, dat onze goede Fritz niet meer in leven is... Ik ben er zoo door verslagen, dat het mij moeite kost U te schrijven; maar ik wil U toch enkele woorden doen toekomen, opdat gij niet ongerust over mij zult zijn .. . Mijne gezondheid heett niet geleden en ik mor ook niet tegen den goddelijken wil; maar mijn geheele leven zal ik rouw dragen om dien goeden, besten jongen, die zoo algemeen wordt betreurd, en die deelneming van alle zijden is toch nog eene soort van troost. Als het waar is, wat men meldt, dan heeft onze goede Fritz die koortsen opgedaan bij zijne bezoeken in het hospitaal. In dat geval is hij op het veld van eer gesneuveld, want de zorg voor zijne zieke soldaten was voor hem een dure plicht, en die is hij goed na gekomen . . . Als ik U op zulke tijden schrijf, dan is het mij, of het mij goed doet te denken, dat gij op dit oogenblik hetzelfde doet en dat onze gedachten samen stemmen". ELFDE HOOFDSTUK TELEURGESTELDE HOOP De vrede van Campo-Formio, op 17 October 1797 gesloten, had intusschen een einde gemaakt aan den oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk. Verlokt door de aanwinst van Venetië had keizer Frans II bij dat verdrag bewilligd in den afstand der landen langs den linker Rijnoever aan Frankrijk, behoudens schadeloosstelling der daardoor benadeelde Duitsche vorsten door seculariseering van geestelijke Staten. Op een congres te Rastadt te houden moest dit alles nader worden geregeld. De samenkomst van diplomaten aldaar, die op 2 December %97 werd geopend, sloeg echter weinig of geen acht op de rechten van zwakkere vorsten, als het er op aankwam de verliezen der groote Mogendheden te dekken door rijke schadeloosstelling, of zelfs te veranderen in winst. Nog minder scheen men zich te ontzien 0111 door nieuwe bepalingen nieuwe brandstof op te hopen. Zoo wilde men aan den prins van Oranje, wiens belangen op het congres van Rastadt insgelijks ter sprake kwamen, een deel toewijzen van het keurvorstendom Hannover, wat hem, hadde hij het aanvaard, in groote moeielijkheden zoude hebben gebracht met koning George III van Engeland, den keurvorst van Hannover. Met verontwaardiging wees prins Willem \ deze voorstellen dan ook van de hand en prinses Wilhelmina had trouwens van den beginne weinig verwachting van deze besprekingen gehad. „Hoe meer men den Franschen toegeeft, hoe veeleischender zij worden , schreef zij naar aanleiding van het congres te Rastadt aan den erfprins. „Hunne aanmatiging neemt maar altijd toe, zonder dat men er een einde aan ziet. Zij zijn niet ontembaar; maar men maakt hen zoo door de zwak heid, waarmede men hun tegenstaat, of liever omdat men de middelen om hen te bedwingen niet bezigt met dezelfde geestdrift en dezelfde energie, die de Franschen hebben weten in te boezemen aan hunne legers en aan de volken, die zij dwingen om zich vrij te maken volgens het afschuwelijkste van alle denkbare systemen; het is de kracht der waarheid, die mij dwingt tot die verklaring Het lot der Pruisische Staten op den linker Rijnoever moest eerst worden beslist bij den algemeenen vrede van het Duitsche Rijk, en toch heeft Pruisen om Frankrijk te believen nu reeds op het congres van Rastadt verklaard, dat de koning afstand doet van die landen behoudens schadeloosstelling op den rechter oever Dat wij voor ons eenige vergoeding zullen ontvangen, geloof ik niet; het zal nog mooi zijn, als wij kunnen behouden wat ons gebleven is en dat wordt met den dag onzekerder, naarmate de Fransche kolossus zich verheften machtiger wordt. Sommigen meenen, dat in Frankrijk zelf veranderingen aanstaande zijn; maar daar reken ik niet op; wij hebben ons reeds zoo dikwijls met die ijdele hoop gevleid. Die monsterachtige kolossus zal zeker wel eenmaal in éénstorten; maar ik vrees zeer, dat wij dat niet meer zullen zien." De besprekingen op het congres te Rastadt, dat in April 1799 e'n~ digde met den moord van de bransche gezanten door Oostenrijksche huzaren, brachten voor Oranje dan ook enkel teleurstelling en werkten eigenlijk niets anders uit dan dat zij Oostenrijk tijd gaven om zich op nieuw te wapenen en Engeland prikkelden tot eene onderneming tegen de Bataafsche Republiek. De kans daartoe scheen gunstig, toen de Russische keizer Paul zich bij de coalitie tegen het revolutionaire Frankrijk aansloot, en de vereenigde Russisch-Oostenrijksche legers door eene reeks van snelle overwinningen de Franschen weder uit Noord-Italië verjaagden. Met hulp van Rusland wilde Engeland nu niet alleen de Bataafsche Republiek maar ook België, waar een hevige boerenopstand was ontbrand naar aanleiding van de invoering der conscriptie, van Frankrijk los maken en, met Holland vereenigd, stellen tot een stevig bolwerk tegen den overmoed der Fransche Republiek. ') Men rekende er daarbij op, dat, zoodra de Engelsch-Russische troepen het land binnenvielen, in de Bataafsche Republiek een opstand der Oranjegezinden moest uitbreken. „De vereeniging van de 17 zusterprovinciën is zeker !) G. I. W. Koolemans Beijnen. Oranje en de Roomsch-Katolieken in 1799* niet ondenkbaar", schreef prinses Wilhelmina in deze dagen aan hare dochter; „maar ik zie er groote, groote bezwaren in en ik houd niet van luchtkasteelen bouwen. Overigens ben ik veel te oud geworden om weder op zulk een weidsch tooneel op te treden en eene nieuwe loopbaan te beginnen, en dat is met Uwen vader ook het geval. En als ik dan denk aan al de bemoeiingen en verwikkelingen, die een terugkeer in het vaderland met zich brengen zoude en die nu nog veel erger zouden zijn dan zij het in 1787 waren . . . Waar iets van deze plannen ruchtbaar werd, was men echter terstond gereed der prinses een werkzaam aandeel daaraan toe te dichten. „De Fransche bladen hebben weder eens een onzinnig stuk over mij gehad", schreef de prinses in Maart 1799. in het bittere gevoel harer machteloosheid om iets ten goede uit te richten, aan hare dochter. „Volgens hen zoude ik het zijn, die aan eene nieuwe coalitie der Mogendheden arbeid; ik zoude daarover onderhandelen met de Hoven van lierlijn, van Weenen en van Petersburg en ik zoude den minister von Haugwitz willen doen vallen om Stahremberg in zijne plaats te krijgen, daar die laatste voor den oorlog is. Dat is de korte inhoud van een tamelijk lang artikel; en het dwaasste is, dat te Berlijn niemand mijne opvattingen deelt dan enkel en alleen mijn oom prins Hendrik. Zoolang ik nog in Holland op mijne plaats was, begrijp ik, dat tegenstanders er hun voordeel in konden zien om mij belachelijk te maken en mij voor te stellen als eene intrigante, die zich bemoeit met dingen, die haar niet aangaan. Maar ik meende, dat men mij nu toch wel met rust kon laten, en liefst wilde ik, dat men mij maar vergat". Toch kon zij niet verhinderen, dat men in tal van kringen het oog gevestigd hield op de schrandere vrouw met het heldere hoofd en den scherpen blik, en van hare tusschenkomst verwachtingen koesteren bleef. Zoo trachtten herhaaldelijk de Heeren Aylva en Six, voorstanders eener bemiddelingspolitiek in de Bataafsche Republiek, zich met haar in betrekking te stellen. Maar prinses Wilhelmina gevoelde weinig sympathie voor eene bemiddelingspolitiek. Op 8 April 1799 zond zij den erfprins afschrift van een stuk, dat haar was toegezonden door den Heer van Aylva, en teekende daarbij aan: „de Heer van Aylva heeft dit stuk opgesteld met voorkennis van den Heer Bodt. Ik weet niet, of er nog anderen in het geheim zijn; maar ik denk toch wel, dat hij meerderen zal hebben gepolst voor hij dit alles op schrift bracht. Uw vader en ik hebben hier nog niet op geantwoord en ik geloof ook niet, dat wij er op kunnen ingaan.. . Het amalgama van de oude Hollandsche en de Engelsche constitutie, dat hierin wordt voorgesteld, schijnt mij niet zeer gelukkig gevonden. Want, als men het voornaamste rad, dat hier in Engeland de machine bijéénhoudt en dat alleen bij machte is om haar in gang te houden, weglaat, ik bedoel, als men den koning weglaat, dan vervalt de Engelsche regeeringsvorm tot dezelfde gebreken als die der Fransche Republiek. Het erfelijk Hoofd, dat men erin Holland voor in de plaats wil stellen, kan, zooals men diens positie wil regelen, den koning niet vervangen en de prerogatieven, die men dezen laten wil, zijn in dit stuk ook niet heel duidelijk aangegeven... Zooveel is echter ook weder zeker, dat als België bij de Zeven Provinciën moet worden gevoegd, dat dan de oude vorm niet geheel bewaaid kan blijven". Maar tegen iedere wijziging der oude vormen had de erfstadhouder groote bezwaren. Reeds dadelijk achtte hij zich krachtens zijnen eed gehouden te staan op het behoud der Hervormde Kerk als Staatskerk, *) wat toch bij eene aanhechting van België eene onmogelijkheid zoude blijken; en 's prinsen onverzettelijkheid op dit punt is allicht de groote aanleiding geweest, waardoor het plan tot samenwerking met de Zuidelijke Nederlanden verviel. Ook met eene door den erfprins voorgestelde staatsregeling voor Xoord-Xederland, gegrond op de Unie van Utrecht maar gewijzigd naar nieuwere inzichten kon de erfstadhouder zich niet vereenigen; en in later jaren zoude de erfprins geheel beamen,3) wat zijn vader op 26 September 1799 aan prinses Wilhelmina schreef: „men moet zich niet laten verleiden door den schijn, en een stadhouderschap, dat niet is uitgesloten van deelneming aan de wetgevende macht, is verkieslijk tot zelfs boven een koningsschap, dat in werkelijkheid slechts een constitutioneel koningsschap zoude zijn op de wijze der Fransche constitutie van 1791 . De prinses wendde zich nu tot van de Spiegel met verzoek om zijne denkbeelden kenbaar te maken aangaande de meest noodzakelijke wijzigingen in de oude staatsregeling bij herstel van het erfstadhouderschap in de Republiek. Terwijl van de Spiegel te Lingen, waar toen ook de ') cf. De prins aan de prinses, i Juni 1797. Koninklijk Huisarchief. prof, p. j. Blok. De aarzeling van den prins van Oranje bij de aanneming der Souvereiniteit. Bijdragen v/d Kennis der Vad. Gesch. X. erfprins vertoefde, vol ijver zich zette tot het opstellen van zijn concept voor veranderingen, ampliatiën en modificatiën van de Unie van Utrecht, verdiepte prinses Wilhelmina met niet minder ijver, zoodra de zekere toezegging van hulp van Rusland tot eenen aanval op de Bataafsche Republiek was verkregen, zich in berekeningen van wat thans allereerst te doen stond. „Ik geloof niét," schreef zij op 28 Juni 1799 aan den erfprins, „dat het tijdstip van eene contra-revolutie in Holland reeds aanstaande is, maar het is nu de tijd om haar voor te bereiden en gij moet de ziel van dat alles zijn.' Toch was het allerminst hare bedoeling, dat haar zoon de wapenen zoude voeren tegen zijne eigene landgenooten. Zoo hij de binnenvallende Russisch-Engelsche troepen al vergezelde, dan mocht het enkel zijn voor staatkundige bemoeiingen, als vertegenwoordiger der erfstadhouderlijke rechten. „Op het oogenblik is Uwe zending er een van vrede en niet van krijg." verklaarde zij. „Lord Grenville", ging zij verder voort, „staat er op, dat wij de contra-revolutie zullen organiseeren, opdat ieder op zijn post zij, gereed om te handelen als de tijd daar is, en in het bijzonder wil hij, dat wij de personen aanwijzen, die hierbij de leiding moeten ge\en. Maar men heeft hier geen vermoeden in welke schaarschte wij verkeeren van geschikte personen, die zich ook willen laten gebruiken. Maar van Kinsbergen en van Bijlandt waren er toch nog, berekende zij terwijl zij in gedachte al de oude aanhangers aan haren geest liet voorbij, gaan; op van der Hoop, van de Poll, Enghuijzen, de Lijndens in Gelderland, op Blitterswijk en Steengracht in Zeeland meende zij vast te kunnen rekenen. Schimmelpenninck scheen haar de meest bekwame man in de Republiek; maar zij twijfelde, of hij zich in deze aangelegenheid wel zoude willen laten gebruiken. Van Hogendorp was er ook nog. „Weet gij niets van van Hogendorp?" vorschte zij bij haren zoon. „Hij heeft vroeger getoond, dat zoo iets juist zijne zaak was en hij heeft uitstekend gewerkt in 1787 en in 1794- Ik kan mij niet denken, dat hij van gevoelens veranderd zoude zijn. Ik weet, dat hij in onmin verkeert met van Kinsbergen en daarom zal van Bijlandt hem misschien wantrouwen; maar bij groote gelegenheden moet men over zulke oneenigheden kunnen heenglijden, en zooals ik van Hogendorp heb gekend, geloof ik wel, dat men hem zoude kunnen overhalen om tegenover van Kinsbergen de eerste stappen te doen, als het noodig werd, dat zij samen werkten. — Lord Grenville is hoogelijk ingenomen met Uw con- ♦ cept van eene constitutie," berichtte de prinses verder nog aan den erfprins, „maar hij blijft aandringen op het verleenen eener algemeene amnestie. Ik geloof, dat hij gelijk heeft en dat men na zulk eenen algeheelen omkeer van zaken de spons over het verleden moet halen, maar dan moet het bestuur ook vast en krachtig zijn. gesteund door eene voldoende gewapende macht om ontzag in te boezemen aan hen, die door hunne straffeloosheid mochten worden opgewekt om de kabaal op nieuw te beginnen Voorzeker wij zullen veel moeten vergeten ; maar overdrijving schaadt in alles en in sommige gevallen zal een beslist optreden misschien nog noodiger zijn tegenover onze vrienden dan tegenover de afged waal den, want die zullen er van zelve wel op uit zijn om hunne afdwalingen te doen vergeten ') Maar wat gij schrijft aangaande het denkbeeld van den raadpensionaris van de Spiegel om het volk de nieuwe regeeringswijzigingen te laten bekrachtigen, dat schijnt mij uiterst bedenkelijk. In mijne oogen is de interventie van het volk bij dergelijke beraadslagingen altijd gevaarlijk, en meer dan ooit in den tegenwoordigen tijd, nu de revolutionaire beginselen in de mode zijn. Bovendien als men er toe overgaat, het volk te raadplegen zoolang de Engelsch-Russische troepen nog in het land zijn, hoe zal men dan later aan komende geslachten de overtuiging kunnen bijbrengen, dat de Natie in vrijheid uiting gegeven heeft aan hare wenschen?... Er heerscht thans groote bedrijvigheid op HamptonCourt. De griffier werkt nacht en dag en ook ik schrijf meest tot diep in den nacht... Gij weet, ik heb niemand om te helpen met het geheimschrift. Al het ontcijferen en in cijfer brengen doe ik ...2) Het is thans een oogenblik van crisis voor de belangen \an ons Huis. Eene teleurstelling was het, dat het ondoenlijk bleek om ook Pruisen tot een offensief optreden te bewegen. De aanvankelijk goede gang der krijgsoperatien, de inbezitneming door de Engelsche vloot van de Hollandsche oorlogsschepen in naam van den prins-erfstadhouder, de landing bij den Helder wekten de prinses echter op en vervulden haar met blijde verwachtingen. „Als dat zoo voortgaat, schreef zij aan hare dochter, „kunnen wij ons werkelijk gaan vleien met de hoop elkander weldra weder te mogen ontmoeten in het vaderland ... Ik ga nu aan 1) De prinses aan den erfprins. 4 Juli 1799. Koninklijk Huisarchief. 2) De prinses aan clen erfprins. 28 Februari 1797. Koninklijk Huisarchief. t Willem schrijven in Holland." Geheel gerust was prinses Wilhelmina echter niet. „Als men aan alle Hoven nu eens ééne lijn getrokken had. dan zoude het verder eene lichte zaak zijn, maar thans kan het nog heel wat bloed kosten," klaagde zij aan prinses Louise. Inderdaad verliep deze onderneming ook weder zonder uitkomst te geven. Oneenigheden tusschen de bevelhebbers onderling, gebrek aan goede samenwerking tusschen Engeland en Rusland, het lijdelijk toezien der bevolking, die onzijdig bleef, deels uit vrees voor de troepenmacht van den Franschen generaal Brune, deels uit onwil, ook bij de Oranjegezinde.!, om den stadhouder hersteld te zien door Engelands tusschen komst, misschien wel met den titel van „wettigen souverein der Bataven,' welke titel hem te kwader ure in eene geheel buiten zijne voorkennis, door de Engelschen verspreide proclamatie was gegeven: :) dit alles te zamen deed de Engelsch-Russische expeditie in Noord-Holland trots al het aanvankelijk behaalde voordeel geheel mislukken. Einde October 1799 ging de erfprins weder scheep naar Engeland. I)e Engelsch-Russische troepen hadden reeds eerder het land verlaten. F.11 terwijl de vooruitzichten voor het Oranjehuis duisterder werden dan ooit, ging in Frankrijk eene nieuwe zon op. „Het ontwerp eener nieuwe constitutie, dat thans in de dagbladen wordt bekend gemaakt," schreef prinses Wilhelmina in December 1799 aan hare dochter, „is verbijsterend, omdat het schijnt aan te toonen, dat men in Frankrijk met rassche schreden weder schijnt te willen terug keeren tot het koningsschap, al wordt dat woord niet uitgesproken. Gij zult ook wel vinden, dat deze constitutie ten eenemale in strijd is met de denkbeelden van democratie, en dat er geen sprake meer in is van de rechten van den mensch en van al die mooie dingen meer, waarvoor men zoo veel bloed heeft doen stroomen zonder dat de ervaring er het nut of het voordeel van heeft kunnen aantoonen. Dat alles heeft nu nergens anders toe gediend dan om eenen Corsikaan koning van Frankrijk te maken, want dat zal Bonaparte stellig eenmaal zijn, en eigenlijk is hij het reeds onder eenen anderen titel en met veel meer macht dan ooit de wettige koningen voor hem hebben bezeten. Hij is het wel maar voor tien jaar; maar als hij na verloop van dien tijd nog de macht in handen heeft en eene nieuwe catastrophe hem niet reeds eerder ten val heeft gebracht, zal hij weinig lust gevoelen *) F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag. 197. > . om af te treden, en dat lange tijdsverloop geeft hem gelegenheid om alles voor te bereiden, als de tijd daar is, om zich te doen benoemen voor levenslang. Deze tooneelvertooning is al heel buitengewoon. Nadat de erfprins het lot van de manschappen der schepen, die zich bij de nadering der Engelschen hadden overgegeven aan den prinserfstadhouder, zoo goed mogelijk had verzekerd, — zij werden met tal van andere uitgeweken Hollandsche militairen vereenigd tot eene zoogenaamde Dutch Brigade van circa 5000 man in Engelschen dienst en met voorloopige bestemming naar Portugal, — keerde hij weder van Engeland terug naar het vasteland om zich te vestigen op de heerlijkheid Ragothen, welke hij met het overschot van zijn fortuin in Polen aankocht om er eene kolonie van uitgeweken Hollanders en Nassauers te stichten. Voor zijne moeder woog na zijn vertrek de eenzaamheid in het vreemde land, ver van kinderen en kleinkinderen, dubbel zwaar, nu de hoop op de hereeniging van de heele familie weder zoo bitter was teleurgesteld. Uit hare naaste omgeving zag zij den een na den ander, wachtensmoede, van Hampton-Court weg trekken, om te trachten ergens op het vasteland eene blijvende plaats te vinden. Ook ging de dood in de rijen harer oude getrouwen rond. Diep trof haar in het voorjaar van 1800 het overlijden van den raadpensionaris ' van de Spiegel. ,.Ik heb zijne zeldzame verdiensten altijd hoog aangeslagen," schreef zij bij die gelegenheid. „Ik bezat in hem een oprechten vriend." Prinses Wilhelmina wist voor van de Spiegels weduwe van koning George een jaargeld te verkrijgen en betrekkingen in Engeland voor de zoons.*) Het verwijt haar door van de Spiegel in zijne verbittering van gemoed over het uitwijken der stadhouderlijke familie in '795 gemaakt, dat zij voor wie haar dienden, niets gevoelde,2) verdiende zij zeer zeker niet. Het was prinses Wilhelmina te moede als ware met de mislukte expeditie in Holland een hoofdstuk in haar levensboek afgesloten. Tot wachten schikte zij zich en zocht afleiding voor hare gedachten in lange wandelingen, in tochtjes door Engeland om vertrouwd te worden met land en volk. Ook nam zij, om de leegte, welke het vertrek van haren kleinzoon haar had gelaten, aan te vullen, de zorg op zich voor ■) F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag. 257. s) G. W. Vreede Mr. L. P. van de Spiegel en zijne Tijdgenooten. I. pag. 16. de opvoeding van twee kinderen van behoeftige ouders, een jongen en een meisje; zij onderwees ze zelve en prinses Louise moest haar daarvoor leerboeken zenden. Eene geregelde kerkgangster was zij altijd geweest; den korten inhoud van eene preek, die haar had getroffen, deelde zij altijd trouw aan hare dochter mede. In Den Haag hoorde zij liefst Ds. de Chantepie; thans volgde zij geregeld in de Fransche kapel te Londen de prediking van Ds. Mercier. „Die man heeft een buitengewoon talent", schreef zij, „en weet zijn gehoor te boeien. Zijne levendigheid van geest verleidt hem wel eens om aanhalingen te doen uit boeken, die niet voor den kansel zijn geschreven, en ik zoude het beter vinden, als hij dat niet deed; maar die aanhalingen zijn altijd juist wat de toepassing betreft, en misschien hindert het mij alleen maar omdat ik er niet aan gewend ben, op den kansel andere aanhalingen dan uit den Bijbel te hooren doen. Onze Hollandsche rigoristen zouden er hem een scherp verwijt van maken ; maar daarin zouden zij ongelijk hebben, want in den grond der zaak steekt er geen kwaad in om bij de prediking van Gods Woord ook te putten uit profane schrijvers, als men er maar geen misbruik van maakt . Hare dagverdeeling was streng geregeld en hare leefwijze uiterst eenvoudig, ,,'s Ochtends eene wandeling", schreef zij aan hare dochter, „na het eten eene partij billard en tot slot van den avond een gezelschapsspel; tusschenin mijne correspondentie en mijn schilderwerk, veel lectuur, af en toe wat goede muziek: daar wordt mijn tijd goed mede gevuldA Ik verveel mij nooit en vind den dag altijd nog veel te kort voor-wat ik had willen doen". „Uwe avonden zijn nog net als vroeger, konden die oude tijden maar terug komep; zij waren zoo gelukkig", antwoordde haar prinses Louise, die zich verbaasde over de omvangrijke naaldwerken, die hare moeder nog ondernam. Het waren geheele japonnen, die prinses Wilhelmina nog met het grootste genoegen eigenhandig voor hare dochter borduurde of ook wel knoopte van fijne, witte zijde om te worden gedragen over een onderkleed van de eene of andere teere kleur. Dat was zoo de mode in die dagen en tot zelfs de Engelsche koninklijke prinsessen stelden er eene eer 111 om op de hofbals te verschijnen in een dergelijk overkleed van eigen werk. Zelve bleef de nog altijd zeer schoone prinses Wilhelmina ook veel werk maken van haar toilet, en lange overleggingen, want er mochten niet veel kosten voor worden gemaakt, pleegde zij daarover in hare briesen met hare dochter, die er trotsch op was als bij de berichten in de Engelsche dagbladen aangaande de hoffeesten de verschijning van de prinses van Oranje tot de meest schitterende werd gerekend. Den cercle der koningin bezocht prinses Wilhelmina trouw en meldde met heimeliiken trots aan hare dochter, dat die wel druk bezocht was, maar volstrekt niet drukker dan vroeger haar eigen cercle in Den Haag. Een mooi concert, zooals de eerste opvoering van Haydn's Oratorium De Schepping, dat zij zeer schoon vond, lokte haar steeds naar Londen. Ook haar smaak voor het tooneel was haar bijgebleven en zij genoot van het optreden van Mrs. Siddons en Mr. Kemble in The Winter's Tale van Shakespeare, dat in die dagen in Drury LaneTheatre op nieuw ten tooneele werd gegeven en avond aan avond volle zalen trok. Het glanspunt in die dagen van ballingschap was telken jare op » Maart de verjaardag van den orins-erfstadhouder, die i steeds met groot gala werd gevierd, en waarop de oude aanhangers van het Oranjehuis, in Engeland aanwezig, zich beijverden den prins hunne opwachting te komen maken. „Morgen is het een gewichtige dag voor ons schreei prinses Wilhelmina op 7 Maart 1800 aan hare dochter, „en ik wil dezen brief daarom niet sluiten zonder nog eens mijne beste wenschen uit te spreken, waarin gij stellig van harte deelen zult, voor hem wiens Koningin Charlotte. Prent van H. Roosing. Chaklotte, cTu'Hirrótn vun Enge/and. 0 C verjaardag wij morgen vieren. \\ ij zullen dat in Londen doen, en ik weet nu al, dat het huis te klein zal zijn voor al de landgenooten, die dan zullen opkomen. Ik hoop maar, dat de toeloop zich wat zal verdeelen over verschillende uren; anders weet ik letterlijk niet, hoe wij allen zullen ontvangen... Maar dat zal zich wel schikken . Aanvankelijk hadden de Oranje's in Londen een woning in 1'all Mali, waar zij veel vertoefden om deel te nemen aan wat er in de hoofdstad omging en om gemakkelijker in verkeer te kunnen blijven met de \ele naar Kngeland uitgeweken Hollanders. Om finantieele redenen, want bij al het andere berokkenden verschillende faillieten den prins nog zware verliezen, moest die huizinge worden verwisseld met eene kleine bovenwoning, (Conduitstreet 61), waar de prinses slechts ééne vrouwelijke bediende tot hare beschikking had en waar op eenen ongeluksdag al het tafelzilver werd gestolen. „Het was wel niet veel of van groote waarde", schreef prinses Wilhelmina aan hare dochter, „maar in onze omstandigheden kan men niet veel meer missen. Dan doet ieder \erlies, ook het kleinste, pijnlijk aan, al moest men er reeds lang aan gewend zijn". Maar op die bekrompen bovenwoning wist zij koningin Charlotte en de koninklijke prinsessen, die hare trouwe bezoeksters bleven, met de meeste gratie te ontvangen. Al hare verwachtingen voor de toekomst golden hare kleinkinderen, waaronder thans ook eene kleindochter. De erfprins had dit dochtertje, dat hem in 1S00 werd geboren, ter eere van den Russischen Czar Pauline willen noemen. Prinses Wilhelmina hield keizer 1 aul, die in zijne ontstemming over het mislukken der expeditie in Noord-Holland zich aan de coalitie had onttrokken in minder dankbaar aandenken. „Ik moet U wel bekennen," schreef zij haren zoon, „dat Uw vader en ik voor dien naam niet veel gevoelen. Uw vader verzekert zelfs, dat als gij er bij blijft uw dochtertje dien naam te geven, hij haar niet anders wil noemen dan met het Hollandsche verkleinwoord 1 autje, en dat is nu juist niet mooi." Prinses Louise, die liet gezin van haren broeder geregeld te Berlijn en te Racothen bezocht, kon hare moeder niet uitvoerig genoeg inlichten aangaande de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling harer kleinkinderen. Maar bij al liare grootmoederlijke teederheid was prinses Wilhelmina niet gemakkelijk te voldoen. Zij vond, dat de oudste niet snel genoeg met leeren vorderde. „Het is allerminst mijne bedoeling, dat men eenen kleinen geleerde van hem zal '5 L-P,n " schreef zii ik houd niet van wonderkinderen; maar ik geW toch darlen'ein W me. eenen aan,eg al, Gul,lot ver .oude kunnen brengen. En nu heb ik eenen br.ef van hem gekregen crenaamd Hollandsch, slecht geschreven en vol taalfouten. Trots haar sterk verlangen naar kinderen en kleinkinderen kon prinses Wilhelmina niet besluiten om gehoor te geven aan den aandrang waa mede prinses Louise trachtte haar over te halen tot een bezoek aan Brunswijk op een tijdstip, dat haar broeder te Berlijn waar hij stee de wintermaanden doorbracht, vertoefde. „Hoe zoude ,k naar Brunsw j kunnen komen zonder ook naar Berlijn te gaan.- antwoordde zij ,En te Berlijn kan ik niet verschijnen zonder eene formeele des konings; dat zoude tegen alle gebruiken en vormen zijn. Ik twijfel er niet aan, dat men zulk eene uitnoodiging wel zoude kunnen uilokken' maar ik beken, dat ik er sterk tegen op zie naar Berlijn laan nu mijn oom er niet meer is en mijn broeder en er sedert zooveel is veranderd. Bovendien ben ik overtuigd, dat ik -et op mijne plaats zoude zijn aan dat jeugdige hof ; men zoude er tegen mijneikoms opzien en die in verband brengen met alle mogelijkepolitieke berekeningen ; tot in mijnen oogopslag zoude men eene staatkundige bedoel, g legg'en en achter ieder mijner woorden een verborgen zm zoeken. In één woord, ik ben nu eenmaal als een van die oude tooneel-tantes waar men niet erg op gesteld is, en die men maar liefst op eenen afsta ziet ... Ik zoude dus enkel maar nieuw verdriet gaan zoeken en i) mijnen' terugkeer hier zoude het leven mij nog weder -vallen Tan het al doet; want terugkeeren naar hier zoude ik emdeh k toch wel moeten Alles houdt ons hier vast, zoolang alles blijft zoo als hTis ...... Ook zoude ik er niet aan willen denken deze reis alleen te ondernemen zonder Uwen vader. Hare geheime hoop bleef gevestigd op de mogehjkhe.d om z.ch me haren gemaal in het Nassausche te vest.gen, en daar op eigen g de haren neder om zich te vermelen. Voorloop, g echter Won daar zelfs niet aan worden gedacht Wan. al was Nassau mede beg'epen den vrede van Lunéville, die in Februar, .80. door Frankr.jkjver.l gesloten me. keizer en Rijk, nada. de groo.e overwin»,ngen .... Bon»P«« bii Marengo en van Moreau bij Hohenlinden de Oostenrijkers uit talie e "rZTd.DuiBchUnd hadden verdreven en zelfs voor het behoud »a„ Weenen hadden doen vreezen, - Willem V, tegen w.en persoonlijk. als erfstadhouder, in 1793 door Frankrijk de oorlog was verklaard, was het niet. Deze kon zich dus in het Nassausche niet veilig achten, zoolang hij niet afstand deed van zijne stadhouderlijke waardigheden in de Republiek; Frankrijk en de Bataafsche Republiek konden hem daar maar al te gemakkelijk doen oplichten en wegvoeren naar Holland of naar Parijs om hem daar in staat van beschuldiging te stellen in zake zijne handelingen betreffende de koloniën, de in 1799 op de Hollanders genomen schepen en andere dingen meer. „Waarheen ik ook mijne blikken richt," schreef prinses Wilhelmina aan den aanvang van het jaar 1801 aan hare dochter, „overal zie ik den horizon bedekt met duistere wolken; alle menschelijke berekeningen schijnen te zullen falen en men weet niet, wat men van de toekomst denken moet. Het is alsof alle Mogendheden samen spannen tegen Engeland, de eenige Mogendheid, die tot nog toe Europa voor eenen algeheelen omkeer heeft bewaard, en die alleen bij machte is Europa te beschermen, omdat zij in zich zelve over voldoende hulpbronnen beschikt om den verwoestenden stroom der Fransche revolutie tegen te houden. Maar als Engeland wordt alleen gelaten en valt, welke macht zal dan een tegenwicht zijn voor den republikeinschen kolossus, die alles aan zich schijnt te willen trekken.' Hoe ik zoek, ik vind niets, dat Engeland kan vervangen, en ook maar een enkel oogenblik het staatkundig evenwicht in Europa kan bewaren. I)e keizer van Duitschland is eene nulliteit geworden, sedert hij zich aan Frankrijk heeft gewonnen gegeven, en die arme maniaque van een keizer 1 aul heelt wel een groot rijk, maar geene voldoende innerlijke kracht om lang stand te houden, als men hem niet steunt. Ook geloof ik, dat de inwendige toestanden van zijn rijk zeer bedenkelijk zijn. In Engeland, dat na den moord van den keizer Paul 1 en de troonsbeklimming van den Franschgezinden Czar Alexander I zoo goed als alleen stond, bedreigd door eene landing der Pransche vloot uit Boulogne, ja zelfs met eene algemeene Europeesche coalitie, werd de minister 1 itt, die den oorlog met Frankrijk tot eiken prijs wilde voortzetten, ten val gebracht door de vredespartij. Vredesonderhandelingen werden door de Engelsche regeering met Frankrijk aangeknoopt. Dat bij dien voorgenomen vrede nog ernstig sprake zoude kunnen zijn van een herstel der stadhouderlijke macht in de Republiek, verwachtte prinses Wilhelmina niet. Ook de verschillende wisselingen van constitutie in de Bataafsche Republiek lieten voor den stadhouder niet de minste hoop. Er was in het voorjaar van 1801, toen er bij de nieuwe staatsregeling van eenen president was gewaagd, een oogenblik aan het Huis van Oranje, met name aan den erfprins gedacht. Maar Bonaparte wilde er met van hooren, uit vreeze voor de hernieuwing van Engelschen of Pruisischen invloed in den thans van Frankrijk afhankelijken zusterstaat. „Heel Londen was de laatste dagen vervuld van berichten uit Holland, dat gij tot Groot-Consul zoudt gekozen worden. Wij hebben er hartelijk om gelachen: dat is al wat zulk een tijding verdient," schreef prinses Wilhelmina aan haren zoon. „Het verwondert mij," schreef zij in October 1801 aan den erfprins, „dat gij mij niets schrijft over die nieuwe omwenteling in Holland, daar de bladen vol van zijn, en die groote moeilijkheden schijnt te ondervinden door de animositeit der partijen, die thans in den lande om den voorrang kampen. Maar ik denk, dat gij even als ik hebt gemeend, dat de goede zaak er toch in geen enkel opzicht bij winnen zal... Ik hoop zoo, dat de onschuldigen er ten minste niet door zullen lijden." Een terugkeer van het oude scheen ook nauwelijks meer begeerlijk, ook al ware het mogelijk geweest. „Ik geloof niet, dat herstel van het stadhouderschap te wenschen is, als Frankrijk 111 het bezit blijft van de Oostenrijksche Nederlanden," verklaarde prins Willem V, en in een schrijven aan de prinses van 1 Februari 1801 betuigde hij nog nader: „Ik geloof, dat gij het geheel met mij eens zijt, dat ieder denkbeeld om mij in Holland te doen terug keeren door bemiddeling van Frankrijk volstrekt verwerpelijk is. Ten eerste zoude Frankrijk het niet willen, en ten tweede zoude ik er mij nimmer toe willen leenen om in Holland te staan aan het hoofd eener anti-Engelsche partij. Het zoude mij onmogelijk zijn, en ik denk, dat gij U nog wel herinnert, hoeveel verdrietelijkheden ik daardoor heb ondervonden in 1780 en de volgende jaren. Dat zoude nu weder hetzelfde zijn. Want niemand zoude toch kunnen gelooven, dat ik na al de goedheid, die men mij hier in Engeland heeft bewezen, te goeder trouw kon zijn in het voeren eener tegen die Mogendheid gerichte staatkunde." „Ik ben ook diep overtuigd," antwoordde hem prinses Wilhelmina, „dat Frankrijk in alle oprechtheid onzen terugkeer in de Republiek niet wil; dat het slechts tot het verleenen eener schadeloosstelling bereid is in zoo verre als het daarmede zijnen invloed in de Republiek niet verliest, maar integendeel daarmede bereikt, dat daar verder geene sprake meer van ons kan zijn. Als die schadeloosstelling dan ook nog tot een twistappel wordt tusschen Pruisen en Oostenrijk, terwijl Engeland er wezenlijk door wordt benadeeld zal Frankrijk eerst recht zegepralen. Daarom acht ik het zeer waarschijnlijk, dat men U toch nog het land van Hannover zal willen opdringen, of Pruisen verplichten dat in bezit te nemen en l daarvoor eenige" brokjes van de Staten van den koning van Pruisen te bestemmen. Met Schimmelpenninck geloof ik ook, al heeft hij dat niet met zoo vele woorden willen zeggen, dat wij er op het oogenblik slecht aan toe zouden zijn bij eenen terugkeer in Holland. Het zoude niets anders zijn dan daar de Fransche tyrannie bestendigen, wat toch in ieder opzicht een ongeluk ware. In elk geval is het een groot geluk, dat Bonaparte ons niet in staat acht om voor hem te kruipen, als hij ons in de Republiek herstelde; dat hij daardoor openlijk toont, dat hij beducht voor ons is en ons daarom ter zijde wil houden." Haars inziens was thans het verkrijgen eener billijke schadeloosstelling het eenige mogelijke geworden. Maar dan moesten, meende zij, de aanhangers 111 de Republiek, waarvan vooral de heeren Aylva en Six nog geregeld bleven trachten om met het stadhouderlijk hof in betrekking te blijven, van het voornemen van den stadhouder om met eene schadeloosstelling genoegen te nemen worden onderricht en in kennis gesteld van den inhoud deivolmachten, die de prins zijnen vertegenwoordigers op de verschillende vredesconferentiën mede gaf. „Wij moeten thans reeds bedacht zijn, teekende zij aan, *) „op het behoud der mogelijkheid om eens 111 het land weder te keeren; daarom moeten wij zorgvuldig alles vermijden, wat ons de deur voor altijd zoude kunnen sluiten en moeten wij de vriendschap van het volk trachten te onderhouden met alle middelen, die niet strijdig zijn met de belangen van ons Huis. Om dit alles te kunnen bereiken zoude ik willen, dat wij eenigen maatregel namen strekkende tot het bijéénbrengen der verschillende partijen in het lan . Die aanéénsluiting is de wensch van de patriotten, misschien ook wel van Frankrijk zelf; zij is door het belang van het volk geboden Maar wij zouden ons daartoe natuurlijk slechts voorwaardelijk kunnen lee"enOm te beginnen zouden wij onzerzijds moeten staan op de afschaffing van den eed van haat aan het stadhouderschap, die onoverkomelijke 1) Mes rêveries. approuvées et sanctionnées par le prince qui m'autorise a les envoyer a raon fils. 25 Augustus. Koninklijk Huisarchief. hinderpaal voor de aansluiting onzer vrienden bij de tegenpartij. Niet minder vast zouden wij moeten staan op de afkondiging eener amnestie en op de opheffing van het sequester op de bezittingen onzer aanhangers .. . Maar als dat gewonnen werd gegeven, zoude een open brief van den prins onze vrienden kunnen overhalen om mede te werken tot het algemeen belang door zich aan te sluiten bij de partij, die thans het bewind voert, onder den vorm zooals die voor het oogenblik is aangenomen, omdat het heil van het vaderland het eischt, en dat wij om die reden wenschen. dat men er zich toe leenen zal. Dat zoude een stap wezen, die in zekeren zin aequivalent was aan eenen afstand van het erfstadhouderschap en het in werkelijkheid feitelijk toch niet was." Te midden van al deze berekeningen werden geheel onverwacht, op i October 1S01, te Londen de preliminairen van den vrede tusschen Frankrijk en Engeland geteekend. „Gij zijt zeker niet minder \errast dan ik door de groote tijding van de onderteekening der voorloopige vredesvoorwaarden," meldde prinses Wilhelmina aan den erfprins. ,,De vredesvoorwaarden zijn nog niet officieel bekend gemaakt; wij zullen dus ons oordeel opschorten en er het beste van hopen. Dat tracht ik ook te doen in alle dingen, dat is het beste in den tijd, waarin wij leven. Maar welke de vredesvoorwaarden ook zullen blijken te zijn, vlei ik mij toch, dat er ééne goede zaak uit zal voortkomen, namelijk de hereeniging van de heele famili e." Maar weinige dagen later reeds schreef prinses Wilhelmina aan den erfprins: „gij hebt U zeker niet minder geergerd dan ik aan de voorloopige vredesvoorwaarden; daarbij is niet meer sprake van ons en van wat ons toekomt, dan als of wij niet bestonden. Maar wij zijn de eenigen niet, die worden vergeten; Engeland zelf wordt bij dit verdrag ook niet uitermate bevoordeeld. Het is waar, het behoudt Ceylon en Trinidad; maar Frankrijk staat niets af, en met eenen enkelen pennestreek bevestigt Engeland nu dien kolossus van macht, die alles dreigt te verslinden en die nieuwe gelegenheden gaat vinden om ook dit land te revolutioneeren, waarmede zijne agenten blijkbaar reeds een begin hebben gemaakt; want de adjudant van «onaparte, de brenger zijner ratificatie, is in triomf door het volk ingehaald W ij hebben tot nog toe geene enkele officieele mededeeling ontvangen In dien stand van zaken scheen het noodzakelijk, dat Uw vader zich wendde tot de Engelsche regeering; ik zend U afschrift van de stukken, waarbij Prins Willem V. Zwartekunstprent door Ch. H. Hodges, 1799- hij het heeft gedaan, en met den inhoud daarvan konden de griffier en ik ons geheel vereenigen .... Ik ben vooral bezorgd voor de officieren, die op halve soldij in Engelschen dienst zijn, want er bestaat te hunnen opzichte geene enkele formeele verbintenis. Wat betreft de manschap der genomen schepen, daaromtrent is uitdrukkelijk van allerlei bepaald, dat van kracht behoort te blijven. Maar als men er zich niet aan houden wil, dan hebben wij de middelen niet om er toe te dwingen. \\ ij kunnen slechts vertoogen indienen. Ik weet, dat volgens de voorwaarden van capitulatie men ens die troepen laten moet. Maar zullen wij in staat zijn, er zulk een aantal te onderhouden? Als men ons slechts toekent, wat ons laatstelijk in Westphalen werd toegedacht, dan twijfel ik er hard aan, of het mogelijk zal wezen — ,,Deze vrede schijnt mij voor Engeland zelf ook lang niet voordeelig," schreef prinses YVilhelmina in deze dagen nog nader aan hare dochter. „Engeland offert veel op in de toekomst, terwijl het van Frankrijk niets verkrijgt. Dat doet ons vermoeden, dat men zich wel genoodzaakt gevoelde vrede te sluiten, en dan zoude het onbillijk wezen er aan die Mogendheid een verwijt van te maken, dat de uitkomst niet aan onze verwachtingen heeft voldaan. Lettende op al de misslagen, die er zijn begaan en op de flauwe wijze, waarop men den oorlog heeft gevoerd, moet men wel denken, dat alles enkel nog maar erger zoude kunnen worden, als men den strijd bleef voortzetten. Wat ons persoonlijk betreft, ons lot blijft raadselachtig, al zullen wij allicht iets verkrijgen, altijd wel genoeg om van te kunnen leven, denk ik. Daar onze tegenwoordigheid hier te lande nu niet langer noodzakelijk is, denken wij er ernstig over te vertrekken. Als God wil en wij leven zullen wij elkander dus in den loop van het volgend jaar terug zien. Wij nemen reeds maatregelen om in het vroege voorjaar af te reizen. Het zoude kunnen zijn, dat Uw vader reeds eerder vertrok." Inderdaad wilde deze de einduitkomst der vredesonderhandelingen niet in Engeland afwachten. Zoolang de groote Engelsche staatsman William Pitt, met wien prins Willem V de Fransche omwenteling beschouwde als een zware bezoeking, die de Voorzienigheid over de volkeren der aarde had gebracht, aan het roer van Staat had gestaan, had de erfstadhouder al zijne hoop gevestigd op Engeland. Doch toen, na de mislukte expeditie der Engelschen en Russen in Noord-Holland, de regeering eene meer vredelievende staatkunde begon te volgen en William Pitt, de overtuigde voorstander van den oorlog, als minister had moeten aftreden; toen het Engelsche gouvernement bij de onderteekening van de preliminairen van den vrede zoowel de Bataafsche als deFransche Republiek erkende: toen werd het den prins duidelijk, dat hij van Groot-Brittannië het herstel van zijn Huis niet mocht hopen. Maar nu was voor hem in Engeland ook geen blijven meer. Met eene voortvarendheid, weinig in overeenstemming met zijne gewone weifelende wijze van handelen, haastte de prins zich naar het buitenland, naar Nassau. „Morgen reist Uw vader af; ik zal hem brengen tot Colchester. Zorg gij nu, dat gij hem dadelijk tegemoet gaat, zoodra hij te Cuxhaven is geland," schreef prin¬ ses Wilhelmina op 20 October 1801 aan hare dochter, daar zij zich ernstig bezorgd maakte over den gezondheidstoestand van den erfstadhouder, die in de laatste weken sterk was verouderd. Zelve kon prinses Wilhelmina eerst later volgen; er viel nog zoo veel te schikken en afscheid te nemen van z 00 William Pitt. Zwartekunstprent van J. Murphy naar een schilderij van \V. Miller. velen. „Maar als het God behaagt," troostte zij hare dochter, die zich verontrustte over de eenzaamheid, waarin zij dien winter zoude achterblijven, „zal ik U toch ook over eenige maanden in de armen drukken; en het genot van weder te midden van kinderen en kleinkinderen te zijn zal mij over het verleden troosten en mij doen vergeten, dat ons lot in de toekomst nog een duister raadsel is. In de Bataafsche Republiek was verzoening der partijen de leus geweest, waaronder op aanhoudend aandringen van Frankrijk de nieuwe staatsregeling van 15 October 1801 was doorgedreven. Zij, die na de revolutie van 1795 als moderaten hadden bekend gestaan, voerden thans in de regeering den boventoon. Het aanzien der Oranjegezinden was daarmede weder stijgende in den lande. Gijsbert Karei van Hogendorp werd daardoor in de meening gebracht, dat alle Mogendheden het herstel van onzen ouden regeeringsvorm, mits gewijzigd en verbeterd, gaarne zouden zien en dat Bonaparte zelf eene éénhoofdige regeering in Holland wenschelijk achtte. Indien dus, zoo berekende hij, eene groote meerderheid der natie zich thans voor Oranje verklaarde, kon deze zaak bij de eindonderhandelingen op de vredesconferentie te Amiens worden geregeld. In die overtuiging publiceerde hij in de laatste dagen van October 1801 eene Verklaring aan het Staatsbewind, waarin hij onomwonden aandrong op het herstel van het Huis van Oranje. Maar die stap had geene gevolgen, kon die toen ook niet hebben. De algemeene toestand van Europa maakte zulk een herstel op dat tijdstip onmogelijk; de natie gaf geen antwoord op van Hogendorps oproep, maar volhardde in een lijdelijk berusten; en het Huis van Oranje koesterde reeds lang geene andere hoop meer dan dat bij de eindregeling der vredesvoorwaarden te Amiens voor eene billijke schadeloosstelling zoude worden gezorgd. „Het stuk van van Hogendorp doet den schrijver eer aan en toont aan, hoe het meerendeel der bevolking in Holland denkt, schreef prinses Wilhelmina, aan wie van Hogendorp een afschrift zijner Verklaring had toegezonden, aan haren echtgenoot. Maar ook zij meende, dat het thans de tijd niet was om er op in te gaan. „De Verklaring van van Hogendorp heeft hier diepen indruk gemaakt,' schreef zij aan den erfprins, „en lieden met een verlicht oordeel vinden algemeen, dat zij uitstekend is gesteld; maar dat zij niet te gelegener tijd werd gedaan. Ongetwijfeld heeft hij zich ook gevleid met de verwachting, dat er in de preliminairen van den vrede geheime artikelen betreffende onze belangen voorkwamen, en heeft hij daarom gemeend de bedoelingen der Mogendheden te ondersteunen en den weifelenden vrienden moed te geven door den heimelijken wensch van het grootste deel des volks openlijk uit te spreken. Ik ben met de heeren Fagel en Six overeengekomen, dat ik in mijn antwoord aan van Hogendorp zijne bedoelingen hoog zoude prijzen; maar hem tevens aanraden om hieraan geenen verderen voortgang te geven. Nu ik weet, wat gij nog zoo pas aan Aylva hebt geschreven, zal ik zorgen mijn antwoord aan van Hogendorp daarmede te doen overéénstemmen, opdat voortaan ieder handele, zooals hij dat het beste acht, daar wij altijd de belangen van het vaderland in ons hart dragen, al kunnen wij er niets meer toe bijbrengen, want voor alles bedoelen wij toch het geluk en de welvaart van het vaderland." Den 26-tl" December i3oi richtte prins Willem V nu uit het kasteel Oraniënstein tot een vijftiental aanhangers in de verschillende gewesten, de verklaring, welke prinses Wilhelmina hem reeds in Engeland had willen laten doen: „dat zijns bedunkens, zooals de zaken thans stonden, voor de Oranjegezinden geene redenen waren om zich te onthouden van deelneming aan het Staatsbewind. Prins Willem V meende nu verder in Nassau, op het kasteel Oraniënstein, zijne dagen in vrede te kunnen eindigen. Allerpijnlijkst werd hij daarom getroffen door het bericht, dat Bonaparte voornemens \\ as, behoudens eene geëvenredigde schadeloosstelling, over Nassau te beschikken. ,,Ik heb vernomen", schreef hij op 4 Januari 1802 aan de prinses, die nog altijd in Engeland vertoefde, „ik heb vernomen, dat er plan bestaat, om mij het land van Nassau te ontnemen om het anderen vorsten van mijn Huis als schadeloosstelling te geven en mij dan elders te plaatsen. Ik zal daar nooit de hand toe leenen; maar ducht niets ergers dan het verlies van wat er nog over is van het erfgoed mijner vaderen. Daar ik niet bij machte ben in verzet te komen, zal ik genoodzaakt zijn eene missie naar Frankrijk te zenden, om te trachten de goede gezindheid van den Eersten Consul te winnen en de uitvoering \an dit plan te voorkomen." Onderhandelingen aanknoopen met Frankrijk, dat was wat de prins tot nog toe met de meeste onverzettelijkheid had geweigerd te doen. Maar ook deze vernedering kon hij thans niet ontgaan. „Ik ben tot groote behoedzamheid verplicht tegenover den machtigen nabuur van mijn land," schreef hij der prinses nog nader. „Maar ik geloof, dat ieder, die onpartijdig oordeelt, zal moeten erkennen, dat de rol van den prins van Oranje, erfstadhouder der Republiek, eene geheel andere is dan die van den vorst van Nassau. Hier ben ik niets dan een vorst zonder macht, zonder leger, zoodat ik wel nederig moet doen om de veiligheid mijner Staten niet in gevaar te brengen, en mijne onderdanen niet in het ongeluk.' — „Dat gij iemand, d\\o\ of wie dan ook, naar Parijs zoudt zenden, dat zal wel niet te vermijden zijn," schreef prinses Wilhelmina hem terug; „maar ik moet bekennen, dat het mij bijzonder zoude spijten, als er werd besloten om \\ illem zeiven daarheen te zenden. Toen zij vernam, dat dit toch inderdaad de bedoeling van haren echtgenoot was, antwoordde zij : „het geeft niet veel om lang na te praten over wat nu eenmaal is besloten en wat die reis van Willem betreft, God doe hem gezond en wel tot ons terugkeeren. Ik zal mijnerzijds hier trachten te doen wat ik kan, om de bescherming onzer oude vrienden niet te verliezen bij al die pogingen om vijanden te winnen, die nu eenmaal niet te winnen zijn." Het vredesverdrag van Amiens, dat einde Maart 1802 werd afgesloten, maakte ten slotte geene melding van Nassau en wat betreft den erfstadhouder werd in artikel 18 van het verdrag bepaald: „aan den tak van het Huis van Nassau, die gevestigd was in de gewezen Republiek der Vereenigde Provinciën, thans de Bataafsche Republiek, en die daar verliezen heeft geleden deels aan particuliere eigendommen, deels door veranderingen van constitutie in dat land, zal eene schadeloosstelling worden verleend geëvenredigd aan die genoemde verliezen." — „Dat kan heel veel zeggen en heel weinig, al naar men het wil uitleggen, teekende prinsen Wilhelmina daarbij aan. ,.ln één woord het is weder iets echt Fransch; maar hier in Engeland belooft men altijd nog ons woord te zullen houden." Aangezien in het genoemde artikel 18 niets werd bepaald aangaande den aard der te verleenen schadeloosstellingen en bij afzonderlijk verdrag tusschen de Fransche en de Bataafsche gevolmachtigden was besloten, dat die schadeloosstelling in geenerlei wijze ten laste van de Bataafsche Republiek mocht komen, hing hierin alles van het goed vinden van Frankrijk af. Het werd thans de taak van den, erfprins om te Parijs te trachten die indemniseering nog zoo goed mogelijk te doen uitvallen. Zijne moeder twijfelde er echter sterk aan of het hem gelukken zoude iets te bereiken. „Het ziet er wel naar uit," schreef zij aan hare dochter, „dat dat bezoek bij den Eersten Consul tot niets zal leiden. Men houdt Uwen broeder aan het lijntje; men overlaadt hem met beleefdheden; maar op geene enkele vraag wordt hem een antwoord gegeven. Ik vrees, dat men hem op die wijze nog lang in het onzekere zal houden, want dat is zoo de gewone manier van Frankrijk, dat geen middel ontziet om zijn doel te bereiken. Als ik zeg Frankrijk, bedoel ik natuurlijk Bonaparte. Als die sterft of ten val wordt gebracht, dan zal de toekomst er nog niet rooskleuriger om zijn; maar voor het oogenblik is alles, wat hij onderneemt om zijn werk te bevestigen voor ons uiterst bedenkelijk. Ieder nieuw \redestractaat hoopt brandstof op om even zoo vele oorlogen te doen uitbreken, als het artikelen bevat." De uitkomst gaf prinses Wilhelmina, als zoo dikwijls reeds, gelijk. Het vorstendom Fulda, dat den prins werd toegewezen, stond in geene vergelijking tot de door hem in de Nederlanden geleden verliezen en was grootendeels gevormd uit onteigende kerkelijke goederen. Maar behalve dat het volstrekt onvoldoende der schadeloosstelling hem kwetste als de bespotting van eenen machtelooze, zag prins \\ illem \ in die secularisaties van kerkelijk goed een revolutionair beginsel van wederrechtelijke berooving. Met iets van de oude fierheid van zijn geslacht verklaarde hij, geen gestolen goed te willen aannemen. \\ etende echter, dat zijn zoon deze zaak van ander standpunt bezag, droeg hij al zijne rechten over op den erfprins, die daarop den titel van vorst van Fulda aannam. „Ik kan U de verzekering geven, dat het nu weder goed is met mijnen vader," schreef prinses Louise, die den prins van Brunswijk naar Oraniënstein had vergezeld, aan hare moeder. „Hij is weder kalm, nu hij die nieuwe bezittingen aan Willem heeft overgedaan. Hij kon het niet over zich verkrijgen ze te aanvaarden. Een oogenblik ben ik bang geweest, dat deze aandoening hem te sterk zoude worden. Zijn gezicht stond in ééns zoo heel anders en zijn hoofd en zijne handen gloeiden Eigenlijk heb ik in deze critieke dagen innig medelijden met mijnen vader gehad. Hij was zoo alleen en zonder iemand om te helpen overleggen en stukken op te stellen; want mijne goede moeder weet wel, dat ik met den besten wil ter wereld hem in dit opzicht niet van nut kan zijn. Nog nooit misschien heeft Papa zoo groote behoefte gehad aan hulp en raad en nog nooit is hij er zoo van verstoken geweest. Hierom ook verlang ik sterk naar Uwe overkomst." De handelwijze van haren echtgenoot had prinses \\ ïlhelmina s onverdeelde instemming. „Ik zoude ook nooit kunnen toegeven," schreef zij naar aanleiding van 's prinsen bezwaren tegen de secularisaties, „ik zoude ook nooit kunnen toegeven, dat een oneerlijke stelregel, omdat die nu eenmaal in de mode is, en onzen belangen wel ten goede zoude kunnen komen, door ons kan worden opgevolgd Uw voornemen om van die nieuwe bezittingen afstand te doen ten gunste van Willem, is volmaakt in overeenstemming met mijne denkbeelden op dit punt." Aan hare dochter schreef de prinses nog nader: ,,de slechte uitslag der onderhandelingen te Parijs heeft mij niets verwonderd; maar ik heb ook geen oogenblik gedacht, dat er iets goeds uit kon voortkomen en, zooals gij zegt, het is beter de bedrogene dan de bedrieger te zijn, als men eenmaal tusschen die beiden moet kiezen. Toch heb ik medelijden met Uwen broeder om de positie, waarin hij zich heeft gewerkt; maar in zoo verre moet ik hem recht doen wedervaren, dat hij er zich zoo goed mogelijk heeft uit gered. Het was nu eenmaal niet in zijne macht om betere voorwaarden te verwerven." Weinig tijds na dit laatste schrijven vertrok ook prinses Wilhelmina van Hampton-Court om zich naar Oraniënstein te begeven. ,,Ik zoude al zeer ondankbaar zijn," schreef zij nog voor hare afreis aan hare dochter, „als ik dit land verliet en niet levenslang erkentelijk bleef voor de gastvrijheid, die wij hier hebben genoten en voor al de bijzondere blijken van vriendschap van den koning en van het geheele koninklijke gezin. Een verblijf in het Nassausche, hoe onaanzienlijk het zijn moge, zal zijne goede zijden hebben, zoo wij Nassau ten minste mogen behouden en er in vrede blijven wonen. Maar ik acht den tegenwoordigen toestand van Europa zoo onzeker, dat men nergens staat op kan maken . . . Als Weenen en Berlijn verdeeld raken en Bonaparte in troebel water visschen wil, dan is het te vreezen, dat wij ook Nassau zullen verliezen ... Ik wilde wel, lieve Loulou, dat ik kon zeggen, dat een samenloop van gelukkige omstandigheden ons weder tot elkander brengt; helaas het tegenovergestelde is waar. Maar, zooals ik reeds zeide, het genot van U weder te zien zal veel zorg en leed verzachten en wat kunnen wij beter doen dan het verledene laten rusten en dankbaar aanvaarden wat de Hemel ons goeds te genieten geeft." TWAALFDE HOOFDSTUK ORANIËNSTEIN Het kasteel van Dillenburg, het oude stamslot der Nassau s, was, na in 1760 door de Franschen te zijn verwoest, als al te bouwvallig, tijdens I de langdurige minderjarigheid van prins Willem V op last zijner voog¬ den gesloopt. Het fraaie kasteel Oraniënstein op den linkeroever van de Lahn, in de nabijheid van Dietz, was thans de laatste wijkplaats van den verdreven erfstadhouder geworden. Het was indertijd gesticht door de dochter van prins Frederik Hendrik, Albertine Agnes. en sedert nog vergroot door de schoondochter van deze, Amalia van Anhalt, de moeder van Johan Willem Friso, die er eveneens veel en gaarne vertoefde. Door kinderen en kleinkinderen omringd, door het landvolk met eerepoorten en vlaggetooi ingehaald, hield prinses Wilhelmina er in Juni 1802 aan de zijde van haren gemaal haren intocht. Met liefde en toewijding vond zij er alles voorbereid voor hare komst. „Het kasteel * is beter onderhouden dan ik had verwacht." had prinses Louise, die in afwachting van de overkomst harer moeder haren vader naar Oranienstein was gevolgd, vroeger reeds geschreven. „Nu de oude meubels zoo goed mogelijk worden geschikt, zijn de kamers heel gezellig. Ik heb met mijnen vader alles moeten zien van boven tot beneden .... Voor een gr00te schoonmaak zal ik zorgen: daar heeft men in Dmtschland niet zoo goed begrip van als in ons vaderland ... De kamers, die f voor U bestemd worden, zijn heel mooi en ruim. Op het oogenblik zijn zij zeer kostbaar maar wat somber gemeubeld: dat zullen wij zien te %-eranderen. Een kamertje met Chineesch lakwerk komt erop uit: dat zullen wij laten zoo als het is. Uwe kamers zien uit op de groote ( 1 laan van Dietz naar hier; die laan is zeer schoon en de wandelingen in den omtrek zijn prachtig.' De beschikkingen om alles in orde te hebben tegen de komst zijner gemalin hadden den prins veel en aangenaam werk gegeven; onder zijn persoonlijk toezicht waren de fraaiste schilderijen overgebracht naar het apartement der prinses. De hartelijke ontvangst, het statige gebouw, de schoone omgeving, de fraaie wandelingen behaagden prinses Wilhelmina ongemeen en zij liet zich gaan Oraniënstein. Teekening van F. C. Reinersmann, 1823. in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam. op den stroom eener stille gerustheid trots al hare sombere voorgevoelens omtrent de toekomst in het diepst van haar hart. Zij bleef nu des zomers in druk verkeer met den erfprins en diens gezin, die dan in de nabijheid op het slot de Faisanderie bij Fulda vertoefde; en als deze met de zijnen den winter te Berlijn ging doorbrengen, begaf zij zich geregeld met haren gemaal naar Brunswijk om daar den omgang met hare dochter te zoeken. Oraniënstein zelf werd onder haar gastvrij bestuur een opgewekt vereenigingspunt voor de verschillende vorstelijke families in den omtrek, meest allen aan de Nassau s verwant, en voor de uit de Nederlanden geweken aanhangers van het Oranjehuis. Als regeerend Duitsch vorst voerde prins Willem V op Oraniënstein nog eenen prinselijken staat en op de hoffeesten zag men al de oude Hollandsche uniformen, verhaalt zijn biograaf Schenck. Dat de prins bij zijne overdracht der hem als schadeloosstelling toegewezen goederen aan den erfprins afstand had moeten doen van zijne erfstadhouderlijke waardigheden, was in dien kring van getrouwen niet bekend. „De prins is niet in de mogelijkheid geweest om te kunnen weigeren zijne onderteekening; hij werd er toe genoodzaakt; maar nooit heeft hij willen voor zich nemen eene territoriale vergoeding; hij heeft deze zoo gelijk aan zijnen zoon afgestaan. Dit alles was eene zeer ongelukkige en gecompliceerde zaak," schreef prinses Wilhelmina (in het Hollandsch) in het jaar 1815 aan van Ilogendorp; en deze teekende daarbij aan: „Prins Willem V heeft dus eenen schriftelijken afstand gedaan van zijne rechten. Dit was tot heden toe onzeker bij mij gebleven." ') De vergoeding, die den prins in het vorstendom hulda was aangeboden, was dan ook al te schraal geweest, dan dat men in ernst kon meenen, dat daarvoor een schriftelijke afstand van alle oude rechten had kunnen zijn gevorderd. Terwijl de inkomsten van 's prinsen erfelijke waardigheden met de opbrengst zijner uitgebreide particuliere bezittingen in de Nederlanden bij de verschillende vredesconferenties waren geschat op eene waarde van ander half millioen gulden 's jaars, vertegewoordigde Fulda met het daarbij behoorende Corvey en Weingarten slechts eene opbrengst van 800.000 gulden, bovendien nog bezwaard met lijfrenten en uitkeeringen aan de vroegere bezitters tot een bedrag van 140.000 gulden, zoodat niet eens de helft van het geleden \eilies daaidoor was vergoed. ~) In de l$ataafsche Republiek meende men, na het tot stand komen van den vrede, dan ook verplicht te zijn tot de voortgezette uitbetaling van verschillende den prins en den leden van zijn gezin toekomende renten; maar juist toen de daartoe strekkende onderhandelingen op het punt waren van te worden afgesloten, moesten zij op bevel van den oppermachtigen Napoleon weder worden afgebroken. In Engeland had men der prinses bij haar vertrek eene voorloopige toezegging van geldelijken steun gegeven. 1 oen spoedig na den vrede •) G. K. van Ilogendorp. Brieven en Gedenkschriften. II. pag: 45. 48. s) Schenck. Wilhelm der Fünfte. van Amiens weder eene verwijdering tusschen Frankrijk en Engeland ontstond, ging men er toe over die toezegging gestand te doen. De uitkeering eener som van JE 220.000 voor de Hollandsche oorlogschepen, welke Engeland wenschte te behouden, was door den prins geweigerd, omdat die schepen, al hadden zij zich in 1799 aan hem, den erfstadhouder, overgegeven, niet zijn persoonlijk eigendom waren geweest, maar dat van den Staat. In Augustus 1803 werd nu bij Parlementsacte ter aanvulling van de al te onvoldoende schadeloosstelling, aan den prins toegekend een jaargeld van & 16.000, waarvan ongeveer J: 3000 was bestemd voor toelagen aan eenige aanzienlijke personen uit de Oranjepartij. Bovendien ontving prinses Wilhelmina eene gift in ééns van £ 60.000 als vergoeding voor de door haar persoonlijk geleden particuliere verliezen, namelijk de lijfrenten, die haar bij haar huwelijk door de Staten der verschillende Provinciën waren geschonken en die haar sedert 1795 niet meer waren uitbetaald. „Nu kan ik weder mijne gewone uitbetalingen aan al mijne oude gepensioneerden gaan doen," schreef prinses Wilhelmina aan hare dochter, aan wie zij zich haastte het goede nieuws te melden. Het was in de laatste jaren eene harer zwaarste beproevingen geweest, dat zij zoo velen, die van haar afhankelijk plachten te zijn, waaronder oude gedienden uit de oorlogen van haren oom Frederik den Groote en tal van Fransche emigrés, ongetroost had moeten laten klagen, dat de gewone toelage uitbleef. Het genot van te zijn ontheven van geldzorgen, van weder te kunnen geven met milde hand was zeer groot voor haar. Te midden van haar druk verkeer met de verschillende vorstelijke families in den omtrek, op hare tochten naar Siegen, naar Hadamar, naar Wiesbaden, naar Hessen-Kassei om goed vertrouwd te worden met land en volk, bleef zij steeds bedacht op de verfraaiing harer bezittingen als middel van werkverschaffing, op vermeerdering van welvaart door de bevordering van plaatselijke industriën. „Ik laat eenen nieuwen parkaanleg maken," berichtte zij vol opgewektheid aan haren zoon ; „en ik heb daarin reeds heel wat afgewandeld. Op het stuk van wandelingen doe ik trouwens nog groote dingen. Om U maar iets te noemen, gisteren ben ik, alleen met mijne honden, heel naar PreyenDietz gewandeld en dat volstrekt niet langs den kortsten weg noch in het komen noch in het gaan ... De uitbouw van het kasteel vordert ook croed. Een jong mensch hier uit Dietz heeft eene schets gemaakt van het kasteel zoo als het worden zal, als de beide vleugels zijn opge- > trokken en die teekening verraadt wel eenig talent. Men zegt mij, dat hij zoo zielsgraag zoude willen reizen om zich te ontwikkelen; maar dat hij er de middelen niet toe heeft. Daarbij is hij heel doof, eene reden te meer dus om te wenschen, dat hij met zijn talent den weg door de wereld leert vinden. Ik heb dan ook groote lust daartoe bij te dragen en ik denk er over hem over Kassei en Brunswijk naar Berlijn te laten gaan; vandaar misschien dan ook nog naar Dresden " Maar ook in wijderen kring wilde de prinses in het door de oorlogsrampen uitgeputte land betere toestanden helpen scheppen door middel van onderwijs en vakopleiding. Zij rustte niet voor onder haar patronaat eene school voor huisnijverheid voor jongens en meisjes werd opgericht. „Morgen wordt mijne school geopend," schreef zij den 28stel' Juli 1805 aan hare dochter. ,,Ik plaats er vijftig leerlingen, die ik ook kleed; wie zich verder nog aanmelden, moeten eenig schoolgeld betalen. Uw vader zal met het geheele hof de opening bijwonen. Mijne vijftig kinderen zullen dan van het hoofd tot de voeten nieuw gekleed zijn in een uniform van donker grijs; de jongens met roode bies en koperen knoopen en in overeenstemming daarmede zullen de linten aan de hoeden en de schorten der meisjes ook rood zijn en haar halsdoek rood en wit. Samen maakt dat een heel aardig effect.... Maar daar mijne jongens en meisjes in ieder opzicht nog heel erg onontwikkeld zijn, is het niet dadelijk mogelijk om het onderricht' en het produceeren van arbeid hand in hand te laten gaan: maar om dat principe is het toch te doen en langzaam aan zal men er ook wel toe komen. Ik heb ook al gezorgd voor eenen afzet van wat zij zullen afwerken. In een der bijgebouwen van het paleis heb ik twee wevers uit Herborn ondergebracht. Verwanten van hen hebben in die stad eene groote zaak van geweven goederen met ruimen omzet in W estphalen. Mijn onderneming is daarvan nu weder eene vertakking en doet reeds oneindig veel goed hier in Dietz. Door de geheele stad wordt er voor gesponnen en mijne beide wevers hebben zoo veel te doen, dat ik hunne werkplaats moet laten vergrooten . .. Dat is nu tegenwoordig mijn stokpaardje." Den politieken gang der dingen volgde prinses Wilhelmina daarom met niet minder belangstelling dan vroeger en haar oordeel over den man, „wiens talenten helaas maar al te groot waren voor het heil van haar Huis en voor dat van Europa", zooals zij het uitdrukte, bleef onveranderd. Toen Napoleon in den zomer en den herfst van het jaar 1803 eene rondreis maakte door de Noordelijke departementen van Frankrijk, vroeger de Oostenrijksche Nederlanden, en door de nieuw aangewonnen landen langs den linker Rijnoever, bij welke gelegenheid tal van Duitsche vorsten hem te Mainz gingen begroeten, schreef prinses Wilhelmina aan haren zoon: „mijne denkwijze is dezelfde gebleven en creene menschenmacht zal mij den Rijn doen overgaan om die lieden te o-aan zien. Wat Uw vader aangaat, ik kan er zelfs niet aan denken, dat die zich ooit in tegenwoordigheid van Bonaparte zoude bevinden. De o-edachte daaraan is alleen reeds genoeg om alles in mij in opstand te brengen en ik vind het nog vernederender en nutteloozer voor hem dan voor al de andere Duitsche vorsten samen. Dat is nu mijn sentime ntje op dit punt". Het was haar eene verlichting, dat prins Willem V er zelfs niet aan dacht den aanstaanden keizer zijne opwachting te gaan maken. () ,^Als wij de berichten in de dagbladen moeten gelooven , schreef prinses Wilhelmina in October 1804 aan hare dochter, „dan is Uw vaderland al weder aan den vooravond van groote veranderingen. Men zal het nu een president geven en dat zal Schimmelpenninck zijn, de gewezen gezant te Parijs ... Hij zal de Republiek zeker wel besturen naar den wil van den keizer der Franschen, want anders twijfel ik er hard aan of men hem lang op dien post zal laten". Niet minder trof haar het bericht van de inlijving der Ligurische Republiek bij Frankrijk. De zaak zelve verwondert mij niet schreef zij, „maar het is de snelheid, waarmede het een op het ander volgt, die verbazing wekt. Het is als eene tooneelvertooning. waarvan men het decor telkens op slag ziet veranderen". Hare brieven bleven een getrouw dagverhaal van wat er 111 die e bewogen tijden omging. Men vindt er in terug de spanning, die vooraf ging aan de hernieuwing der vijandelijkheden tusschen 1-rankrijk en Oostenrijk, het laatste in verbond met Engeland en Rusland, terwijl Pruisen zich onzijdig wenschte te houden, loen Napoleon weinige dagen reeds na de oorlogsverklaring de troepen van generaal Bernadotte dwars over onzijdig Pruisisch grondgebied naar de Donau deed oprukken, zag Pruisen zich toch genoodzaakt zijne neutraliteit door eene sterke gewapende macht te dekken. De erfprins vond daarin aanleiding 0111 als titulair-generaal in Pruisischen dienst zijnen koninklijken zwager zijne diensten aan te bieden en deze beloofde hem een kommando bij het leger te velde. „Hier op Oraniënstein zelf is alles, Gode zij dank, nog rustig en in Fulda ook", schreef prinses Wilhelmina in het laatst van September 1805 aan hare dochter. „Als wij geene nieuwsbladen lazen, zouden wij niet eens erg hebben in den ontzagwekkenden storm, die aan het opsteken is en op het punt schijnt los te barsten. Daar ik onkundig ben van de plannen der regeeringskabinetten en meer nog van de ondoorgrondelijke raadsbesluiten der Voorzienigheid, zijn alle mijne berekeningen aangaande wat er door de Mogendheden wordt beraamd, van weinig waarde". Toch achtte zij het zaak, bedacht te zijn op de mogelijkheid, dat die rust, die zij in hoofdzaak meende te moeten toeschrijven aan de geographische gesteldheid van Nassau, dat met zijn bergachtig terrein eenen slechten doortocht voor de hransche legers bood, ieder oogenblik kon worden verstoord. \\ eldra werd ook Fulda overstroomd door Fransche troepen, die van en naar het Hannoversche trokken. „Wij waren zeer teleurgesteld', schreef de prinses op 29 September 1805 aan den erfprins, „toen wij vernamen, dat Bernadotte toch door Uw land trok, terwijl wij reeds meenden te mogen hopen, dat dat gevaar was af gedreven . . . Maar al die marschen en contra-marschen, die dagelijks eene andere richting nemen, houden natuurlijk verband met de staatkunde van onzen tijd, die ook draait en keert als de wind en dat heeft dan tevens dit voordeel, dat men den tegenstanders van Frankrijk in het onzekere laat en hun belet een vast plan hetzij van aanval, hetzij van verdediging op te maken. Dat er een hecht verbond tusschen Weenen en Petersburg is tot stand gekomen, valt echter niet wel meer te betwijfelen ... Maar in die schrikwekkende chaos, waarin Europa op het punt staat te verzinken, zie ik voor ons, hoe ik het in gedachten ook wend of keer, geen beter plan dan om rustig op onze plaats te blijven en onder Gods hoede af te wachten wat er van ons worden zal. Want waar ik ook henen zie, nergens schijnt ons meer veiligheid gewaarborgd dan hier. Als Pruisen onzijdig blijft, zoude Noord-Duitschland misschien onze toevlucht kunnen worden of Brunswijk, vooral als het er nog eens toe komen mocht, dat Pruisen gemeene zaak ging maken met Weenen en Petersburg; maar als Pruisen zich in de armen van Frankrijk werpt en willens zijn verderf tegemoet snelt, wat voor veiligheid kunnen dan de Staten van den koning van Pruisen of Brunswijk ons bieden? Wij nemen reeds eenige l maatregelen om in geval van nood onze voornaamste kostbaarheden te kunnen redden; maar de moeilijkheid om daarvoor een veilige plek te vinden is al even groot als voor onzen persoon". „Hebt gij al een besluit genomen, waar gij Mimi en de kinderen den winter wilt laten doorbrengen?" vervolgde zij eenige dagen later. „Idenk, dat het weder als altijd in Berlijn zal zijn. Maar gij zelf, mijn beste Willem, wat zult gij doen? In Uw land blijven? Er waken voor rust en veiligheid? Dat is heel mooi, zoolang gij er ook werkelijk van nut kunt zijn en U niet, zonder dat iemand er baat bij heeft, aan gevaren bloot stelt. Maar als er gevaar ging dreigen, zoude dat zuivere dwaasheid zijn. en ik hoop, dat gij daar niet in ernst aan denken zult. Ik weet niets hoegenaamd van het operatieplan der Gecoahseerden . maar als daarbij sprake mocht rijzen van eenen aanval op Holland, dan zoude het voor Frankrijk een prachtige vangst zijn om zich meester te maken van Uwen persoon. l)e ligging van Uw land maakt het onmogelijk om U voor eenen dergelijken toeleg te vrijwaren en den aan het lot van den hertog van Enghien, die voor Frankrijk 111 het minst niet meer te duchten was dan gij het zijt voor het geval, dat Napoleon meenen mocht, dat men aanslagen op Holland in den zin heeft Van twee kwaden zoude ik daarom het minste willen kiezen en liefst za^ ik U in het Pruisische hoofdkwartier, waar het gevaar van te worden "opgelicht voor U niet bestaat; ik zeg dat natuurlijk in de veronderstelling, dat Pruisen nu toch eindelijk handelend zal °Ptred^n' al ware het maar om zijne neutraliteit beter te doen eerbiedigen dan dat tot nog toe werd gedaan. Uw vader denkt eveneens als ik op dit punt. Eerlang vernam prinses Wilhelmina, dat de wapening van I ruisen ten doel had eene gewapende bemiddeling tusschen de strijdende machten. „Ik word toch zoo verontrust," schreef zij in de laatste dagen van October 1805 aan den erfprins, „ik word toch zoo verontrust, oor a dat talmen en door dat in acht nemen van diplomatieke vormen tegenover eenen man, die zelf geenen enkelen vorm in acht neemt, als dat strijdig is met zijne belangen van het oogenblik. Er zal weder veel kostbare tijd verloren gaan en al het voordeel.dat men nog a -unnen trekken van de omstandigheden niettegenstaande de tegenspoeden van de Oostenrijkers, die ook weder behooren tot die dingen, waar het menschelijk verstand voor stil staat, als het ten minste alles waar is, wat de Franschen daarvan zeggen." Inderdaad werd de weifelmoedige ) staatkunde van Pruisen de oorzaak, dat Oostenrijk, 11a op 2 December 1805 in den slag bij Austerlitz te zijn overwonnen, reeds den volgenden dag eenen wapenstilstand moest aanvragen, welke wapenstilstand werd gevolgd door den voor het vroeger zoo machtige Rijk diep vernederenden vrede van Presburg. Het Hertogelijk Paleis te Bronswijk. Anonieme prent. Prinses Wilhelmina was, nu de vrede voor het oogenbhk weder was hersteld, met haren gemaal den winter als naar gewoonte gaan doorbrengen in Brunswijk. De omgang met hare dochter was 111 die dagen van zorg en onrust haar groote troost en werd het in nog hoogere mate dan vroeger, toen de prins van Oranje, wiens gezondheid reeds sedert geruimen tijd oorzaak tot ernstige bezorgdheid had gegeven, den 9den April 1806 te Brunswijk toch nog tamelijk onverwacht overleed. Tot het laatste toe had hij hoop blijven voeden, nog eenmaal naar Nederland te zullen kunnen terug keeren. Zijn vaderland was hem geen oogenblik uit de gedachte. Nog bij volle bewustzijn, verhaalt zijn biograaf Schenk, had de prins de handen zijner gemalin gegrepen, daarover de zijne saamgevouwen tot een laatste gebed en bij de woorden: „Vergeet Anonieme prent in het bezit van den heer van Stolk te Rotterdam. ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren," had hij zacht en kalm den laatsten adem uitgeblazen. — Naijverig zag prinses Wilhelmina toe, dat haar echtgenoot met al de eerbewijzen, toekomende aan zijnen hoogen rang, te Brunswijk werd bijgezet; maar nauwelijks was deze droeve plicht vervuld, of zij had hare dochter bij te staan, die weinige weken later eveneens den weduwrouw moest aannemen. Zoodra prinses Louise haren geestelijk weinig ontwikkelden, ziekelijken en nagenoeg blinden echtgenoot, wiens droevig bestaan zij door hare trouwe zorgen had verhelderd, de oogen had toegedrukt ontvlood zij het hertogelijk paleis van Brunswijk, waar hare kinderloosheid haar door haren schoonvader den regeerenden hertog van Brunswijk, meermalen tot een bitter verwijt was gemaakt, terwijl deze zich zelts niet had ontzien haren gemaal, den erfprins, daarom te dwingen nog bij zijn leven zijne erfrechten over te dragen op eenen jongeren broeder. Met open armen werd prinses Louise door hare moeder ontvangen. „In de liefde mijner kinderen vind ik al den troost, dien ik kan \ erlangen," schreef de prinses in haar antwoord op het schrijven van rouwbeklag, dat van Hogendorp haar deed toekomen. l) Het samenzijn met hare dochter, die haar sedert niet meer verliet, bleef voor prinses Wilhelmina de groote troost in de lange reeks van opeenvolgende rampen, die het jaar 1806 tot een der noodlottigste in de geschiedenis van Duitschland hebben gemaakt. Het werd der prinses toen ook een reden van groote dankbaarheid, dat haar echtgenoot daarvoor was bewaard gebleven en dit te meer daar die rampen werden ingeleid als het ware door het verlies van Nassau, dat eeuwenoud erfgoec van zijn Huis, zijn liefste bezit. Want nadat op 10 Juli 1806 Lodewijk Napoleon tot koning van Holland was geproclameerd, werd in de volgende maand van dat zelfde jaar onder protectoraat van den 1-ranschen keizer het zoogenaamde Rijnverbond opgericht. De vorsten, die zich daarbij aansloten, verkregen behalve eenen hoogeren titel dan zij reeds bezaten, het recht van Souvereiniteit in hunne Staten; maar 111 geval van oorlog had Napoleon zich de beschikking over hunne troepen voor behouden. Al de Zuid-Duitsche vorsten en Heeren, die niet op de eerste uitnoodiging tot den Bond toetraden, zouden worden gemediatiseerd, dat wil zeggen verklaard tot onderdanen van de Bondsstaten, waardoor hunne bezittingen werden ingesloten. Den Rijksdag te Regensburg zond Napoleon eenvoudig bericht, dat hij het Heilige Roomsche Rijk niet langer erkende, dat het had opgehouden te bestaan ; en weerloos en lijdelijk hoorden Oostenrijk en Pruisen toe. Ook de erfprins, die na het overlijden van zijnen vader den titel van Willem VI, prins van Oranje, had aangenomen, ontving als vorst van ») Archief van Hogendorp. i Fulda eene uitnoodiging om zich aan te sluiten bij het Rijnverbon , terwijl hem tegelijkertijd werd bericht, dat door den keizer reeds was beschikt over Dietz, Siegen, Hadamar en Dillenburg, dus vrijwel over geheel Nassau; bij toetreding tot het Verbond kon hij evenwel rekenen, zoo werd hem verzekerd, op uitbreiding van grondgebied in Frankenland of elders; maar, weigerde hij, dan zoude het vorstendom Fulda overgaan aan den keurvorst van Hessen. Onverwijld belegde de prins eene" raadsvergadering op de Faisanderie. Hij had zich te Fulda tijdens zijn kortstondig bestuur reeds zeer geliefd gemaakt en uit vreeze van hem te moeten verliezen, raadde men in die vergadering éénstemmig tot het aannemen der Fransche voorstellen. Door de ondervinding tijdens zijn verblijf te Parijs geleerd, voorzag de prins echter, dat de leden van het Rijnverbond niets anders zouden zijn dan werktuigen in de hand van Napoleon. Hij scheidde daarom de vergadering met de verklaring: „dat het beter was, met eere te vallen dan den beroemden naam van Oranje door eene vrijwillige, slaafsche onderwerping aan een vreemd juk te bevlekken." Aan zijne moeder schreef hij, „ik zoude al mijne beginselen moeten verloochenen en in de noodzakelijkheid kunnen komen van vijandig te moeten optreden tegen hen aan wie ik met zoo vele banden ben gehecht. Een der eerste voorwaarden van toelating tot dezen nieuwen Statenbond is, dat men zal ophouden Duitscher te zijn, daar de leden den Rijksdag zullen moeten verklaren, dat zij alle betrekkingen met het Duitsche Rijk verbreken. Ik wil dus liever de slagen, die mij treffen, ondergaan en gelukkiger tijden en omstandigheden afwachten met behoud van mijne eer Ik wil mijnen kinderen eenen onbevlekten naam nalaten; en zij hebben toch altijd nog hunnen degen om vroeger of later voor de herwinning van hun vaderlijk erfgoed te strijden." x) Op haren verjaardag ontving prinses Wilhelmina, die dien zomer nog met hare dochter te Brunswijk was blijven vertoeven, het bericht, dat Nassau verloren was en dat zij Oraniënstein, dat door haren echtgenoot bij uiterste wilsbeschikking voor hare douairie was aangewezen, niet zoude terug zien. De toestand van geheel Duitschland scheen der prinses echter zoo bedenkelijk, dat zij nauwelijks kon stil staan bij haar persoonlijk %-erlies. „De verwarring schijnt thans haar hoogtepunt te bereiken, 1) F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag: 436. schreef zij haren zoon, „en niemand is beter berekend om in troebel water te visschen dan Napoleon .... Als de keizer de kans schoon ziet om Pruisen te verpletteren, zal hij de gelegenheid daartoe zeker niet laten voorbij gaan, en die Mogenheid terug dringen tot achter de Elbe zij het ook met schadeloosstelling door een deel van baksen, dan 'zal hij tevens het koninkrijk Polen weder oprichten met den keurvorst van Saksen als koning .... Pruisen schijnt mij in ieder geva bedreigd, om het even of het tot oorlog of tot vrede neigt... Ik zoude werkelijk niet weten, wat hierin te raden, als het mij werd gevraagd. Met een ernergiek bestuur, goede ministers en bekwame generaals zoude ik zeker het eerste kiezen, vooral op dit oogenblik nu Frankrijk nog o-een vrede heeft gesloten met Rusland en de vrede met Engeland nog evenmin is tot stand gekomen, terwijl zelfs wordt beweerd, dat het Oostenrijksche leger, dat weder in Rohemen wordt geconcentreerd, zich zoude kunnen aansluiten. Maar met het tegenwoordige Pruisische ministerie en met generaals, die geen voldoende vertrouwen inboezemen, zonder bondgenooten en waarschijnlijk zonder het noodige geld, kan men slechts sidderen bij de gedachte onder die omstandigheden eenen oorlog te zien uitbreken Op het oogenblik is de toon der anjsch bladen uiterst vredelievend; dat laat iemand denken, dat Nap°leolJ nog „iet gereed is om toe te slaan, dat hij tot zoo lang alle achterdocht tracht in slaap te wiegen en iedereen in het onzekere wil laten^ aangaande zijne plannen. Maar dat is zeker, dat als men wachten wil me de schede weg te werpen tot hij het zwaard heeft getrokken, dat hj dan' de zaak slepende zal houden tot het slechte jaargetijde daar is Dat zal hem dan gelegenheid geven, hetzij om ongehinderd de we voor te schrijven, hetzij om door eenen nieuwen slag bij Auster eene overwinning te behalen, die hij niet zoo gemakkelijk zoude behalen, indien men met handelen maar niet wilde wachten tot men een categorisch antwoord op de onderhandelingen heeft ontvangen, want andere dan ontwijkende antwoorden zal hij toch niet geven ten einde tijd te winnen voor de samentrekking zijner troepen, die over een ona denbaar terrein zijn verspreid en althans op dit oogenblik nog sterk genoeg om eenen beslissenden slag te slaan; wat zij echter me zullen verzuimen te doen, als men hun daartoe den t.jd en de mid- deHetlakwam der prinses onverklaarbaar voor, dat Pruisen, na eerst lijdelijk het Rijnverbond te hebben erkend, toch nog het leger mobiel maakte, maar zonder dat het tot eene oorlogsverklaring kwam. Het opperbevel over het Pruisische leger droeg de koning op aan den hertog van Brunswijk; terwijl hij zijnen zwager, den prins van Oranje, benoemde tot bevelhebber van den rechtervleugel van het hoofdleger. „De Heer moge U ondersteunen en zegenen," schreef prinses Wilhelmina diep bekommerd aan haren zoon. „Hij schenke U alles wat gij behoeft voor tijd en eeuwigheid. Dat bid ik voor U zonder ophouden, want ik kan thans niets anders meer voor U doen dan bidden, en in het gebed vind ik den besten troost, die in tijden als deze te vinden is. Niettegenstaande dit alles mij weder nieuwe onrust geeft, hoop ik met U, dat men nu niet langer zal dralen en dat men zich niet weder zal laten om den tuin leiden door den man, die zich heeft verheven tot een toppunt van roem en macht ten koste van de geheele wereld; want ditmaal zoude het voor ons de genadeslag zijn, als men zich liet verschalken." Na zoo lang te hebben geweifeld, verklaarde de koning van Pruisen ten slotte nog zonder te hebben gewacht tot de Russische troepen zich met de zijnen hadden vereenigd, den 8sten October 1806 aan I-rankrijk den oorlog. Maar zoo groot was de snelheid, waarmede Napoleon zijne legers wist te doen manoeuvreeren, dat reeds den 11den October de linkervleugel van het Pruisische leger door Murat en Bernadotte werd overhoop gejaagd en de weg naar Berlijn voor den keizer open lag. Op 14 October volgden de verpletterende nederlagen bij Jena en Auerstadt. Een deel van het leger, daarbij wat er nog over was van de divisie van den prins van Oranje, week naar Erfurt. Tevergeefs trachtte de prins daar de verdediging der veste door te zetten. De bevelvoerende maarschalk van Möllendorff gaf haar over, zoodra de vijand tot bestorming dreigde over te gaan. De prins van Oranje werd met tal van Pruisische officieren krijgsgevangen gemaakt; maar volgens de voorwaarden der capitulatie los gelaten op parool van niet weder te zullen dienen, eer hij er in was geslaagd zich te doen uitwisselen. Binnen den tijd van eene maand waren de Pruisische legers vernietigd en was het koninkrijk behalve Silezië en Oost-Pruisen verloren. Zwaar gewond, met doorschoten oogen, werd de opperbevelhebber van het verslagen leger, de hertog van Brunswijk, zijn paleis binnen gedragen. De Franschen volgden hem op den voet, en stervend liet de ongelukkige vorst zich weg voeren naar Altona. Toen de prins van Oranje, na Erfurt te hebben verlaten, den 20steu October te Brunswijk aankwam, vond hij er al de paleizen doodsch en \erlaten, het gehecle hof, alle aanzienlijke families waren gevlucht; ook 's prinsen moeder en zuster. Hij jaagde voort naar Berlijn, waar de keizer reeds op aftrok. De prins hoopte er zijn gezin nog te vinden; maar dat was het Pruisische hof gevolgd op zijne wilde vlucht in de richting van Danzig. In het onzekere, waar hen te zoeken, reisde hij hen achterna. Prinses Wilhelmina en hare dochter waren gevlucht naar Schwerin, waar de hertog van Mecklenburg een deel van zijn eigen paleis ter beschikking stelde van haar en van tal van andere vorstelijke vluchtelingen, waaronder ook de erfprinses van Weimar, Maria 1 aulovna, die op raad van haren broeder, den Russischen czar, naar het Noorden was geweken en met wie de prinsessen van Oranje, in die dagen van zorg en spanning eng bevriend werden. Daar te Schwerin ontving de prinses de tijding van de gevangenneming van haren zoon te Erfurt. „De Heer zij geprezen, dat gij ten minste voor ons behouden zijt", haastte zij zich hem te schrijven. „Dat vertroost mij over het feit, dat gij krijgsgevangen zijt, vooral ook omdat gij het maar op parool zijt. Gisteren echter was ik diep ter neder geslagen, toen ik vernam, dat gij te Erfurt gevangen waart.... Over al die treurige gebeurtenissen, welke elkander opvolgen met eene snelheid, die zonder voorbeeld is, schort ik mijn oordeel op, daar ik geene bijzonderheden weet Ik had U zoo gaarne nog in Brunswijk gezien; maar het was onmogelijk er langer te blijven. Loulou en ik hebben er de voorkeur aan gegeven hierheen te trekken liever dan de hertogin te volgen naar Rostock, omdat ik van hieruit vrijer kan trekken, waarheen ik wil . Haar vurige wensch was, dat haar zoon met zijn gezin zich bij haar zoude voegen, daar hij nu toch niet naar het leger kon terug keeren om dienst te doen. Maar tot hare groote teleurstelling reisde deze met de zijnen het Pruisische hof achterna. „Ik begrijp, dat gij in plaats van onze richting uit te komen, met de Uwen naar Danzig trekt , klaagde zij, „binnenkort zullen wij dus misschien niet eens meer tijding van l kunnen ontvangen, als de oorlog voortduurt en alle verbinding met Oost-Pruisen wordt afgesneden. Wij weten, dat gij den 24sten uit Berlijn vertrokken zijt, nog juist voor de Franschen er binnen rukten. Gij zult Mimi nu wel weder hebben ingehaald en ik deel in Uwe wederzijdsche blijdschap van weder samen te zijn. Wat Loulou en mij betreft, er bestaat voor ons geene enkele aanleiding om van hier te vertrekken, nu wij toch , niet naar onze eigene haardsteden kunnen terug keeren. Wij zullen dus hier maar den loop der gebeurtenissen blijven afwachten, tenzij men ons ook van hier verjaagt. Dan zullen wij ons op Deensch grondgebied terug trekken; om te beginnen is Lubeck het dichtst onder ons bereik en daar zullen wij voorloopig halt houden, als de neutraliteit van Mecklenburg mocht worden geschonden. Maar ik denk niet, dat dat gebeuren zal". Het gebeurde echter wel. toen de Franschen de wijkende troepen van Blücher in het Mecklenburgsche zochten te achterhalen. Inderhaast vluchtten de prinsessen naar Lubeck, en vandaar den volgenden dag reeds weder verder en over Eutin en Kiel naar Sleeswijk, waar zij onder Deensche bescherming veilig hoopten te zijn. Zij huurden er eene ruime bovenwoning, waar zij zich met haar gevolg zoo eenvoudig maar toch nog zoo behagelijk mogelijk inrichtten. „Mama blijft moedig en opgewekt", berichtte prinses Louise aan haren broeder. „Niettegenstaande onze scheiding van U en van zoo vele anderen, die ons lief zijn, blijven wij kalm van geest en behouden wij zelfs eene zekere blijmoedigheid van stemming, wat ik daaraan toeschrijf, dat wij beiden ten minste samen zijn. Wij hebben hier eene gemeenschappelijke slaapkamer, die mij overdag ook tot zitkamer dient; Mama heeft daarnaast nog een kabinet en dan is er een anti-chambre, waar wij bezoeken kunnen afwachten en eene eetkamer". „Het is zeer moeilijk geweest , schreef prinses Wilhelmina aan haren zoon, „om hier eene geschikte woning te vinden; alles is overvol en alles is ontzettend duur geworden; wij leven zoo zuinig mogelijk; maar wij zijn met ons zeer velen. Wij znllen trachten het dezen winter te harden en dan kunnen wij weder verder zien. Zoolang de oorlog blijft aanhouden, blijft er ookhoop.dat alles nog eenen keer kan nemen." — „Het Russische leger is in aantocht , berekende zij, „en ik weet niet, of Pruisen niet nog over hulpbronnen beschikt; bovendien is het niet onmogelijk, dat Oostenrijk uit eigen belang zal trachten de Pruisische monarchie te redden. Pruisen zal vooreerst voor Oostenrijk toch geen gevaarlijke mededinger meer zijn; maar als het geheel ten val wordt gebracht, kan het Oostenrijk, dat zich juist weder begint op te richten, gemakkelijk met zich slepen. Mocht het gebeuren, dat Oostenrijk Pruisen te hulp kwam, dan was er noa kans op behoud, daar het Fransche leger ook sterk heeft geleden en zich op grooten afstand van zijne haardsteden bevindt. Maai dan moet er ook een krachtige leider zijn". Zij bleef hopen, dat men en aartshertog Karei, den wapenbroeder van wijlen prins Wederik daartoe mocht aanwijzen; doch het waren ijdele bespiegelingen ; op den gang ______ U-J Inner niet den minsten invloed meer en de van zaKeu nau s „„„„ . j • hWf toch. waarheen te trekken, waar eene meest arni^cuuc blijvende plaaats te zoeken.' langer aan un .... -- - | geen geval in Sleeswijk blijven; het leven was er veel te duur „duurder nog dan in Engeland", verklaarde zij. Engeland trok haar het meeste aan en de gastvrije uitnoodiging van oude vrienden scheen haar daar alles te effenen. Als zij er maar met den prins en diens gezin heen had kunnen reizen! „Doch als gij te Koningsbergen wilt blijven, altij ceketend aan de kar van Pruisen, dan zoude een vertrek naar Engeland j eene volslagen scheiding beteekenen", en daar kon zij met toe besluiten, verklaarde zij haren zoon. Deze werd om dien tijd in de uiterste verlegenheid gebracht dooi het verlies der heerlijkheid Ragothen in Polen, die bij het altijd verder voortdringen van den vijand nu ook door Fransche troepen werd bezet. In zijne radeloosheid meende de prins, met instemming en voorkennis van den koning van Pruisen, zich nog eens met Napoleon in betrekking te moeten stellen, om te trachten ten minste zijn vorstendom I-ulda te behouden. Hij reisde daartoe met echtgenoote en kinderen naar Berlijn terug ; maar al zijne pogingen tot een vergelijk stuitten af op den onwil des keizers, die zelfs weigerde hem in audient.e te ontvangen tot groot , voldoening van 's prinsen moeder, die hem schreef: „laat ons da"k^ zijn, dat wij genoeg hebben voor voedsel en kleed.ng en voor onderda , , zonder dat het noodig is, dat wij gaan bedelen voor ons brood. ) Met prinses Louise haastte zij zich haren zoon finantieel te hulp t komen. Maandenlang leefde de prins van Oranje dien winter met zijn gezin van den onderstand, die hem door moeder en zuster werd geboden Gelukkig besloot Engeland, dat er belang bij meende te hebben, da het Huis van Oranje zekeren staat bleef voeren en dat van s prinsen invloed op zijnen zwager, den koning van Pruisen, goede verwachting had, hem het jaargeld uit te blijven keeren, dat indertijd aan znnen ') F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II pag. 486. 1 vader was toegekend. De prins heeft het tot het jaar 1814 getiokken. 1) Intusschen was de kleine prinses Pauline bij al dat haastige heen en weder trekken onder onvoldoende leschutting bij sneeuwjacht en elle koude door hevige koortsen langetast en bezweken. ,,Dat is log het zwaarste leed geweest, verklaarde prinses Wilhelmina in ater jaren. En als de prins nu en minste bij de zijnen had cunnen blijven! Maar doodelijk crank, bijna waanzinnig van angst ;n smart, moest de prinses van Dranje met de beide jonge prinsen te Berlijn achter blijven, in laar eigen paleis streng bewaakt ioor eene Fransche wacht, zonder vergunning om bezoeken te ontvangen of brieven te schrijven aan laren echtgenoot, terwijl de prins van Oranje zelf om aan het gevaar Prinses Pauline. Houtsnede naar een anonieme teekening van 1805. van gevangenschap, misschien wel van opzending naar Frankrijk, te ontgaan na de begrafenis van zijn dochtertje zich weder voegde bij het Pruisische hof, dat van Danzig naar Koningsbergen en, ook daar niet veilig, van Koningsbergen naar Memel vluchtte. i) Dr. H. T. Colenbrander. Het archief Fagel. Je Maintiendrai. II. DERTIENDE HOOFDSTUK DAGEN VAN AFWACHTING De herhaalde pogingen van den prins van Oranje om als krijgsgevangene op parool te worden uitgewisseld ten einde dan weder in actieven dienst te kunnen komen, leden telkens schipbreuk. Tot haar groot leedwezen zag zijne moeder hem veroordeeld om werkeloos en lijdelijk al de nieuwe rampen, die nog over Pruisen kwamen, aan te zien: de nederlagen bij Eylau en Friedland en de daardoor onvermijdelijk geworden vrede van Tilsit in Juli 1807, waarbij Pruisen al zijne landen tusschen Rijn en Elbe verloor en moest toelaten, dat daaruit, met inbegrip \an het vorstendom Fulda, het koninkrijk Westphalen werd gevormd. De prins van Oranje mocht zich gelukkig rekenen, dat hij ten minste de heerlijkheid Racothen terug erlangde. „Ik geloof niet, dat ik van de toekomst nu verder iets kan verwachten, voor mij zelve ten minste," schreef prinses Wilhelmina in Juli 1807 aan haren zoon. „Meen echter niet, dat de verliezen van ons Huis, die door dezen vrede worden bestendigd, nu juist zijn, wat mij het zwaarste drukt. Er zijn dingen, die het hart nog heel wat erger beklemmen dan het verlies van fortuin en wereldsche grootheid Maar ik zal weten te zwijgen en ik onderwerp mij aan alles, God biddende, dat Hij hen verlichte, die \ erlichting van noode hebben en zich laten verblinden; en in het bijzondei bid ik Hem, dat Hij U zegene en de goede Mimi en Uwe onschuldige kinderen, die immers niets hebben gedaan om het lot te verdienen, waarvan zij de slachtoffers dreigen te worden! Ik deel van ganscher harte in wat er moet omgaan in het gemoed van den koning, van de koningin en van alle goede Pruisen in deze verschrikkelijke omstandigheden. Al wat er gebeurd is, schijnt mij nog een droom. Hoe dieper men zich dit alles indenkt, hoe droeviger het stemt.'' De vrede van Tilsit vond prinses Wilhelmina en hare dochter nog altijd te Sleeswijk. Met de haar eigene voortvarende beslistheid had de vorstin tijdens haar verblijf aldaar met behulp van trouw gebleven beambten en bedienden nog van allerlei aan kostbaarheden en meubelen uit Oranienstein, Dietz en Dillenburg weten te redden en naar Denemarken doen voeren. Woekerend met de middelen, waarover zij beschikte, had zij niet alleen haren zoon geldelijk bijgestaan, maar ook tal van aanhangers van het Oranjehuis, die thans weder van alle inkomsten waren beroofd. Zelfs hare school wist zij in stand te houden. „Over het lot mijner school is door de tegenwoordige regeering nog niets beslist," schreef zij aan den prins van Oranje; „die gaat haren rustigen gang even als voorheen, en ik ga voort in de noodige kosten te voorzien, wat ik zal blijven doen, als het mij eenigszins mogelijk is, zoolang de oorlog duurt." Zonder groote opofferingen ging dit alles echter niet en wat er van de beroemde rariteitenkamer van prins Willem V nog in haar bezit was gebleven, moest er in Engeland voor te gelde worden gemaakt. Doch eindelijk scheen ook een verblijf in het afgelegen Sleeswijk niet langer veilig. Geruchten aangaande eene geheime overeenkomst van Napoleon met czaar Alexander I van Rusland om gezamenlijk Holste,n te bezetten, zich meester te maken van de Deensche vloot en daarmede eenen aanval te beproeven op de Engelsche kust, deden Engeland aan Denemarken den oorlog verklaren. Kopenhagen werd door de Engel schen gebombardeerd, terwijl de Franschen Sleeswijk bedreigden. In de onmogelijkheid om naar Engeland over te steken, want geen enkel schip was voor den overtocht beschikbaar, besloot prinses Wilhelmina gehoor te geven aan den aandrang, waarmede haar zoon haar zocht over te halen zich bij hem te Berlijn te vestigen. Vooraf wilde zij echter de herfstmaanden doorbrengen te Weimar op uitnoodiging van de erfpnnses van Weimar, met wie zij tijdens haar verblijf te Schwerin eng bevriend was geraakt. Dagelijks had zij daar met deze verkeerd, tot de hertog van Weimar reeds in Januari 1807 vrede met Frankrijk sloot en de erfprinses naar het hof van haren schoonvader was teruggekeerd. Prinses Wilhelmina en hare dochter werden te Weimar zeer hartelijk ontvangen door de schoonmoeder harer vriendin, hertogin Louise, die geweigerd had bij de nadering der Franschen te vluchten, maar moedig en kalm den keizer, toen deze na den slag bij Jena als overwinnaar Weimar binnen trok, had opgewacht aan de trap van haar paleis en hem door hare waardige houding eerbied had afgedwongen niet alleen, maar ook gunstige voorwaarden van behandeling voor hare stad. Het verkeer met wie er nog over waren van den beroemden Weimarschen kring boeide de prinses-douairière van Oranje ongemeen. Hare nicht Anna Amalia van Brunswijk, de hertogin-weduwe van Weimar, eens het bezielende middenpunt van het kleine hof, waar zoo vele uitnemende geesten samenkwamen, was weinige maanden voor prinses Wilhelmina's aankomst bezweken, (April 1807) verouderd en gebroken door haar leed om de rampen, die haar hertogdom troffen, door de bezwaren van de haastige vlucht naar Erfurt, door hare onrust omtrent het lot, dat hare kinderen en kleinkinderen tegemoet gingen. r) Ook Herder en Schiller leefden niet meer. Maar prinses Wilhelmina kon te Weimar toch nog kennis maken met Wieland en bovenal met Goethe zeiven. „Met Wieland verkeer ik bijna dagelijks," berichtte zij haren zoon. „Eigenlijk heb ik moeite om mij in te denken, dat hij het werkelijk is; hij is zoo eenvoudig en hij laat zich heelemaal niet voorstaan op wat hij is. (ioethe maakt veel dieper indruk; maar dien heb ik pas ééns ontmoet en toen was hij uiterst aantrekkelijk." De prinses genoot te Weimar van het tooneel. „(ioethe heeft dat hier opgevoerd tot eene buitengewone hoogte, schreef zij; ,,vooral de declamatie is beter dan ik die ooit op een Duitsch theater heb gehoord. Ik geloof niet, dat er onder de acteurs ongemeene talenten schuilen; maar hun samenspel is bijzonder goed. Aanstaanden Woensdag wordt de Egmont gegeven. Ik ben zeer benieuwd om dat stuk te zien; voor ons is het bovendien dubbel belangrijk, omdat wij onzen voorvader Willem I zullen zien optreden.' Het stuk viel haar echter bij de opvoering niet mede; er waren hier en daar wel mooie scènes, maar het geheel week toch te ver af van de historische gegevens, oordeelde zij. Vele malen hooger stelde zij de Iphi genie auf I au ris. „Dat stuk heb ik prachtig gevonden," schreef zij „en het werd heerlijk goed gespeeld." Einde November 1807 bereikte prinses Wilhelmina, als altijd in gezelschap van prinses Eouise, eindelijk Herlijn. Zij nam er haren intiek ij F. Gerard. A Grand-duchess and her Court. bij haren zoon in het toen zoogenaamde Niederlandische Palais, aan de Behrenstrasze tegenover de Opera, welk paleis door den koning aan zijnen zwager, den prins van Oranje, in bruikleen was afgestaan. De prinses maakte er hare vertrekken zoo gezellig en sierlijk mogelijk met wat er nog van ornamenten en huisraad uit Oraniënstein was gered. „Na zoo vele wederwaardigheden heb ik persoonlijk mij ovei mijne Het „Niederlandische Palais" te Berlijn. Naar een anonieme teekening. tegenwoordige levensomstandigheden zeker niet te beklagen, schreet zij& aan van Hogendorp, die af en toe nog eene poging deed om de oude betrekking met haar aan te houden. „Een wonderlijke samenloop der dingen heeft mij thans terug gevoerd naar mijn eerste vaderland, en, ofschoon daar veel is veranderd sedert mijne jeugd, de plaatsen, waar wij eens jong waren, blijven ons toch altijd dierbaar en ik smaak zelfs eenig genoegen in mijnen terugkeer naar hier, vooral omdat ik ihans omgeven ben door de heele familie. Ik kan dus niets beters wenschen, (als de dingen ten minste zoo mogen blijven als zij zijn), dan mijne dagen hier in rust te eindigen; maar helaas men kan nergens staat op maken en dat is het treurigste, dat er bestaat. Want ik heb door de ervaring geleerd, dat er geene levensverhoudingen zijn, waar men zich ten slotte niet aan kan gewennen en waarvan men geen partij kan trekken; maar onzekerheid schijnt mij het ergste van alle kwaad en die voortdurende bezorgdheid voor wat de toekomst nog brengen kan, is zwaarder om te dragen naarmate men ouder wordt. Als men zooveel heeft doorgemaakt, verlangt men enkel nog maar naar rust." l) Onder een portret van haren zoon, later bekend als het portret met den Mantel, dat de prinses om dezen tijd door een Berlijnsch kunstenaar deed schilderen, liet zij de woorden plaatsen: De Mantel teekent den bewolkten luister — Oranjes Star alleen glimt in het duister, Voor 't oog der ziel speelt in t verschiet de zee En Holland in het hart verzoet al 't wee Er werd later in 1814 op gesamenlijke kosten van de prinses-douairière, van prinses Louise en van van Hogendorp een prent van gemaakt, die echter nimmer in den handel is gekomen. -) Het was stil en rustig binnen Berlijn. De stad begon zich met moeite op te richten uit den staat van uitputting, waarin de oorlog en de zware schattingen die Napoleon het land had opgelegd, haar hadden gebracht. Het hof vertoefde nog steeds te Koningsbergen ; de prins van Oranje bracht meest den tijd door op zijne heerlijkheid Ragothen, waar hij bij den landbouw tal van verbeteringen invoerde en de daar nog heerschende lijfeigenschap afschafte; 3) of te Weenen, trachtende in' Oostenrijkschen dienst te komen, daar hij van Oostenrijk een sneller offensief optreden tegen Frankrijk verwachtte dan van Pruisen. De eenige omgang der prinses was die met hare schoondochter en met hare kleinzoons. Voor de jonge prinsen was het verkeer met ') Archief van Hogendorp. . ') G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. VII. pag. 97. F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag. 502' 8) F. de Bas. Prins Frederik en rijn Tijd. II. pag. 182. grootmoeder en tante, die steeds vroolijkheid en afleiding wisten te brengen in de gedrukte stemming, die hen omgaf, eene groote weldaad. Prins Willem en zijn broeder volgden de lessen aan de koninklijke cadettenschool; maar de prins van Oranje begeerde voor zijnen oudsten zoon meer dan eene enkel militaire opleiding. Hij wenschte hem aan eene Engelsche hoogeschool de rechtswetenschap te doen beoefenen ter voorbereiding voor de taak van regeerend vorst, waarvoor hij hem trots alle geleden verliezen bleef opvoeden in het vast, onwankelbaar vertrouwen, dat die taak eenmaal de zijne zoude blijken te zijn. Einde Mei 1809 vertrok prins Willem met zijnen gouverneur, den majoor de Constant de Rebecque, naar Engeland om daar te worden ingeschreven als student aan de Universiteit te Oxford. Intusschen had Oostenrijk de krijgstoerustingen tegen 1-rankrijk hervat. Onder aartshertog Karei bracht het aanzienlijker strijdkrachten bijéén dan nog ooit te voren. Het ruchtbaar worden der Oostenrijksche wapening veroorzaakte in Duitschland eene onbeschrijflijke opwinding. Geheel Berlijn wilde uitrukken :) om met de Oostenrijkers te velde te trekken, meldde men den koning, die, ontmoedigd en besluiteloos, nog altijd met zijn hof te Koningsbergen vertoefde, noode luisterend naar de plannen, die koningin Louise met den generaal von Scharnhorst beraamde om door staatkundige, finantieele en militaire hervormingen het vaderland op te heffen uit een diep verval; maar toch reeds gehoor gevend aan den wensch der koningin om zijnen troepen nieuwe vaandels uit te reiken als symbool van herlevende kracht. Een geheim genootschap, der Tugendbund. vertakte zich over geheel Duitschland met de bedoeling alle vrijheidsvrienden te vereenigen tot eene poging om het Fransche overwicht te verbreken. Verschillende geïsoleerde opstanden braken uit: onder den majoor Dorberg in Kassei, onder den verdreven prins van Brunswijk, den schoonbroeder van prinses Louise, die met een vrijcorps van 2000 man in Saksen viel, terwijl Ferdinand von Schill den 2$sten April 1809 met zijn regiment huzaren eigenmachtig Berlijn verliet om te trachten in Noord-Duitschland eenen opstand uit te lokken. Den i3ten Mei, daags na een afscheidsfeestje, dat de prinses-douairière van Oranje ter eere van haren kleinzoon voor diens vertrek naar Engeland had gegeven, volgden nog tal van jonge ij Sophie Marie, grafin vun Yoss. Neun imd sechs/.ig Jahre am Preuszischen Hofe. pag. 357. I Prent van \\. van Senus. officieren von Schill op diens avontuurlijken tocht. Men verdacht den prins ^ van Oranje van de hand te hebben gehad in hunne desertie, maar prinses Wilhelmina meende reden te hebben om aan te nemen, dat het prins Willem was geweest, die hen tot dit plan zooal niet had opgewekt dan toch er in bevestigd. „Ik vraag U op Uw geweten af", schreef zij hem eenigen tijd daarna, „of Uwe gesprekken met L we oude makkers van de cadettenschool niet nog voedsel hebben gegeven aan hunnen ijver, die, hoe loffelijk ook, toch misplaatst was, 0111 den volgenden morgen uit te snijden, gelijk zij ook inderdaad hebben gedaan.... Ik heb wel niet gehoord, wat gij met hen gesproken hebt; maar ik heb toch zeer goed gezien, hoe opgewonden gij waart en hoe innig gij na tafel afscheid van hen naamt. Dat heeft ook aanleiding gegeven tot allerlei praatjes, waarin men Papa betrokken heeft, omdat men dezen met U verwarde .... Ik schrijf L dit alles, daar ik meen, dat gij het toch behoort te weten, al was het enkel maar als een bewijs, hoe noodig het is, dat men zijne woorden weegt; want waarlijk, het kan toch niet in ernst Uwe bedoeling zijn geweest, die jonge lieden over te halen om eene dwaasheid te begaan, en gij hebt waarschijnlijk niet berekend, welke gevolgen Uwe vurige bewondering van den dapperen Schill zoude kunnen hebben. Als gij er nu achteraf rustig over nadenkt, zult gij moeten toegeven, naar ik vertrouw, dat, als Schill even wijs en bedachtzaam als dapper was geweest, hij dan nog groote diensten had kunnen bewijzen. Hij zoude dan niet te kwader ure eigenmachtig met zijn corps zijn uitgetrokken en misschien leefde hij dan nog; in ieder geval had hij dan niet zoo velen van zijne vrienden in het ongeluk gestort; die hem vergezelden zijn nu opgeofferd voor niets . Toen prinses Wilhelmina het bovenstaande aan haren kleinzoon schreef, had von Schill zijne loopbaan reeds geëindigd. „Die arme Schill is bij Stralsund gevallen", had de prinses op 6 Juni 1809 aan den prins van Oranje bericht. „Men zegt, dat het meerendeel zijner makkers met hem gesneuveld is en de rest gevangen genomen. Al behoorde ik niet tot hen, die zijn eigenmachtig handelen bewonderden, doet zijn dood mij toch oprecht leed; en voor Pruisen betreur ik het gemis van zoo vele dappere jonge lieden, die zich hebben laten vervoeren door eenen ondoordachten ijver en die, hoewel in beginsel te verontschuldigen, door zoo eigenmachtig te werk te gaan een uiterst gevaarlijk voorbeeld gaven". Maar al was ook de onderneming van von Schill, zoo goed I als die van majoor Dorberg en van den prins van Brunswijk mislukt, hun moedig optreden had toch nieuw voedsel gegeven aan den opgewekten nationalen zin, die zich begon te uiten in een ontluiken van den volkszang, in vurige strijdliederen. Hun pogen, gepaard aan den worstelstrijd in Spanje, aan den opstand van Andreas Hofer in 1 yrol, waren zoo vele voorteekenen, dat de tijd aanstaande was, waarin Napoleons macht, die de oude vorstenhuizen van Europa voor zich had doen bukken, zelf te gronde zoude worden gericht door den tegenstand der voor. vrijheid en onafhankelijkheid strijdende volkeren. Maar voor eene algemeene volkswapening was de tijd toen nog niet rijp. Volkeren en vorsten waren nog niet voldoende door lijden gelouterd. Nog moest de macht van den overwinnaar stijgen. „Het is ongelooflijk zoo veel valsche berichten als er in omloop worden gebracht", schreef prinses Wilhelmina om dezen tijd aan haren zoon ; ,,maar wat niet onder de valsche tijdingen behoort, dat is de tijding van inlijving der Staten van den paus bij de groote Natie en de afschaffing van het pauselijk wereldlijk gezag. De proclamatie, waarbij dit alles wordt verkondigd, is werkelijk verbijsterend. Maar kan iets in deze dagen nog verbazing wekken van de zijde van den man, die schijnt te meenen, dat hij tot alles gerechtigd is ? \\ at mij veel meer verwondert, dat is, dat hij nog altijd vrienden en dienaren vindt, of beter gezegd, slaven, die het goede oogenblik om hunne boeien te verbreken niet weten aan te grijpen". Tegelijkertijd ongeveer, zonder eene oorlogsverklaring van Oostenrijk te hebben afgewacht, trok Napoleon den aartshertog Karei in ZuidDuitschland tegemoet en dwong dezen, na hem bij Eckmühl te hebben verslagen, om langs de Donau naar Bohemen te wijken. Met zijn zegepralend leger trok hij op Weenen aan en rukte dat binnen, terwijl keizer Frans I nog juist den tijd had om met zijn hof naar Hongarije te vluchten. Wel behaalde aartshertog Karei bij Esslingen nog eene schitterende overwinning; maar daarop volgde voor de Oostenrijkers weder de verpletterende nederlaag bij Wagram op 5 en 6 Juli. De prins van Oranje, wien door den keizer van Oostenrijk den rang van luitenant-generaal was verleend, was met zijn vriend Robert Fagel het hoofdkwartier van aartshertog Karei gevolgd: in den slag bij Wagram werden twee paarden onder hem gedood en hij zelf werd licht gewond. In spanning zagen zijne moeder en echtgenoote te Berlijn uit naar bericht. „Er zijn verontrustende berichten in omloop; zij komen van den kant van Glatz," schreef prinses Wilhelmina aan haren zoon, „en zij dragen ongelukk.gerwijze maar al te zeer den stempel der waarheid .... Zij gewagen enkel van kleden verliezen en van den terugtocht van den aartshertog maar van U vernemen wij niets en gij kunt U indenken, wat wij lijden bij die verschrikkelijke onzekerheid. God zij ons genadig en doe ons goede tijding van U ontvangen .... Gisteren vernamen wij de goede tijdi g, dat de Engelschen in Zeeland zijn geland Als men te Koningsbergen nu eindelijk eens zich wilde opheffen uit zijn lijdelijk toezien. Al moge de uitslag van het treffen daar ginds bij L ook al onguns ig zijn geweest, dan zoude dat, nu de Engelschen geland zijn, slechts eene reden te meer moeten wezen om eene afleiding te maken die Oostenrijk ondersteunt en de zaken weder terecht brengt. Maar het ,s nauwelijks te verwachten, dat men daar ginds de zaken zoo zal inzien toch, als men lijdelijk blijft, gaat men onfeilbaar zijnen ondergang tegemoet . Als gij slechts ongedeerd blijft, zal ik alles kunnen verdragen vooral als gij maar niet weder krijgsgevangen wordt gemaakt, want dat zoude nog erger wezen dan dat gij gewond waart.... Op verzoek van keizer Frans I bewilligde Napoleon thans >n den wapenstilstand bij Znaym, wel wetende, dat bij den aanval der Engelschen in zijnen rug en bij den geringen ijver van Rusland om hem te : oni steunen eene algemeene Duitsche volkswapening even noodlottige ,evolgen voor hem kon hebben als de voortdurende nederlagen zijner troepen in Spanje. Toen prinses Wilhelmina de tijding van het stand komen van dit verdrag ontving, schreef zij aan haren zoon „he bericht van het bestand heeft ons verslagen doen staan, want als het gewone gevolg heeft, namelijk eenen vernederenden vrede dan is dat de genadeslag voor Oostenrijk en daarmede voor vrij wel gehee Europa! Is dat nu het slot na die mooie proclamaties, die alle harten, waar nog iets in gloeide van liefde voor vorst, voor vaderland en voor recht, in vuur en vlam hebben gezet? Al die offers, die stroomen bloeds zijn die nu vergeefsch geweest? Al die ongelukkige volken, die naar hunne bevrijding uitzagen als de Joden naar den Messias, zijn die nu voor goed in hunne slavernij gekluisterd? Zal Bonaparte thans wede zegepralen, nadat hij misschien zijnen val nog nooit zoo nabij is geweest Fn hij zoude ook gevallen zijn, als men maar te goeder trouw den strijd op leven en dood had willen doorzetten, zooals men vooraf „ezegd had te zullen doen...." Wat baatte het nu nog, dat de 1-ransche troepen in Spanje telkens en telkens op nieuw de nederlaag leden, dat de Engelschen Walcheren, Zuid-Beveland, Schouwen bezetten en de Fransche en Hollandsche schepen noodzaakten de Schelde op te varen tot voor Antwerpen? „Onder de dwaze dingen, die nu ook verteld worden," schreef prinses Wilhelmina met eenen weemoedigen glimlach aan haren zoon, „behoort, dat men beweert, dat Willem op de Engelsche vloot zoude zijn en dat men zoude handelen in zijnen naam. Na den vrede volgde een tijd van betrekkelijke rust voor Pruisen, dat begon te herleven onder de krachtige, reformatorische leiding van de ministers Hardenberg, von Stein en Scharnhorst. Door dezen werden met erkenning van wat in de Fransche revolutie de groote zedelijke kracht was geweest, waardoor de natie zich had kunnen ontworstelen aan het juk der bevoorrechte standen, de lijfeigenschap en de erfdienstbaarheid afgeschaft als uitgangspunt voor alle verdere hervormingen van den Pruisischen Staat. Terwijl von Stein en von Hardenberg gelijke rechten en gelijke plichten bedongen voor alle staatsburgers, wijdde von Scharnhorst als minister van oorlog al zijne krachten aan de weerbaar making der geheele bevolking. Ook prinses Wilhelmina leefde in verwachtingen voor de toekomst, maar die golden thans nog enkel maar hare kleinkinderen, al lag ook voor hen de mogelijkheid van eenen terugkeer naar Holland buiten alle berekening, naar zij meende. Naar aanleiding van geruchten, die omtrent eenen algemeenen vrede in omloop kwamen, schreef zij aan den griffier Pagel, die in Engeland was blijven vertoeven: „het uiterste wat wij daarbij met Engelsche hulp zullen kunnen verkrijgen zal zijn Nassau of 1-ulda terug of \oor het laatste een aequivalent. Van Holland spreek ik maar niet eens; op dat punt is alles gezegd; en als er nog ooit van eenen terugkeer sprake zoude zijn, dan zouden wij ons herstel toch nooit te danken hebben aan vredesonderhandelingen." ') Het Pruisische hof was in het jaar 1809 eindelijk in zijne hoofdstad weder gekeerd en prins Frederik ontving thans even als vroeger zijne opleiding in eng verkeer met de jonge koninklijke prinsen, zijne volle neven. Van dien tijd dagteekent ook de innige vriendschap van den prins met den lateren Duitschen keizer Willem I; prinses Louise van Pruisen werd later zijne gemalin. Hare geboorte in Februari 1808 was hem gemeld ') Dr. H. F. Colenbrander. Het archief Fagel. Je Maintiendrai. II. - door een eigenhandig briefje van koningin Louise, waarin deze hem dank zegde voor een haarnetje, dat hij zelf voor haar had geknoopt, ) een feit, dat niet zonder beteekenis is, nu in onze dagen in onderwijskringen de overtuiging van de wenschelijkheid van handwerkonderwijs aan "jongens zich baan breekt. - Prins Willem verwierf ondertusschen in Engeland den doctorstitel en reeds rezen overleggingen aangaande een huwelijk tusschen hem en prinses Charlotte, de erfgename van den Britschen troon. De prins-regent was dit vooruitzicht voor zijne dochter niet ongezind; maar eerst moest prins Willem zijne sporen verdienen op het oorlogsveld; met den rang van luitenant-kolonel werd hij ingedeeld bij het leger, dat onder den hertog van Wellington in Spanje tegen Frankrijk streed en eerlang onderscheidde hij zich op schitterende wijze in den slag bij Salamanca. De leegte, die het vertrek van prins Willem in het gezin zijner ouders had gelaten, was den 9 Mei 1810 aangevuld door de geboorte eener dochter, van prinses Mananne, het troetelkind harer grootmoeder, die haar zoo gaarne om en bij zich had. De dood van koningin Louise van Pruisen een jaar na haren terugkeer te Berlijn, gebroken door haar lijden om haar volk, dat zij met inspanning van alle krachten had willen redden, en ter wille waarvan zij bij haren gemaal, den koning, de hervormingsplannen van het edel driemanschap, von Hardenberg, von Stein en von Schamhorst steeds zoo standvastig had bepleit, was ook voor de Oranje's een zware slag. „De koninklijke kinderen", zooals prinses Wilhelmina ze gewoonlijk 111 hare brieven noemt, en waarvan het jongste, prins Albert, toen nog een bakerkindje, later de echtgenoot werd van prinses Marianne, vonden bij de prinses-douairière van Oranje bijna een tweede tehuis, vooral op het fraaie landgoed Schönhausen, dat deze van den koning in huur had overgenomen en waar zij sinds 1809 den zomer placht door te brengen. „Mijn buitenverblijf bevalt mij met den dag meer", schreef zij vandaar aan haren zoon, „en ik gevoel er mij zoo gelukkig, als men in den tegenwoordigen tijd maar wezen kan. Verleden Zondagavond heb ik een bal gegeven aan de landlieden, die mij bij mijne aankomst met muziek en een mooie eerepoort hebben ingehaald. Fritz heeft het bal geopend . Haar oude zin voor het buitenleven, voor bouwen en planten en voor groote wandelingen had zich nog altijd niet verloochend. In hare brieven ï) F. de Bas. Prins Frederik en zijn Tijd. II. pag. 501 aan haren kleinzoon sprak zij met groote ingenomenheid over fonteinen en waterwerken, die zij op Schönhausen liet aanleggen en in een schrijven aan haren zoon op 9 Augustus 1812 heette het: „gisteren hadden wij hier, wat de Hollanders noemen een vrolijken dag, bij gelegenheid van de Erntekranz, onze oogst is goed en het hooi prachtig. — Nog nooit is er op Schönhausen zoo schitterend feest gevierd. Wij hebben de landlieden laten dansen op het weiland bij de groote kastanjeboomen, enkel maar met een koord gescheiden van de toeschouwers. De koninklijke kinderen waren er en de hertogin van Hessen met de haren en Uw tweetal; het ging er dus zeer vroolijk toe. De landlieden gaven het voorbeeld en alles is in de beste orde afgeloopen. Alleen op het oogenblik, dat de boerinnetjes de jonge prinsen ten dans kwamen nooden, drong het volk zoo op om toch goed te zien, dat onze zwakke afsluiting onder den voet geloopen werd. Later in den avond is al die jeugd, met Mimi en Loulou voorop, nog naar het dorp geweest en daar zagen zij het feest met dansen onder het groen voortzetten Uwe Marianne had er veel weet van, dat gij den Erntekranz niet zaagt en zong maar al voor zich heen: O arme, arme Papa!" Dat was geweest in dien ongekend fraaien zomer met zijnen overvloedigen oogst, die aan de verschrikkingen van den winter van 1812, Prinses Marianne. Prent van W. van Senus. op 1813 is voorafgegaan. Met het oog op de toenemende spanning tusschen Rusland en Frankrijk, die eene hernieuwde uitbarsting der vijandelijkheden onvermijdelijk ging maken, had Napoleon reeds in het voorjaar 1812 den keizer van Oostenrijk en den koning van Pruisen gedwongen tot een of- en defensief verbond met Frankrijk. Onwillig en .1 schoorvoetend had de koning van Pruisen er zich toe geleend; want zijn geloof aan Napoleon's onverwinlijkheid was toch sterker gebleken dan zijn afkeer van een verbond met den overweldiger. Den 4dul Maart 1812 stelde hij zijn grondgebied en de voornaamste vestingen, benevens een hulpleger van 20.000 man ter beschikking van den keizer. \ 011 Stein, Hardenberg en Scharnhorst zagen hierdoor al hun streven met één pennestreek schijnbaar voor goed te niet doen. Diep teleurgesteld legde von Scharnhorst zijne portefeuille als minister van oorlog neder en vertrok naar Breslau om zich daar te wijden aan letterkundigen arbeid, en er geen getuige van te zijn, hoe ten gevolge der jongste met I Frankrijk gesloten tractaten de Fransche troepen, terwijl de diplomatieke onderhandelingen met Rusland nog hangende waren, recht o\et Berlijn op de Xiemen en den Weichsel aftrokken. Reeds in het einde van Maart 1812 rukte de maarschalk Oudinot aan het hoofd der vooihoede van het groote leger de Pruisische hoofdstad binnen. „De intocht der troepen," berichtte prinses Wilhelmina op 29 Maart 1812 aan haren zoon. die toen op zijne goederen in Polen vertoefde, „heeft gisteren den geheelen dag geduurd tot laat in den avond; voor zoo ver ik weet, is alles in de beste orde afgeloopen en alles in de straten ziet er zoo rustig uit, dat men er weinig aan wordt herinnerd, dat wij zulk een sterk garnizoen hebben". Een dag of tien later liet zij er op volgen : „Een deel van het korps van den maarschalk Oudinot heeft ons al weder verlaten; maar een ander deel van hetzelfde korps is binnen getrokken met een deel van den staf van het leger, wat artillerie en tal van beambten en personen, die met het leger in betrekking staan. Hoeveel dat alles te zamen wel is, weet ik niet; maar den ganschen dag hoort men de trom roeren en zijn er troepen, die uitrukken of binnen komen ; het is een onophoudelijk gaan en komen; maar wat daarbij volstrekt bewonderenswaardig is, dat is de groote, ongestoorde rust binnen de stad Waar men zich wendt of keert, ziet men militairen; maar nooit de geringste wanorde en behalve het geraas, dat van iedere troepenbeweging 1111 eenmaal onafscheidelijk is, bemerkt men van deze allen niet meer dan van het gewone garnisoen van Berlijn Wij hadden de laatste dagen als eenen kleinen nawinter; maar ik heb toch mijne ochtendwandelingen weder hervat, want 's morgens als de zon zoo helder schijnt, is het heerlijk weder om te loopen. De laatste maal. dat ik uit het park thuis kwam, was ik zeer verbaasd eene Fransche schildwacht voor mijne deur geposteerd te vinden; maar ik vernam, dat maarschalk Oudinot zoo beleefd was geweest aan generaal Tauenzien te schrijven, dat hij met zooveel leedwezen burgers, die beter te doen hadden, de wacht zag betrekken, terwijl hij hier onder zijne bevelen had 11.000 man, die niets te doen hadden en die hij dus aanbood om den dienst van de burgers en van het weinigje troepen, dat ons nog rest, te verlichten. De koning heeft generaal Tauenzien gemachtigd om dat aanbod aan te nemen en binnen enkele minuten was alles geregeld. Behalve voor het koninklijk paleis staan nu overal Fransche schildwachten. Kr waren van alle natiën onder, verhaalde zij verder, „zelfs Illyners, die geene enkele taal behalve hunne eigene kennen, die niet weten, waarheen zij geleid worden en zich verbeelden, dat het tegen de Turken gaat. Er zijn ook veel Hollanders bij; hun uniform is donker blauw en hunne officieren zijn Franschen. Sedert een dag of drie staan er Hollanders op wacht voor mijne deur en voor die van Mimi. ><~ feesten, die door de hofdignitarissen den maarschalk Oudinot en den maarschalk Nev werden aangeboden, wilde prinses Wilhelmina niet bijwonen, en zij verheugde er zich in. dat het hofceremonieel haar met in de verplichting bracht hunne bezoeken af te wachten. Maar met gespannen aandacht volgde zij, wat er verluidde van de samenkomst van Napoleon met den keizer van Oostenrijk, thans zijnen schoonvader, en met den koning van Pruisen te Dresden. Even trouw als vroeger bleef zij haren zoon op het afgelegen Ragothen op de hoogte houden van wat er te harer kennis kwam. „Men hoort hier iederen dag op nieuw van weinig anders spreken dan van Dresden en van de illustre personages, die er samen zijn", berichtte zij in het eind van Juni 1812. „Er is maar één roep over de goede ontvangst, die den koning van de zijde der beide keizers is ten deel gevallen; men beweert zelfs, dat de Fransche keizer eerst een effen gelaat heeft getoond sedert 's konings aankomst.... Ik meen uit dit alles te moeten afleiden, dat er groote gebeurtenissen aanstaande zijn; de oorlog schijnt nu zeker, al is het dan nog maar een vermoeden; er wordt gezegd, dat er op den io*« en den li*»" al slagen gevallen zijn; maar dat schijnt mij onwaarschijnlijk, daar het in de landen, waar men door moet trekken, moeilijk is een plek te vinden, waar nog slagen vallen kunnen." „De berichten uit het leger blijven vaag," schreef de prinses in het begin van Augustus aan haren zoon. „Wat men verhaalt van Russische korpsen, die van het hoofdleger zouden zijn afgesneden, en nu spoedig ten onder zullen worden gebracht, is alles enkel grootspraak. De waarheid is. dat de lichte troepen de Franschen geweldig afmatten en geen oogenblik rust laten; dat geeft aanleiding tot die verhalen van afgesneden benden, want nu ziet men ze hier dan weder daar. Bevoegde zaakkundigen zeggen, dat de Franschen gebrek hebben aan bereden troepen en dat de paarden sterven als muizen. Eigenlijk is de Pruisische ruiterij alleen in goeden staat; de keizer overlaadt die dan ook met vleiende woorden " Maar in het begin van September kwam toch nog de tijding, dat Napoleon Moscou was binnen gerukt. „De maarschalk Augereau," (toen bevelhebber der te Berlijn achtergebleven troepen,) „heeft dit feit na afloop der voorstelling in het theater doen bekend maken," berichtte prinses Wilhelmina aan haren zoon. „Heden morgen om zes ure werd het ons door kanon-salvo's bevestigd. Uit die gebeurtenis blijkt alweder, hoeveel volharding vermag, als die gepaard gaat met stoutmoedigheid en als men niet behept is met de vrees om het menschenbloed bij stroomen te doen vloeien. Want zonder twijfel hebben de moorddadige veldslagen, die voorafgegaan zijn, er ook het hunne I toe bij gedragen." Maar de intocht binnen Moscou was ook de laatste stap voorwaarts van het Fransche leger. De heldenmoed, waarmede het Russische volk zijne heilige stad, toen deze den overweldiger in handen was gevallen, aan de vlammen prijs gaf: de algemeene volkswapening: de nadering van het barre jaargetijde, noodzaakten Napoleon tot dien vreeselijken terugtocht, die zijn leger maar al te noodlottig is geworden door de aanhoudende folteringen van ijzige koude, nijpenden honger, vlijmend gebrek, nog verergerd door nimmer ophoudende, afmattende aanvallen der Russen op de wijkende legers. Nog voor het einde van het jaar 1812 was de Russsische grond van vijanden bevrijd. De aftocht der onverwinlijk geachte troepen gaf overal op hunnen weg het sein tot den afval van bondgenooten, tot den opstand van vasalstaten, waartoe thans ook Pruisen moest worden gerekend, zooals het door Scharnhorst reeds goeddeels gereorganiseerde leger zich maar al te pijnlijk bewust was. Reeds had generaal Vork, opperbevelhebber der Pruisische troepen, \ toegegeven aan de herhaalde aanzoeken van czar Alexander om in het belang der verlossing van zijn vaderland zijne troepen te sparen en ze zoo min mogelijk te doen deelen in den strijd. Thans verbrak hij op eigen hand het verbond van Pruisen met I 1 K "KC ' N.(ZN .(>. Li I K K ( (O O (- (' !'■ ( ' L ,.. rSBXISIK VORST T'KB VEftEENXCDI MirattAllMW 'F 4T1IKVKNISÜRV (;P PEV rx^ M f)"V F.MHÜH MOV Prent van R. Vinkeles naar een^teekening van J. W. Pieneman. prins op een Engelsch fregat scheep naar Holland. Voor zijne afreis schreef hij nog aan zijne moeder: „de volgende maal hoop ik U uit den Haag te schrijven. Binnen enkele dagen hoop ik er aan te komen. Ik haast mij. lieve moeder, U te betuigen, hoe gelukkig ik ben en dat ik ook U geluk wensch met den blijden keer, dien de dingen bij ons hebben genomen .... Willem is reeds terug geroepen en binnen kort hoop ik nu mijne beide zonen in Holland bij mij te hebben. Ik zal mij gelukkig rekenen, als de omstandigheden veroorloven, dat ik nu spoedig ook de vrouwelijke leden der familie daarheen kan noodigen.... VEERTIENDE HOOFDSTUK IN NEDERLAND TERUG. Door tegenwind opgehouden, zette de prins eerst den 30sten November 1813 te Scheveningen voet aan wal, met angstige spanning verwacht, met uitgelaten vreugde ingehaald en op den 2den December te Amsterdam door het juichende volk begroet als Souverein Vorst van Nederland. Liefst ware de prins erfstadhouder geweest in eene Republiek met eene staatsregeling gegrond op eene naar den eisch der veranderde tijdsomstandigheden gewijzigde Unie van L trecht en met een krachtig, centraal bestuur, zooals Willem I en prins Maurits dat hadden gewild.l) Daags na den dag, waarop hij te Amsterdam was ingehaald, schreel hij aan zijne moeder: „Gij hebt geen denkbeeld, lieve moeder, van de ontvangst, die mij hier ten deel valt en van de blijdschap, die de natie aan den dag legt over hare bevrijding en over mijnen terugkeer. De algemeene wensch is, dat ik met de Souvereiniteit zal worden bekleed. Gisteren heeft Amsterdam het voorbeeld gegeven en mij als Souverein begroet. Iedereen beschouwt dat als nuttig en noodig. Ik heb daarom gehoor gegeven aan den algemeenen wensch, maar zonder den titel van koning te willen aanvaarden, daar ik geloof, dat het beter is voorloopig den naam van Oranje te behouden en mij enkel te noemen Souvereinen Vorst der Nederlanden. Onder dien titel heb ik nu de Souvereiniteit aanvaard en met den goddelijken bijstand zal ik trachten de taak te vervullen, die de liefde en het vertrouwen der natie mij opleggen. Ik verheel mij zeiven noch de teleurstellingen, noch de 1) Prof. P. J. Blok. Gesch. v. h. Ned. Volk. VIII. pag." 282. moeilijkheden, die mij wachten; maar ik meen uit plichtsgevoel aldus te handelen en met Gods hulp zal mijn eenig doel daarop zijn gericht de plaats, waarop de volkswensch mij geroepen heeft, zoo goed mogelijk te bekleeden. Bid gij ook voor mij, want zelf kan ik God niet genoeg smeeken, mij niet te verlaten op het doornig pad, waarop Zijne wegen mij hebben geleid—" Van Hogendorp had zich gehaast der prinses te schrijven. „Mevrouw, ik sta in de bres en met Gods hulp hoop ik het te houden tot Monseigneur de prins, Uw zoon, ons komt bijstaan, tiet vaderland bestaat en het Huis van Oranje kan zoo groot worden als ooit te voren. In afwachting werk ik dag en nacht en ik moet mij zelfs het genoegen ontzeggen om Uwe Koninklijke Hoogheid uitvoeriger te schrij\en. I)e prinses antwoordde hem den ~iea December 1813 uit Berlijn: „Uw schrijven heeft mij heden morgen bereikt, bijna tegelijkertijd met een schrijven van mijnen zoon, gedag teekend uit den Haag. Oordeel nu zelf over de mate mijner vreugde en over mijne diepe dankbaarheid jegens de Voorzienigheid, die het edel pogen der ware patriotten heeft gezegend. Op het oogenblik is het. of allen in het vaderland dien schoonen naam verdienen, nu de natie in haar geheel is opgestaan om een vernederend juk af te werpen en zich te vereenigen om den afstammeling der grondleggers van haren ouden bloei. Het onbeperkt vertrouwen, dat ik stel in Uwe gevoelens, in Uwe stelregels en in de kracht, welke gij in beslissende oogenblikken weet aan den dag te leggen, lieten bij mij geenen twijfel, dat gij ook niet ditmaal in de bres zoudt springen; wij waren het ééns ook zonder dat wij samen konden overleggen en de goede God, die sedert een jaar de goede zaak zoo zichtbaar heeft gezegend, zal ook Uw moedig bestaan met eenen goeden uitslag bekroonen. Alles wijst daarop, alles doet daarop hopen; maar mijne pen is te zwak om mijne dankbaarheid te uiten zoo als ik dat zoude willen " Aan den geheimraad Chelius te Dietz, die in de verloopen jaren de belangen der Oranje's in het Nassausche met groote trouw had behartigd, schreef de prinses: ..het is thans een heerlijk oogenblik voor ons en wij kunnen den goeden God niet genoeg danken, dat 1 lij ons zoo rijkelijk schadeloos stelt voor al het geleden leed. Moge Hij voortgaan zijne zegeningen uit te storten over den nieuwen Willem I! Dat deze lange, lange jaren over Holland regeerende, ook regeeren moge in de harten der inwoners, zooals hij dit op het oogenblik voorzeker doet. „Alles gaat met den dag vooruit," schreef van Hogendorp op 29 November 1813 nog nader aan de prinses. „De vijand heeft achtereenvolgens Woerden, Nieuwersluis en Utrecht ontruimd. Hij vlucht minder tiog voor de gewapende macht, die in aantocht is, dan voor die, waarover wij zeiven beschikken. Een geheel volk, dat opstaat, boezemt hem ontzag in. Het is nu echter een punt van groot belang voor ons om te trachten onze eigene macht door in den krijg geharde burgers te versterken. Kr zijn er velen, die als gevangenen wegkwijnen in alle landen van Europa, in het Noorden vooral. Wij smeeken Uwe Koninklijke Hoogheid daarom dezen allen hunne invrijheidsstelling te verschaffen en hen te doen afzenden naar Holland. Zij heeft zoo vele hulpmiddelen te harer beschikking en wij kennen haar hart." ') Ook de prins schreef onmiddellijk na zijne aankomst aan zijne moeder: „als er nog Hollandsche krijgsgevangenen zijn te Berlijn en dieper het land in, zoude ik die gaarne hier hebben. Ik zoude willen weten, hoe groot hun aantal is en zoude wenschen, dat zij werden gevormd tot bataljons onder voorloopig bevel van wat er aan officieren beschikbaar is. Daar ik niet weet, wien ik op dit oogenblik te Berlijn daarmede kan belasten, verzoek ik U, daartoe opdracht te geven aan iemand, die er naar Uwe meening toe geschikt is." Die zaak was echter reeds veel verder gevorderd dan de prins van Oranje, thans de Souvereine Vorst der Nederlanden, en van Hogendorp konden vermoeden. Reeds in de eerste dagen van December, nog voor het schrijven van haren zoon de prinses bereikte, was een eerste bataljon gevormd en door hare zorgen voldoende uitgerust. \\ ant naarmate de bevelhebbers der Fransche bezettingen in de verschillende Duitsche vestingen capituleerden, stelde thans het Pruisische legerbestuur tusschen Klbe en Oder geregeld de gevangen Hollanders ter beschikking van de prinses-douairière van Oranje. Met groote omzichtigheid ging deze echter te werk bij de samenstelling van haar legioen. Zelve onderzocht zij de papieren van hen, die zich aanmeldden, niet alleen; maar zij vroeg ook inlichtingen over hen aan de betrokken bevelhebbers. De blijkbaar welgezinden werden zonder bezwaar door haar bij het legioen ingedeeld; hen, die minder haar vertrouwen konden verwerven, verwees G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. IV. pag. 374. van linie. Later volgden nog een tweede en een derde bataljon; maar de prinses-douairière zelve had Berlijn toen reeds verlaten. ..Alles is hier nu zeker genoeg, dat wij de dames kunnen uitnoodigen tot'ons te komen", had de Souvereine Vorst op 8 December aan zijne moeder geschreven. „Wij verkeeren hier in eenen wervelwind van vreugde ', schreef de prinses na ontvangst van dezen brief aan den geheimraad Chelius te Dietz. Gisteren kwam er weder een koerier van mijnen zoon ; 1111 met de uitnoodiging voor de geheele familie, daar alles nu zoo wel bevestigd is, dat wij zonder gevaar gevolg kunnen geven aan die welkome uitnoodiging. Wij' gaan echter slechts met klein gevolg en laten onze voornaamste kostbaarheden nog hier. Ik laat mijn huis ook voorloopig geheel op den ouden voet blijven, juist zoo als het is; want in de tegenwoordige tijden, hoe gunstig die ook schijnen mogen, kan niemand (tenminste ik kan het niet) een bepaald besluit nemen, zoolang er geen hechte vrede is gesloten en de troon van hrankrijk nog door den o\eiweldiger is bezet De prinses van Oranje vertrekt de volgende week reeds, daar zij om haar dochtertje langzaam moet reizen. Ik reis eerst na Kerstmis af '. Op verlangen van haren zoon regelde de prinses-douairière hare afreis zoo, dat zij tijdig zoude kunnen aankomen om deel te nemen aan den grooten dank- en bededag, dien de Souvereine Vorst voor den I4d(-'n Januari 1814 had uitgeschreven. Den iodetl Januari bereikte zij met prinses Louise van Oranje, de hertogin-weduwe van Brunswijk, na eene 19-jarige ballingschap den Haag en nam er haren intrek op het 1 lein, in het voormalig hotel der stad Amsterdam dat haar zoon voor haai in gereedheid had laten brengen. Ook zij werd evenals hare schoondochter, de prinses van Oranje, die eenige dagen vroeger was aangekomen, door het saamgestroomde volk luide toegejuicht. W ie er nog leefden van hare oude dames, haastten zich den dienst bij haar te hervatten. Algemeen vond men de vorstin wel wat verouderd; maar toch eigenlijk weinig veranderd. Mevrouw van Hogendorp, die verklaarde, dat de prinses en hare dochter beiden Hollandsch spraken „alsof zij het land nooit uit waren geweest", roemde nog hare schoone houding, al was hare gestalte dan wat gebogen, en hare volmaakte wijze van eene zaal binnen te treden; 1) juist wat graaf von Lehndorff, de kamerheer van koning Frederik den Groote, reeds in haar bewonderde, toen zij als jong meisje aan het hof van haren oom verscheen. Dadelijk 11a hare aankomst haastte de prinses zich om van Hogendorp, die door ongesteldheid verhinderd was haar in persoon te komen begroeten, maar niet had verzuimd haar onmiddellijk schriftelijk welkom te heeten, nog eens met warme bewoordingen hare erkentelijkheid voor zijn aandeel in de jongste gebeurtenissen uit te spreken. 2) Met groote belangstelling volgde prinses Wilhelmina 1111 al wat er verder voorviel en de verschillende plechtigheden, waarmede de nieuwe regeering werd ingewijd, met name de beëediging van de nieuwe Grondwet en de daarop gevolgde huldiging van den Souvereinen Vorst op 30 Maart 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, woonde zij alle bij. De leus van verzoening en vergevensgezindheid, waaronder haar zoon het bewind aanvaardde, was ook zij van harte toegedaan. Als zij opWelgelegen, het zoogenaamde Paviljoen te Haarlem, waar zij van nu 1) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. V. pag. 186. !) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. V. pag. 188. aan met hare dochter des zomers verblijf hield, naar haren gast\rijen, opgewekten aard tal van gasten om zich verzamelde: hare kleinzonen, den Russischen czar op diens doorreis naar Engeland, generaals in buitenlandschen dienst, hooge ambtenaren bij het ci\iel bestuur en bij de Het Paviljoen te Haarlem. Prent van Chr. Haldenwang naar een teekening van H. P. Schouten. rechterlijke macht, die, al dienden zij thans haren zoon, in de \roegere woelingen der patriotten eene rol hadden gespeeld, wist zij zich meesterlijk voor te doen, alsof zij dat alles volkomen had vergeten, hoogstens de herinnering daaraan bedekkend onder een onschuldige scherts. Eens toen zij den Heer Camerlingh, een der gedeputeerden, die haar in 1787 op haren gedenkwaardigen tocht naar 's Gravenhage bij Schoonhoven hadden aangehouden, in audientie ontving, voegde zij dezen bij, het afscheid schertsend toe: „heden is Mijnheer mijn gevangene. Ik wacht U aan mijne tafel." v) Standvastig echter weigerde zij in gezelschap ook maar het woord te richten tot Johan Valckenaer, die in 1 1795 den prins erfstadhouder van hoogverraad had beticht en dezen daarvoor des doods schuldig had willen doen verklaren. -) De herinnering aan haren in ballingschap overleden echtgenoot was in deze dagen zeer levendig bij de vorstin en innig verheugde het haar, dat de openbare meening prins Willem V beter recht begon te doen wedervaren. Naar aanleiding van de nieuw uitgekomen werken van Lacretelle, van Flassan, 1) Uit de Gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte, pag. 273. 2) Maurits van Hall. Herinneringen, pag. 112. 1 I van de Staatkundige Geschriften van Tollius en andere meer, schreef zij in Mei 1815 aan van Hogendorp, met wien zij dadelijk na haren terugkeer in druk en geregeld verkeer was getreden, „men kan . nu vrij uit schrijven en zich onomwonden uitspreken over de gebreken der oude staatsregeling nu die heeft opgehouden te bestaan en dus doen uitkomen, dat het meeste van wat men wijlen den prins ten laste legde, daaruit voortkwam. Op die wijze geloof ik, dat het thans mogelijk is geworden die hatelijke beschuldigingen, welke men tegen hem heeft ingebracht, glansrijk te wederleggen. Ik zoude te meer wenschen, dat dit geschiedde, omdat de valsche voorstellingen aangaande het bestuur van den prins en aangaande de drijfveeren, die hem deden handelen, ook in den vreemde vroeger maar al te veel geloof hebben gevonden. ') Groote verontwaardiging echter wekte bij haar de eigendunkelijke wijze, waarop de Verbonden Mogendheden op het Congres te Weenen thans de grenzen der volken vaststelden, heterogene deelen bijeen voegden en hetgeen innig verbonden was geweest van een scheurden. Veel meer dan'de vereeniging van België met de Noordelijke Nederlanden trof haar het verlies van Nassau, waarvoor het groothertogdom Luxemburg in ruil werd gegeven. „Ach. er zijn geene rozen zonder doornen, dat ondervind ik ook nu weder," schreef de prinses aan van Hogendorp. „Toen ik tegelijkertijd met het bericht, dat de Verbonden Mogendheden mijnen zoon de gesamenlijke Nederlanden toewijzen met den titel van Koning, vernam, dat zij den koning van Pruisen vergunnen om te beschikken over onze trouwe Nassauers, die zoo gehecht zijn aan hun oude vorstenhuis, en over dat kleine landje, dat voor Pruisen als niets is en voor ons zoo veel, omdat het ons oudste patrimonium is, de bakermat van ons geslacht: toen ik dat vernam, ben ik zoo ter neder geslagen geweest, dat ik al die tegenwoordige grootheid vergat. Maar sterker nog haast dan mijn verdriet is de verontwaardiging, die zich van mij heeft meester gemaakt tegenover de ministers, die mijnen neef, den koning, zulk eenen raad durfden geven. Men wijst mij er op, dat Nassau den koning is aangeboden; maar niemand dwong hem om het aanbod te aanvaarden en men zoude hem dat aanbod ook niet hebben gedaan, als hij gematigder was geweest in zijne eischen. Hij wist immers, hoe mijn zoon aan die landen is gehecht en hoe grooten af- 1) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. II. pag. 43. I keer hij gevoelt van het nu eenmaal gangbare systeem om de volken te behandelen als kudden schapen. Dat Pruisen die nieuwe onderdanen nu ten minste goed behandele! Dat alleen zal mij kunnen troosten, i over het verlies van wat die Mogendheid aan mijnen zoon ontrooft. ) De vereeniging der Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, \an den ^ beginne de groote wensch van den Souvereinen Vorst, thans Koning Willem I, die als zoodanig op 14 Maart 1815 de regeering aanvaardde, was verhaast door de tijding van Napoleons terugkeer van het eiland Elba en van de vlucht der Bourbons uit Parijs. Het gold thans het nieuw gestichte koninkrijk te verdedigen met alle kracht en te strijden voor zijn behoud. Onbedwingbaar was dan ook de ij\er, waarmede de natie te wapen vloog en goed en have offeren wilde. „Ik vlei ^ mij," schreef prinses Wilhelmina in die dagen aan van Hogendorp, „ik vlei mij met de gedachte, dat die laatste poging van Bonaparte slechts kan dienen om den troon te bevestigen, vooral als men hem nu eindelijk voor goed ten onder brengt; want zoo lang hij nog leeft zal hij kwaad brouwen, en ik kan niet nalaten te meenen, dat deze terugkeer naar Frankrijk het gevolg is van fijn gesponnen intriges, waarbij het goud niet is gespaard en waarvan de vertakkingen verder reiken dan men wel denkt. Zelfs de tegenwoordige onlusten in hn gel and bevallen mij niet. Ik herken daarin de werking van eenen infernalen geest, die het vuur aanblaast, overal waar hij ook maar een vonk vindt, waarmede een verterende gloed kan worden ontstoken. ~) Ofschoon j het zich liet aanzien, dat de vlakten van België het tooneel zouden worden van den laatsten beslissenden strijd, wilde de prinses niet afzien van een voorgenomen bezoek aan haren zoon te Brussel. „De tijdingen uit Parijs," schreef de koning haar in het begin van Mei 181 5, „schijnen er op te duiden, dat de Fransche legers naar onze grenzen optrekken en dat Bonaparte zelf ons een bezoek zal brengen. Ik vermoed dus, dat onze verbonden legers nu ook weldra zullen oprukken. In ieder geval is er een oogenblik van crisis aanstaande voor deze provinciën, voor Brussel vooral, ook al gaat alles naar wensch. Die onzekerheid van wat er gebeuren gaat en dan ook het fraaie seizoen hebben mij doen besluiten om Mimi naar Laeken te doen vertrekken. In geval van J) Archief van Hogendorp. 2) Archief van Hogendorp. ( eenig onheil is wijken over Antwerpen en Breda naar den Haag dan heel gemakkelijk en er is dus ook geen enkele reden, waarom wij ons het genoegen van Uwe overkomst zouden moeten ontzeggen." — „Mimi en Marianne," vervolgde de koning eenige dagen later, „maken er zich een waar feest van U hier op Laeken te ontvangen. De jongens liggen ' voor Braine-le-Comte en hopen zeer, dat alles nog lang genoeg rustig blijft, dat zij U hunne opwachting kunnen komen maken. Ik \oor mij zie het met bezorgdheid aan, dat de werkeloosheid zoo lang wordt gerekt tot groote schade voor de publieke zaak en vooral van dit land, dat al den last van den oorlog heeft te verduren. Ik ben ook beducht, dat Bonaparte weder maar al te veel tijd zal 'winnen, wat ik te meer betreur, omdat wij voor ons reeds sedert den eersten Mei slagvaardig en gereed 1 zijn; maar met de andere legers is het blijkbaar zoo ver nog niet. Begin Juni, toen prinses Wilhelmina al weder van Laeken naar Welgelegen was teruggekeerd, duurde de werkeloosheid der troepen nog altijd voort. Ook de koning keerde in afwachting van het verdere verloop der gebeurtenissen met zijn hof naar 's Gravenhage terug. Vandaar schreef hij aan zijne moeder in den avond van den 19*»' Juni „zooeven ontvang ik berichten uit Brussel, waarin mij wordt gemeld, dat er allermoorddadigst slag is geleverd door den hertog van Wellington. Men is met de uiterste verwoedheid slaags geweest, en ofschoon de Pruisen, op wier deelneming aan den slag men had gerekend, om acht ure 111 den avond nog niet waren verschenen, heeft de hertog zijne stellingen kunnen behouden en schijnt het zelfs, dat de Franschen aftrokken. De onzen hebben dus het veld behouden en het is zelfs waarschijnlijk, dat men heden op nieuw den strijd begonnen heeft. Zoodra het bulletin, dat in druk is, verschijnt, zal ik het U zenden. Thans moet ik mij bepalen tot de mededeeling, dat het bloedbad zoo groot is geweest, dat wij moeten vreezen voor nadere berichten aangaande al de personen, die er het leven bij hebben gelaten of verminkt zijn geworden. Onze beste Willem behoort ook tot de gekwetsten; maar, zooals gij uit bijgaand briefje van van Reede zult zien, gelukkig niet gevaarlijk. Hij heeft zijne wond opgedaan op veertig passen van de oude keizerlijke garde, die I hij aanviel aan het hoofd van een bataljon Nassauers. Van Fritz is niets zekers bekend; er bestaat te zijnen opzichte echter geen rede tot ongerustheid, daar het zelfs niet waarschijnlijk is, dat hij 111 het vuur is geweest. De Koningin zendt U vele groeten; zij heeft als eene Spar- I taansche kennis genomen van het bericht, dat haar toch zoo diep moest ter harte gaan.... Wij mogen thans goede hoop hebben, want ik acht, dat het reeds veel gewonnen is, dat de stroom is gestuit. Prinses Wilhelmina verheugde zich van ganscher harte in het roemrijk aandeel door haren kleinzoon genomen aan den strijd, waarbij de keurbende van Napoleon viel in de vlakte bij Waterloo en eene overwinning werd bevochten zoo beslissend, zoo rijk aan de heerlijkste vruchten als geene andere in de wereldgeschiedenis, gelijk van Hogendorp later verklaarde. „Gij zijt mij altijd lief geweest." schreef zij den prins, „maar nog nooit zoo dierbaar als na die groote dagen van 16 en 18 Juni." Met grootmoederlijke bezorgdheid volgde zij de genezing zijner kwetsuur, waartoe de prins zich niet de noodige rust gunde, naar zij vreesde, in smartelijk herdenken van de nooit voldoende geheelde schouderwond van wijlen prins Frederik. Met behaagde haar ongemeen, dat den prins van Oranje als nationaal geschenk het lustslot Soestdijk werd aangeboden. „Uwe landgenooten geven U hiermede een schoon bewijs van hunne erkentelijkheid," schreef zij hem. „I)e Hollander is van nature allerminst tot vleitaal geneigd; maar als hij eenmaal uitdrukking wil geven aan wat hij diep gevoelt, dan laat hij het niet bij betoogingen alleen en dat strekt der natie tot eer. Ik wensch L van harte geluk met die nieuwe bezitting, die mij vroeger zeer lief was en waar vooral Uwe moeder in hare eerste huwelijksjaren zoo gaarne vertoefde. I>e prins van Oranje trad om dezen tijd in het huwelijk met Anna Paulowna, de jongste zuster van czar Alexander I van Rusland, eene verbintenis te eervoller, omdat de czar zelf die had gezocht. x) In Februari 1817 smaakte prinses Wilhelmina het geluk zich overgrootmoeder te zien. „Mijn achterkleinzoon is zoo gezond en krachtig, dat het een genoegen is om te zien," schreef zij in Mei 1818 aan van Hogendorp. „Iedere week vind ik hem in ontwikkeling toegenomen." 2) Nog een tweeden achterkleinzoon, eenen prins Alexander, die in Augustus 1818 werd geboren, mocht zij op de knieën wiegen. Hare kleindochter konden deze beiden echter niet in hare genegenheid verdringen. Aan de ontwikkeling van prinses Marianne wijdde zij groote aandacht en als zij in den Haag vertoefde, of wel het hof naar Brussel volgde, zooals zij gaarne deed, placht zij de jonge prinses 1) Prof. P. J. Blok. Gesch. v. h. Neil. Volk. VII. pag. 337 2) Archief van Hogendorp. nog wel zelve te onderwijzen. „Marianne brengt geregeld de morgenuren bij mij door," schreef zij aan prinses Louise, toen deze haar bij hooge uitzondering in het voorjaar van 1817 voor eenige weken had verlaten om een bezoek te gaan brengen aan de oude vrienden teWeimar, te Brunswijk en te Berlijn. „Wij spreken dan Fransch samen en dat gaat al heel aardig," voegde zij er bij, terwijl zij nog voor korten tijd aan dengeheimraadChelius had geschreven : „mijne kleine Marianne geeft blijken van groote i ntelligentie; maar zij spreekt te veel talen om het een enkele goed te doen." Thans nam de prinses ook op zich, hare kleindochter in de beginselen der aardrijkskunde te onderwijzen. Het verkeer in den engen familiekring, zooals zij dat nu ongestoord kon genieten, was prinses Wilhelmina even als vroeger de liefste omgang. Op een portret, dat zij 111 1817 den koning gaf als verjaarsgeschenk, trof het dezen, dat haar gelaat zulk eene gelukkige uitdrukking had aangenomen. „Wij hebben mijnen verjaardag ditmaal geheel onder ons op het Loo gevierd," schreef de prinses in datzelfde jaar 1817 aan van Hoogendorp Zinneprent op de geboorte van den Erfprins (later koning Willem III). Gravure van J. J. Wolff naar een schilderij van J. Frangois „en een landelijk feestje heeft ons de oude tijden weder voor den geest gebracht, ofschoon de plek zelf daar overigens niet veel meer aan herinnert; ik heb soms moeite om alles te herdenken en terug te vinden. Maar ik kom er toch telkens met genoegen, want ik heb altijd veel van deze plaats gehouden." — „Ons Koninkrijk is een mooi plekje gronds," heet het in een volgend schrijven van hare hand aan van Hogendorp, „ons Koninkrijk is een mooi plekje gronds en het bevat alles wat men maar wenschen kan. Laat ons hopen, dat de natie, dat ook meer en meer zal beseffen en er partij van trekken, en dat het volk, recht doende aan de goede bedoelingen des konings, ook zal bijdragen aan al wat kan medewerken om die te steunen en het heil van het vaderland te verzekeren." J) Want allerminst was zij blind voor de kenteekenen eener reactie, die zich begon te openbaren, voor de blijken eener opkomende ontstemming tusschen vorst en volk. De door den koning zoo vurig begeerde vereeniging van alle Nederlandsche Gewesten, zag zij [in van Hogendorps Advys aan de leden van den Raad van State en van de Staten-Generaal afschilderen als „een struikelblok voor den ') Archief van Hogendorp. publieken geest. Want de Noordelijke gewesten hadden zoo lang op zich zelf gestaan en zich wel daarbij bevonden, dat het publiek niets anders begeerde en in verandering gevaar zag. De koopman vreesde de mededinging en de geopende Schelde; de godsdienstige voorzag scheuringen en de krijgskundige tilde aan een land zonder frontier. Het geschrift toonde haar ook maar al te duidelijk aan, dat de verhouding tusschen van Hogendorp zeiven en zijnen vorst voortdurend vormeiijker, zelfs wantrouwend was geworden. De prinses sprak zich over de zaken zelf nimmer uit; maar zij deed toch herhaaldelijk moeite, gelijk van Hogendorp met dankbaarheid erkende, om de verhouding tusschen hem en den koning, die eigenlijk van den beginne eene gedwongene was geweest, over en weder hartelijker en vertrouwelijker te maken. Het mocht haar echter niet gelukken. Reeds in 1816 legde van Hogendorp in de overtuiging, ,,dat de geest der Regeering overhelde van de burgerlijke vrijheid tot de alleenheersching, en dat de vrije handel stond plaats te maken voor het verbodstelsel, ) zijn mandaat beide als staats-secretaris en als vice-voorzitter van den Raad van State neder, om zich voortaan geheel te kunnen wijden aan zijne werkzaamheid als 1 iel van de Iweede Kamer der Staten-( jeneraal. Daar gaf hij vooral zijne aandacht aan het stuk van finantiën, in de studit waarvan hij doorkneed was en waarover hij zijne eigene scherp belijnde opvattingen had. Eene stelselmatige oppositie voerde hij niet; wat hij kon goed keuren, steunde hij; maar waar hij dit in s lands belang achtte, stemde hij beslist tegen de regeeringsvoorstellen. Herhaaldelijk geraakte hij daardoor in strijd met de meening des konings, die vooral in finantieele aangelegenheden een andere meening dan die van van Hogendorp was toegedaan, en die, daar hij van het koningsschap eene opvatting had, welke nog maar al te zeer verwant was aan die deivorsten uit de i8do eeuw, al moest hij dan tengevolge der veranderde tijdsomstandigheden de medewerking der Staten-Generaal dulden, ten minste alle tegenstrevende elementen daaruit wilde verwijderen. ) Op de poging van koning \\ illem I om hem uit de 1 weede Kamer te doen overgaan naar de Eerste Kamer, wier zittingen niet openbaar waren 1) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. \ I. pag. 347* '*■) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. \ I. pag. s) Prof. P. T. Blok. Gesch. van het Ned. Volk. \ II. pag. 358 en wier leden werden benoemd door den koning, als blijk van vorstelijke gunst, ging van Hogendorp niet in. Hij wenschte zich volle vrijheid van spreken voor te behouden. Ofschoon men algemeen wist, dat het 'skonings wensch was, dat van Hogendorp in 1819 niet als lid der Tweede Kamer zoude worden herkozen, werd deze het toch met groote meerderheid van stemmen. Het sterfbed van prinses Wilhelmina. Anonieme prent in het bezit van Mr. S. van Gijn te Dordrecht. Het was naar aanleiding dezer herkiezing, dat prinses Wilhelmina op 15 Juli 1819 aan van Hogendorp schreef: „Ik heb met genoegen gezien, dat gij herkozen zijt als lid der Staten-Generaal. Niet dat ik aan dien uitslag twijfelde; die sprak dunkt mij van zelf en ik verwachtte dien niet anders. Maar op dit oogenblik zoude het mij dubbel hebben gespeten, als gij niet herkozen waart, omdat ik nu goede hoop heb, dat er in de volgende zittingen voor U gelegenheid zal zijn om uit te wisschen den pijnlijken indruk, dien gij op het gemoed Uwer ware vrienden hebt gemaakt, door de wijze, waarop gij schijnt te zijn afgeweken van l we oude stelregels. Natuurlijk zult gij mij hierop antwoorden, dat gij slechts de inspraak van Uw geweten hebt gevolgd en dat gij daardoor juist hebt getoond, dat gij U in Uwe grondbeginselen niet laat verwrikken; maar, Mijnheer, al zoude ik U dat alles toegeven, dan blijft het toch altijd waar, dat de wijze, waarop gij hebt gehandeld, niet goed was en dat gij het karakter des konings hebt miskend door te meenen, dat gij op die manier bij hem Uw doel bereiken kondt. Dat heeft mij oprecht leed gedaan en het zal dit nog meer doen, als gij volhardt in een optreden, dat Uwer onwaardig is. Maar ik kan niet geloo\en, dat gij L als leidei det oppositie zoudt willen opwerpen. Gij zoudt daarjnede Uw eigen werk te gronde richten, de moeilijkheden, welke de regeering ondervindt, slechts vergrooten en de binnenlandsche verdeeldheid in de hand werken. Die rol kan immers niet worden volgehouden door een der bevrijders van het vaderland en vooral niet door hem, die mij schreef: „ik sta in de bres en zal niet wijken vóór de zaak is beslist.' Die werd beslist door de overkomst van mijn zoon, die alle gevaren als niets achtte, zoodra hij meende, dat zijne tegenwoordigheid in het vaderland vereischt was. Als hij niet was gekomen en als gij niet op hem had gewacht, dan ware alles verloren geweest! Dat zijn waarheden, die men niet mag vergeten. Maar de onbegrensde toewijding des konings en zijne reinheid van bedoelingen mogen het ook niet worden. Hij heelt geen kroon begeerd. Hij heeft die eerst aanvaard, toen gij hem overtuigdet, dat het welzijn van den Staat eischte, dat hij dat deed.... Maar ik wil daar niet op doorgaan; het zoude mij te ver voeren. Wees in ieder geval verzekerd van mijne achting en dankbaarheid, die nu sedert eene reeks van 30 jaren Uw deel zijn en die ik l hier gaarne nog eens wil betuigen." Van Hogendorp antwoordde de prinses met de hernieuwde verzekering, dat hij naar recht en geweten en ook in liet belang van het Huis van Oranje gemeend had te moeten handelen zooals hij had gedaan. De prinses schreef hem daarop nog nader: „dat ik mij tegenover U heb uitgesproken was niet enkel uit belangstelling in het algemeen welzijn en in de voldoening des konings, maar ook een gevolg van de belangstelling, die ik in U heb gesteld van dat gij nog een kind waart. Want ik kan niet zonder protest aanzien, dat gij U keert tegen de maatregelen der regeering en dwarsboomt alles wat van haar uitgaat. Daarmede schaadt gij den roem, dien gij U te ' Gedenkpenning op het overlijden van prinses Wilhelmina. kalme bespreking, dat kan hij niet toestaan, als men er hem toe «il noodzaken als het ware. Zulk eene handelwijze van de zijde van hen, die hij hoog acht, begint met hem leed te doen en eindigt met hem te verbitteren. Vergun mij bovendien de opmerking, dat er van vrije bespreking geene sprake kan zijn in de vergaderingen der Iweede Kamer, waar de zittingen immers openbaar zijn en waar men vooraf opgestelde verhandelingen voordraagt, waarop de minste leden zonder ik natuurlijk uit - zoo dadelijk kunnen ingaan Te oordeelen naar wat de leden voordragen, zoeken zij 111 hoofdzaak de toejuichingen der tribunes; zij vermeien zich in mooie phrases en laten veel kostbaren tijd verloren gaan zonder tot een besluit te komen. Ik neem gaarne aan, dat er in de sectie-vergaderingen vruchtbaarder besprekingen recht hebt verworven. Uwe vrienden bedroeven er zich over en Uwe vijanden, (wie heeft ze nietr, glimlachen er om. De demagogen, de intriganten, de twist- en verdeeldheidzaaiers, die slechts hun eigen belang zoeken, maar zonder Uwe zuiverheid van bedoelingen te bezitten, noch Uwe talenten, beroepen zich op uw voorbeeld. Hadt gij meer matiging geoefend gij zoudt meer hebben bereikt. Ik matig mij geen oordeel aan over de vraag of Uw inzicht juist is of niet; ik beweer alleen maar, dat gij het karakter des konings miskent. Het verdriet hem zich te laten dwingen; en wat hij misschien gereedehjk zal toestaan na eene 1 plaats vinden; maar in het openbaar moesten de zaken toch eer^t worden besproken als een ieder voldoende op de hoogte was. Ik weet niet, of dat uitvoerbaar is; maar het zoude ten minste het groote voordeel hebben, dat de beraadslagingen er door werden bekort; en dat ware op zich zelf reeds eene groote winst te achten. ') Nog dieper leed dan de vervreemding van Van Hogendorp en den koning veroorzaakten der prinses de telkens terugkeerende botsingen tusschen den koning en diens oudsten zoon, die, naar hij wel eens klaagde, de rol van kroonprins zoo moeilijk vond om te spelen. Toen de prins van Oranje, gebelgd over de overplaatsing buiten zijne voorkennis van een aantal voorname Belgische officieren naar Indie, de leiding van het departement van oorlog, waarmede hij was belast geweest, wilde nederleggen, wist de prinses-douairière met groote inspanning te verkrijgen, dat over en weder zoo veel werd toegegeven, dat de prins zijn post als opperbevelhebber en inspecteur van alle wapenen kon behouden. 3) Tot eene innige verhouding tusschen vader cn zoon kon zij het tot haren spijt niet brengen. Maar het grootste leed van haren ouderdom, dat was op 15 October 1819 het overlijden van hare dochter, prinses Louise van Oranje, hertogin-weduwe van brunswijk. Aan van Hogendorp, die in zijne Gedenkschriften van deze vorstin verklaarde: „van harte is zij het liefste mensch, dat er leeft," 3) schreef prinses Wilhelmina in antwoord op het schrijven van rouwbeklag, dat hij haar had doen toekomen : „de algemeene rouw om mijne dochter, het recht, dat men allerwege laat wedervaren aan hare deugd, aan hare groote beminnelijkheid van hart. is zonder twijfel eene vertroosting in mijn leed. Maar het is toch in het geloof alleen, dat de ware bron van troost en kracht wordt gevonden om zulk eene beproeving te kunnen dragen Ik denk soms wel eens, dat het voor mijn heil was, dat God haar mij ontnam. Misschien was ik nog te zeer gehecht aan het leven en de wensch om niet gescheiden te worden van mijne dochter droeg daar veel toe bij. Zij zelve kon zich niet gewennen aan de gedachte, dat zij mij eens zoude moeten overleven, wat toch volgens den natuurlijken 1) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. VI. pag. 4°^ en V5S* s) Prof. P. J. Blok. Gesch. v/h Ned. Volk. VII. pag. 359. a) G. K. van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. V. pag. 67. loop der dingen te verwachten was. Reeds sedert lang ging zij om met de gedachte, dat zij het eerst zoude sterven, daar hebben wij de aandoenlijke bewijzen van gevonden en ook van de zorg die zij zelve nog trachtte te nemen om mij die wreede scheiding dragelijk te maken. Zoo ondervind ik hare zorgen voor mij nog na haren dood. Ik kan ook slechts roemen in de teederheid des konings voor mij in ons gemeenschappelijk leed; hij ook gevoelt het diep, wat hij verliest in zulk eene zuster. Hij is ook altijd een goede broeder geweest, gelijk hij een trouwe zoon was. God heeft mij groote genade bewezen door mij zulke kinderen te schenken. Doch ik heb nu enkel nog maar hem om mij de oogen toe te drukken. De scheiding van hare trouwe levensgezellin, die haar, sedeit beiden in 1806 nagenoeg gelijkertijd weduwe werden, nauwelijks voor enkele dagen had verlaten en die liare vertrouwde was geweest bij het vele, dat zij had doorleefd, was voor prinses Wilhelmina toch een slag te zwaar dan dat zij dien lang zoude kunnen overleven. Reeds acht maanden later volgde zij haar in het graf. Op het Loo, waarheen zij zich had begeven om in haar leed den dagelijkschen omgang met haren zoon te zoeken, overleed zij na eene kortstondige ongesteldheid den 9'len Juni 1820, negen en zestig jaren oud. In de kerk te Apeldoorn werd zij bijgezet. ,,Mogen mijne familieleden, en vooral mijn zoon, een goed aandenken van mij bewaren; ik zoude zou graag blijven voortleven in hun hart,' heet het in een codicil, dat de prinses nog weinige dagen voor haren dood aan haar testament heeft toegevoegd. „Een goed aandenken, dat is het ook, wat Fredrika Sophia Wilhelmina van Pruisen, prinses van Oranje, toekomt in het hart van het Nederlandsche volk, bedenkende, zooals de hoogleeraar Tollius schreef in de opdracht zijner Staatkundige Geschriften aan de vorstin, „bedenkende de hooge en edele bedoelingen, met welke zij steeds bij verwonderlijke, zich zelf altijd gelijk blijvende grootmoedigheid op het onvermoeidst heeft gearbeid om 's lands heil, der burgeren eendragt, vrede en welvaart te helpen behouden en zelfs toen nog te herstellen, toen alles reeds geheel verloren scheen."