het beginsel der omwenteling van i795 voor goed bevestigde. Belangrijk in dit opzicht vooral zijn de talrijke vertrouwelijke brieven in deze verzameling vervat en waarvan ik er vele nagenoeg in hun geheel in den tekst heb opgenomen. Op het Gemeente-archief te Amsterdam raadpleegde ik de notulen van den municipalen raad. Waar ik onuitgegeven bescheiden vertaald in den tekst opnam, heb ik de oorspronkelijke lezing steeds zorgvuldig in extenso bijgevoegd; hetzelfde deed ik voor de aangehaalde brieven van Napoleon. Officieele stukken, decreten, proclamaties en dergelijke heb ik aangehaald volgens de geijkte vertaling in het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee, of wel volgens den Hollandschen tekst in Mr. J. M. Kemper, Code organique des départernents de la Hollande, Verzameling van Wetten en Decreten betrekking hebbende tot de inlijving der Hollandsdie Departementen. De geraadpleegde bronnen heb ik telkens in eene noot aangegeven. Zooveel mogelijk heb ik getracht om ooggetuige en tijdgenoot door aanhalingen uit brieven en gedenkschriften hunne eigene taal te doen spreken. Wat plan en indeeling van het werk betreft, heb ik mij onmiddellijk aangesloten bij de studie van Professor Jorissen, De ondergang van het Koninkrijk Holland. Over de oorzaken, die tot de inlijving leidden en over de gebeurtenissen, die onmiddellijk daaraan vooraf gingen, welke daar met de meeste uitvoerigheid zijn behandeld, kon ik dus kort zijn. Wat er sedert nieuw werd ingevoerd, als de conscriptie, de nationale garde, het prefectoraal bestuur, de rechtsbedeeling, de censuur, de garde d'honneur, altemaal zaken toen in Frankrijk eveneens nieuw en ongewoon, heb ik telkens ook beschouwd in hun verband met Fransche toestanden, daar alleen bij eene zoodanige vergelijking deze zaken op hare juiste waarde kunnen worden geschat. Veel er van wekte in Frankrijk niet minder wrok en verbittering dan bij ons. Dezelfde oorzaken, die hier tot het herstel der Oranje's hebben geleid, hebben ginds den terugkeer der Bourbons mogelijk gemaakt. Met dit groote onderscheid echter, dat ons volk mocht wederkeeren tot zijne oude, eerste liefde, en dat het Fransche volk slechts verandering van het bestaande zocht en vond. Een onderzoek over het tijdperk der bevrijding sedert November 1813 werd niet verlangd. Ik heb de lijn daarom slechts doorgetrokken tot de afkondiging van den Souvereinen Vorst. Immers de geschiedenis der geheele Novembermaand van 1813 wordt nog door Fransche invloeden beheerscht. Door Fransche invloeden alleen kan de houding der Provisioneele Besturen worden verklaard. Met de toetreding van Amsterdam echter tot het Algemeen Bestuur achtten de Fransche autoriteiten Holland een verloren land. Sedert de uitroeping van den Souvereinen Vorst gold Nederland den Verbonden Mogendheden als een onafhankelijke, vrije Staat. Feitelijk was het van geene beteekenis, dat Den Helder in het Noorden en Willemstad in het Zuiden nog tot April 1814 in Fransche handen bleven. Amsterdam, Maart 1901. millioen gulden, een vierde meer dan dat der schuld van het geheele Keizerrijk '). In de dagen der Republiek hadden provinciën en steden geheel op zich zeiven gestaan. Zij hadden allen hare eigene inkomsten (bijna allen ook hare eigene schulden), die naar den algemeenen regel dier dagen met in achtneming van de diepste geheimhouding werden bestuurd 2). Bij de oprichting der Bataafsche Republiek, die éen en ondeelbaar heette, was de samensmelting van de afzonderlijke schulden der verschillende gewesten een der eerste besluiten geweest. De stervende Oost- en West-Indische compagnieën, de admiraliteiten en andere zelfstandige lichamen kwamen hunne schulden bij de overige voegen. Door de oorlogen, waarin wij sedert 1789 waren gewikkeld, door de schattingen, die aan Frankrijk moesten worden opgebracht, door het onderhoud van vreemde troepen, door veel verdeeldheid en twist, was het gezamenlijk bedrag dier schulden gestegen tot 1126 millioen gulden 3). Onder het bestuur van Koning Lodewijk werd dit bedrag nog vermeerderd met 90 millioen. In 1810 klom de verschuldigde jaarlijksche rente tot eene som van 40 millioen gulden. Op de begrooting voor dat jaar bedroegen de uitgaven, de rente der schuld inbegrepen, 78 millioen bij eene ontvangst van ongeveer 45 millioen *), een tekort derhalve van ruim 33 millioen gulden. Intussclien betaalde men in Holland driemaal meer dan in Frankrijk aan belastingen5). Het volk bezweek onder niet minder dan drie en twintig verschillende soorten van heffingen. Niets was er onbelast, heette het, dan het water, dat men 1) Moniteur. 10 .Tuillet 1810. Rapport a 1'Empereur. 2) Mr. P. H. Engels, üe belastingen en geldmiddelen van den aanvang der Republiek tot op 1862, pag. 179. 3) Mr. J. T. Buijs. De Nederlandsche Staatsschuld sedert 1814, pag. 11. 4) d'Alphonse. Aper^u sur la Hollande, pag. 529. s) Moniteur. 10 Juillet 1810. Rapport a l'Empereur. dronk, en de lucht, die men inademde. De in Frankrijk onbekende belasting op het gemaal drukte niet enkel de lagere standen zwaar. „Het zoude mij niet verwonderen", heet het in een ministerieel rapport, „dat, als eerste gevolg van de „invoering van het Fransche belastingwezen, de Hollander „weder werd in staat gesteld om brood te eten. De belasting „op het gemaal heeft veel bijgedragen om het brood van den „Hollandschen disch te verbannen; en wat nu gewoonte is, „was in den beginne waarschijnlijk slechts een maatregel van „spaarzaamheid". Hetzelfde verwachtte de steller van dit rapport van den wijn, „waarvan het gebruik den Hollander „vreemd was geworden onder een systeem, waarbij liet recht, „dat van den wijn geheven weid, gelijk stond met een ver„bod om dien te drinken" '). En niettegenstaande al die zware heffingen was de rente der openbare schuld noch in 1808 noch in 1809 uitbetaald; moesten vele openbare ambtenaren hunne inkomsten zien verminderen *), of dankbaar zijn, indien zij nog maar met papier ') Je ne serais pas surpris que 1'introduction de notre législation financière ne produisit pour premier et principal résultat celui de permettre aux Hollandais de manger du pain, surtout du pain de froinent. L'impót sur la mouture a beaucoup contribué a bannir le pain de la table de 1'économe Hollandais et ce qui est aujourd'hui commandé par 1'habitude ne fut peut-être d'abord que conseillé par 1'économie. Un autre résultat de cette grande innovation sera probablement aussi de familiariser le Hollandais avec le vin, dont il n'osait faire usage sous un régime oü le droit sur le vin équivalait a la défense d'en boire. Rapport ministériel. 11 Octobre 1811. A. F. IV. 1721. Archives Nationales. 2) Den burger C. F. van Maanen, fiscaal van Holland. 27 December 1807. Aan uwe zorg beveele ik ook ons Departementaal Gerechtshof en de ongelukkige assiette, waarin zich thans de leden daarvan be- instede van met baar geld werden betaald '). Herhaaldelijk betaalde de minister Gogel de achterstallige tractementen van sommigen zijner ambtenaren uit eigen kas2). De vestingen waren in verval. De schepen lagen te rotten in de havens, terwijl de bemanning zich door Engeland liet aanwerven. In 1809 waren niet minder dan drie duizend matrozen overgegaan in Engelschen dienst3). Reeds in 1799 schreef A. R. Falck, tijdens een bezoek aan Hamburg, „dat het ontzaglijke gewoel „in de haven en het groot getal van schepen juist geen aangename gewaarwordingen veroorzaken bij eenen zulke gedichten half ontwenden Amsterdammer." Terwijl in de eerste jaren der eeuw gemiddeld nog 2500 groote zeeschepen per jaar de haven van Amsterdam binnen liepen, was dit aantal in 1809 gedaald tot 335 4). Het is waar, de inlijving van Holland werd door den Keizer begeerd om de vrije beschikking, die deze maatregel hem geven zou over de Hollandsche' havens, over de Hollandsche vinden door de onverwachte reductie van hun tractement van 3000 op 2500 gulden. Verzameling van Maanen. Particuliere correspondentie. 1795—1810. Rijksarchief. i) Van de Kasteele aan van Maanen. 5 November 1810. Ik moet nog hebben mijne ordinaire declaratie voor het laatste half jaar van 1809 en heb nu nog het vooruitzicht die in bons in plaats van in numerair te ontvangen, doch nog veel harder is dit in betrekking tot de crimineele rekeningen der andere Officieren van Justitie, welke, zooals ge weet, genoegzaam geheel uit verschotten bestaan. Indien hierin niet voorzien wordt, kan dit inderdaad voor velen hunne ruine na zich slepen. Verzameling van Maanen. No. 42. Rijksarchief. ï) Mr. J. A. Sillein. De politieke en staathuishoudkundige werkzaamheid van I. J. A. Gogel, pag. 90. 3) A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome IIT, pag. 312. 4) d'Alphonse. Aper^u sur la Hollande, pag. 384. eilanden en stroomen, over al de krachten en hulpbronnen, die liet land ontwijfelbaar nog bezat, ten behoeve van zijnen nimmer eindigenden strijd met Engeland. Maar was zijne overwinning in dien strijd, zoo vroeg hij, niet even goed een Hollandse!) als een Fransch belang? Zoude niet Hollands handel het eerst worden gebaat, als aan Engeland de heerschappij ter zee werd ontnomen? Zijns inziens had hij het volle recht zich te beklagen, dat Holland onder het bewind van koning Lodewijk zijne bedoelingen op openlijke en bedekte wijze had tegengewerkt in stede van die te steunen. De tegenkanting, die de invoering van het Continentaal Stelsel in Holland had ondervonden, werd aan dit land door den Keizer tot een uitdrukkelijk verwijt gemaakt. Ook in zijn eigen belang , meende hij, had Holland moeten medewerken tot het slagen van zijn plan om Engeland in zijnen handel, in zijne betrekkingen met het vaste land van Europa doodelijk te treffen '). Wilde men dit niet goedschiks doen, zoo moest men er kwaadschiks toe worden gedwongen. Waarom zoude het protest der Amsterdamsche kooplieden meer gelden dan dat der groote handelshuizen te Bordeaux ? 2). Er is geen reden om te betwijfelen, dat het Napoleon ernst was met de meening, dat voor Holland alleen in geval van inlijving bij het groote Rijk een toestand van vastheid mogelijk was, waarin het volk tot rust kon komen na al de woelingen, die in het laatste dozijn jaren zijne krachten hadden verteerd en waarin het zijne vroegere welvaart kon 1) Moniteur. Février 1810. No te du ministre des relations extérieures a M. Ie baron Roell, ministre des atf'aires étrangères de la Hollande. 2) Theod. Jorissen. Napoléon I et le roi de Hollande d'après des documents authentiques et inédits, pag. 33. Laissez crier les marchands; pensez-vous que ceux de Bordeaux ne crient pas? 2 hervinden. Waren de bloei en de voorspoed van Holland niet het grootst geweest, toen het, in den aanvang der 16de eeuw, deel uitmaakte van de machtigste monarchie van geheel Europa? ') De Keizer achtte zich in staat om het land onder zijn bestuur tot nieuw leven te wekken, het sterk te maken te land en ter zee, roemrijk in tijd van oorlog en voorspoedig in tijd van vrede 2). Was niet de configuratie zelve van het land, dat hij meende te mogen beschouwen als een aanslibbing van Frankrijks groote rivieren, een bewijs, dat de geheele natuurlijke gesteldheid van den bodem eenheid met Frankrijk dringend gebood ? 3) De Keizer wist zeer goed, dat de inlijving van het koninkrijk Holland bij het Keizerrijk, Engeland tot zijnen onverzoenlijken vijand moest maken en den reeds opgewekten achterdocht van Rusland slechts kon versterken. Maar wanneer mocht hij zich oppermachtiger gevoelen dan na den veldtocht van 1809, na de schitterende overwinning bij Wagram, waarmede bij Oostenrijk tot den vrede had gedwongen, Pruisen tot zijnen vasalstaat had gemaakt, het bondgenootschap met Rusland op nieuw had bevestigd? Zoo verscheen den lO^en Juli 1810 in den Moniteur het den vorigen dag geteekende keizerlijke decreet met den trotschen aanhef: Wij, Napoleon, Keizer der Franschen, Koning van Italië, Beschermer van het Rijnverbond, Bemiddelaar van den Zwitserschen Bond, enz. enz., wij hebben besloten en besluiten: Holland is met het Keizerrijk vereenigd. Voldoende voor den Senaat achtte hij eenige maanden later, bij de heropening der zittingen, eene korte mededeeling van i) Moniteur. 10 Juillet 1810. Kapport a 1'Empereur. ï) A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome III, pag. 289. :<) Moniteur. 10 Juillet 1810. Kapport a 1'Empereur. het voldongen feit'); en tot de Hollandsclie commissie, die nog in den loop dierzelfde maand te Parijs samen kwam om hem inlichtingen te verstrekken en van raad te dienen aangaande de nadere regeling der Hollandsche aangelegenheden, sprak hij: „Mijne Heeren! Sedert dertig jaren zijt gij heen „en weder geslingerd door allerlei wederwaardigheden. Gij verboort uwe vrijheid, toen een der Groot-Officieren uwer Republiek, begunstigd door Engeland, met Pruisische baïonetten „uwe raadsbesluiten wilde dwingen. De staatsregeling, die u „door uwe vaderen was overgeleverd, werd toen verscheurd „en werd het voor altijd. Bij de eerste coalitie maaktet gij er „deel van uit. Bijgevolg namen de Fransche legers uw land „in bezit, noodzakelijk gevolg van een Engelsch verbond. „Sedert werd gij geregeerd door een eigen bestuur; maar uwe „Republiek was een deel van Frankrijk geworden. Uwe sterke „steden, uwe vaste plaatsen, bleven door mijne troepen bezet. „Uw bestuur wisselde van vorm naar gelang der verschillende „meeningeu, die elkaar in Frankrijk opvolgden. „Toen de Voorzienigheid mij dezen eersten troon der wereld „deed bestijgen, moest ik, om Frankrijks lot voor goed te „bevestigen, het lot regelen der volken, die deel uitmaken „van dit Rijk; ze allen doen deelen in de zegeningen van i) Correspondance de Napoléon I, No. 17200. Message au Sénat. 10 Décembre 1810. Les arrêts publiés par le conseil brittanique en 1806 et 1807 ont dóchiré le droit public de 1'Europe. Un nouvel ordre de choses regit 1'univers. De nou velles garanties m'étant devenues nécessaires, la réunion des embouchures de 1'Escaut, de la Meuse, du Bhin, de 1'Ems, du Weser et de 1'Elbe a 1'Empire, 1'établissement d'unenavigation intérieure avec la Baltique, m'ont paru être les premières et les plus importantes. J'ai fait dresser le plan d'uu canal qui sera exécuté avant cinq ans et qui joindra la Baltique avec la Seine. bestendigheid en orde; bij allen het kwaad der regeering» „loosheid doen verdwijnen. Ik maakte een einde aan de onzekerheid van Italië door op mijn hoofd de ijzeren kroon te „plaatsen. Het bestuur der valleien van Piémont hief ik op. „Door mijne bemiddeling kwam de Zwitsersche constitutie tot „stand en ik trof eene verzoening tusschen de plaatselijke „gesteldheid van het land, de groote herinneringen uit zijn „verleden en de rechten en de zekerheid der keizerlijke kroon. „U schonk ik eenen Prins van den bloede om U te regeer en. „Dit moest een natuurlijke band zijn tusschen uwe belangen „en de rechten van het Rijk. Mijne hoop werd bedrogen. Ik „heb hierbij meer lankmoedigheid betoond dan mijn karakter „en mijne rechten medebrengen. Eindelijk heb ik een einde „gemaakt aan de smartelijke onzekerheid, waarin gij U be„vondt, en eenen doodsstrijd doen ophouden, waarin uwe krachten en uwe hulpbronnen wegteerden. Voor uwen handel en „voor uwe nijverheid heb ik het vaste land opengesteld. De „dag zal komen, dat gij mijne adelaars zult voeren op de „zeeën , waarop uwe voorouders zich hebben onderscheiden. „Hunner en mijner zult gij U daar waardig betoonen. Tot „zoolang zullen alle veranderingen in Europa tot eerste oorzaak „hebben de tyrannie, waarmede het Engelsche gouvernement „in zijne verblinding en met voorbijzien van eigen voordeel „den handel van zich afhankelijk maakt door het willekeurig „stelsel der licenten. Zegt mijnen Hollandschen onderdanen, „dat ik er op reken, dat hun pogen met dat mijner andere „onderdanen zal samenwerken om de vrijheid ter zee te „heroveren. Zegt hun, dat zij onder alle omstandigheden op „mijne bijzondere bescherming mogen rekenen". II. HET ORGANIEK DECREET VAN 18 OCTOBER 1810. Verzet in Holland zelf behoefde Napoleon niet te duchten. Reeds sedert het begin der maand Mei hielden de troepen van den Hertog van Reggio, als observatiekorps '), het land in bedwang en het was hun oprukken tot voor de poorten van Amsterdam, dat koning Lodewijk tot den afstand had doen besluiten, overtuigd als hij was van de onuitvoerbaarheid der maatregelen, voorgesteld door den generaal KrayenhofF, om geweld met geweld te keeren en Amsterdam in staat van tegenweer te brengen. Den 4den Juli, daags na Lodewijks vertrek, was maarschalk Oudinot de hoofdstad binnengetrokken, eerbiedig opgewacht door den magistraat. Dat nu nog de rechten van den minderjarigen koning of het regentschap der koningin-moeder zouden worden erkend, verwachtte niemand. De Raad van Regentschap, door koning Lodewijk bij zijnen afstand ingesteld, besloot zelfs om voorloopig geene kennis- i) Correspondance de Napoléon I. No. 16398. a dater du Ier Mai 1'armée du duc de Keggio s'appellera corps d'observation de la Hollande. geving van de troonsbestijging van Napoleon Lodewijk aan land- en zeemacht te zenden '). Instede daarvan had deze Raad den 13den Juli te voldoen aan 'sKeizers opdracht') om bij proclamatie aan het volk, dat daarbij nog eens voor het laatst met den naam Hollanders! werd aangesproken, kennis te geven: „dat Z. K. K. M., overwogen hebbende den stand der „zaken in Europa, de geographische ligging van Hollanden „de aanmatigingen van den gemeenen vijand, bij besluit, „gegeven op het keizerlijk paleis te Rambouillet, den 9) d'Alphonse Aperiju sur la Hollande, pag 111. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 1820. 29 Mai 1811. La loi du 28 pluviose an VIII a été par un décret du 6 Janvier 1811 déclarue obligatoire pour la Hollande. Cette loi n'alloue aucuu traitement a M. M. les maires et a M. M. les adjoints. 1811 de benoeming tot lid van den municipalen raad te Amsterdam afwees met de enkele verklaring, dat hij in de onmogelijkheid was om dien post met ijver en toewijding waar te nemen, meende prins Lebrun, dat zulk een voorbeeld te gevaarlijk was en te bedenkelijke gevolgen kon hebben om te worden geduld. Hij schreef den intendant d Alphonse aan, den benoemde het mandaat zijner benoeming ten tweede male toe te zenden. Bleef de Heer Bierens dan nog weigerachtig, dan zoude hij door eenen officier der gendarmerie naar het paleis worden geleid en daar worden verwittigd , dat hij zich op eene langere reis had voor te bereiden '). Het kan niet worden ontkend, dat in hét Fransche administratief beheer eene bedrijvigheid en eene vlugheid heerschten, die vroeger maar al te zeer werden gemist. Niets werd op de lange baan geschoven of met de lauwheid van eenen sleurgang behandeld. Alle orders werden zonder veel omhaal, vrij kortaf en uit de hoogte ter kennis van belanghebbenden gebracht. Aan treuzelen met gehoorzamen viel niet te denken. De maires der gemeenten hadden in het volvoeren der hun opgelegde taak nimmer op toeschietelijkheid te rekenen „Binnen vier en twintig uur," was de gewone termijn, die hun werd toegestaan. „De stipte nakoming van dit bevel is te uwer „persoonlijke verantwoording", was in officieele stukken de geijkte term. „Ik heb noodig onmiddellijk te weten," leest men ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. Hecrete Brieven. Portefeuille No. 1220. Le duc de Plaisance a 1'intendant d'Alphonse. 6 Juillet 1811. M. Bierens . . . . a refusé sa nomination au conseil municipal d'Amsterdam en offrant pour toute raison 1'impossibilité de remplir ce róle avec zèle et dévouement. Un pareil exemple est dangereux et je dois en prévenir les conséquences .... En cas d inexécution d'un second ordre M. Bierens sera couduit ici par un officier de gendarmerie et próvenu de se disposer pour un voyage plus long. hadden alleen ondervinding van het regeeren en administreeren in colleges; van het „dienst doen" der keizerlijke ambtenaren hadden zij geen begrip en die ambtenaren zagen daarom met minachtend medelijden op hen neder '). Door het uitzenden van in te vullen tabellen betreffende bevolking, beroepen en bedrijven, handel en fabriekswezen, gemeente-inkomsten en uitgaven, armwezen en liefdadigheid, stedelijke, maatschappelijke en persoonlijke stichtingen en inrichtingen van wetenschap en kunst, moesten de prefecten den intendant d'Alphonse in een oogwenk volkomen op de hoogte brengen van Hollandsche toestanden. Wee den ambtenaar, die niet strikt nauwkeurig in zijne opgaven was geweest. Hij had niet op het dwarskijken gerekend en ontliep de tuchtiging niet, vaak onder bedreiging van ontslag. De inspectiereis door den intendant d'Alphonse in 1811 ondernomen en waaraan wij zijn belangrijk werk Apergu sur la Hollande verschuldigd zijn, had voor wezenlijk doel een onderzoek naar het bestuur der prefecten, zooals hem dat blijken moest uit zijn onderhoud met de maircs en andere beambten (cf. pag. 71 noot 1). Anderzijds stonden de Celles en de Stassart, die officieel slechts door tusschenkomst van den intendant d'Alphonse met den minister van binnenlandsche zaken mochten correspondeeren, toch officieus met dezen in geregelde, drukke briefwisseling; terwijl de Keizer door middel van den Gouverneur-generaal zich gegevens wist te verschaffen buiten zijne ministers om. Want het dwarskijken was een wezenlijke factor van het Fransch bestuur. „De politie wordt er bij het Fransch bestuur „steeds op aangezet om de administratie zoo veel mogelijk te „contrecarreeren", schrijft de commissaris van politie Ampt i) or. H. T. Colenbrander. G. K. Van Hogendorp. Onze Eeuw, Mei. 1903. pag. 763. in zijne memorie '). „Het gouvernement duldt eene discré„pence tusschen de twee emanaties van deszelfs macht, tot „zekere graden echter. Is de politie wel met de administratie, „zoo vermoedt men conniventie; wordt de oorlog openbaar, „dan is het basta ; maar kleine schermutselingen worden aan„gevuurd". Diezelfde rivaliteit heerschte ook tusschen de burgerlijke en de militaire autoriteiten -). Juist dit was de wonde plek, waardoor het Fransche bestuur in de spannende Novemberdagen van 1813 zoo zwak en kwetsbaar bleek. Het scherpziend oog van Van Hogendorp had toen den weinigen samenhang dier machten onderling reeds lang ontdekt en de beteekenis er van doorgrond 3). Desniettemin is het de ondervinding geweest van zeer velen, die den krijgsdienst, de administratie, de rechtspractijk lief hadden als beroep en hun beroep met eere waarnamen , dat men nergens beter diende dan onder Fransch bestuur. Gogel, Canneman, Van Maanen, Brugmans, Dirk Van Hogendorp, Janssens, Verheull en zoo vele anderen met hen prezen in het Fransche stelsel orde, erkenning van verdienste en gelijke zorg voor alle ingezetenen zonder onderscheid van rang of geboorte 4). Juist de vurigste revolutionairen van 1795 waren het gewilligst om den meester van Europa te dienen. Onder hem zagen zij eindelijk verwezenlijkt de denkbeelden, die zij jaren lang hadden nagejaagd : staatseenheid door eenheid van wetgeving en bestuur. Na de omwenteling van 1813 is het kader der Fransche administratie in hoofdzaak behouden. Dit gansche moderne organisme in en door de omwenteling ge- 1) Dr. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. Deel H. Stuk II. 2) .T. Konijnenburg. Nationaal Gedenkboek, pag. 69. 3) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 198. 4) Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper. De staatkundige Geschiedenis van Nederland tot 1830, pag. 35(5. sclmpen, onder het Keizerrijk streng geschoold en bewerktuigd, was eene niet te onderschatten macht in den staat geworden; eene macht, waartegen wat er in 1813 aan zuivere reactie aanwezig was, bij verre na niet op kon '). Wie dieper zag dan de groote menigte, waardeerde het invoeren van begrootingen bij alle gemeentebesturen en bij de instellingen van liefdadigheid, het verplicht stellen van openbare aanbestedingen bij alle leveringen aan Rijk of gemeente, de verbeterde rekenplichtigheid, de vervanging der onderscheidene plaatselijke belastingen door opcenten op de rijksbelastingen, de instelling der registers van den burgerlijken stand, de verplichte aanneming van eenen vasten familienaam (volgens de wet van 12 Germinal van het jaar IX), de verklaring, dat het sluiten van huwelijken in de kerk alleen niet wettig was, de statistiek van fabrieks-en armwezen, de kadastreering van het land volgens de Fransche methode, die zoo doeltreffend bleek, dat men ze ook na den val van Napoleon bleef toepassen-), liet verbod van begraven in de kerken of binnen de bebouwde kom der gemeenten. Anderen daarentegen was het Fransche bestuur eene ergernis om de onverbiddelijke controle, waaraan ook de hoogst geplaatsten zich moesten onderwerpen, om den voor eenen rechtgeaarden Hollander onduldbaren eisch van stipte gehoorzaamheid, om de ongewone inmenging der overheid in tal van particuliere aangelegenheden. Eenerzijds werd door dit alles de oude regententrots der patriciërs diep gewond , anderzijds weet het volk met toenemenden wrok den prefecten de zaken, waardoor het het zwaarst getroffen werd, de vermin- i) Dr. H. T. Colenbrander. G. K. Van Hogendorp. Onze Eeuw, Mei 1903, pag. 761. i) E. Molema. Ons kadaster voor oningewijden geschetst. dering van kerkelijke en liefdadige uitkeeringen, de scherpe vervolging van den smokkelhandel, den ondergang van handel en nijverheid tengevolge van het Continentaal Stelsel en boven alles de conscriptie, die dubbel pijnlijk was voor een handeldrijvend volk, dat tot dusverre van den krijgsdienst geheel vrij was gebleven. f V. DE CONSCRIPTIE. De wet op de conscriptie, die den 19 Juli reeds, gelastte de Keizer den hertog van Reggio eene wapenschouwing te houden over de Hollandsche troepen, hun de keizerlijke adelaars uit te reiken en hun de verzekering te geven, dat zij een eigen nummer in de linie zouden blijven behouden Eene maand later, bij dekreet van 18 Augustus 1810, werd bepaald, dat van de zeven Hollandsche regimenten vier nieuwe regimenten zouden worden gevormd met de nummers 123, 124, 125 en 126. Verder bleef het bestaande bij het leger voorloopig gehandhaafd 3). Eerst in November 1810 werd de minister van oorlog, de generaal Clarke, aangeschreven om met Januari 1811 de eene en met Januari 1812 de andere helft der Hollandsche generaals en vestingcommandanten door Fransche te doen vervangen en over te plaatsen bij de groote legers of in de departementen aan de overzijde der ') Theod. Jorissen. De Fransche tijd. -) Correspondance de Napoléon I. No. 16627. Au duc de Reggio. 10 Juillet 1810. .... Passez la revue des troupes hollandaises. Chassez les mauvais sujets s'il y en a. Donnez-leur 1'assuranee que leurs régiinents auront des numéros dans notre ligne. Donnez-leur des aigles. 3i Idem idem. No. 16923. Au général Clarke, duc de Feltre. 19 Septembre 1810. •Tusqu'a un rapport particulier et circonstancié, tout doit rester dans 1'état actuel. La Hollande est un pays bien administré, qu'il faut maintenir provisoirement. Alpen ')• Op aanvrage van prins Lebrun zouden echter Hollandsche officieren van gezondheid aan de Hollandsche korpsen verbonden blijven 2). Tegelijkertijd gaf de Keizer last het aantal Hollaudsche regimenten op vijf te brengen en werd het door Holland te leveren jaarlijksche contingent lotelingen gesteld op 3000 man. Dit mocht, naar de Keizer verklaarde, niet bezwarend heeten voor de Hollandsche departementen. Want daar Frankrijk op ieder millioen inwoners 3000 man jaarlijks opbracht, moest Holland, met zijne bevolking van twee millioen, hem naar dien maatstaf 6000 man per jaar leveren, waarvan hij voorloopig over de klasse van 1811 slechts de helft, 3000 man, wilde eischen. Daar hij echter een supplement van 6000 man noodig achtte om vijf regimenten op hunne volle sterkte te brengen, moesten behalve dit gewone jaarlijksche contingent van 3000 man over de klasse van 1811, nog bovendien van de klassen van de jaren 1808; 1809 en 1810 nog ieder 1500 man worden opgeroepen3). 's Keizers plannen, zooals die zijn nedergelegd in zijne brieven, zijn echter eenigszins gewijzigd bij de uitvoering. De verschillende lichtingen daarvoor in de zeven Hollandsche i) Correspondance de Napoleon I. No. 17114. Au même. 7 Novembre 18 .0. L'instruetion générale doit être qu'en Janvier 1811 la moitié des commaudants des places et des généraux soient Francais et qu'en 1812 ils le soient tous, a quelques exceptions pres. II y a beaucoup de généraux hollandais que vous pouvez placer dans les armées et dans les départements au dela des Alpes. i) Correspondance du prince Lebrun No. 463. a) Correspondance de Napoléon I. No. 17114. Au général Clarke, duc de Feltre. 7 Novembre 1810. Vous ne manquerez pas d'observer que chaque million d'hommes en Trance fournit 15 a 20 000 hommes sous les armes. Cependant pour la Hollande je n'en prends que 7000; c'est donc la moitié moins que departementen zijn begonnen, volgens keizerlijk besluit van 3 Februari 1811, met eene lichting van 3000 in plaats van 1500 man over de klasse van 1808, maar ook over deze klasse alleen; en voorloopig bleef het bij die ééne lichting over de klasse van 1808. De klassen van 1809, 1810 en 1811 werden in rust gelaten '). De conscriptie voor de zeemilitie was reeds eerder, reeds dadelijk na de inlijving, in de Hollandsche kustplaatsen op denzelfden voet geregeld als in Frankrijk. Ook onze zeedorpen hadden bun contingent moeten leveren, toen in Augustus 1810 was bepaald, dat, met het oog op den altijd voortdurenden oorlog met Engeland, door het geheele Rijk 40.000 man voor de zeemilitie moesten opkomen. De eene helft dezer 40.000 moest bestaan uit lotelingen van de jaren 1794—1791, de andere helft uit kinderen van zeelieden en uit verpleegden der liefdadigheidsgestichten -). Dit laatste was ook voor ne fournit la France. En calculant ce que je demande de la conscription sur 120.000 hommes, oela fait 3000 hommes par million d'habitants. La Hollande qui a deux millions d'habitants devrait fournir 6000 hommes par an. Je n'en prends que 3000 pour la terre et pour la marine. Je pense que 6000 hommes sont nécessaires pour compléter le taux actuel; on prendra 1500 hommes sur les années 1808,1809 et 1810, ce qui fera 4500 hommes, qui avec les 3000 hommes delaconscription de 1811 porteront les cinq régiments hollandais au dela du complet. 1) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. 16 Aoüt 1811. No. 2716. La conscription n'a commencé dans les sept départements de la Hollande qu'a partir de celle de 1'année 1808, dont la levée s'est eft'ectuée en exécution du décret du 3 Février dernier; de sorte pour qu'ils soient au pair avec les autres départements de la France, il faut que la levée des classes de 1809, 1810 et 1811 ait été opérée; aucun ordre n'a encore été donné a eet egard. 2) Correspondance de Napoléon I. No. 16802. 17 Aoüt 1810. .... lo. II sera appelé pour le recrutement de 1'armée de mer 40.000, Frankrijk iets nieuws. Aanleiding er toe gaf het pupillenkorps , dat koning Lodewijk te 's Gravenhage had opgericht. Het bestond uit vondelingen en andere onverzorgde kinderen, die de koning van hun zevende jaar te 's Gravenhage liet opvoeden om ze op hun veertiende naar Soestdijk te zenden, waar zij bij de koninklijke vrijwilligers werden ingedeeld. Bij de inlijving waren zij 4000 in getal geweest, waarvan 500 te Soestdijk. Napoleon deed de eene helft er van bij het landleger en de andere helft op de vloot plaatsen met bestemming voor de koloniën; terwijl hij tevens beval, dat voortaan ook in Frankrijk alle weezen en armlastige kinderen voor den krijgsdienst moesten worden bestemd '). In Januari werd nu bovendien nog de inschrijving voor den zeedienst ingevoerd. In de kustplaatsen moesten alle zeelieden tusschen 24 en 50 jaar worden ingeschreven en een drieduizendtal daarvan opgeroepen. Bij dekreet van 10 Februari jeunes gens savoir 10.000 de lage de aeize ans; 10.000 de dix-sept ans; 10.000 de dix-huit ans et 10.000 de dix-neuf ans. 2o. La moitié de ce nombre sera prise parmi les jeunes gens de la conscription des années 1794, 1793, 1792, 1791; 1'autre moitié parmi les enfants de marins et parmi les orphelins et autres enfants entretenus par le Gouvernement. i) Correspondance de Napoléon I. No. 16802. Dictée en conseil d'administration de la marine. 17 Aoüt 1810. Le roi de Hollande avait appelé les enfants trouvés et ceux dont leurs families ne pouvaient prendre soin et il en avait formé des corps de pupilles royaux et des vélites. II les prenait a sept ans et les envoyait a la Haye; a quatorze ans ils étaient placés a Zootredick dans les vélites royaux. II y en a actuellement 500 qui ont passé quatorze ans et la masse est de 4000 individus, réunis a raison de 500 par année. Si la Hollande fournit chaque année 530 individus provenant des enfants trouvós, la France en produirait donc 10.000, dont on donnerait la moitié a la marine pour son service et 1'autre moitié a 1'arinée de terre qui en formerait des régiments pour les colonies. werd dit getal echter op de helft gebracht'). Deze geleverd zijnde, waren de overigen vrij; zoolang echter het verlangde contingent niet op de vloot was ingedeeld, bleven alle vaartuigen in de havens met beslag belegd 2). Maar die inschrijving voor den zeedienst gaf daarom nog geene vrijstelling van de loting voor de zeemilitie. „Iemand moet aan de conscriptie voldoen, omdat hij Franschman is en twintig jaren „oud; hij wordt ingeschreven als hij zeeman is", verklaarde Napoleon. Omgekeerd mocht wie bij de loting voor de zeemilitie een hoog nummer had getrokken, daarom nog niet meenen, dat hij nu verder van allen dienstplicht voor de marine was ontslagen. Dat kon gelden voor wie een ambacht bekleedde; maar wie van beroep zeeman was, moest voortaan in Holland, zoo goed als in Frankrijk worden ingeschreven; want vischvangst en kustvaart waren enkel aan ingeschrevenen geoorloofd. Deze bleven tot hun vijftigste jaar ter beschikking van de marine, die er, naar gelang der omstandigheden , een derde, een vierde van kon oproepen 3). i) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 3103. 29 Juillet 1815. -1) Correspondance de Napoleon I. No. 17310. Au vice-amiral Decrès. 31 Janvier 1811. . . lo. 1'inscription maritime est établie en Hollande. 2o. Un appel de 3000 marins est faite' sur la dite inscription. 3o. Moyennant 1'appel des 3000 hommes tous les autres hommes inscrits ne pourront être contraints a aller a bord des vaisseaux et seront dégagés de toute contrainte en conséquence de 1'inscription maritime. 4o. toutes les fois que ces hommes ne seront pas fournis, 1'embargo sera mis sur les batiments du port. Les hommes devront être agés de moins de cinquante ans et de plus de vingt-quatre .... 7o. en cas de mort ou de désertion la commune devra pourvoir au remplacement. La contrainte sera établie, s'il y a lieu, par la voie des garnisaires. 3) Idem idem. No. 18343. Dictee au conseil des rninistres. 18 Décembre 1811. L'inscription maritime a été établie sur les cötes; il eu est résulté De regeling en uitvoering van dit alles was het werk der prefecten. Zoodra de prefect vernam op hoeveel man het contingent voor zijn departement was vastgesteld, moest hij aan ieder zijner onderprefecten opgeven, hoeveel diens arrondissement te leveren had; de onderprefecten meldden dan den maires, hoeveel iedere gemeente had op te brengen; en de maire deed door den gemeenteraad de noodige maatregelen nemen voor de loting. „Zoodra ik in mijn departement was aangekomen", schrijft de prefect de Celles in een overzicht zijner administratieve que 1'inscription maritime en a enlevé quelques hommes. On en conclut que tout individu qui était inscrit sur les inatricules de 1'inscription ne devait rien a la conscription paree qu'il était censé appartenir déja a une armee et être sur un vaisseau. Mais aujourd'hui le système est changé! Les cantona littoraux ne sont plus soumis a la conscription de la terre mais a celle de la mer. II en résulte que tout individu même faisant partie de 1'inscription maritime est sujet a la conscription, a moins que par linscription il ne se trouve a bord d'un vaisseau, auquel cas il se trouve dans la même position que le conscrit de terre qui s'engage volontairement une annóe avant la conscription .... S'ensuivra-t-il de ce qu'un individu a tiré a la conscription et qu'il n'est pas tombé au sort qu'il a retnpli tout ce qu'il doit a la marine? Non. Cet individu de 16 a 20 ans s'il est désigné par le sort sera matelot; s il ne 1 est pas, s il veut être homme de terre, perruquier, menuisier, on n aura rien a lui dire et il ne sera pas portó sur lmscription. Mais s'il continue a se livrer a la navigation, il est inscrit, car on ne permet la pêche, le cabotage qu'aux inscrits; et par le résultat de 1'inscription il est a la disposition de la marine qui prend parmi les inscrits un tiers, un quart, selon ses besoins .... Tous les conscrits qui n'ont pas comparu au tirage parcequ'ils étaient inscrits, ont a rejoindre le port sous peine d'être traités comme réfractaires .... La conscription est due par un homme, non parcequ'il est marin, mais paree qu'il est Francais et qu'il a vingt ans. L'inscription est due non parcequ'il est Francais, mais parcequ'il pratique la mer. % werkzaamheden in het departement der Zuiderzee gedurende de jaren 1811 en 1812 '), „zoodra ik in mijn departement „ was aangekomen, moest ik uitvoering geven aan een keizerlijk dekreet van 3 Februari 1811. Dit dekreet beval eene „lichting uit de klasse van 1808 en hoewel die wijze van „recruteering voor het eerst werd ingevoerd, verliep alles met „den meest mogelijken spoed. Mijn contingent van 900 man „was reeds den 30sten April onderweg. De organisatie der „kustbewaarders leed geen uitstel. De vijf compagnieën, die „mijn departement te leveren had, waren spoedig gevormd „en 600 kustkanonniers werden reeds in het begin van het Jaar in dienst gesteld. ') Aper9u ou coup d'oeil rapide sur les opérations administratives de la préfecture du département du Zuiderzee, de 1811 jusqu'a la fin de 1812. F. 1 C. III. Zuiderzee I. Archives Nationale». Des mon (le préfet de Celles) arrivée dans ce département j'ai dü m'occuper de 1'exécution du décret impérial du 3 Février 1811. Ce décret ordonnait une levée sur la conscription de 1808 et quoiquece mode fut introduit pour la première fois, les opérations se sout terminées avec toute la célérité possible; mon contingent qui était de 900 hommes avait été mis en route par le 30 Avril. L'organisation de la garde-cöte ne pouvait souft'rir aucun retard; les cinq compagnies assignées a mon département ne tardèrent pas a être au complet et 600 canonniers garde-cótes sont depuis le comineneement de 1'année dernière en activité de service. Les opérations relatives a cette première conscription n'étaient pas terminées que déja 1'inscription maritime réclama tous mes soins. 454 marins furent envoyés promptement a bord. Le décret du Ier Janvier met a la disposition de 1'Etat tous les enfants, dont 1'entretien et 1'éducation sont confiés a la charité publique .... 169 de ces enfants ont été mis en route le vingt et dirigés sur Versailles pour être incorporés dans le régiment des pupilles de la garde impériale. Un second contingent de 298 enfants fournis par mon département partit le 20 Octobre; un 3ième de 26 enfants le 28 Aoüt 1812. VI. HET CIVIEL BESTUUR EN DE RECHTERLIJKE MACHT. De conscriptie gaf den prefecten minder moeite dan de regeling van het finantiewezen. „De invoering van de overal „in het Rijk gevolgde wijze van loting", schrijft de prefect de Celles '), „was niet in strijd met een reeds algemeen aan- 1) Aper^u ou coup d'oeil rapide sur les opérations de la préfecture du département du Zuiderzee, de 1811 jusqu'a la fin de 1812. .... Je crois pouvoir conclure que tout cela (la oonscription) marche dans mon département oomme dans les anciens départements de la France. Je ne puis donner la même assurance pour ce qui concerne la comptabilité des communes en général. L'introduction du système de conscription usité dans 1'Empire n'avait point a, combattre un système précédemment établi en Hollande, tandis que pour orgauiser la comptabilité d'après le système francais, on avait ii renverser en même temps un système diainétralement opposé au Ier . . . . A mon arrivée dans ce département j'y ai trouvé la comptabilité communale sur le pied établi sous 1'ancien gouvernemet. Ou plutót chaque commune suivait les formes qu'elle s'était créées. Les dépenses communales n'étaient pas les conséquences d'un budget, elles étaient faites a mesure des besoins dont le bourgmaistre ou bailli décidait. Les ressources se trouvaient dans le revenu des propriétés communales, la possession „genomen stelsel van werving voor liet leger. Maar om de „rekenplicbtigheid der gemeenten volgens Fransch systeem te „ordenen, moest men breken met een stelsel, dat daarmede in „volstrekte tegenstelling was Toen ik in mijn departe- „ment aankwam, was deze zaak geregeld op den voet van het „vorige bestuur; of liever iedere gemeente volgde de gebrui„ken, die zij zich zelve had gekozen. Van de gemeenteuitgaven „werd geene begrooting opgemaakt; zij geschiedden naar goed„vinden van burgemeester of baljuw en naar de behoeften „van het oogenblik. De bronnen van inkomsten bestonden „uit de opbrengst der gemeentegoederen, uit het bezit van „eenige rentegevende papieren, uit hoofdelijke omslagen, uit „opcenten op de staatsbelastingen, en wanneer de uitgaven „buiten all-e evenredigheid waren met de inkomsten, voorzag de quelques rentes, des cótisations personnelles ou foncières, des sols additionnels aux charges prélevées par 1'état et enfin, par suite des dépenses disproportionnées avec les revenus, l'administration v suppléait par la vente de quelques rentes ou propriétés, ou bien par des emprunts, inoyen malheureuseinent trop facile dont on a abusé dans les derniers temps de la manière la plus ruineuse pour la commune. La fin de 1'exercice donna lieu a la reddition d'un compte, c'est a dire que le bourgmaistre ou bailli ou quelquefois le trésorier produisait a l'administration un etat de recettes faites et de dépenses pai/ées. Ce compte ne faisait pas connaitre les sommes qui restaient arecouvrer, ni les dépenses qui restaient a payer et le bourgmaistre ou bailli dift'érait a volonté 1'époque de cette reddition de comptes. Dans eet état de choses et par suite de 1'introduction des lois qui regissent 1'Empire, je fis tout ce qui dépendait de moi pour diminuer au moins les dépenses des communes et mettre des bornes a la manière d'effectuer les dépenses. Les derniers six mois de 1'année 1811 furent employés pour former et arrêter les budgets et avant la fin de 1811 chaque commune de mon département se trouva en possession d'un budget fixé. F. 1. C. III. Zuiderzee I. Archives Nationales. 7 „liet gemeentebestuur er in door den verkoop van een deel „zijner bezittingen, of door het sluiten van leeningen, een „ongelukkigerwijze maar al te gemakkelijk hulpmiddel, waar„van men in den laatsten tijd een allerverderfelijkst misbruik „heeft gemaakt. Als slotsom werd eene rekening overgelegd, „dat wil zeggen, de burgemeester of de baljuw, soms de „penningmeester, maakte eenen staat op van geïnde ontvangsten en van betaalde uitgaven. Maar op dien staat werd niet „vermeld, welke inkomsten nog achterstallig waren, of welke „sommen nog moesten worden betaald; en de burgemeester „of baljuw kon het tijdstip van rekening en verantwoording „naar willekeur verschuiven. In dien stand van zaken heb ik „gedaan, wat ik kon, om ten minste de uitgaven der gemeenten „te verminderen en om paal en perk te stellen aan de wijze, „waarop die uitgaven werden gedaan. De zes laatste maanden „van het jaar 1811 werden gebruikt om begrootingen op te „maken; en voor het einde van het jaar was iedere gemeente „in mijn departement in het bezit van een geregeld budget „van ontvangsten en uitgaven." Het was eene omvangrijke taak, die alleen reeds hiermede door den prefect de Celles in het departement- der Zuiderzee en door zijne collega's elders onder de leiding van den intendant d'Alphonse werd verricht. Want daar volgens artikel 46 van het organiek dekreet van 18 October 1810 de budgets der steden, die meer dan 10.000 francs inkomen hadden (voor die minder hadden kon de bekrachtiging van den Gouverneur-generaal volstaan), moesten worden overgelegd aan het Hof van Rekeningen te Parijs om daarna in den Staatsraad te worden bekrachtigd, moesten zij allereerst worden gekeurd door den intendant d'Alphonse, die had toe te zien, dat geene gebrekkige of onvoldoend gedocumenteerde begrootingen werden opgezonden. Zoo werd door dezen de begrooting der stad Elburg, om slechts eene uit vele te noemen, afgekeurd, „door eenen meer verlichten geest. Daar ziet men ten duidelijkste, dat de kunst van geven de moeilijkste is van alle „kunsten. Waarschijnlijk zijn de instellingen van liefdadigheid „nergens talrijker dan in Holland; maar nergens ook is de „inrichting zoo gebrekkig, het stelsel zoo verderfelijk als daar „in de meeste gestichten." Volgens hem schuilde het kwaad in het gemis aan alle vakopleiding in de weeshuizen, in de voortdurende lediggang der verpleegden, in overbevolking. „Het Aalmoezeniershuis te Amsterdam aangelegd zijnde om „duizend a 1400 kinderen te bevatten, bevonden er zich in „het begin van 1811 4200 in verzameld", heet het in een rapport in de commissie voor de Godshuizen uitgebracht'). „De inkomsten van het godshuis verminderende naargelang „het aantal der kinderen aangroeide, zag zich de gemeente „Amsterdam genoodzaakt tot het geven van ontzaglijke sub„sidiën, die veeltijds hare krachten te boven gingen; maar zeker „een al te zware last voor haar opleverden, vermits het zeker „was, dat vele vondelingen aldaar van elders kwamen." Reeds den 15de» December 1810 had prins Lebrun, „gezien „hebbende de noodzakelijkheid om de godshuizen in Holland „van eene menigte kinderen te ontlasten, die, den ouderdom „bereikt hebbende, wanneer zij aan nuttige werken moesten „en konden worden overgegeven, in dezelve huizen opgehoopt zijn en aldaar noch het gevoel hebben van hunne „behoeften, noch de middelen om daaraan te voldoen, noch „de hebbelijkheid bezitten, welke hun tot belangrijke leden „der samenleving kunnen vormen", eene commissie benoemd, „belast met het uitdenken en voordragen der middelen om, „buiten de godshuizen, de vondelingen en weezen, welke i) Courier van Amsterdam. 5 September 1811. Rapport van de commissie der godshuizen door de Heeren A an Vollenhoven en Berns, bestuurders belast met het bezoeken der weeskinderen, welke op het land zijn geplaatst. „aldaar opgehoopt zijn, bezigheid te bezorgen" '). In overeenstemming met dit besluit van den Luitenant-generaal beval de prefect de Celles, vooruitloopend op de rapporten dier commissie, welke lang op zich lieten wachten, dat men voor deze kinderen werk zoude zoeken op het platteland bij landbouwers en ambachtslieden. Binnen weinige maanden werd een 1200 tal kinderen geplaatst, een maatregel, die bij bijzondere gestichten, ook Roomsch-Katholieke, navolging vond. A oorts dreven de intendant d'Alphonse en de prefect de Celles onverbiddelijk tot bezuiniging, deels door verzwaring der voorwaarden van toelating, deels door vereenvoudiging der inrichtingen. Zoo mocht voor de verpleegden in het Burgerweeshuis niet meer dan 60 centimes per hoofd en per dag worden besteed -). Voor het Aalmoezeniershuis werden de verpleeggelden vastgesteld op 57, voor de beide Gasthuizen op 120, voor het Oude Mannen en Vrouwenhuis op 146 centi- 1) Jhr. Mr. J. M. Kemper. Arerzameling van wetten en decreten betrekking hebbende tot de inlijving en organisatie der Hollandsche Departementen, pag. 452. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 4291. 9 Novembre 1812. Nans doute avec une somme plus forte ils seraient mieux. Mais ce n'est pas le mieux qui leur est dü, c'est le nécessaire. II doit en être de 1 hospice comme d une maison de familie. Le bien-étre doit diminuer lorsque les moyens de 1'avoir diminuent aussi. M. M. les administrateurs de eet hospice ne voient que leur administration, ils ne consultent que leur sensibilité. Elle les honore; mais elle n'est pas la seule regie qu ils doivent suivre. Ils doivent envisager aussi la situation de la ville d'Amsterdam, 1'immensité de ses besoins, 1'énormité de ses dettes et 1'insuffisance de ses ressources pour y faire face. L'humanité réclame en faveur des orphelins qui ont besoin de secours. Mais la justice réclame aussi en faveur de ceux qui ont confié leurs fonds, leur fortune, leurs moyens d'existence a la bonne foi de la ville d'Amsterdam, a sa iidéiité dans ses engagement». mes per hoofd en per dag '). Op de begrooting voor het jaar 1812 mochten voor subsidieering der gezamenlijke Amsterdamsche openbare gestichten van liefdadigheid in stede van 1.500.000 francs slechts 900.000 francs worden uitgetrokken. De Stads-Schouwburg, waarop jaarlijks 60.000 francs placht te worden bijgepast, wierp nu, door hem te verhuren aan de acteurs Ziesenis, Snoek en Majofski, eene bate af van 27.000 francs a). De Amsterdamsche begrooting voor 1812 werd bij keizerlijk dekreet van 20 October 1811 verder vastgesteld op een bedrag aan ontvangsten van 6.714.000 francs, tot een bedrag van 4.000.000 francs te heffen bij wijze van accijns (octroi) en voor het overige bestaande uit opcenten op de directe belastingen en uit eenige rentegevende bezittingen. Van deze opbrengsten moesten telken jare 1.400.000 francs worden gebezigd tot een geregelde aflossing der stedelijke schuld, waarvan de rente 1.792 550 francs bedroeg. Deze gedwongen schulddelging was dermate geregeld, dat daardoor eene algeheele aflossing binnen den tijd van 32 jaar, dus in 1844, zoude zijn verkregen. Indien de algemeene vrede, waarop de Keizer voortdurend hoop bleef geven, ware tot stand gekomen, zoude Amsterdam, als de derde stad des Rijks onder Fransch bestuur, uit een finantieel oogpunt beschouwd, eene voorspoedige toekomst zijn tegemoet gegaan 3). Maar voor het oogenblik waren de bepalingen van het Continentaal Stelsel, waardoor Engeland tot dien vrede moest worden gedwongen, doodelijk voor den levensader van Amsterdam, den handel, die trouwens onder de Bataafsche Re- ') Délibérations du Conseil Mimici pal d'Amsterdam, 26 Mai 1813. Gemeentearchief te Amsterdam. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 2915. s) Mr. H. J. Koenen. Voorlezingen over de Geschiedenis der Finantiën van Amsterdam, pag. 59. publiek reeds zoo zeer geleden bad, dat hij nauwelijks meer bestond. „De Bataafsche vlag", schreef Appelius reeds in 1801, „die veeleer in alle werelddeelen wapperde en die meermalen „de machtigste mogendheden deed sidderen, zag men niet meer, „of, zoo men ze zag, was het niet anders dan op binnenwateren en reeden van welke de voorzichtigheid verbood bet „droevig overschot onzer zeemacht te doen vertrekken. Neutrale vlaggen, het droevig middel, dat de nood onze hande„laaren deed bezigen, werden door kapers en commissievaar„ders der oorlogvoerende mogendheden, Engeland en Frankrijk beiden, meer dan ooit te voren verontrust" '). Thans genoten wij wel is waar tegenover Engelsche kapers de bescherming van Frankrijk; maar de overzeesche handel was slechts mogelijk door middel van het zoogenaamde systeem der licenten, eene soort van passen of vrijbrieven, waarmede sommige vaartuigen inbreuk konden maken op de blokkade en ongehinderd binnenkomen en uitzeilen. Napoleon volgde een reeds vroeger in Engeland gegeven voorbeeld 11a, toen hij, tegen betaling van een hoog recht de vergunning verkrijgbaar stelde om eene zekere hoeveelheid koloniale waren in te voeren op voorwaarde, dat eene gelijke hoeveelheid Fransche fabriekgoederen zoude worden uitgevoerd. Dit stelsel van vrijbrieven, aanvankelijk een gunstbewijs, waardoor het, als monopolie, voor enkelen groote voordeelen opleverde, verkreeg eene groote uitbreiding na de afkondiging van het dekreet van Fontainebleau, waarbij de invoer van koloniale waren tegen een inkomend recht van 50n/o werd toegestaan, maar de Engelsche fabriekgoederen, waar zij slechts in het Rijk werden aangetroffen, onverbiddelijk moesten worden verbrand. Het verwerven van licenten werd toen afhankelijk van de betaling van eenige bonderden franken, die met de 1) D Wanjon. Geschiedenis van den Nederlandschen handel, pag. 20. „vingen op het Grootboek en die van de Keizerlijke Hollandsche „Schuld: een verschil, dat mijns inziens niet mag bestaan." Ook volgens den intendant d'Alphonse was voor Holland niets wenschelijker en werd daar niets vuriger begeerd dan eenheid van belastingwezen' met de overige deelen van het Rijk en daarbij voor de gemeentebesturen het recht van octrooi '). „Nergens of bijna nergens", schreef deze aan den minister van binnenlandsche zaken te Parijs, den graaf van Montalivet2), „zijn de gemeente-inkomsten evenredig aan de „behoeften. De tiërceering heeft de gestichten en inrichtingen „van liefdadigheid een groot deel hunner hulpbronnen doen „verliezen. De stilstand van den handel heeft de ellende doen „toenemen en tegelijkertijd de particuliere liefdadigheid in de „onmogelijkheid gebracht om, op dezelfde wijze als zij het ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 2762. 21 Aoüt 1811. liien ne peut être plus avantageux pour la Hollande, et rienn'est plus fortement désiré par elle. 2) Idem idem. No. 3403. 9 Octobre 1811. Antérieurement au premier Janvier 1811, c'est a dire avant que le régime administratif francais eüt été appliqué a la Hollande, les recettes de la plupart des villes et communes étaient aussi incertaines que leurs dépenses; les unes n'étaient pas plus fixées que les autres. L'on commen^ait par les dépenses et lorsque le montant des dépenses était connu, l'on fésait une répartition ou une cötisation proportionnée a ces dépenses. Trop aisément l'on aper^oit le vice d'une opération semblable, pour qu'il soit nécessaire de s'y arrêter. Nulle part ou presque nulle part les revenus communaux suffisent aux besoins des communes. La réduction au tiers des intéréts de la dette hollandaise a privé les hospices et les maisons de bienfésance d'une portion de leurs ressources. La stagnation du commerce a accru la misère et empêché la bienfésance particuliere de pouvoir la soulager autant qu'elle était dans 1'usage de le faire. Les villes et communes sont forcées d'y subvenir et leurs besoins s'en sont augmentés L'on peut évaluer a plus de trois millions les secours que les hospices et les maisons de bienfésance re^oivent des villes et communes. Het schitterendst was de ontvangst te Amsterdam, waar de gemeenteraad besloot, „dat voortaan de Dam het Plein Napoleon „en de Y-gracht, mitsgaders het Nieuwe Waalseiland, het „fraaiste gedeelte van de haven uitmakende, Gracht Maria „Louisa zoude heeten om tot zelfs in de laatste eeuwen de „geheugenis van dit bezoek te bewaren" '). De officieele toespraken , bij die gelegenheid allerwege gehouden en in de dagbladen bewaard gebleven, kenmerken zich door eenen vleienden, slaafschen toon. Hierbij dient men echter wel te bedenken, dat geijkte termen vroeger veel meer dan thans werden gebezigd; dat men het eene gewone zaak achtte om de taal der bovendrijvende richting te spreken zonder aan de waarde der woorden zoo bijzonder veel te hechten. Of er werkelijk gejuich en feestvreugde is geweest, is eene vraag, bij welker beantwoording het aanstekelijke van iedere feestvreugde, hoe kunstmatig ook, evenzeer in aanmerking moet worden genomen als de geringe betrouwbaarheid der volkslegende, die, na de verlossing van de vreemde heerschappij, rijk werd aan verhalen van feiten, waaruit toen reeds het gedwongene van het vreugdebetoon zoude zijn gebleken, schrijft Mr. J. de Bosch Kemper2). De toen zeventienjarige Willem De Clercq spreekt in zijn Dagboek zijne verwondering uit over de lijdelijkheid, de onverschilligheid zelfs, waarin toenmaals ook zij verkeerden, die de inlijving aanvankelijk als eene nationale ramp hadden betreurd; over het feit, dat een volk tributions et une marche réguliere des affaires. Ils sont plus Francais qu'aucuns habitants des pays réunis . . . . .Te n'ai vu nulle part autant de dévouement et d'aussi bons sentiments. En cela mon attente a été je 1'avoue, agréablement surpassée .... C'est un pays extrêmement intéressant. i) Courier van Amsterdam. 30 October 1811. *1 Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper. De staatkundige Geschiedenis van Nederland tot 1830, pag. 363. zich zoo snel gewent zoowel aan voor- als aan tegenspoed ). Velen ook zijn ongetwijfeld, even als De Clercq zelf het was, onwederstaanbaar medegesleept door wat er grootsch was en geweldig in den heros, dien zij thans eindelijk van aangezicht tot aangezicht konden zien. Er waren zeker slechts weinigen zoo consequent als Falck, die tijdens het verblijf van Napoleon te Amsterdam zich in zijne kamer opsloot en den Keizer nimmer heeft willen aanschouwen 2). Onaangenaam echter werden de Hollanders, die in deze dagen in persoonlijke aanraking met den Keizer kwamen, getroffen door den norschen, trotschen toon, die Napoleon omstreeks dezen tijd eigen begon te worden, in scherpe tegenstelling met de opene, vrije en innemende wijze van zijn, die hem vroeger kenmerkte 3). Volgens Maurits Cornelis \ an Hall was het „met ruwen, scherpen toon," dat hij bij de gehoorgeving in het paleis op den Dam „de voortreffelijkste mannen, aldaar „tegenwoordig, wrevelig voorbij ging, of met schampere taal „trachtte te doen sidderen" *). Dezelfde vermeldt echter ook dat, toen de beroemde hoogleeraar J. H. \ an Swinden den Keizer werd voorgesteld, „diens ijzeren gelaat een zachtere „plooi verkreeg." De generaal Krayenhoff, die op eene aanmerking op zijn gedrag als minister van oorlog onder koning Lodewijk ronduit ten antwoord gaf, „dat hij hem geene verantwoording schuldig was wegens de wijze, waarop hij zijnen „Meester, den Koning van Holland., als onafhankelijk Souve„rein had gediend," werd van dat oogenblik door den Keizer met groote onderscheiding behandeld en kort daarna naar Parijs ontboden om zitting te nemen in den Raad van forti- i) Willem De Clercq. Dagboek. Deel I, pag. 12, 21 en 25. i) Hora Siccama. Brieven van Anton Reinhardt lalck, pag. 15. 3) A Thiers. Histoire du consulat et de i'Euipire Torne 111, pag. ^02. 4) M C. Van Hall. Het leven en karakter van den admiraal Jhr. J. H. Van Kinsbergen, pag. 234. ficatiën '). Bilderdijk schrijft naar aanleiding dezer gehoorgeving: „sedert lang schijnt men alle denkbeeld van het „onderscheid tusschen den volkomen en den onvolkomen, den „heerschenden en den ondergeschikten accent verloren te hebben. „Maar het is voornamelijk sedert men Talma van het Fransche „tooneel zijn afrabbelen en uitstoten (want uitspreken is het „niet) van een vers of lid eener periode en het dan aanhouden op de laatste masculine sylbe (als ware het iets fraais) „nabauwt (hetgeen het Fransch beter duldt dan het Neder„duitsch), dat dit afgrijslijk doorklinken van den slottoon van „een vers loop heeft genomen. Dat dit onder Napoleon eene „élégance werd, kan niet bevreemden, want hij sprak zoo. „„Êtes-vous connu dans la république des LETTRES ?" vroeg „hij mij, wanneer ik als Voorzitter van het Instituut in eene „commissie ten gehoor verschijnen moest, en dit in de maat „en toon : uuuuuuuuuuuuuuuuuu'u. Ik kon mij niet onthouden „van er werktuigelijk op dezelfde wijs op te antwoorden of „te rabbelen: Au moins j'ai fait ce que j'ai pu pour 1'ÊTRE, „zonder zelfs te bemerken, dat dit een vers, en, in antwoord op „zijne woorden, een valsch rijm meebracht, 't geen het waarlijk „belachlijk maakte; waarover hij mij vreemd, en als niet wetende, „hoe hij 't op moest nemen, aanzag" 2). De Clercq's wensch, bij 's Keizers bezoek in alle stilte aan zijn dagboek toevertrouwd, dat men onder den druk van Napoleons arm tot eenheid komen mocht, was toen nog ver van in vervulling te gaan. Die druk moest daartoe eerst aanmerkelijk worden verzwaard. Die druk zoude eerst ten volle worden gevoeld door de gevolgen van den ongelukkigen Rus- 1) Levensschets van generaal Krayenhott'. Recensent ook der Recensenten. 1849. No. 2 Mengelwerk, pag. 51. 2) I. Da Costa. De mensch en dichter Bilderdijk, pag. 444. sischen veldtocht en in sterker mate wellicht nog door de gevolgen van verschillende tijdens zijn verblijf alhier door Napoleon genomen besluiten. Tot de allereerste daarvan behoorde het bevel tot den bouw van eene waterleiding om „200 duim" Vechtwater door metalen pijpen naar Amsterdam te leiden; en de verheffing van de stad 's Gravenhage tot den rang der goede steden, die eenen adelaar in hun wapen mochten voeren en welker maires het recht toekwam de Keizerskroning bij te wonen. Het allervoornaamste dier besluiten was wel het den 21sten October 1811 uitgegeven dekreet, waarbij met ingang van 1 Januari 1812 het Fransche belastingstelsel werd ingevoerd. Oogenschijnlijk bood het Fransche belastingstelsel groote voordeelen aan. De Nationale Vergadering had in 1790, na den val van het koningschap, de indirecte belastingen, de zoo gehate aides et gabelles, afgeschaft en instede daarvan, uitgaande van de leer der physiocraten, dat de grond de bron is van allen rijkdom, alleen schatting geheven van het grondbezit '). Dit was toen ter tijde in Frankrijk grootendeels het eigendom van adel en geestelijkheid en daarom, naar men meende, niet voldoende belast, terwijl het eigenlijke volk behalve door de belastingen ook nog door de heerendiensten zoo zwaar werd gedrukt. Nu het landbezit echter over tal van kleine eigenaars was verdeeld geworden, bleek in de practijk die zware grondbelasting te hinderlijk voor den landbouw ten voordeele van handel en nijverheid en vooral van de fabrikanten en verbruikers van gedistilleerd. Het verbroken evenwicht wreekte zich in de opbrengst der belastingen, die ver beneden de behoeften bleef. Napoleon had den moed om aan den vooravond zijner keizerskroning (1804) de indirecte belastingen weder in te voeren onder den nieuwen i) De Vos. Het Kadaster en de Boekhouding o]> de Hypotheken, pag 5. naam van Vereenigde Rechten. Het personeel met de inning daarvan belast heette de regie en moest de belastbare zaken opsporen ter plaatse, waar zij werden geoogst of vervaardigd. In den aanvang golden de indirecte belastingen alleen voor den wijn en het gedistilleerd, later ook voor het zout, de tabak en eenige andere zaken '). Daarbij kwam dan nog de opbrengst der registratie, der douanen, der posterijen, der patenten. Het gezamenlijk bedrag was bij den terugkeer in Frankrijk van orde en welvaart in die mate stijgende geweest, dat de Keizer, trots al zijne kostbare oorlogen, getrouw had kunnen blijven aan zijn beginsel om geene leeningen te sluiten, „een hulpmiddel," naar hij zeide, „even onzedelijk als noodlottig, daar „het de komende geslachten reeds van te voren bezwaart en „aan het tegenwoordige ten offer brengt, wat den mensch het „hoogste goed moest zijn, liet welzijn zijner kinderen " „Wij „voor ons," verklaarde de Keizer hoog en trotsch, „wij gaan „van een ander standpunt uit. Wij hebben een groot aantal „belastingen ingesteld, die slechts licht op onze volken druk„ken in gewone tijden, omdat de tax laag is; maar die toch „voldoende zijn om ook in buitengewone tijden in de behoefden van de schatkist te voorzien eenvoudig door verhooging „van dien tax. Wij behoeven slechts 660 millioen in vredestijd; in oorlogstijd 900 millioen en 1000 millioen in geval „van buitengewonen nood, als onze volkeren de onschendbaarheid van het Rijk mochten hebben te verdedigen, of de „eer van onze kroon. Mocht dit noodig worden dan behoeven „wij noch eene leening, noch eenige vervreemding van bezit, „noch eene nieuwe heffing. De enkele verhooging of verlaging „van den tax is dan voldoende om ons doel te bereiken" 2). 1) A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome I, pag. 648. Tome II, pag. 154, 391 2) Correspondance de Napoléon I. No. 17250. Préambule du décret étalilissant la regie des tabacs. 29 Decembre 1810, zonden, ademden eene groote moedeloosheid. „Sinds mijn vorig „bericht," meldde de Celles den 13den November den minister, „is alles nog moeilijker, nog onrustbarender geworden en wij „hebben geen enkel middel van verweer tegen den vijand, „die zich met groote kracht voor de IJsellinie vertoont. Aurich, „Munster, Emmerik zijn reeds door de onzen ontruimd Deventer, Almelo, Arnhem worden bedreigd. Uit Wezel komen „geene hulptroepen opdagen en wat kan generaal Molitor doen? „Hij heeft te zijner beschikking niet meer dan zeven a acht „duizend man van allerlei natiën, van allerlei korpsen. Hij „moet eene uitgestrekte divisie verdedigen met drie belangrijke departementen, groote steden als Amsterdam en Rotterdam, uitgestrekte werven, rijke magazijnen en vestingen, „wier bezetting alleen reeds acht duizend man zoude eischen. „Daarbij ontvangen wij geene bevelen, geene berichten, geene „aanwijzingen, geene instructies. Wat te doen in zulk een „stand van zaken?" ') De prefect de Celles trachtte nog een i) Le préfet de Celles au ministre. 13 Novembre 1813. Depuis ma dernière dépêche les circonstances sont de ven nes encore plus difficiles, plus alarmantes; nous n'avons presque pas de moyens a opposer a 1'ennemi. II se présente en force sur la ligne de 1'Yssel. Aurich, Munster, Emmerich sont évacués. Deventer, Almelo, Arnhem sont menacés. Des troupes fran9aises ne viennent pas de Wesel a notre secours. Que peut faire le général Molitor devant les troupes? IIna a sa disposition que sept ou huit mille soldats de toutes nations, de toutes armées. II doit défendre une division fort étendue renfermant trois départements très-intéressants, des villes immenses, telles que Amsterdam et Botterdam, de riches chantiers, des magasins de toute espèce, des places fortes que nécessitent plus de huit mille hommes de garnison. On est sans ordres, sans nouvelles, sans direction, sans instruction. Que faire dans un tel état de choses? Kassembler toutes les ressources que 1'on a, encourager les faibles, intimider la malveillance et maintenir la tranquillité publique comme si rien ne pouvait la troubler et agir avec autant de calme, autant de prudence, autant III. DE OPSTAND. „Ik heb mij bijna een jaar lang bezig gehouden," schreef Gijsbert Karei Van Hogendorp op 10 November 1813, „ik „heb mij bijna een jaar lang bezig gehouden met al wat „noodig was , om te dienen op het oogenblik, geschikt voor „onze verlossing, wel begrijpende, dat alles dan gereed moest „zijn, ten einde dat oogenblik behoorlijk waar te nemen. „Dit werk heb ik met weinigen moeten overleggen, niet alleen „hier, maar ook in andere Steden en Provinciën, op de aller„geheimste wijze Ik heb veel moeite gehad, om sommigen te „beweegen tot een bloot gesprek over de zaak, omdat zij de„ zelve als te gevaarlijk beschouwden. Nogthans kan men zon- „der te spreeken niets voorbereiden Onvermoeid ben „ik voortgegaan, en heb alles gereed gemaakt zonder ont„dekt te worden, tot dat de omstandigheeden hebben mede„gebragt, om ons aan meer anderen te openbaren, en zelfs „werkzaam te zijn bij de burgerij. Daaruit is sedert agt dagen „noodzakelijk voortgevloeid, dat wij bekend zijn bij vrienden „en vijanden. Als die tijd kwam, heb ik altijd gedagt, dat „de veiligheid niet meer bestond in stilzitten, maar in voort „te gaan en de zaak uit te voeren. Dog mijne vrienden oorbeelden het anders en vinden, dat het gevaarlijk zou zijn „nu door te tasten. Ik zal dus de gevaaren van beide partijen, „die wij neemen kunnen, eens tegen elkander opweegen. „De bondgenooten hebben geen leger meer agter zig, en „kunnen vrij op ons afkomen; dog marcheeren met omzigtig„heid, omdat zij niet weeten, hoe bet hier regt gesteld is. De „Engelschen kunnen ons schepen, cavallery en bijstand van „allen aard zenden; dog oordeelen, dat zij met een vijandelijk land te doen hebben en tegenstand kunnen vinden, zo „dat zij eene Expeditie moeten gereed maaken. De Franschen „zijn in de war en kunnen op het oogenblik niet om ons „denken. Maaken wij nu de Revolutie, zo spoeden zig de „bondgenooten met op te marcheeren, zo zenden de Engel„sclien alles wat wij noodig hebben, naar maate het gereed is; „en zo komen de Franschen te laat, als zij een weinig verademd zullen zijn. Dan is het land in staat van tegenweer, „en wij beginnen in het voorjaar een geregelden oorlog. „Laaten wij dit oogenblik voorbijgaan, zo komen de bondgenooten en de Engelschen met de hulp langsaam op, en „de Franschen krijgen tijd om zig te bezinnen. Het kleinste „voordeel aan den Neder-Rijn brengt ze in staat, om eenige „duizend man in Holland aan te voeren, en wij worden het „tooneel van den oorlog. Onze personen thans volkomen be„kend zijnde, worden de eerste slachtoffers. „Ik besluit dus, dat het meerdere gevaar bestaat in stil te „zitten, en de meerdere veiligheid in door te tasten. „Men heeft mij gezegd, gij wilt alles wagen, en wij willen „zeker spel spelen. Ik keer dit om en antwoord, gij brengt „ons in grooter gevaar en ik wil liet zekerste spel spelen" '). ') G. K Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 234. Vast besloten derhalve om thans door te tasten, het mocht dan kosten wat het wilde, ontbood Van Hogendorp den 14'len November den Amsterdamschen zeekapitein Job May, die in den loop van den zomer door de tusschenkomst van den Heer Changuion voor het plan van eenen opstand was gewonnen, en gaf hem te kennen, dat het tijd was om bij hem, te Amsterdam, te beginnen en dat hij, Van Hogendorp, en de zijnen dan te 's Gravenhage eene regeering zouden opzetten '). Dien avond te zes ure had de kapitein Job May ten huize van Van Hogendorp ook nog eene samenkomst met eenige andere Heeren, eene samenkomst, waarin „aller wenschen en beraadslagingen „daarop nederkwamen om meester te worden van het bestuur". Dat het verwekken van eene volksbeweging hieraan bevorderlijk moest zijn, lag voor de hand. Ook al droeg zij, als de Haagsche samenscholingen van den 9den November geene dadelijke vrucht, zij vermeerderde de spanning en matte den vijand af. Toen May den 15den November tegen elf uur in den morgen in Amsterdam teruggekeerd, daar vernam, dat generaal Molitor en het geheele garnizoen des nachts in alle stilte en als ter sluiks waren afgetrokken, riep hij uit: „dan „maken wij heden avond de Revolutie!" Reeds had het vertrek der bezetting, een bewijs, naar men waande, van den benarden toestand, waarin het Fransche leger verkeerde, een blijdschap en een geestdrift gewekt, die, zooals Konijnenburg in zijn Gedenkboek schrijft, „zigli uitten „in samenscholingen en een duister gejoel, dat zich bijzonderlijk openbaarde in onderlinge omhelzingen en gelukwen„schingen wegens de verlossing, welke men thans voor zeker „hield" 2). ') G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 198. s) J. Konijnenburg. Nationaal Gedenkboek, pag. 70. Tegen liet vallen van den avond geschiedde daarop inderdaad, wat May des morgens had beloofd in vol vertrouwen, dat liij daarbij op den steun van Falck en anderen rekenen kon. Door zijne betrekking had hij veel aanraking met de „kleine lieden", onder wie hij er reeds velen had weten te winnen. Deze allen, „zoodra zij wisten, dat de stad schoon „was van Fransche soldaten, en dat zij dit weten zouden, „daarvoor zorgden de braven" '), werden gemakkelijk in beweging gebracht; in weinig tijds was het grootste deel der verarmde, gebrek lijdende burgers op de been. „Te zes ure," schrijft kapitein May met beliagelijken trots in zijne nog onuitgegeven aanteekeningen, waaruit Prof. Theod. Jorissenhet een en ander heeft medegedeeld, „te zes ure werd de eerste „steen gelegd van het Koninkrijk der Nederlanden door het „in brand steken van het douanehuisje en dat van de ver- lenigde rechten op de Nieuwe Brug De bedaardheid „was mannelijk," gaat hij voort, „een ieder had zijn taak; „eenigo hadden de barkoenen tot het openloopen van de „deuren, andere de lantaarns, ten einde te zien of er zich ook „gelden in die gebouwen van den algemeenen haat bevonden ; „anderen droegen de kwasten, anderen den pot met terpentijn „en de laatsten de flambouw of pikkrans. En dit ging zoo „regelmatig, dat een soldaat zijne evolutiën met liet geweer „niet beter kan volbrengen dan zij deden. Het besmeeren met „terpentijn en het in brand steken is begonnen aan het eerste „huisje en tot het laatste voleindigd aan de Buitenkant onder „liet groote gejuich der goede menigte, die van harte hunne „geliefkoosde liederen ter eere van het Huis van Oranje uitboezemde, die sedert zooveel harde jaren in hunne harten „gesmoord hadden moeten blijven. Men had de voorzichtig- i) J. H. Van der Palm. Gedenkschrift van Nederlands Herstelling in den jare 1813. „heid van een brandspuit daarbij te hebben, opdat zij, wanneer soms een der huisjes te dicht bij andere woningen „stond, de puien van deze zou nat houden, daar er volstrekt „geen wil bestond, dat de eene Hollander den ander zou beschadigen. Alles was geschied tegen de Franschen, die ons „zoo duur hunne broederschap verkocht hadden Ik „bevond mij ten drie ure," zoo besluit hij, „geleund tegen „een der stutten van de Kattenburgerbrug, en nooit was er „fraaier gezicht dan de halve cirkel, die de stad formeert, op „verscheidene plaatsen ongestoord te zien branden." Maurits Cornelis Van Hall, die, naar hij in zijne Herinneringen verhaalt, door zijnen vriend Falck „reeds eenigermate „was onderrigt van hetgeen dien avond en nacht zou gebeuren, „verwonderde zig niet, toen hij omstreeks zeven uur des avonds „eensklaps herhaalde malen de kreet Oranje Boven! vernam". Hij spoedde zich naar de vergadering van de derde klasse van het Instituut, welke dien dag moest plaats hebben (eene dier vergaderingen, „waarvan de in het oog loopende kortheid van de aauteekeningen van het verhandelde het vergoeden wettigt, dat er over de belangen en uitzigten van „het dierbare Vaderland warme gesprekken werden gehouden, „waarvan de inhoud toen niet voegzaam in de notulen kon „worden opgenomen" '), en vond er Falck, „die met een glimlach op het gelaat de gesprekken over het plaats hebbende „rumoer aanhoorde, daarin voorzigtiglijk deel nam, en na „gezegd te hebben, dat hij het eens zou gaan opnemen, de „vergadering verliet". Werkelijke kracht bezat de beweging toen nog niet; zij ware nog wel te bedwingen geweest door de nationale garde, zoo die terstond ter plaatse handelend was opgetreden. Maar Van Brienen en Falck wapenden hunne compagnie eerst na daartoe van hoogerhand te zijn aange- Verslagen en mededeelingen van het Instituut. 1843, pag. 68. maand en terwijl zij zonder veel haast hunne manschappen ordenden, was de menigte zoo talrijk geworden, dat aan een uitéénjagen door de nationale garde niet meer te denken viel, zoo zij het al hadden gewild. Toen Falck ter voldoening aan den hem opgedragen last ter bescherming van de marinewerf en de magazijnen der douane naar het Kattenburgereiland oprukte en niet zonder moeite met zijne compagnie den Buitenkant bereikte, stonden de douanehuisjes reeds in lichte laaie en verkeerde de volksmenigte in groote opgewondenheid. Terstond trachtte Falck de Kattenburgerbrug te bezetten en al te hevige tooneelen te voorkomen. Dit gelukte hem nog slechts met groote inspanning en door onderhandelen met de belhamels, die zich met geweld van de brug wilden meester maken, wat niet kon, niet mocht worden toegestaan. Falck zag er echter geen bezwaar in de menigte tevreden te stellen door op haar geroep om „den vogel, den grooten vogel!" (den keizerlijken adelaar, die voor het arsenaal der marine prijkte) den schout-bij-nacht Verdooren over te halen tot afgifte van den adelaar. Door eenige burgerwachten liet hij den adelaar naar beneden halen en over de brug dragen, waar het keizerlijk embleem door het volk met gejuich werd ontvangen en feestelijk verbrand. Toch was het ten laatste slechts een stortregen , die de opgewonden menigte deed uitééngaan. Trots eenen driemaal herhaalden uitval met den baj onnet was men telkens blijven opdringen om de bezetting der brug te overweldigen '). Indien het doel was geweest, den Franschen autoriteiten schrik aan te jagen, zoo werd dit doel volkomen bereikt. De Gouverneur-generaal, die in den aanvang had getracht, zich zeiven en anderen diets te maken, dat dit geheele werk niets anders was, „dan een bloot vreugdebedrijf," begon tegen den avond tot ernstiger gedachten te komen, en „werd te rade ') O. W. Hora Siccama. Brieven van A. R. Falck. „dezen en geenen der voornaamste burgers, in welke hij ver„ trouwen stelde, bij zich te roepen ten einden derzei ver gevoelen aangaande zijne veiligheid te vernemen". „Des nagts „te één ure," verhaalt Jac. Walraven, die met Maurits Cornelis Van Hall door den prins was ontboden '), „des nagts „te één ure kwamen wij op schriftelijk verzoek van den hertog „van Plaisance voor deszelfs bed. De hertog zeide, dat dewijl „alle auctoriteit vernietigd of kragteloos was, hij eenige van „de geaccrediteerde personen bij hem verzogt had, ten einde „deze hun invloed mogten gebruiken en middelen helpen be„ ramen om de veiligheid van goederen en personen te verzekeren". Het antwoord luidde, „dat zulks midden in den „nagt ondoenlijk was en de confusie zou vermeerderen, maar „dat de hertog van Plaisance wel zoude doen van de munici„pale regeering aan te schrijven om de zoodanige personen „vroeg in den morgen op het Stadhuis te convoceeren,'t welk „hij aannam en welke convocatie den volgenden morgen ook „heeft plaats gehad. De hertog van Plaisance verder met hem „in discours treedende, verklaarde hun, hier van geen nut „meer te kunnen zijn en daarom tot zijn vertrek uit deze „stad besloten te hebben, doch was verlegen op welke geschikte en veilige wijze hij zulks zoude kunnen doen, en „vroeg daaromtrent de raad van Van Hall en Walraven. Deze „erkenden de nutteloosheid van des hertogs verdere tegenwoordigheid binnen deze stad, op grond van des hertogs „eigen begrip, dat alle auctoriteit kragteloos was geworden „en verklaarden wijders, dat voor zo verre hun de algemeene „toestand van saken binnen de stad bekend was, hij, hertog, „dienzelfden ogtend nog genoegsaam veilig zoude kunnen vertrekken, mits zulks niet heimelijk maar openlijk als gestelde „en nog fungeerende auctoriteit doende. Van deze raad heeft ') Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. „de hertog van Plaisance gebruik gemaakt en is dezelfde morgen „circa lialf agt ure met een rijtuig van het paleis onder zijn „gewoon escorte vertrokken". Dien dag, 16 November, schreef prins Lebrun den Keizer het korte briefje: „Sire, het oproer „is uitgebarsten te Amsterdam. Ik bevind mij op het oogenblik „te Utrecht" Weinig tijds voor zijn vertrek had prins Lebrun den intendant d'Alphonse, den directeur-generaal van politie, DuvillersDuterrage, den prefect de Celles, diens secretaris-generaal, de Stuers (aan wiens Memorie de volgende bijzonderheden zijn ontleend) en nog eenige andere hooge ambtenaren gelast, hem onverwijld te volgen naar Utrecht en van daar naar Gorkum, waar het gouvernement voorloopig gezeteld zoude zijn. Al deze autoriteiten te Utrecht aangekomen zijnde, verhaalt de Heer de Stuers, verzochten de prefect de Celles en de intendant d'Alphonse om gezondheidsredenen verlof om onmiddellijk door te reizen naar Brussel. Zij verschenen zelfs niet op de door prins Lebrun nog dienzelfden dag belegde vergadering, waarin deze zijne volmacht als Gouverneur-generaal wilde overdragen op graaf Molitor. Dit besluit gaf op deze samenkomst aanleiding tot eene bespreking, waarbij men elkander over en weder de heftigste verwijten deed. Prins Lebrun begon met den directeur-generaal der politie te beschuldigen wegens zijne onwetendheid betrekkelijk de omwenteling en dit te meer, omdat Duvillers-Duterrage volhardde in zijn beweren , „que c'était un mouvement spontane". De directeur eindelijk niet meer wetende, wat te antwoorden, wierp de schuld op generaal Molitor, die, door Amsterdam te ontruimen, de aanleiding tot het oproer was geweest. De generaal, hierover vertoornd, herinnerde den directeur, dat hij de troepen i) Correspondance du prinee Lebrun. 16 Noveinbre 1813. Sire, la révolte éclata hier a Amsterdam. Je suis a ce moment a Utrecht. 19 niet had doen vertrekken, dan op bevel van den prins en nadat hij, Duvilliers-Duterrage, te voren zelf had verklaard, dat men nergens in Holland de kenmerken eener aanstaande omwenteling kon bespeuren. De prins maakte aan deze onvruchtbare woordenwisseling een einde door te zeggen, dat men tot een besluit moest komen. Hij sloeg voor om veertig aanzienlijke Amsterdammers als gijzelaars te doen vatten. Duvilliers-Duterrage antwoordde, dat hij geene middelen hoegenaamd te zijner beschikking had om dien last te volbrengen, en wilde, dat de generaal die opdracht zou volvoeren. Deze „repliceerde, dat men hem reeds genoeg promenades door „Holland had laten doen en dat hij ongezind was de tooneelen „van Leiden en Zaandam te hernieuwen." Zijne meening was, dat men tijd moest winnen; zien, wat de vijand op den IJsel ondernam; intusschen met de geïnsurgeerde stad Amsterdam zijdelings onderhandelen en niet eerder geweld gebruiken, dan wanneer men geen ander middel meer over had. Nog eer men tot een besluit had kunnen komen, haastte nu ook de directeur-generaal van politie zich om af te reizen naar Parijs. Ziende, dat de hoofden der administratie hunne posten verlieten, vroeg graaf Molitor, of men met zoo eene overhaaste vlucht de zaken nog wilde verergeren en eischte, dat de prins in de administratie voorziening deed, den prefect remplaceerde en een publiek ambtenaar aanstelde om als payeur provisoir bij het hoofdkwartier dienst te doen. Met veel moeite bewoog prins Lebrun daarop den onder-prefect de Witt om als betaalmeester en den Heer de Stuers om als prefect van het departement der Zuiderzee op te treden. Na deze laatste maatregelen te hebben genomen, droeg hij zijne eigene waardigheid van Gouverneur-generaal over op graaf Molitor en reisde terug naar Frankrijk. Te Amsterdam zelf was men middelerwijl door den loop der dingen geheel verrast. Velen, en met name Falck, May, Van Brienen en anderen met hen, mochten den opstand hebben voorzien, verwacht, uitgelokt bijna, op hetoogenblik zelf waren zij onvoorbereid. Er was geene leiding, geen hoofd, geen plan. De adjunct-maire Charle, die den maire, Van Brienen van de Groote Lindt, verving, tijdens diens afwezigheid als lid der deputatie, die naar Parijs was afgezonden om het adres aan de Keizerin te overhandigen, had zich te tien ure in den avond bij den prefect de Celles vervoegd, „om dezen te sondeeren „nopens de gerugten, die zig hadden verspreid, dat de Fransclie „autoriteiten in den toen aanstaanden nagt de stad stonden „te verlaten . Hij had echter de stellige verzekering ontvangen, „dat hiertoe geene het minste voornemen plaats had en dat „de prefect zeer zeker van hier niet vertrekken zoude zonder „daartoe ten uitersten genoodzaakt en gedwongen te zijn". In het midden van den nacht echter werd de kolonel Van Brienen bij den prefect ontboden. „Ik vond er", verhaalt hij, „al de Franschen verzameld: onophoudelijk was er geroepen „beweging, overal vond men menschen, die schreven, men „fluisterde elkander, ontfing brieven, met één woord alles was „in rep en roer en de doodsangst was op hun gelaat Om„streeks vijf uuren verzogt mij de prefect om nog eens in de „stad te gaan en rond te zien, hoe het gesteld was. Met opzet „verergerde ik bij mijne terugkomst de omstandigheden en „ieder woord was voor hun een donderslag. Waarop eindelijk „de Prefect alle de Heeren rassembleerde en mij in hunne „presentie nogmaals deed herhalen en daarna de vraag deed, „of men op mij en op de Nationale Garde kon staat maken. „Het antwoord, dat ik hem gaf, deed den prefect dadelijk „overgaan tot de vraag: mijne Heeren, wat staat ons dan nu „te doen? waarop de Directeur der Politie het woord opnam „en zeide, dat ingevolge het antwoord van den kolonel Van „Brienen hun geen ander middel overbleef dan ten spoedigste „te vertrekken en zij genoeg gedekt waren door den stap van „den prins van Plaisance. Op dit advies ontstond er eene „vreeselijke confusie, dezen informeerden, hoe men best zoude „weg komen, weder anderen verlieten met drift de kamer. „Na daar voor mij de aangenaamste gesprekken en gebaarden „en omstandigheden gezien te hebben, bevond ik mij alleen „bij de Celles. Op de vraag, wat mij nu te doen stond, ant„woordde hij alleenlijk, gaat na een paar uuren na den Maire, „verwittig hem van ons vertrek en tracht met hem alles aan „te wenden tot herstel der rust" '). Inderdaad werd zorg voor het behoud der rust een dringende eisch. De volksbeweging van den 15'^n November, door den nacht en door den regen voorloopig ten einde gebracht, brak in den morgen van Dinsdag 16 November met nieuwe kracht uit. Niet langer echter droeg zij een staatkundig karakter. Zij begon, naarmate de dag ouder werd, meer en meer te ontaarden in rustverstoring en plunderzucht. Er moest worden gehandeld, wilde men de stad niet prijs geven aan de toomelooze woede van het gemeen. Ten stadhuize werden door den waarnemenden maire Charlé „onderscheidene maatregelen genomen om den „verderen voortgang van de wanorders en gewelddadigheden „te stuiten, als daar waren het oproepen van de respective „ Wijks-commissarissen, het oprichten van wachten in de onderscheidene wijken, ten einde onafgebroken te patrouilleeren, „het munieeren van den Heer W illem Willink Junior met de „vereischte autorisatie en magt tot het formeeren van een „korps manschappen te paard". Tegelijkertijd trachtte Charlé zich eenige personen van aanzien toe te voegen om hem behulpzaam te zijn tot herstel der rust. Het waren de Heeren Elias en Van Hall, die tot op het laatst het vertrouwen van den Gouverneur-generaal hadden genoten, de kapitein t alck, ») Prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. wien de nationale garde naar de oogen zag, en drie mannen van invloed, de Heeren Brugmans, Boetzelaar en Van Lennep, die hij uitkoos om het wankelende gouvernement te steunen. Dit was echter allerminst de bedoeling van hen, die den vorigen dag den stoot tot den volksoploop hadden gegeven. Bovendien had de menigte, die men in beweging had gebracht, recht te eischen, dat haar opstand eene andere en meer nationale vrucht zoude dragen dan de versterking van het bestaande stedelijk bestuur door de toevoeging van eenige aanzienlijke ingezetenen. Het geestdriftig geroep van „Oranje „Boven!", dat de Fransche autoriteiten had verdreven, was onvereenigbaar met de erkenning van eenen Franschen ambtenaar, zooals Paulus Charlé, de waarnemende maire, op dat oogenblik ontwijfelbaar was, al verdenkt Prof. Jorissen dezen, die reeds sedert jaren behoorde tot de groote bevorderaars van het verbeterd volksonderwijs te Amsterdam '), waarschijnlijk ten onrechte van Franschgezinde bedoelingen. Onder den invloed van Anton Reinhard Falck, den kapitein der nationale garde, volgde kolonel Van Brienen Van Cramerus met warme ingenomenheid, toen de eerste het initiatief nam tot afzetting van het oude en instelling van een nieuw bestuur door de nationale Garde Met de officieren Brandt, Luden, Van Vollenhoven, die hen onvoorwaardelijk bijvielen, begaven Falck en Van Brienen zich naar het stadhuis. Daar heerschte groote ontsteltenis, nu de volksbeweging, instede van te bedaren, een steeds gevaarlijker en woester karakter aannam en op verschillende punten in de stad brandstichting plaats greep. Onomwonden verklaarde kapitein Falck den waarnemenden maire, dat hij , de hem vergezellende officieren en hunne schutters, aan geene orders van hem komende zouden ge- *) Johanna W. A. Naber. Het College van. Curatoren der Stads Armen Scholen. Amsterdamsch Jaarboekje. 1903. pag. 99, hoorzamen en las een publicatie voor, waarin bekendmaking geschiedde van de militaire revolutie, die men wilde tot stand brengen. Eenige der reeds door Charlé ontboden Heeren meenden nog het gezag van dezen te moeten steunen. Maar aansluiting bij de bestaande autoriteit was juist, wat Falck en de zijnen met beslistheid verwierpen. De rust zoude in Amsterdam niet zijn te herstellen, verklaarden zij, voordat het Fransche bestuur door een Hollandsch was vervangen. De schutterij, want reeds had de nationale garde dien Hollandschen naam weder aangenomen, sloot zich in den persoon harer bevelhebbers bij den opstand aan en weigerde verdere gehoorzaamheid aan het Fransche bestuur. Eenige uren te voren had zij zich de keizerlijke adelaars van de chacots gerukt en de Hollandsche commandowoorden weder doen klinken, „hoewel men nog „voorbij een Franschen Plaats-majoor moest defileeren. Oogen„ blikken, wier herdenking mij het hart sterker doet kloppen", schreef Falck nog in later jaren '). De waarnemende maire en de zijnen waren hiertegenover weerloos en machteloos. Zij moesten er in berusten, dat door Falck en zijne aanhangers tegen vier ure in den namiddag, eenige ingezetenen, van wie men mocht verwachten, dat zij het vertrouwen van het volk bezaten, werden bijeengeroepen om eene nieuwe regeering in te stellen. Van de 25 opgeroepenen verschenen er 19, waaronder Charle zelf en eenigen der door hem reeds vroeger gedesigneerden. Nadat van dezen nog een viertal zich had teruggetrokken, verklaarden de overigen: J. Van der Hoop , P. A. Van Boetzelaar, D. W. Elias, P. P. Charlé, D. Van Lennep, C. Van der Oudermeulen, i) Gr. K Van Hogendorp in 1813. Nagelaten Geschrift van Mr.F. Baron Van Hogendorp. Bijlage. Aanmerkingen van A. R. Falck op het H. b. van \ an der Palm's Gedenkschrift. H. Van Slingelandt, A. Mendes de Leon, G. ten Sande, J. Van Loon, J. S. May, P. A. Brugmans, J. D. Meyer, J. A. Willink en J. S. M. Van de Poll, zich bereid om op te treden als Provisioneel Bestuur, „doch alleen uithoofde van de tegens„woordige tijdsomstandigheden, waardoor de stad met de daad „was zonder eenige Regering, uit aanmerking van het oogen- „blikkelijk gevaar en zoo tot conservatie der rust zonder „dat bovengenoemde Heeren daardoor wilden worden verstaan, „bij eene eventueele organisatie van deezer stad Regering te „willen blijven in eenige functie. „Na welke declaratie de Heer Kolonel en chef verklaarde „dit provisioneel bestuur der stad Amsterdam te zijn geïnstalleerd" '). Het Provisioneel Bestuur organiseerde zich, koos den Heer J. Van der Hoop tot president en had nu dadelijk maatregelen te beramen tot herstel der ruw verstoorde rust. Reeds eenige uren vroeger in den dag had de Heer Willink Jr., ingevolge eenen last van den toen nog waarnemenden maire Charlé, „alle „de Heeren, die paarden hadden of te paard rijden konden, ge„requireerd om zig gewapend te vervoegen op het Konings- „plein Om vijf uur na den middag", verhaalt hij, „ waren er reeds circa honderd man te paard, die in diverse „rigtingen de stad doorkruysten en op eenige plaatsen slaagden „in 't uit een brengen der 't saamgerotte rustverstoorders en „plunderaars; echter op zulke plaatsen, alwaar brand was ont„staan, viel het moeilijk en onuitvoerbaar, wijl de meeste „paarden wijgerden tegen den brand in te loopen". Krachtdadiger ingrijpen werd dringend noodzakelijk. Maar hoe dit te doen? De Heer Van der Hoop, president van het Provisioneel Bestuur, de notulen van welks vergaderingen door Prof. Jorissen in zijne Bijdragen tot de Geschiedenis der ') Prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. „wiens naam moeten wij hier rechtspreken? In naam van den „Keizer? Dan breken zij ons den hals. In dien van Willem „van Oranje? Dan fusilleeren zij ons nog töt ou tard: dus „best de zaken provisioneel in suspens te laten. „De Heer Elias (oud-hoofdofficier) heeft alweder eenige dienders aangesteld, doch zijne functiën niet aanvaard Z. E. D. „zal met uw vriend Brugmans en J. D. Meijer de politie admi- „nistreeren. Ik houde dus den Justitie-winkel in zijn geheel „Ik heb critieke momenten gepasseerd. Het correctiehuis kon „ik niet houden, 100 a 180 vlogen er uit. Ik ben er zoolang „gebleven tot de deur werd open gerameid en toog heenen. „Het rasphuis, van erger natuur, is behouden. 24 wakkere „Hollanders, vast besloten om niet uitéén te gaan, hielden „den tromp voor den hoop en alles keerde tot de orde. Ik „had die knapen zelf uitgerust en verliet hen niet. „De veranderingen van Heer en Meester zijn ordinarie convulsief. Ik hoop, dat wij genoeg gezien hebben. „De zee-prefect is nog hier. Wij hebben hier een imperium „mixtum, Democratico, Aristocratico en Imperatorio " Scherper nog oordeelde de oud-minister Roëll. Deze schreef op dienzelfden dag, 17 November, aan Van Maanen, „zulke „gebeurtenissen, als wij nu zedert twee dagen bijwonen, hadde „ik mij nimmer als mooglijk voorgesteld en zonder het onbegrijpelijk gedrag onzer geconstitueerde Fransche machten, „geloof ik niet, dat diergelijke excessen zouden hebben plaats „gehad Het is inderdaad boven het bereik van alle A.nster„damsch verstand, hoe men met goede oogmerken in een „oogenblik, dat de gemoederen door valsche, van buyten in„gekoomene berichten reeds merkelijk aan het gisten waren, „eene stad van 200.000 inwoners, waarvan '/, 's morgens „niet weet hoe geduurende den dag aan de kost te komen, „eensklaps van alle troupes, zoo cavallerie als infanterie heeft „kunnen ontblooten en deze ontblooting dadelijk door een ver- „trek der meeste Fransche geëmployeerden en bureaux doen „agtervolgen, daar het toch niet missen konde, of dit een en „ander moest noodzakelijk aan alle vorige en meestal in twijfel „getrokkene meeningen al dat geloof bijzetten, hetwelk daaraan alsnog ontbrooken had. Dat de Prins geen ooggetuige „heeft willen zijn van gebeurtenissen, welke ieder mensch met „afgrijzen vervullen moeten, is bij mij zeer licht te begrijpen; „maar dat zijne hoogheid niet reeds lang voor zijn vertrek „met lieden, die schijnbaar de gunst des volks hadden, maatregelen tot eventueele bewaring der openbare rust heeft „trachten te beramen, kan ik nog met deszelfs vredelievend „caracter, nog met het belang van zijnen keizerlijken meester „over een brengen Intusschen 'is het zeeker, dat hij korte „uuren voor zijn vertrek daaraan eerst gedagt en dat werk „toen, gelijk het niet anders zijn konde, zeer met de losse „hand beslagen heeft. De prefect, die gister ogtend vertrokken „is, heeft diezelfde nagt nog plechtig verzeekert, dat hij geene „de minste intentie had om te vertrekken en voor volksrumoeren niet de minste vrees had. Had men niet den zetel „des gouvernements hier gehad, zouden misschien fatsoenlijke „lieden zig met de zaak hebben kunnen mêleeren en het onweder „tragten voor te komen. Maar nu durfde niemand zig met de „zaak bemoeijen, zoolang het gouvernement aanwezig was en „toen dit vertrok, was de zaak reeds bijna onherstelbaar „Het is te hopen, dat de zaak aan den Keizer in het ware „daglicht worde gesteld ... Zo wij niet spoedig troupes krijgen, „zie ik de bitterste uitkomsten tegemoet" '). Terwijl velen zich aldus twijfelend afvroegen, hoe een dergelijk verloop van zaken mogelijk ware, was het aan Van Hogendorps scherpen blik niet ontgaan, dat graaf Molitors overhaast vertrek meest te wijten was aan den geringen samen- ') Verzameling Van Maanen No. 53. Rijksarchief. hang tuRschen de burgerlijke en de militaire autoriteiten. „Molitor," schrijft hij, „had slegts den vijand in het oog en „dagt om geene verantwoording dan voor eenen krijgsraad. „Voor de verdediging van het land en voor de zekerheid „van zijne terugtogt, was de stelling van Utregt zeer geschikt; „maar Amsterdam geheel aan zigzelf over te laten, was een „staatkundige misstap." De noodzakelijkheid om daarvan partij te trekken lag voor de hand. Zooals Van Hogendorp niet moede werd van te herhalen, „de schrik was nu op zijn hoogst, de Bondgenoten „waren op onze grenzen, de publieke geest was gewenscht „en bij het minste lugtje, dat de Franschen kregen, kon dit „alles veranderen en dan hadden wij den langen winter in „het vooruitzigt, gedurende welke zij zig regt nestelen konden „tot ons verderf" '). Zij had eigenlijk ook geen vraag mogen wezen, de vraag, die na het herstel der rust de nieuwe stedelijke regeering van Amsterdam zich stelde, de vraag namelijk, welke houding zij had aan te nemen tegenover de Fransche autoriteiten. De gezindheid der burgerij was niet twijfelachtig. Maar tot grooten spijt en teleurstelling van Falck, May en nog eenige anderen dreef overmaat van voorzichtigheid de meerderheid der leden van het Provisioneel Bestuur tot het omhelzen van een zoogenaamd systema van onzijdigheid. Uitsluitend tot de voorloopige bewaring van orde en rust wilde men zich beperken om niet door overmoed de geduchte macht, die, naar men meende, nog van alle kanten de stad omringde tot wraak te tergen. Al te vermetele dwaasheid achtte men het, reeds nu de Oranjevaan op te heffen. Men was immers, zooals de kapitein Hooft schrijft, „zonder middelen van tegen„weer, zonder wapens , zonder ammunitie; de onzekerheid, <) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 198. Wij voegen ons bij de Bondgenooten en dwingen den vijand tot vrede. Het volk krijgt een vroolijken dag op gemeene kosten, zonder plundering noch mishandeling. Elk dankt GOD. De oude tijden komen wederom. Oranje Boven! „Van alle zijden kwam de Oranjekleur voor den dag, en „de Haag vlagde als bij eene overwinning," schrijft Van Hogendorp. „Het denkbeeld was algemeen : de Franschen verbaten ons en er moet eene Regering zijn. Inmiddels hield het „garnizoen zig stil en de generaal Bouvier kwam de optocht „van den Graaf Van Stirum aanzien, hetwelk hem kwalijk zou „bekomen zijn, had deze niet alle mishandeling verboden. „Mijne vrienden vloeiden weldra van zelve tot mij , de „Heer Van der Duyn, die reeds in April te voren gereed gestaan „had, was de eerste, met eene groote Oranjecocarde op den hoed. „Van dat ogenblik werd mijn huis het middenpunt van alle „werkzaamheid, en ik stond iedereen te spraak, om bij allen de „goede gezindheid en den moed te onderhouden en te regelen." Dien zelfden ochtend nog werd door F. Van der Duyn Van Maasdam, G. K. Van Hogendorp, C. Repelaer Van Driel, J. F. Van Hogendorp, F. de Changuion, en E. C. de Jonge, allen oud-regenten, die na 1795 niet meer in het bestuur waren geweest, eene uitnoodiging gericht aan de oud-regenten van 1795 uit alle provinciën en steden tot eene samenkomst op den volgenden dag. Deze uitnoodiging was van den volgenden inhoud: 'sHage, den 17den November 1813. Alzo de Regeeringloosheid voor de deur staat en de droevigste gevolgen van Plundering en Bloedvergieten daaruit kunnen voortvloeien, al was het slegts gedurende weinige dagen, zo hebben wij nodig geoordeeld de voornaamste Leden en Ministers van de oude Regeering, zo als die in de jaren 1794 en 1795 bestondt, met den meesten spoed bijeen te roepen, en diensvolgens eenige van dezelve aan te schrijven, om het verder bekend te maken. De Bijeenkomst zal zijn ten huize van den Heer Gijsbert Karei Van Hogendorp, op den Kneuterdijk, Donderdag den 18) M. W. Maclaine Pont. Engelschen en Hollanders. Eigen Haard. 1900, pag. 408. 2) Correspondance du prince Lebrun. No. 1149. 4 Mars 1811. . . . . on se décourage, on a des projets de se transplanter, tout au moins on s'en va a la campagne et on nous laisse ici coinme des misérables. La police croit beaueoup a des projets d'émigration. Le prix toujours croissant de 1'or et de 1'argent prouve qu'on le recherche ou pour le réserver, ou pour 1'exporter. „Sire, ik geloof niet, dat ik hier erg noodig ben," schreef hij in het laatst van December 1810, „en ik zoude gaarne „heengaan, eer mijne positie belachelijk wordt of beklagenswaard" '). Maar tevergeefs smeekte Lebrun om te worden ontheven van eenen last, dien hij te zwaar achtte voor zijnen ouderdom. „Ik heb eenige maanden eenen arbeid verricht, waar„aan mijne toewijding aan Uwe Majesteit mij niet vergunde „mij te ontrekken; maar ik voel mij zeiven zwakker worden; „het is of er geen kracht of leven meer in mij is; nog wat „langer en ik zal slechts een ijdele schim zijn, onbruikbaar „voor Haren dienst" 2). Voor den Keizer was hij echter nog onmisbaar. Invloed op den gang van zaken gunde hij hem niet en onomwonden sprak hij zijne ergernis uit, als Lebruns brieven hem niet zakelijk genoeg waren, of te vaag 3). Maar op zijnen raad en op zijne voorlichting stelde hij hoogen prijs, terwijl hij van zijne trouw en van zijne belangeloosheid zeker was. Nu Lebruns ') Correspondance du prince Lebrun No. 967. 13 Décembre 1810. Je dois rappeler a Votre Majesté que les pouvoirs dont Elle avait bien voulu m'investir, finissent au Ier Janvier prochain; que ui Elle veut que je reste ici après cette époque, il est nécessaire qu'Elle détermine ce que je pourrai et ce que je ne pourrai pas faire. Si Elle daigne me rendre ma liberté, il est temps que je songe a prendre des mesures pour retourner auprès d'Elle. Je ne crois pas étre bien nécessaire ici et je serais bien aise de sortir de scène avant que de mériter le ridicule ou la pitié. 2) Idem idem. No. 1044. 7 Janvier 1811. Je remercierais Votre Majesté si Elle daignait me décharger d'un fardeau qui sera trop pesant pour ma vieillesse J'ai soutenu pendant quelques mois un travail que mon dévouement ne me permettait pas de déserter; mais je vais tomber dans l'aft'aissement et déja il me sernble que je n'ai plus ni force ni vigueur; un peu plus tard je ne serai qu'un vain fantöme inutile a son service. 3) Zie Bijlage V. volmacht als Luitenant-generaal op 31 December 18iOafliep, benoemde hij dezen, bij decreet van 13 December 1810, met ingang van 1 Januari 1811 tot Gouverneur-generaal over de zeven Hollandsche Departementen. Het eigenlijk administratief bestuur ging met dien datum echter over in handen der van den Gouverneur-generaal vrij wel onafhankelijke prefecten. voortdurend in de brieven van den intendant d' Alphonse, door wien de Hollandsche prefecten in de Oostelijke Departementen werden aangezet tot eenen zelfden spoed en eene zelfde voortvarendheid als die hunner Fransche collega's '). Onverbiddelijk zond hij de stukken en staten terug, die niet voldoende waren bewerkt. „Men heeft nog niets gedaan, zoolang „er nog iets te doen overblijft," was zijn stelregel2). Ook zijne correspondentie wemelt van klachten over het omslachtige en kostbare der Hollandsche administratie met haar veel te talrijk personeel, zonder dat het werk daarom veel voortgang had; over de breedsprakigheid der Hollandsche stukken en besluiten, „waarvan de uitvoerigheid de helderheid niet vermeerderde" n). Steeds moest hij er op bedacht zijn, klaagde hij den staatsraad Gogel, „toch vooral niet te veel te vergen van het denkvermogen der Heeren prefecten en onderprefecten" 4). Deze ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 436. 12 Février 1811. J'ai besoin de connaitre sur le champ ... i) Idem idem. No. 4035. 25 Novembre 1811. On n'a rieiv fait tant qu'il reste a faire. 3) Idem idem. No. 453. 12 Février 1811. Je suis loin de vouloir accuser M. M. les préfets, je n'eu accuse que le peu d'idée que 1'on a eu jusqu'ici en Hollande sur les cléments qui eomposent 1'administration. Aucuns matériaux n'existent dans leurs bureaus. Tout est neuf pour eux et ils sont a chaque pas arrêtéspar les inquiétudes et les doutes. L'on est forcé de revenir souvent sur la même chose. Idem idem. No. 446. La forme dans laquelle les préfets en Hollande rédigent leurs arrêtés, diffère beaucoup de celle qui est suivie en France; elle est généralement plus étendue sans qu'elle présente plus de clarté. 4) Idem idem. No. 698. .... Afin de ne pas trop fatiguer la pensée de M. M. les préfets et de M. M. les sous-préfets. ger dan dezen, wisten dan door het feit der bekendmaking van dien naam, dat zij tot den krijgsdienst waren aangewezen. Deze maatregel werd het eerst toegepast voor den veldtocht van het jaar VII (1799). Gedurende het Consulaat en het Keizerrijk werd de wet op de conscriptie voortdurend ruimer toegepast. Bij eene wet van 28 Floréal van het jaar X (1802) werd de conscriptie niet enkel meer als aanvullingsmiddel in oorlogstijd, maar ook in vredestijd als de gewone, normale wijze om het leger samen te stellen aangewezen. In het daarop volgende jaar XI (1803) werd het jaarlijksche contingent van twintigjarigen op 60.000 bepaald; met dien verstande dat in tijd van vrede alleen de helft onder wapenen kwam en de overige 30.000 als reserve beschikbaar bleven '). Twee jaren later, in 1805, werd bij behoud der indeeling in klassen ter vereenvoudiging de loting ingevoerd. Wie een goed nummer had getrokken of eenen plaatsvervanger had gesteld, bleef niettemin dienstplichtig, wanneer in geval van nood eene lichting uit oudere klassen werd bevolen. De plaatsvervanging, waarover in vorige besluiten was gezwegen, werd thans nader geregeld. De remplagant moest door de militaire autoriteiten worden goedgekeurd en zijn dood, al viel hij op het slagveld, ontsloeg den steller niet van de verplichting om eenen nieuwen te leveren of anders in persoon op te komen. Diezelfde wet van het jaar 1805 hield ook in, dat in geval van desertie de verwanten van den deserteur konden worden gestraft met eene geldboete, waarvan het bedrag door den prefect naar willekeur werd vastgesteld. Bovendien werd bij senatusconsulte bepaald, dat voortaan het contingent van iedere klasse op negentienjarigen leeftijd kon worden opgeroepen. Door indienststelling een jaar vóór de consent werkelijk dienstplichtig werd, won men M A. Thiers. Histoire du consulat et de 1'Binpire, Tome I, pag. 534. 6 tijd om hem te harden in de zoogenaamde hataillons de dépot, terwijl de ondervinding had geleerd, dat de twintigjarige ongeoefende loteling, die dadelijk naar het front werd gezonden, weldra wegkwijnde in het hospitaal '). Deze bataillons de depót, waarvan ieder regiment er een had en die meest in de grenssteden waren gevestigd, werden door Napoleon bedoeld als oefenplaatsen voor nieuwelingen, als rustplaatsen voor herstellende zieken en zwakken, als voorraadschuren, die het leger ten allen tijde van goed geoefende, wel uitgeruste troepen konden voorzien. De nauwlettende zorg, door den Keizer steeds voor deze dépots gedragen, is een krachtige factor geweest bij zijne groote triomfen 2). Over het algemeen mocht Napoleon er zich terecht op beroemen, dat hij het lot van den soldaat veel had verbeterd 3). De soldij had hij verhoogd en eene geregelde uitbetaling verzekerd. Kleeding en uitrusting waren het voorwerp van 's Keizers voortdurende zorg. De geneeskundige dienst te velde was zijne schepping. De gedachte, dat verdienste boven aanzien van fortuin of geboorte ging, dat ieder soldaat, zooals het heette, den maarschalksstaf in zijnen ransel droeg, de schitterende overwinningen, waarvan hij in eene onafgebroken reeks getuige was, werkten bezielend op den aanvankelijk onwilligen loteling. Eens bij den troep ingedeeld, werd hij onwederstaanbaar medegesleept door den stroom van vereering voor den grooten veldheer en i) \ Thiers. Histoire du consulat et de 1'Empire. Tome II, pag. 13. i) Idem idem. Tome II, pag. 436. 31 Correspondance de Napoléon I. No. 17249. Au géuéral Clarke, duc de Feltre. 27 Décembre 1810. Mon intention est que tout soit payé en Hollande comme en France et qu'il n'y ait aucune différence. J'ai beauconp bonifie le sort du soldat; j'ai augmenté la solde d'un sou; j'ai accordé un sou pour la soupe et deux sous je crois pour la messe erdinaire, ce qui fait quatre - sous, de sorte que le soldat a 9 sous, outre le pain. Cela est donc suffisant. de Hollandsche comcrit was op dit punt niet minder gevoelig dan de Fransche. „Er streed nog menig een Nederlander onder „Napoleon te Waterloo; er was bekommering van verraad „onder ons eigen volk, dat in Frankrijk had gediend", schrijft Van Hogendorp in zijne Brieven en Gedenkschriften '). Zonder verzet ging dit alles echter niet. De conscriptie was ook in Frankrijk nog niet in de zeden opgenomen en het treurig lot der jonge mannen, die in den Spaanschen krijg meer nog door gebrek en ellende omkwamen dan door het vuur, was niet geschikt om de bevolking gunstig te stemmen voor die jaarlijks wederkeerende lichtingen Sommige streken van Frankrijk, vooral het Westen en het Zuiden, herbergden vele onwillige lotelingen, zoogenaamde rêfractaires, die geweigerd hadden om op te komen, of die gedeserteerd waren na hunne indeeling bij den troep. Zij hielden zich schuil in de bosschen, op de bergen, overal begunstigd en geholpen door het landvolk en in open oorlog met de gendarmerie. Men schatte hun aantal op niet minder dan 60.000, meest mannén krachtiger en meer gevormd dan de gewone lotelingen, want er waren er bij, die reeds sedert jaren dit avontuurlijke leven leidden. Napoleon achtte hunne indeeling bij zijne troepen eene groote aanwinst en eene noodzakelijkheid bovendien. Want in oorlogstijd, als het leger naar de grenzen trok, bedreigden zij de binnenlandsche rust, daar velen van hen, vooral in de Vendée, nog aanhangers waren van het oude koningschap^ In de eerste maanden van het jaar XII (1804) werden niet minder dan tien mobiele colonnes het land ingezonden om de onwilligen te vatten. De verschijning dier garnisaires, zoo als men ze noemde, die overal als in vijandelijk land optraden, was vooral in de dorpen, op het platteland, eene ware verschrikking, die menig gezin tot wanhoop bracht. i) (i. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel V, pag. 128. Thans werden al deze bepalingen en maatregelen ook in Holland van kracht. In de oude Republiek was de verdediging des lands meer eene vraag van geld dan van vaderlandsliefde geweest. „Wel „was reeds bij de Unie van Utrecht vastgesteld, dat alle „strijdbare manschappen zouden worden opgeroepen", schrijft Van Hogendorp, „maar in ons land was de bevolking nooit „toereikende geweest voor het leger; eerstelijk omdat hetzelve „door onze ligging altijd boven onze krachten moet zijn; en „ten tweeden, omdat de zeevaart vele menschen vereischt" '). De troepen bestonden dan ook meest uit aangeworven vreemdelingen , voornamelijk Duitschers. De toch reeds geringe militaire geest was bij het volk zelf in de 18de eeuw nagenoeg geheel uitgebluscht. Maar sedert 1798, toen Frankrijks krijg met geheel Europa een kruistocht werd voor nieuwe denkbeelden , moest ieder volk, ook het onze, zijn leger uit ingezetenen samenstellen, omdat er geen enkel volk meer was, dat niet werd betrokken in den strijd. De vorsten van Hessen , van Baden, de zielverkoopers der 18de eeuw, moesten evenals Frankrijk legers oprichten, niet om ze te verhuren aan eenen staat van kooplieden, maar om zich te verdedigen. Al ware ons land niet bij Frankrijk ingelijfd, het zoude door den toestand van Europa, door de onmogelijkheid om gehuurde troepen aan te werven, genoodzaakt zijn geworden om de vrijwillige dienstneming door de gedwongene te vervangen. In den vredestijd na 1815 is de conscriptie behouden ; wel een bewijs, dat ook op dit gebied het oude was voorbijgegaan. Doch daarvan gaf men ziel i toen geen rekenschap. In de rustige rust van een koopmansvolk, dat tal van oorlogen iiad i) Gr. K. Van Hogendorp. Bijdragen tot de Huishouding van Staat. Deel I, pag. 45. „Die eerste lichting was nog nauwelijks geëindigd, toen de „inscriptie voor den zeedienst al mijne zorgen vroeg; 454 „zeelieden werden onverwijld aan boord gezonden. Het dekreet „van 1 Januari 1811 stelt ter beschikking van den Staat „alle kinderen, die door de openbare liefdadigheid worden „onderhouden en opgevoed; 169 van deze kinderen werden den „ 20s,en Februari op weg gezonden naar Versailles om daar „te worden ingedeeld bij de pupillen der keizerlijke garde; „een tweede contingent van 298 kinderen uit mijn departe„ment volgde den 20s'e" October; een derde van 26 kinderen „vertrok den 28ste» Augustus 1812". Zoo als het ging in het departement der Zuiderzee, zoo ging het ook elders. „Sire, het is te veel", smeekte prins Lebrun den Keizer. „Men vraagt ons soldaten voor het leger, „soldaten voor de vloot, soldaten voor de keizerlijke garde .... „Zij laten hier in dit ongelukkige land eene ontzettende leegte „en eene gruwzame ellende"'). De prefect de Celles verklaarde niets dan lof te hebben voor de volgzaamheid en de goedwilligheid der lotelingen in zijn departement, waardoor de rust en de orde geen oogenblik waren verstoord. Volgens liem waren de coïiscTits geheel vreemd geweest aan de woelingen van 9 April 1811 "). Correspondance du prince Lebrun. No. 1373. 11 Mars 1811. Sire, il me semble qu'on nous dégarnit beaucoup. On nous deinande des soldats pour l'arniée, des soldats pour les vaisseaux, des militaires pour la garde imperiale .... Ils laissent dans ce malheureux pa} s un vide épouvantable et une horrible misère. 2) Aper^u etc. Je dois rendre le témoignage le plus flatteur de la docilite et de la bonne volonté des conserits de ce département; ni plaintes, ni murmures de leur part n'ont troublé les levées successives; c-ar on sait que les conserits étaient parfaitement étrangers au léger mouvement du 9 Avril 1811. Maar prins Lebrun, die minder reden had dan hij om liet gouvernement naar de oogen te zien, verheelde het den Keizer niet, dat de conscriptie de lijdzaamheid van het volk op eene zware proef stelde Dat deze zoude worden ingevoerd, schreef hij, had men verwacht, maar dat nog uit de klasse van 1808 eene lichting werd bevolen veroorzaakte eene groote verslagenheid '). In den aanvang bleef het bij klachten en verzuchtingen. Maar naarmate het vertrek der lotelingen naderde, nam de verbittering toe. Reeds in den loop der maand Februari werden in de straten van Amsterdam placards aangeplakt vol heftige taal tegen de conscriptie. Hier en daar kwam men in verzet tegen de gendarmes. Te Utrecht liep het volk te hoop om twee gevangen deserteurs aan de gendarmerie te ontrukken. Dagelijks werden de klachten luider tegen de douane, de belastingen en de gedwongen dienstneming. Toen den 9den April 1811 de Amsterdamsche lotelingen aan de Haarlemmerpoort moesten opkomen, rotte daar eene groote volksmenigte samen. Gendarmes werden ontwapend, naar de militaire macht werd met steenen geworpen en de conscrits keerden voor een oogenblik naar hunne woningen terug. Het verzet had geen ander gevolg, dan dat de bezetting van Amsterdam werd versterkt, dat voor enkele weerspannigen, die naar het koloniaal werf- i) Correspondance du prince Lebrun. No 1161. 20 Février 1811. On ne s'attendait guère a la conseription de 1808. 11 y a de 1'abattement et de la douleur. Depuis quelques jours on affiche dans les rues d'Amsterdam des placards pleins de violenee contre la conseription. Idem idem. No. 1180. 13 Mars 1811. A mesure que la conseription approche 1'irritation augmente, il semble qu'on veut tater de la force armée. II y a eu résistance a une arrestation faite par la gendarmerie .... un homme a voulu désarmer une sentinelle . . . . a Utrecht on a voulu arracher deux déserteurs a la gendarmerie .... Les plaintes sont chaque jour plus marquées et plus hautes. On crie contre les douanes, contre les impots, contre la conseription. depot werden gezonden, de volgende nummers moesten opkomen; terwijl door eenen krijgsraad drie personen ter dood werden veroordeeld en een tiental anderen met tuchthuisen gevangenisstraf gestraft '). Na deze strenge maatregelen vond de conscriptie minder feitelijken tegenstand, in het najaar van 1811 bleef men bij de lichting uit de klasse van 1809 volslagen lijdelijk, maar des te meer innerlijken weerzin. Daar stond tegenover, dat de plaatsvervanging den rijke gelegenheid bood om zich te onttrekken en den arme een in vele gevallen welkom middel van bestaan. \ olgens den intendant d'Alphonse moest de gelegenheid om zich te doen vervangen zoo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt, als middel om het volk tijd te geven om aan de conscriptie te gewennen en deze minder gevreesd te maken 2). Evenals prins Lebrun het deed, keurde hij het ten sterkste af, dat de prefect de Stassart eigenmachtig besloot in zijn departement geene gehuwde lieden als plaatsvervangers toe te laten, eene zaak, waarover in de wettelijke bepalingen werd gezwegen 3). Terwijl in Frankrijk bij dekreet van 17 Maart 1808 den Israëlieten niet vergund was plaatsvervangers te stellen, wist de intendant 1) Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper. De Staatkundige Geschiedenis van Nederland tot 1830, pag. 358. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 698. 1 Mars 1811. II importe que la faculté pour se faire remplacer puisse être étendue autant que possible. Cette mesure commencera a accoutumer a la levée de la conscription et a la faire envisager comme moins facheuse, par conséquent elle pourra la rendre plus facile. 3) Correspondance du prince Lebrun. No. 1256. 8 Avril. Le jeune préfet de la Meuse a déclaré qu'il n'accepterait point pour rempla^ants des gens mariés. Je lui ai observé qu il faisait la une loi, je ne sais si mon observation 1'aura fait retraiter. Mais elle a jeté beaucoup d'embarras dans les families. d'Alphonse voor de Hollandsclie Joden ook op dit punt gelijkstelling met de andere burgers te verwerven ') Vrijstelling werd alleen verleend, indien men gehuwd was vóór den 12ilen Februari, zijnde dit het tijdstip, waarop de wetten op de conscriptie openlijk werden bekend gemaakt, als men bedienaar was van den godsdienst of opgenomen in eenige geestelijke orde. Indien men het diakenschap (RoomschKatholiek) of onderdiakenschap bekleedde, of als student in de theologie was ingeschreven, werd voorwaardelijk vrijstelling verleend. Voor den middenstand opende de krijgsdienst dikwijls eene schoone loopbaan. De handwerksman, die lezen en schrijven kende, mocht er zeker van zijn, reeds spoedig na zijne indeeling bij het corps te worden bevorderd tot onderofficier2). Maar ontslag uit den dienst gaven alleen verminking of dood. ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 778. ■i) Le préfet de Celles au ministre. 19 Novembre 1812. Le riche se fait remplaeer et cette facilité donne une existence a bien des gens qui en partaut pour un autre assurent un sort a leurs families. Les pauvres sont moins méeontents de devenir soldats que s'il y avait moyen pour eux de trouver de 1'ouvrage et la classe moyenne y voit une carrière brillante. Nachant lire et écrire un artisan se voit au moins sous-officier en arrivant au corps. F. 1 C. 111. Zuiderzee II. Arehives ïsationales. omdat de kosten van bestuur en bloc op 10.000 gulden waren geraamd en niet in bijzonderheden opgegeven, evenals de kosten van onderhoud der openbare werken, die slechts bij benadering in het groot waren geschat; terwijl het door het stedelijk bestuur voorgestelde middel van bezuiniging door afschaffing der straatverlichting werd verworpen als strijdig met de openbare veiligheid. Aan het slot van zijne beoordeeling herinnerde de intendant d'Alphonse er nog eens uitdrukkelijk aan, „dat buitengewone heffingen op de ingezetenen „slechts konden worden uitgeschreven bij eene wet ofkeizer„lijk dekreet; dat de stad Elburg dus door spaarzaamheid of „door vermindering van uitgaven -hare inkomsten in overeenstemming moest brengen met hare behoeften en voor goed „afzien van het heffen van buitengewone stedelijke belastingen. Dat middel was wel het gemakkelijkste, maar leidde ook „het meest tot misbruik. De wet heeft daarin voorzien; en „het is in liet belang der geadministreerden, dat hieraan streng „de hand worde gehouden" '). Ook de verkoop van gemeentegoederen was thans verboden, zoo niet vooraf de keizerlijke goedkeuring was gevraagd en verkregen. Alle gemeentebesturen moesten hunne inkomsten, naarmate zij inkwamen, met hunne geldswaardige bezittingen storten in de Centrale Kas, die gesteld was onder den heer Voüte. „De inkomsten van „de Centrale Kas", berichtte deze later, „waren 's maandelijks „van 6, 7 tot somtijds 8 millioen francs. In de berekening „der zaken voor de betalingen werkte de Centrale Kas op een „vaste basis van 2 millioen francs in de 10 dagen te kunnen „betalen; dit heeft nimmer gefaald." Na de omwenteling en liet optreden van het Algemeen Bestuur schreef de heer Voüte aan Van Hogendorp: „men zal voorzigtig doen om dadelijk „een Ministerie van finantiën te organiseeren, om het systema ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 834.15 Mars 1811. „van de schatkist te behouden in den staat, waarin men dezelve vindt; want niets is er, dat meer lof verdient, omdat „de instelling tegen alle verkwisting is ingericht" '). Althans ten opzichte van het beheer der geldmiddelen kan men beweren, dat het Fransche bestuur voor Holland voordeelig is geweest2). De krachtige hand, die overal en iedereen onverbiddelijk dwong om de gouvernementsbevelen, hoe lastig en smartelijk soms ook, uit te voeren, was eene weldadige hand om flauwe gemeentebesturen tot meerdere zorg en nauwkeurigheid te noodzaken 3). Maar een dergelijk optreden, komende van eenen vreemdeling bovendien, moest onvermijdelijk verbittering wekken. Voor den ouden Hollandschen regententrots was het eigenmachtig handelen der prefecten onverdraaglijk. De maire van Amsterdam moest er echter zoo goed voor bukken als de maire van het kleinste dorpje. Het verschil tusschen steden en dorpeii was verdwenen; alle waren zij gemeenten geworden, wier magistraatspersonen waren onderworpen aan dezelfde wetten, aan dezelfde beperkingen van macht, aan dezelfde rekenplichtigheid. Het stedelijk bestuur had alle wetgevende macht verloren; het had voortaan alleen te waken voor eene stipte naleving der wetten *). Dientengevolge was vooral de verhouding tusschen den burgemeester van Amsterdam, Van Brienen Van de Groote Lindt, en den prefect de Celles van den beginne uiterst gespannen. Met moeite voegde de eerste zich naar den toon van gezag van den prefect en 1) Gr. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 347. 2) Mr. H. J. Koenen. Voorlezingen over de geschiedenis der finantiën van Amsterdam, pag. 67. s) Eekhoff. Friesland in 1813, pag. 47. 4) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 2974.19.1 uillet 1812. L'autorité municipale n'est point une autorité législative; elle n'est établie que pour faire exécuter les lois et non pour en faire. naar de wijze, waarop deze ingreep in zaken, die naar zijne meening door hem moesten worden geregeld '). Herhaaldelijk trachtte prins Lebrun dan ook, gelijk hij den Keizer schreef, „eenen ijver te matigen, die wel wat overhaast „was; want maatregelen, die uitstekend zouden zijn in tijden „van voorspoed, kunnen in de tegenwoordige omstandigheden „dikwijls slechts wrevel opwekken en de ellende doen toenemen" 2). Hij betwijfelde daarom, of het wel noodig was, om juist thans, nu de invoering van verschillende Fransche wetten, als bijvoorbeeld het verbod om in de kerken te begraven, het verplicht stellen van het burgerlijk huwelijk, de conscriptie, voor velen reeds eene zware beproeving was, de lagere klassen bovendien nog te ontstemmen door het verbod van verkoop in het klein in stalletjes op den openbaren weg, al gaf hij toe, dat de willekeurige, ordelooze wijze, waarop daarmede te Amsterdam tot zelfs de bruggen werden versperd, uiterst hinderlijk was voor een geregeld verkeer. Zijns inziens werden de gestichten van liefdadiglieid, wier inkomsten door de tierceering tocli reeds zoo waren gedaald, geheel noodeloos i) Correspondance du prince Lebrun. 2 Fevrier 1812. II v a aigreur et mésintelligence entre le préfet et le maire. Dès le principe le maire s'est plaint de la correspondance du préfet; il la trouva dure, plus que dure. II se plaignait que le préfet voulaittout faire d'autorité et même ce qui appartient au maire .... II fout ici de la douceur, avec cela on fait ce qu'on veut du Hollandais. Un maire se souvient qu'on rendait beaucoup a un bourgmaistre et veut au moins de la politesse. Yotre Majesté voudra bien se souvenir qu'il y a grande intimité entre la polic-e et la préfecture et qu'Elle doit au moins balancer les accusations qui viendraient de la en matière d'administration. '2) Idem idem. 3 Avril 1812. Le zèle de M. le préfet du Zuiderzee est un peu précipité et ses mesures, bonnes dans un temps prospère, doivent dans les circonstances actuelles aigrir les esprits et augmenter la misère. getroffen door de onverbiddelijke afschaffing van die tallooze kleine belastingen te hunnen behoeve op alle denkbare zaken, op de volgkoetsen in eenen bruidsstoet of bij eene begrafenis, op de daarbij gebruikte lantaarns, op de vergunning tot den verkoop van aardappelen en graan, op de openbare vermakelijkheden, op de rondreizende spelers en wat niet al, al mocht het dan ook waar zijn, dat dergelijke willekeurige beffingen onvereenigbaar waren met de Fransche wetgeving. Het opmaken van een budget voor Amsterdam was in die omstandigheden uiterst moeilijk. Door de vaste inkomsten der stad werd slechts één zesde der behoeften gedekt ')• „Wij „komen niet minder dan vier millioen en vijf- a zeshonderdduizend francs te kort, en het is moeilijk te bedenken, „waar die te vinden," berichtte prins Lebrun den Keizer2). Ondertusschen bedroeg de som, die jaarlijks van stadswege werd bijgepast voor het onderhoud der openbare gestichten van liefdadigheid (liet Bestedelingenhuis, het Binnen- en Buiten-Gasthuis, het Werkhuis, het Burgerweeshuis en de beide Huiszitten Armhuizen) anderhalf millioen francs 3). „Men verwijt den Hollanders wel eens al te groote schrielheid, gierigheid zelfs, in hun huiselijk leven," teekent de intendant d'Alphonse aan in zijn Aperqu sur la Hollande *), „en daarnaast al te groote begeerlijkheid in hunne geldelijke „ondernemingen. Voor hunnen liefdadigheidszin echter zoude „men niets dan lof mogen hebben, zoo die bestuurd ware ') Correspondance du prince Lebrun. No. 976. Amsterdam n a aujourd'hui qu'un sixième des revenus qu'il lui faut. 2) Idem idem. No. 966. Sire, nous sommes bien embarrassés a faire un budget a Amsterdam. II ne nous manque que quatre millions, cinq a six cents mille francs; et il est bien difficile de trouver oü les prendre. s) Zie Bijlage No. VI., 4) d'Alphonse. Ape^u sur la Hollande, pag. 158. in- en uitgaande rechten de Fransche schatkist moesten versterken, maar zwaar drukten op de prijzen van koffie, suiker en dergelijke. Want door de opbrengst der uit Engeland in te voeren koloniale waren (Engelsche nijverheidsproducten bleven uitgesloten) moesten niet alleen de op de licenten voorgeschoten gelden worden vergoed, maar meestentijds ook het verlies der uitgevoerde goederen. De inlandsche koopwaren namelijk, die Napoleon toestond naar Engeland uit te voeren, waren daar moeilijk binnen te brengen. Sommige dier goederen waren daar aan zulke hooge inkomende rechten onderworpen, dat zij de mededinging met de Engelsche nijverheid niet konden volhouden, terwijl andere geheel werden geweerd. Zoo gebeurde het meermalen, dat het voor den schipper het voordeeligst werd om zijne lading, als hij geen kans zag om die door smokkelaars te doen landen, in volle zee over boord te werpen. Op allerlei wijzen trachtte men op dit punt, als op andere, de douanebepalingen te ontduiken. In Frankrijk liet men zijden stoffen van geringe waarde weven en zwaar verpakken; ofschoon voor hooge waarde aangegeven, konden zij dan zonder veel nadeel worden opgeofferd. In Holland waren het veelal geheele oplagen van onverkoopbaar gebleken boeken, die zonder al te groote schade hun graf in de golven vonden. Vrees voor de zware, onverbiddelijke straffen, die bij de ontdekking van overtreding der douanebepalingen volgden, meer nog dan afkeer van den smokkelhandel, maakte, dat deze licenten met al hunnen nasleep van ontduiking en bedrog betrekkelijk weinig gezocht waren. Eigenlijk handelsvertier was met dit stelsel bovendien onbestaanbaar. Niet alleen het overzeesche, ook het overlandsche handelsverkeer was vernietigd. De vrije handel van Amsterdam tot Rome, bij het dekreet der inlijving beloofd, was achterwege gebleven. Nog altijd bestond de tollinie in Brabant tengevolge van het verschil van belastingstelsel hier en ginds in het groote Rijk '). Zelfs kon men niet zonder paspoort van de eene stad naar de andere reizen, zonder passavant geene goederen van het eene departement naar het andere verzenden. De binnenlandsche handel stond dan ook nagenoeg stil. Toen in het voorjaar van 1811 de aardappelen te Amsterdam schaarsch en duur werden, moesten zij in Friesland ongebruikt wegrotten 2). De linnenweverijen in liet departement der Monden van de Maas moesten worden gesloten, omdat men het vlas niet ongerepeld uit het departement der Monden van de Schelde kon betrekken 3). De door den Keizer verplicht gestelde beetwortel-cultuur leed in de Noordelijke departementen door gebrek aan zaad, terwijl men daarvan in Brabant overvloed had 4). Met de visscherij stond het niet beter dan met handel en nijverheid. Ter voorkoming van alle verkeer met Engeland was de haring- en zoutevischvangst geheel verboden5). Het 1) Correspondauce du prince Lebrun. No. 1142. 15 Janvier 1811. Les fabricants de Leyde sont au désespoir. Sans communication par la terre, ni avec la France, ni avec 1'Allemagne, il faut qu'ils détruisent leurs métiers et aillent mendier avec leurs ouvriers 2) Idem idem. No. 1314. Avril 1811. Les pommes de terre deviennent très-chères ici et elles pourrissent en Frise. ') Idem idem. No. 1579. 25 Juillet 1811. Nos habitants des Bouches de la Meuse qui ont leurs propriétés dans les Bouches de 1'Escaut ne peuvent pas faire transporter dans leur domicile leurs lins avec la graine. 11 faut qu'on 1'en sépare c'est a dire qu'elle soit perdue. 4) Idem idem. No. 1154. 19 Janvier 1811. Je vois ici de grandes dispositions pour cultiver la betterave. Ce sera une grande occupation pour les bras qui n'ont rien a faire. Mais je crains qu'il n'y a pas assez de grains. II doit y en avoir beaucoup dans les quatre dcpartements du Rhin. Je supplie Yotre Majesté de donner des ordres pour qu'on en fasse passer en Hollande. 5) VV. P. Nautyn Kluit. Geschiedenis van het Continentaal Stelsel, pag. 221. was eene sclirale vergoeding, dat prins Lebrun in stede daarvan de bruinvisclivangst op de Zuiderzee wilde aanmoedigen '). Het uitzeilen was door te vele beperkende bepalingen gebonden. De tijd van in zee blijven was tot weinige uren daags beperkt. Scherp afgebakend was de plek, waar men zicb mocht ophouden en voor den avond moest men thuis zijn. Op iederen visschersbodem werd een Fransch soldaat geplaatst, voor wiens behouden terugkomst geheele dorpen aansprakelijk werden gesteld en alle visschersvaartuigen tot onderpand strekten -). Als de Engelsche kruisers dichter dan gewoonlijk op de kust verschenen, werd het uitzeilen geheel verboden '). Op het platteland en in de landprovinciën schijnt dit alles minder verbittering te hebben gewekt dan in Noord- en ZuidHolland, waarschijnlijk omdat daar gedurende de Fransche ') Correspondance du prince Lebrun. No. 1406. Mai 1811. II y a dans le Zuiderzee et surtout dans la partie du Texel une quantité prodigieuse de inarsouins. Les Hollandais ne s'en sont jamais occupés. La pêche de la baleine les intéressait seule au temps de leur prospérité. Les gens riches qui arinaient pour cette pêche restent tranquilles et dédaignent le marsouin. II pourrait tenter peut-être la classe pauvre, si Votre Majesté daignait otfrir quelques encouragements. Le marsouin donnerait de 1'huile et il importerait a la pêche du Zuiderzee que ces eaux fussent purgées de eet animal. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonce. No. 3958. 20 Novembre 1811. Je demeure convaincu comme je le suis depuis longtemps que la pêche ne peut subsister avec toutes les entraves que 1'on a cru devoir y mettre et qu'elle sera bientót anéantie si le reglement n'est pas modifié. 3) Correspondance du prince Lebrun. Xo. 1249. 2 Avril 1811. Les Anglais sont toujours sur les cótes .... Je crois bien qu'ils ne font qu'observer et empêcher les vaisseaux de sortir.. • On prend le parti de mettre 1'embargo sur les vaisseaux pêcheurs pour qu'ils ne coininuniquent avec 1'ennemi. overheersching de algemeene verarming niet in die mate werd gevoeld '). Eenerzijds stond de nering er niet in zulk onmiddellijk verband met den groothandel als in de Hollandsche koopsteden; anderzijds werd door de hooge graanprijzen en door de nederzetting van talrijke Hollandsche gezinnen in de provinciesteden de druk der tijden daar iets verlicht2). Het was daarentegen mede door het vertrek der kapitalisten, die zich op het land gingen vestigen, dat de groote steden vervielen met den dag. Overal stonden tal van huizen ledig of werden voor gewone huurprijzen van de hand gedaan. Dikwijls heten de eigenaars ze sloopen, liever dan de grondbelasting te betalen. In den Haag, reeds achteruitgegaan door het vertrek van het Hof, werden binnen den tijd van weinige maanden meer dan zeshonderd, te Haarlem ruim vijfhonderd huizen verkocht3). Zoo ging het te Leiden, te Delft en elders, waar het afbreken van huizen eene bepaalde broodwinning werd. \ an de talrijke lusthoven, die langs de trekvaart op Haarlem, langs den Amstel, of onder Amstelveen, Sloten en Diemen sinds anderhalve eeuw door vermogende Amsterdammers waren aangelegd, werd het een na het ander aan sloopers verkocht en in weiland of moesgrond veranderd *). Soms ook werden de huizen van staatswege gesloopt om met de opbrengst ') Uit de Gedenkschriften van een aanzienlijk Nederlandsch beambte. -) Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper. Geschiedkundig onderzoek naar de armoede in ons vaderland. 3) ^ ■ P- Sautyn Kluit. Geschiedenis van het Continentaal Stelsel, pag. 221. C. W. Chad. Verhaal der jongstleden Omwenteling, pag. 15. 4) Correspondance du prince Lebrun. No. 1299. Mars 1811. On démolit a Harlem des maisons qui n'ont pas payé 1'impöt pour en vendre les debris. Autour d'Amsterdam les propriétaires abattent volontairement les maisons de campagne pour échapper a la contribution foncière. II n'y a guère de jour qu'on n'en voyetomberquelqu'une. der afbraak de verschuldige belastingen te dekken, wanneer zich bij den gedwongen verkoop geen kooper opdeed. Te Amsterdam alleen werden deswege, volgens opgave van prins Lebrun van Januari 1811, niet minder dan 2900 panden in openbare veiling gebracht '). Het was de algemeene verarming, die de betaling der grondlasten zoo moeilijk maakte, niet de zwaarte van dit onderdeel der directe belastingen op zich zelf. Het bedroeg voor de Hollandsche departementen één vierde der netto opbrengst, na aftrek, wat de huur van huizen en gebouwen betrof, van één derde voor onderhoud. In Frankrijk bedroeg het wel is waar slechts één vijfde, maar terwijl in Holland de departementale uitgaven vooralsnog uit de schatkist werden betaald, kwamen in Frankrijk voor dit doel bij die '20°/„ nog opcenten, waardoor dit percentage werd opgevoerd tot 233/4 °/0. Het verschil zoude dus eerst van aanbelang worden, zoodra ook hier de opcenten ten behoeve van verarmde gemeentebesturen werden ingevoerd •i). Voor de schatkist was het een nadeel, dat er weinig eenheid was tusschen het Hollandsche stelsel van finantiën en het nieuw ingevoerde justitiewezen. „Er was 1) Correspondance du prince Lebrun. No. 1174. Janvier 1811. Depuis que les tribunaux sont organisés on sent plus vivement que le système des iinances hollandais n'est point en accord avec nos lois. Rien n'était plus sommaire que la procédure hollandaise en matière d'impöts; on exécutait le débiteur, ou 1'expropriait de ses immeubles presque sans forinalité. Point de créance priviligióe qui arrêtat, point de dot ni douaire de femme, point de légitime d'enfants. De la une quantité d'immeubles sur le marché. A Amsterdam seul 2900 maisons. Avec nos formes, nos tribunaux, notre code civil 1'expropriation ne finira point; ie débiteur se défendra par la chicane et le trésor public ne recevra point. Aussi j'aper^ois une manière de découragement jusque dans M. Gogel. 2) Mr. J. A. Sillem. De politieke en staathuishoudkundige werk¬ zaamheid van I. J. A. Gogel, pag. 81. „niets afdoender en strenger," schreef prins Lebrun den Keizer, „dan de Hollandsche procedure bij nietbetaling der belastingen. „Men executeerde den schuldenaar, men onteigende zijne vaste „goederen bijna zonder vorm van proces. Er waren geene bevoorrechte schulden, men ontzag noch bruidschat, noch weduw„goed, nog kinderlijk erfdeel. Maar met onze rechtsvormen, „onze rechtbanken, ons burgerlijk wetboek, komt er nooit een „einde aan de onteigening. De schuldenaar verschuilt zich „achter tal van chicanes en de schatkist ontvangt liet hare „niet. Ik bemerk dan ook, dat zelfs de Heer Gogel moedeloos „wordt " Deze werd dagelijks meer overtuigd van de volstrekte noodzakelijkheid van eenheid van belasting en administratie door het geheele Rijk. In een uitvoerig schrijven wendde hij zich daarover den 13den Mei 1811 tot den Franschen minister van finantiën, den hertog van Gaëta. „Uwe Excellentie," heet het daarin '), „Uwe Excellentie zal uit bijgaande staten zien, dat, ( „niettegenstaande de dagelijks toenemende verarming bij alle „rangen der bevolking en niettegenstaande den achteruitgang „der middelen van bestaan, de belastingen goed worden opgebracht. Alleen de belastingen op de waag en de ronde „maat en het tonnengeld blijven beneden de raming door den „stilstand van handel en vervoer, zoowel van inlandsche als „van vreemde goederen. De andere hebben mijne verwachting „nog overtroffen. Op de heffingen van het vorig jaar is slechts „weinig achterstand en de betalingen worden gewillig voldaan. „Er zijn ook geene klachten tegen de beambten en in al die „opzichten levert de administratie geene moeilijkheden op. „Maar het groote kwaad schuilt in de zwaarte zelve der belastingen en die zal steeds meer worden gevoeld, naarmate ') Mr. J. A. Sillem. De politieke en staathuishoudkundige werkzaamheid van I. J. A. Gogel, pag. 88. „het volk van de verlichting, die verandering van stelsel zou „aanbrengen, meer bekendheid verkrijgt; eene bekendheid, die „dagelijks algemeener wordt door de in omloop komende vertalingen van de belastingwetten, door den omgang met inwoners „der andere departementen en door den tegenzin, die deze, „als zij hier in betrekking komen, voor het Hollandsche belastingstelsel aan den dag leggen. Het verschil zal nog „scherper worden gevoeld, als er voor deze departementen „geene wijziging wordt gebracht in sommige heffingen, die „geregeld worden naar de opbrengst der directe belastingen, „(zooals de betaling voor vrijgestelde en geremplaceerde lote„lingen en dergelijke) en die, naar dien maatstaf aangelegd, „hier zwaarder zullen drukken dan elders. „Maar hoe wenschelijk het voor Zijner Majesteits onderdanen „in deze departementen ook moge zijn, om te worden onderworpen aan het Fransche stelsel, wat betreft de opbrengst „of den tax der belastingen, even waar is het ook, dat in dat „geval het verlies voor de schatkist aanzienlijk zoude zijn. „Daartoe behoeft men slechts eenen blik te slaan op de onder„linge verhouding van beide stelsels zooals die indertijd zijn „opgemaakt in de rapporten der sectie voor finantiën van den „Raad van Reünie. Daaruit blijkt, dat de Fransche belasting „op deuren en vensters veel lager is dan de Hollandsche „directe belastingen; dat de Fransche patentbelasting niet ten „volle zoo hoog is als de tegenwoordige patentbelasting in „Holland, die in 1810 alleen te Amsterdam ongeveer een half „millioen francs heeft opgebracht; de belastingen op het zegel „en de successierechten zijn in Holland hooger, evenals die „op den wijn en op het gedistilleerd ; het zout is over en weder „gelijk bezwaard. Daar staat tegenover, dat het bier en de „tabak in Frankrijk wel maar in deze departementen niet zijn „belast. Wat het eerste betreft, de opbrengst zal niet noemens„waard zijn, zooals de ondervinding vroeger reeds heeft geleerd. 8 „Met de tabak is dat geheel iets anders Voor het oogenblik, „nu er geen uitvoerhandel bestaat, is het jaarlijksch eigen „verbruik op vier millioen pond te schatten .... Maar het „is te voorzien, dat het gebruik door de heffing van éen franc „per kilo met één achtste, en door de heffing van twee francs „per kilo met de helft zal verminderen; zoo al niet dadelijk „dan toch geleidelijk, naarmate men het zonder zal leeren „stellen. En dit zal vooral het geval zijn bij de uitsluiting van „buitenlandsch blad, want het inlandsche blad wordt tot de „minste soorten gerekend. Voor mij is het boven allen twijfel „verheven, dat de invoering der tabaksbelasting aan de alge„meene schatkist slechts eene onbeduidende vergoeding zal „schenken voor de heffingen, die daartegenover zouden wegvallen." Dat de tabaksbelasting zwaar zoude drukken op de tabaksnijverheid, ontveinsde Gogel zich allerminst. „Maar," verklaarde hij, „als men liet belang van alle inwoners bij den „ruil der tegenwoordige belastingen met die van liet overige „Keizerrijk in de weegschaal legt met het belang uer fabrikanten en kooplieden van tabak en met het gemis van één „enkel genotmiddel, - dan geloof ik, dat het algemeen belang „het zwaarst moet wegen. „De rente der schuld," ging hij voort, „of liever het evenwicht van het aandeel dezer departementen in de Algemeene „Schuld, is de eenige beweegreden voor eene zwaardere belasting van de inwoners dezer departementen. Uwe Excellentie „wenscht van mij te weten, of eene meerdere opbrengst niet „kan worden vereenigd met zoodanige wijzigingen van het „belastingstelsel, dat daardoor grooter éénvormigheid met „Fransche toestanden wordt verkregen. Ik moet daarop antwoorden, dat ik het onmogelijk acht om bij de invoering „der Fransche heffingen, zelfs door middel van opcenten, „dezelfde opbrengst der belastingen te verzekeren. De directe „belastingen zouden dan zeer zeker minder opbrengen en het „oogenblik van definitieve samensmelting zoude daardoor nog „verder worden verschoven. Eenige Hollandsche vormen van „belasting te willen behouden naast de Fransche, heeft het „nadeel, dat de administratie eener kleine en minderwaardige „zaak eigenlijk even kostbaar is als het beheer over twee, „drie, of zelfs tienmaal grooter belangen. De belasting op het „gemaal zoude, op zich zelf genomen, alleen even veel kosten „als de inning van alle zoogenaamde Vereenigde Rechten te „samen. Zoo is het ook met de directe belastingen; het zoude „eene vermeerdering van kosten zijn, waardoor de druk op „het volk nog werd verzwaard." Het eenige middel, waarvan Gogel heil verwachtte, was dan ook, naar hij schreef, dat „het den Keizer mocht belïagen, „om in deze departementen het Fransche belastingstelsel in „te voeren, met algeheele ter zijde stelling van het thans nog „in zwang zijnde en om de getierceerde schuld te doen „inschrijven op het Fransche Grootboek onder gelijke voorgaarden als de Keizerlijke Schuld en zonder rekening te „houden met het feit, dat die Hollandsche Schuld (tot op „één derde verminderd, zooals dit ook met de Fransche was „geschied) in die vereenigde schuld een naar verhouding „overmatig groot aandeel had; .... dat in allen gevalle „Zijne Majesteit de verzekering wilde geven, dat de getiërceerde „schuld aan geene nieuwe vermindering zoude worden blootgesteld." Dit laatste hoopte Gogel vooral in het belang der houders van Hollandsche fondsen, „welke thans," naar hij zeide, „de speelbal zijn van de tallooze speculanten, die mis„bruik maken van de ongegronde vrees door eene voorgerende onzekerheid gewekt. Zij worden daardoor genoopt „om hun bezit te verkoopen tot eenen prijs, die den kooper „het genot van 8 a 10°/0 rente laat. Een enkel geruststellend „woord kan aan dezen staat van zaken een einde maken en „het groote verschil in prijs doen verdwijnen tusschen inschrij- • „vroeger placht, te helpen en te steunen. De gemeentebesturen „zijn genoodzaakt er aan tegemoet te komen en hun eigen „nood wordt er door verzwaard. Op drie millioen te schatten „is het bedrag der toelagen, die de verschillende gestichten „van gemeentewege ontvangen. Om hunne uitgaven te kunnen „bestrijden hebben de gemeentebesturen verschillende heffingen „ingesteld, die de Fransche wetten niet toelaten en die on„vereenigbaar zijn met het Fransche belastingstelsel. Sommige „hebben hunne opcenten opgevoerd tot 14 stuivers per gulden „of 70 centimes per franc. Deze tax gaat dien, welke door „de wet als maximum is vastgesteld, te ver te boven, dan dat „hij mag blijven bestaan. Bovendien bestaan er voor de heffing „op verbruiksmiddelen andere bepalingen dan die welke in „Frankrijk worden opgevolgd; de tarieven wisselen naar ge„lang der plaatselijke behoeften, zoodat er geen samenhang „of eenheid is. Ik heb reeds dadelijk gevoeld, dat zulk een „stand van zaken niet duren kon en dat het volstrekt noodzakelijk was om in Holland, zoodra het slechts doenlijk was, „met het Fransche belastingstelsel de stedelijke octrooien in Pour faire face a leurs dépenses les villes et communes ont établi des droits que les lois franfaises ne permettent pas d'admettre; des perceptions sur les objets de consommation qui ne pourront se coneilier avec les contributions fran^aises et elles ont élevé leurs sous additionnels jusqu'a 14 sous par florin ou 70 centimes par franc. Ce taux excède trop celui déterminé par les lois pour qu'il puisse être inaintenu. De plus il existe pour la perception sur les objets de consommation d'autres règlements que ceux d'usage; et les tarifs varient suivant les besoins des localités, de manière qu'ils n'ont entre eux aucune corrélation. Je n'ai pas tardé a prévoir qu'uti tel état de choses ne pourrait subsister longtemps et qu'il serait indispensable d'introduire en Hollande aussitót que le système des contributions pourrait le permettre des octrois inunicipaux suivant les régies prescrites par le décret du 17 Mai 1809 et les instructions qui ont óté donnée.< a sa auite. „te voeren volgens de bepalingen van het dekreet van 17 „Mei 1809". Gogel en d'Alphonse bereikten hun doel. De Fransche minister van finantiën verleende machtiging om de invoering van het Fransche belastingstelsel voor te bereiden tegen 1°. Januari 1812. Bij keizerlijk dekreet van 21 October 1811 werd dit officieel vastgesteld. Eene samensmelting der Hollandsche en Fransche schuld heeft echter nimmer plaats gehad '). Het door Gogel aangewezen kwaad bleef dan ook bestaan. Nog in liet eind van het jaar 1812 heette het in eenen brief van den prefect de Celles aan den minister van binnenlandsche zaken: „er heerscht „onrust en aarzeling in de behandeling der zaken. Men be„ weert, dat de stemming van de Beurs gegrond is op briefwisselingen met Parijsche huizen, die vrees toonen aangaande „de uitbetaling van de rente der Hollandsche Schuld" a). Intusschen had de reorganisatie der rechterlijke macht een geregeld verloop gehad. In de plaats der verschillende uiteenloopende gewestelijke en stedelijke rechtsbepalingen was eenheid van rechtsbedeeling gekomen door de invoering der Napoleontische Wetboeken, die, om dezen tijd voltooid, thans ook in Frankrijk in hun geheel in werking werden gesteld. In het overzicht van den toestand des Rijks door den graaf de Montalivet, den minister van binnenlandsche zaken, in de i) Mr. J. G. Kist. Het Grootboek der Openbare Schuld, pag. 5. Mr. J. F. Neeb. De Grootboeken der Nationale Schuld, pag. 5. i) Le préfet de Celles au ministre. 19 Novembre 1812. II y a toujours de 1'inquiétude et beaucoup d'hésitation dans les affaires. On prétend que 1'opinion de la bourse est fondée sur la correspondance avec les maisons de Paris qui laissent entrevoir des craintes sur le payement de la dette publique et des rentes en Hollande. F. 1 C. III. Zuiderzee. II. Archives Nationales. zitting van 29 Juni 1811 aan het wetgevend lichaam aangeboden , verklaarde deze van de rechterlijke macht: „men had „de burgerlijke en de lijfstraffelijke rechtspraak gescheiden; het „gerecht vervolgde de misdaden niet, dan wanneer die door de „politie aan hetzelve werden aangewezen. Het laatste wetboek, „dat gij hebt aangenomen, heeft de burgerlijke en lijfstraffelijke „rechtspraak vereenigd: bij hetzelve zijn Keizerlijke Gerechts„ hoven opgericht met het recht bekleed om de misdaden te „vervolgen en de daders te beschuldigen. De instandhouding „en de volmaking der jury, de confrontatie der getuigen en „het openlijk instrueeren hebben hetgeen er in het oud, zoo„wel als in het nieuw stelsel goed was, bijeenverzameld ). De nieuwe indeeling van het land in departementen, arrondissementen en kantons was hier in ons land, even als in Frankrijk, de grondslag geworden der rechterlijke indeeling. In ieder kanton, dus steeds in de onmiddellijke nabijheid van belanghebbenden werd een vrederechter geplaatst en in ieder arrondissement een rechtbank van eersten aanleg, tribunal de première instance, opgericht voor de behandeling van civiele en correctioneele zaken. In crimineele zaken moest worden geoordeeld door eene jury, die op bepaalde tijden in de hoofdsteden der departementen zitting hield, zoogenaamde assises, onder leiding van eenige leden van het Keizerlijk Gerechtshof, waaronder het departement ressorteerde. Ook de rechtbanken van eersten aanleg stonden onder toezicht van een der Keizerlijke Gerechtshoven, die in enkele der voornaamste steden des Rijks gevestigd waren. Deze Keizerlijke Gerechtshoven konden nalatige of ongeschikte rechters vermanen , schorsen of ontslaan. Bij hen kon men in beroep komen over een vonnis door een der rechtbanken van eersten aanleg of door een der rechtbanken van koophandel ') Coerier van Amsterdam. 9 Juli 1811. gewezen ; en van lien weder bij het Hof van Cassatie te Parijs. Dit laatste vernietigde een vonnis echter alleen in geval van strijdigheid met de wet. Door zijne uitspraak werd eenheid van interpretatie door het geheele Rijk gewaarborgd. De gezamenlijke rechterlijke macht was gesteld onder den Groot-rechter, Claude Antoine Regnier, hertog van Massa, tevens minister van justitie. Met de organisatie van dit alles in de Hollandsche departementen was belast de oud-minister van koning Lodewijk, Mr. C. F. Van Maanen, Eerste President van het Keizerlijk Gerechtshof, dat de Keizer in Holland vestigde en dat daar te 's Gravenhage in het voorjaar van 1811 met groote plechtigheid werd geopend. „Op Vrijdag 1 Maart," heet het in de aanteekeningen van Van Maanen '), „is het Keizerlijk Gerechtshof geïnstalleerd door den Heer Staatsraad Gogel, Intendant-generaal van finantiën, daartoe door Zijne Majesteit „gecommitteerd. „De installatie is geschied in de groote audiëntie-zaal op „het Hof, welke daartoe behoorlijk was gereed gemaakt „Alle leden van het Hof waren in het zwart gekleed met den „degen op zijde, vermits de costumes nog niet gereed waren. „Het Canon het aannaderen van den Heer Staatsraad aankondigende, is de commissie van ontvangst afgegaan om „denzelven af te halen en te begeleiden, en is Z. E. daarna( „gekleed in het groot plechtgewaad van Staatsraad in de „zaal verschenen De prefect de Stassart, de fungeerende „maire van Hees, en andere genoodigde personen gezeten „zijnde, heeft de Heer Staatsraad den deurwaarder gelast „de deuren van de zaal voor het publiek open te zetten en „voorts aan den griffier ter hand gesteld de keizerlijke decreten „om daarvan voorlezing te doen De Heer Staatsraad l) Verzameling Van Maanen. No. 42. Rijksarchief. „heeft vervolgens na het houden van een toepasselijk discours „van de tegenwoordig zijnde leden hoofd voor hoofd den eed „van gehoorzaamheid aan de constitutie van het Keizerrijk „en van getrouwheid aan den Keizer afgenomen, hebbende „ieder der leden met het uitsteken van de hand op het „voorgelezen formulier de woorden uitgesproken: oui, monsieur, „ainsi je le jure et le promets. Waarna de Heer Staatsraad verklaard heeft, dat het Keizerlijk Gerechtshof was geconstitueerd". Van de nieuw benoemde leden waren de eerste president, de vier vice-presidenten, de 35 raadsheeren, de 8 raden-auditeurs, de 4 advocaten-generaal, de 9 substituten voor het parket en den dienst der assises allen Hollanders. Alleen de procureur-generaal, Mr. F. Beyts, en de griffier en chef, Mr. S. F. Putseys, waren vreemdelingen, Belgen. De openingsrede van den eersten president, Mr. C. F. \ an Maanen, werd in het Fransch gehouden. In de eerste vergadering , daags daaraanvolgende, Zaterdag 2 Maart, waarin werd overgegaan tot de benoeming van commissiën tot nadere regeling der werkzaamheden, werd aan de zesde daarvan opgedragen : „het onderzoek, of niet voortaan alle acten, arresten, „en andere stukken, als deliberatiën, memoriën, vertogen, „die naar buiten moeten werken, zouden behooren gesteld te „worden in de Fransche taal". Namens die commissie werd Maandag, 11 Maart, dienaangaande rapport uitgebracht door den vice-president Donker Curtius, „tendeerende dit rapport prout in scnptis om in „crimineele zaken niets in het Fransch te doen; maar wel in „civiele zaken, waarin de eind-vonnissen niet alleen maar ook „de qualité's door de avoués te presenteeren zelfs in die taal „moeten worden geredigeerd". De zaak werd echter „na lange discussiën gehouden in „advies voor onbepaalden tijd", terwijl van de vrede-gerechten, die reeds op 27 Februari, en van de vierscharen van eersten aanleg, die op 28 Februari waren geconstitueerd, velen in gebreke bleven om hunne stukken in het Fransch in te leveren, onder voorgeven, dat geene gelden voor dergelijk vertaalwerk te hunner beschikking waren gesteld. Volgens den hoogleeraar Johan Melchior Kemper was het de president Van Maanen zelf, „wiens onwrikbare standvastigheid op dit punt, niet alleen tegen den drang der zendelingen van het geweld, maar helaas! ook tegen de voorkomende „dienstvaardigheid van sommige onzer eigene landgenooten, „het gebruik der Hollandsche taal voor de rechtbanken heeft „weten staande te houden" '). Misschien was dit wel de aanleiding , die den Keizer deed besluiten, om terwijl in den aanvang slechts Hollanders waren benoemd, verder bij de rechtbanken van eersten aanleg, behoorende tot het ressort van het Keizerlijk Gerechtshof te 's Gravenhage, enkel Franschen aan te stellen tot president en keizerlijk procureur 2). . De wetboeken, die Napoleons naam ook op juridisch gebied zouden bewaren, kwamen nu in de plaats der ontworpen of nauw ingevoerde wetboeken van koning Lodewijk. Met den code d'instruction criminelle werd de rechtspraak door gezworenen ingevoerd. Geen instituut is hier minder populair geweest dan de jury: met de conscriptie vormde zij eene der meest gehate instellingen van het Fransch bestuur. Bilderdijk spreekt van „God tergende verklaringen te zullen doen 1) Jhr. Mr. J. M. Kemper. Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige Geschriften. Deel II, pag. 102. 2) Le duc de Massa a Van Maanen. 6 Juin 1812. Sa Majesté n'a pas révoqué 1'ordre de ne proposer a sanomination pour les places de président et procureur impérial des tribunaux de première instance dans le ressort de la Coür Impériale de la Haye que des sujets francais. Verzameling Van Maanen No. 159. Rijksarchief. „voor de scliuld of de onscliuld van een beschuldigde, wan„neer men mij als gezworene roepen wil." En velen dachten er te dien tijde eveneens over '). Roëll, Bosscha drongen er bij Van Maanen op aan, toch al zijnen invloed aan te wenden, opdat zij niet tot gezworenen mochten worden benoemd2). Van Hogendorp oordeelde minder ongunstig. Afgaande op het voorbeeld in Engeland gegeven meende hij, „dat de werkzaamheid van de jury den ingezeten' meer bekend kon „•naken met publieke zaken en hem meer belang inboezemen „voor de maatschappij." „De voornaamste hinderpaal in ons „land", schrijft hij, „schijnt wel te zijn, dat de zaak vreemd en „lastig is, alsmede dat vele ingezetenen er niet zeer geschikt „toe zijn" 3). Dat tijdens de inlijving bij het Keizerrijk de rechtspleging geheel openbaar was, werd weinig gewaardeerd. De commissie tot het ontwerpen der Grondwet, welke in December 1813 samenkwam, heeft die publiciteit dadelijk weder aanmerkelijk besnoeid4). In die commissie getuigde Mr. C. F. Van Maanen: „wij hebben gezien, dat de zaken met één Hof en weinig „rechters goed gaan en dat de justitie nimmer beter is geadministreerd geworden dan thans" 5). 1) A. J. Moll Sehnitzler. De tegenwoordige bestrijding der jury, p. 171. 2) Verzameling Van Maanen. No. 159. Rijksarchief. 3) Gr. K. Van Hogendorp. Bijdragen tot de huishouding van Staat in het koninkrijk der Nederlanden, pag. 76. 4) Mr. B. D. H. Teilegen. De Wedergeboorte van Nederland, pag. 201. 5) Idem idem, pag. 85. VII. HET BEZOEK DES KEIZERS. . In het jaar 1811 bereikte Napoleon het toppunt zijner macht. Van de Pyreneëen tot aan den Tiber en van de Adriatische zee tot aan de Oostzee strekte zijne heerschappij zich uit, als of de dagen der heerschappij van Keizer Karei den Grooten waren wedergekeerd. Het was echter waar, dat Pruisen zijne vernedering diep gevoelde, dat Rusland wantrouwend en naijverig den gang der dingen gadesloeg, dat men in Italië heftig was verbitterd door de opheffing van het wereldlijk gebied van den Heiligen Stoel, dat de oorlog in Spanje bij voortduring veel kracht verteerde en dat bij de onverzoenlijke vijandschap van Engeland het einde van den krijg niet was te voorzien. Het was ook waar, dat de verdediging van het onmetelijke Rijk eene onafzienbare troepenmacht eischte, wier aanvulling door altijd nieuwe lichtingen een bron was van leed en ellende in de gezinnen, waarover de stille, verbeten woede met den dag steeg; 'en het was niet minder waar, dat het verlangen naar vrede, naar rust na zooveel triomfen tot in 's Keizers naaste omgeving luide werd uitgesproken. Voor het scherpziend oog van menigen tegenstander toonde dit alles het op den duur onhoudbare van den toestand duidelijk aan. „Hoe meer Buona„parte landen veroverde, hoe nader ik zijnen val zag," teekent v Van Hogendorp aan in zijne Gedenkschriften '); „ik schreef eene „verhandeling over de vraag of Frankrijk sterker of zwakker „werd door zijne veroveringen en besloot ontkennenderwijze. „Ik schreef de Discours sur Vhistoire des Provinces-Unies en „rigtte dezelve aan onzen tegenwoordigen Prins van Oranje „tot zijn onderwijs, als hij wedergekeerd zoude zijn .... Ik „ontwierp de Grondwet . . ." En terwijl een man als Gijsbert Karei Van Hogendorp juist in die dagen van ongekenden glans van het Keizerrijk in gedachten reeds „de oude kluisters afwierp," zong een Willem Bilderdijk, in den aanvang van het jaar 1811, in zijne Ode aan Napoleon: Wat Fenix rijst na duizend jaren Uit groote Kareis heilige asch! Stijgt eerbiedvol, ja stijgt mijn klanken! Herrijs met Hem, o throon der Franken, Maar grooter dan oit zetel was! Gebergten, boort door lucht en wolken! Beschanst uw kruin met eeuwig ijs! Verheft u, saamgespannen volken! En gij, 6 vlam des afgronds rijs! Vergeefs 't heelal in bloed gedompeld, Met dood en slachting overrompeld! Vergeefs! De ontembre Held houdt stand. Hij spreekt, en de aarde schokt haar throonen! Hij spreekt, en 't regent Vorstenkroonen! En 't Nootlot vliegt hem van de hand. De Nijlgod rolt bebloede stroomen: De Kison wentelt bloedig zand: De Donau lekt bebloede zoomen: De Po,,de Tiber ligt in band. i) O. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel I\ , p. 187. Zal de Oder thans den loop bepalen Dier meer dan dertig zegepralen? — Dier vlam, die alles overmag? — \ loeit sneller, vloeit, ja vloeit, mijn zangen! Reeds heeft hij 't Frankisch juk ontvangen, En de Oostzee draagt de Keizersvlag! Maar om nog als in eenen zelfden ademtocht, in het volgende couplet, te profeteeren: Zie, aardrijk, zie uw scepters duiken! De ontzachlijke Aadlaar is niet meer: Een nieuwe tijdkring gaat ontluiken: Reeds daalt hij uit de wolken neer! Bij de groote menigte echter was 's Keizers prestige nog onverzwakt en deze zag met hem in de geboorte van zijnen zoon, 19 Maart 1811, de bezegeling zijner grootsche ontwerpen. Het was een Hollandsche page, de jonge Gevers van Endegeest, die door den Keizer werd aangewezen om aan de stad Parijs bericht te doen van de geboorte van den Koning van Rome en die door het gemeentebestuur van de hoofdstad des Rijks daarvoor werd beloond met de toelage van een jaargeld van 10.000 francs '). Het feit werd ook hier in Holland luisterrijk gevierd. De verschillende gemeenten ontvingen verlof eene aanzienlijke som te bestemmen voor openbare feestelijkheden, waarvan de programma's blijkens in de Archives Nationales berustende bescheiden door de prefecten zorgvuldig werden nagegaan. Naar de Haagsche Courant van 25 Maart 1811 vermeldt, hield dien dag in de laan van het Voorhout, toen Cours Napoléon genaamd, gelijk de Vijverberg Cours de •) Dit jaargeld werd geregeld uitbetaald tot het eind van 1813; en in 1856 op verzoek van den Heer Gevers opnieuw op de stedelijke begrooting van Parijs gebracht. Mr Gr. W. Yreede. Anti-Napoleontische Yertoogen, pag. 66, Vlmpératrice heette , „de menigte zich op om eene krijgsmuziek „te hooren, die een liefkoozig concert uitmaakte". De maires van Amsterdam en van Rotterdam' werden genoodigd tot den plechtigen doop in de Notre-Dame. De burchtkronen hunner steden behoorden tot de eersten in rang op de keerzijde van den fraaien gedenkpenning, naar het ontwerp van Andrieux, den Keizer voorstellende bij den doopvont zijnen zoon in de armen houdende, en dezen door zijne „goede steden" gezamenlijk aangeboden. Weinig tijds daarna besloot de Keizer tot een bezoek aan de nieuw ingelijfde departementen, waartoe hij reeds in Augustus van het vorige jaar het voornemen had opgevat '). Hij bedoelde hiermede vooral de bevolking voor zich te winnen, het bittere zijner overheersching zoo veel mogelijk te vergulden 2). Het was hem niet onverschillig of men zich willig of onwillig leende tot zijne plannen om van Holland uit, met behulp van het van oudslier beroemde Hollandsche zeevolk Engeland ten onder te brengen. De officieele pers moest daarom al het mogelijke doen om de gemoederen gunstig voor den Keizer te stemmen, om bij voorbeeld door de openbaarmaking juist thans van de onderhandelingen nog onder koning Lodewijk gevoerd door tusschenkomst van den Heer Labouchère, te doen gelooven, dat het de schuld van Engeland was, dat de oorlog bleef voortduren. Daarenboven wenschte de Keizer een persoonlijk onderzoek in te stellen naar den staat der voorbereidingen voor den dreigend nader komenden oorlog met Rusland en zich te verzekeren, dat hij aan de oevers van den 1) Correspondance de Napoléon I. No. 16801. Au prince Lebrun. 16 Aoüt 1810. Je ne sais pas si j'irai ou si je n'irai pas en Hollande. L'important est qu'on ne se ruine pas en dépenses inutiles et de n'exiger que ce qui est de tres bonne volonté. 2) A Thiers. Histoire du Consnlat et de 1'Empire. Tomé IV, pag. 61. Dnieper of van den Wolga niet zoude worden verontrust door eene Engelsche landing op Walcheren of op Texel. Voor aanval en tegenweer moest aan de zeezijde alles worden geregeld, als ware het geen veldtocht naar Rusland, maar een zeetocht naar Engeland, die hem bezig hield. Den 19den September 1811 met keizerin Marie Louise uit Compiègne vertrokken '), gold 's Keizers eerste bezoek dan ook de verdedigingswerken aan de Schelde. Te Vlissingen begaf hij zich aan boord van het schip van den admiraal Missiessy en deed het in zee steken, waar hij, door zwaar weder overvallen, zes en dertig uren buiten gaats moest blijven, zonder verbinding met den vasten wal en niet zonder gevaar van Engelsch krijgsgevangen te worden gemaakt. Te Vlissingen, zoowel als later te Den Helder, betuigde hij zijne groote tevredenheid. Overal trouwens verklaarde hij zich over wat hij zag en hoorde ten hoogste voldaan. „Ik ben ten zeerste met Holland „ingenomen", schreef hij uit Rotterdam aan prins Eugène, den onderkoning van Italië; „de lieden hier hebben nog „juist genoeg herinnering aan den tijd hunner onafhankelijkheid om de voordeelen hunner inlijving diep te gevoelen. Zij waardeeren de eenheid onzer wetgeving, het ge„ matigde systeem onzer belastingen en onze regelmaat van ^bestuur. De bevolking hier is meer werkelijk Fransch geworden dan de bevolking van eenige andere ingelijfde streek „Nergens heb ik zooveel geestdrift en bedrijvigheid gevonden Ik beken, dat mijne verwachting alleszins is overtroffen. Het is een bijzonder belangwekkend land" 4). 1) Gr. F. (lijsberti Hodenpijl. Napoleon in Nederland. i) Correspondance de Napoléon I. No. 18210. Au prince Eugène, vice-roi d Italië, J'ai été extrêmement content de la Hollande: les gens n'ont conservé de souvenir de leur indépendance que pour sentir les avantages de la réunion et y trouver 1'uniformité des lois, un système modéré de con- De invoering van dit systeem in de zeven Hollandsche departementen, zooal niet uitgelokt, dan toch verbaast door Gogels correspondentie met den minister van finantiën, den hertog van Gaëta, was een maatregel, die ontwijfelbaar als eene verlichting was bedoeld. Dat was hij ook , in zooverre als Titel II., Artikel 6 van het nieuwe dekreet luidde: ') „de „verponding (contribution foncière) der zeven Hollandsche „departementen, op het budget van het jaar 1811 gebracht „voor 19.200.000 francs, wordt in derzelver hoofdsom over „den jare 1812 bepaald op 15.400.000 francs". De totale opbrengst, die bij Artikel 126 van het dekreet van 18 October 1810 voor den dienst van het jaar 1811 was geraamd op 61 millioen francs, daalde nu voor 1812 tot 55 millioen. Op de rijksbegrooting voor 1812, waarop de inkomsten stegen tot 950 millioen door de inlijving van den Kerkelijken Staat, Illyrië, Holland en de Hanzesteden waren alleen de Hollandsche departementen een schadepost. Zij kostten aan onderhoud meer dan zij opbrachten, daar reeds enkel voor de rente der schuld ruim 31 millioen van de 55 werd vereischt2). Het dekreet van 21 October 1811 miste echter zijn doelen wekte algemeen wrok en verbittering vooral om de thans ook hier te lande in te voeren belasting op de tabak. Noch de fabrikanten en winkeliers, die hun middel van bestaan bedreigd zagen, noch de verbruikers , voor wie deze druk op een dagelijksch genotmiddel eene ontbering te meer werd bij de algemeene verarming, hadden vrede met Gogels bewering, dat in deze de bijzondere belangen voor het algemeen belang moesten wijken. Daar kwam bij, dat Holland met zijnen uitgebreiden tabakshandel (de kunst om rooktabak goed te kiezen en goed toe 1) Mr. J. M. Kemper. Jaarboeken van het Fransche Recht, pag. 32. 2) A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Torne IV, pag. 140. te bereiden was in liet bijzonder den Hollanders eigen en zij waren de leveranciers van geheel Europa geweest, tot de belemmering van den handel dezen geheel tot eigen verbruik beperkte) veel zwaarder dan Frankrijk werd getroffen door het juist om dezen tijd ingestelde monopolie van de tabak. Volgens den Keizer was het in het belang van den tabaksbouw zelf, dat de tabaksfabricage door de regie zoude worden bestuurd ten bate der schatkist: dat de cultuur voldoende gewaarborgd en beschermd werd door de verplichting aan de regie opgelegd, om alleen toe te staan het gebruik van inlandsch blad op Franschen grond geteeld: dat het verbruik hetzelfde zoude blijven en de verbouwer dus geenerlei schade lijden. Zonder het volk zwaarder te belasten hoopte de Keizer dientengevolge op eene opbrengst van 80 millioen francs 's jaars, welke opbrengst zoude moeten dienen om de directe belastingen en die op het personeel met een gelijk bedrag te verlagen en toch aan de schatkist het behoud te verzekeren van een inkomen altijd in verhouding van de omstandigheden en de behoeften '). Dit tabaksmonopolie, eene heffing bij den oorsprong, dat wil zeggen bij de eerste voortbrenging van het belaste voorwerp, had het voordeel van eenvoudiger en minder kostbaar te zijn, wat betreft de administratie, dan eene zoogenaamde heffing bij den uitslag. De administratie heeft in een dergelijk geval slechts met enkele weinige personen te doen; ontduiking en bedrog is daardoor gemakkelijker tegen te gaan. Daar staat tegen over, dat eene belasting op deze wijze geheven, al te zwaar drukt op den voortbrenger, daar deze wordt gedwongen belasting te betalen van nog onverkochte goederen, terwijl de ambtenaren der regie op de plaats en op de wijze van voortbrenging ten strengste toezicht moeten oefenen, wat vaak eene ') Correspondance de Napoléon I No. 17250. Préambule du décret établissant la régie des tabacs. 29 Décembre 1810. belemmering wordt voor de ontwikkeling en verbetering der productie '). Het monopolie op de tabak en de nu eveneens ingevoerde registratie-rechten werden dan ook eene nationale ramp, die te dieper werd gevoeld door de inmenging van beambten in particuliere zaken. Men achtte dit te ondraaglijker, omdat thans een groot aantal Fransche belastinggaarders overkwam, juist wat Gogel in het eerst door langer uitstel van de invoering van het Fransche belastingstelsel had gehoopt te kunnen voorkomen. Onbekendheid met de landstaal gaf nu herhaaldelijk aanleiding tot misverstand, wat bij veler prikkelbaren gemoedstoestand ernstige verbittering wekte; terwijl onrechtmatige afpersingen, als de willekeurige gelijkstelling van den franc met den gulden eene dagelijksche zaak werden2). De hoogere beambten waren wel goed, berichtte Lebrun den Keizer, maar de lagere, waaronder ook Hollanders, waren zeer gemengd en eene zuivering van het personeel achtte hij dringend noodig. Hun eigendunkelijk optreden werd volgens hem zelfs door de politie en door de militaire macht met leede oogen aangezien '). Het kwaad schuilde grootendeels daarin dat deze 1) J. A. Sillem. De politieke en staathuishoudkundige werkzaamheid van I. J. A. Grogel, pag. 231. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 4436. 24 Novembre 1812. Le sieur. Picart .... controleur principal des droits réunis dans l'arrondissement de Groningue .... ayant re^u sur un bordereau mensuel les traitements des préposés de 1'octroi de la ville de (rroningue en a retenu la moitié en ne leur donnant que des francs au lieu de florins qu'ils devaient recevoir. 3) Correspondance du prince Lebrun. No. 1142. Voila encore que deux employés hollandais des douanes qui dans Amsterdam ont arrêté une fille, lui ont enlevé le paquet qu'elle portait, lui ont arraché deux ducats pour lui en rendre la moitié, ont gardé 1'autre jusqu'a ce qu'on leur ait payé deux autres ducats. Le fait est beambten onafhankelijk waren van de prefecten, wat aan den prefect de Celles een heftig protest ontlokte. „De directeuren „der verschillende regieën, als de douane, de vereenigde rechten, „de registratie", schreef hij aan den minister van binnenlandsche zaken, „nemen vaak nieuwe maatregelen zonder het „administratief gezag daarvan vooraf kennis te geven; of wel „zij hernieuwen reeds vervallen bepalingen zonder de belanghebbenden vooraf te waarschuwen. Het ware te wenschen, „dat die Heeren wat meer ondergeschikt waren aan de prefecten „en dat hun wat minder vrije hand gelaten werd. Die Heeren „denken aan niets anders dan aan de grootte hunner remises „zonder zich in het minst te bekommeren om de publieke „opinie of om de omstandigheden" '). Hun eigenmachtige constant. On me dit qu'on ne peut livrer ces voleurs a la justice sans un décret de Votre Majesté Idem idem. No. 1198. Les employés des douanes supérieurs sont généralement bons, mais les subalternes sont bien mêlés et ont besoin d'une épuration. ') Le préfet de Celles au ministre 5 Eévrier 1812. Les directeurs des différentes régies, telles que douanes, droits réunis, et enregistrement se permettent souvent des mewures nouvelles sans prévenir 1'autorité administrative, ou bien renouvellent d'anciens ordres a leurs agents sans publier et avertir lesredevables. II serait bien utile que ces directeurs fussent plus soumis aux préfets et qu'en général ils eussent moins de pouvoir. Ces messieurs ne voient que le produit de leur remises et ne s'inquiètent ni de 1'opinion publique ni des circonstanc-es. Idem idem. 21 Janvier 1813. La régie de 1'enregistrement excite quelques plaintes dans certaines villes oü on a fait des distributions de soupe aux indi'gens Les employés du timbre voulaient exiger que les cartes fussent timbrées. S. A 8 , le prince Gouv. Grénl. a laquelle j'avai" 1'honneur de rendre compte de cette prétention, a prescrit de inodérer ce zèle pour la perception. On aurait tari la source de la charité publique et mécontenté tous les habitants. Ce sont les sulbalterues qui causent souvent des plaintes, F. 1 3 III. Zuiderzee II. Archives Nationale». willekeur ging zelfs zoover, klaagde hij, van te eischen, dat de kaartjes van soepuitdeelingen aan behoeftigen zouden worden geregistreerd. Hij verontwaardigde zich over de gestrengheid, waarmede men te Amersfoort voor de tabak was opgetreden. Algemeen en op verschillende toonaarden werd deze klacht herhaald. „Door de ligging dezer stad", schreef men uit Deventer aan Van Maanen, „hebben een vrij groot aantal „van deszelfs ingezetenen geld geschoten op de landerijen in „de Veluwe gelegen. Alle deze hypotheken moeten thans bij „den griffier van het tribunal geregistreerd worden. Maar deze „Heer maakt dit zeer moeilijk, vooreerst door voor de registratie „vier maal zooveel leges te vorderen, als hier betaald wordt, „en vooral door te eischen, dat de borderellen mede door de „débiteuren geteekend worden, eene vordering, welke geheel „geen grond heeft in eenige wet en verbazend moeilijk is, „deels om die boeren in de stad te krijgen, of hun die acten „ter teekening per expresse toe te zenden, deels omdat velen „niet schrijven kunnen" '). Drukkend ook was de thans eveneens in Holland ingevoerde belasting van één centime van elk blad druks per exemplaar van elk vel van eenig boekwerk of nieuwspapier; eene heffing te zwaarder, omdat die niet alleen moest worden opgebracht van wat verkocht en dus te gelde werd gemaakt, maar ook van wat onverkoopbaar bleek en waardeloos bleef liggen op de zolders van den uitgever. Tot de besluiten door Napoleon tijdens zijn verblijf in Holland genomen, behoort ook het keizerlijk dekreet van 22 October 1811 aangaande de regeling van het openbaar onderwijs. Bij Artikel 8 van dit dekreet werden de bestaande inrichtingen van het openbaar lager onderwijs gehandhaafd; terwijl krachtens Artikel 12 al wat bij de Hollandsche wet op het onder- l) A. (t. Besier aan Van Maanen. 14 November 1811. Verzameling Van Maanen. No. 15. Rijksarchief. wijs van 3 April 1806 was vastgesteld, voortgang hebben moest. Het gunstige getuigenis door Cuvier en Noël over bet openbaar lager onderwijs in Holland afgelegd en sedert door den intendant d'Alphonse volmondig beaamd '), weerhield den Keizer van het aanbrengen van eenige wijzigingen. Alleen werd aan Artikel 51 van het organiek dekreet van 18 0ctober 1810 luidende: „in alle scholen zonder onderscheid zullen „Fransche taalmeesters worden aangesteld, naar evenredigheid „van het getal der leerlingen", nog toegevoegd de bepaling, dat binnen één jaar na afkondiging van het dekreet tot regeling van het onderwijs, niemand een certificaat zoude mogen ontvangen of eene school houden, tenzij bewezen was, dat hij in staat was ten minste de beginselen der Fransche taal te kunnen onderwijzen. Een verplicht leervak op de lagere school werd het Fransch echter niet. Op de Stads Armen Scholen te Amsterdam, onmiddellijk onder het wakend oog van den prefect de Celles, is met het onderwijs in die taal zelfs nimmer een begin gemaakt. De intendant d'Alphonse protesteerde enkel met eene beleefde weigering om het Openbaar Verslag, het glanspunt van het schooljaar, bij te wonen, tegen het uitsluitend gebruik der Hollandsere taal"). De Amsterdamsche burgerij, die zelfs in die dagen van zwaren druk hare belangstelling in het openbaar onderwijs niet ver- 1) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 1719 15 Avril 1812. Pendant la tournée que j'ai faite dans les sept départements de la Hollande ce ne sont pas les écoles municipale» qui ont le inoins fixé mon attention ni même mon admiration, et j'ai fait des voeux pour que celles de 1'intérieur de 1'Empire puissent devenir semblables a celles de la Hollande. ») Idem idem No. 968. 18 Mars 1813 A. M. M. les directeurs des écoles des pauvres a Amsterdam. J'aurais été fort aise d'assister aux examen», mais ces examens ne devant se faire qu'en langue hollandaise et cette langue m'ótant absolumeat étrangère ma prcsence serait sans aucune utilitó. loor en zich verdrong op de galerijen der Groote Walen Kerk bij het jaarlijksch Openbaar Verslag aangaande den staat harer Armenscholen, zag juist in dit onderwijs: Een borg, dat Hollands achtbre taal, Schoon Hollands naam ten grave daal', Nooit wordt met wnften voet vertreden, zooals de dichter Loots bij een dier verslagen in vervoering zong '). Evenmin als bij het onderwijs was het Fransch bij de acten van den burgerlijken stand verplicht; die mochten, als men dat wilde, in het Hollandsch worden gehouden. De intendant d'Alphonse besliste in tegenspraak met de meening door den prefect de Stassart voorgestaan, dat het strijdig was met den geest van Artikel 21 van het organiek dekreet van 18 October 1810, waarbij was bepaald, dat de Hollandsche taal tegelijk met de Fransche zoude kunnen worden gebezigd in de rechtbanken, in de acten van administratie en in de notarieele acten, om te eischen, zooals de .prefect de Stassart het wilde doen, dat de ambtenaren van den burgerlijken stand de registers in de twee talen zouden houden, op die wijze, dat de Fransche tekst als de origineele zoude gelden en de Hollandsche enkel als de gewaarborgde gelijkluidende verklaring 2). ») Johanna W. A. Naber. Het eollege van Curatoren der Stads Armen Scholen te Amsterdam. Amsterdamsch Jaarboekje, 1903. 2) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 4392.16 Décembre 1811. A. M. Ie préfet du département des Bouchos de la Meuse. L'article 21 du décret du 18 Octobre 1810 veut que la languehollandaise puisse être employee concurremment avec la langue franyaise dans les tribunaux, dans les actes d'administration, dans ceux des notaires et dans ceux sous signature privée. II me semble, M. que ce serait contrevenir a cette disposition que d'ordonner comme vous le pvoposez, aux officiers de 1'état civil de tenir les registres dans les deux langues de manière que le texte francais fut toujours regardc Wat betreft het hooger onderwijs werd bij het dekreet van 22 October 1811 bepaald, dat de universiteiten te Leiden en te Groningen zouden zijn academiin van de Keizerlijke Universiteit. De universiteiten van Franeker en Harderwijk werden opgeheven , terwijl de hoogeschool te Utrecht, evenals het athenaeum te Amsterdam en dat te Deventer den naam van secondaire school moest dragen. Dank aan den invloed van den bij den Keizer persoonlijk hoog aangeschreven hoogleeraar Brugmans werden de Nederlandsche instellingen in zooverre onveranderd gelaten, dat het onderricht in de vijf faculteiten aan iedere academie vereenigd bleef en niet volgens Fransch gebruik werd verdeeld over verschillende hoogescholen '). Dat te Leiden een leerstoel voor de Nederlandsche letterkunde behouden bleef, was mede te danken aan professor Brugmans. Het was ook aan dezen, dat, als Rector, werd opgedragen het bestuur over dat rechtsgebied der Keizerlijke Universiteit, dat thans werd ingesteld onder den naam van rechtsgebied der Leidsche Academie, en waartoe ook Amsterdam en Utrecht behoorden. De Amsterdamsche hoogleeraar Van Swinden en een Fransch geleerde, de Heer Flament, werden hem toegevoegd als inspecteurs. Matthias Siegenbeek spreekt liet in zijne Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool onbewimpeld uit, dat de hooge waardigheid, waarin de Hoogleeraar Brugmans, als vertegenwoordiger in Holland van den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit, thans boven zijne ambtgenooten werd geplaatst, den meesten hunner weinig naar den zin was. „De nieuwe waardigheid comme 1'original de 1'acte et que le texte hollandais en fut la tradnction qui serait certifiée conforme. Par la M. les deux langues ne seraient plus comme Sa Majesté 1'a voulu, employees concurremment puisque la préfórence serait donnée a la langue fran^aise. *) M. Siegenbeek. Geschiedenis der Leidsche hoogeschool. Deel II, pag. 35(5 en vgg. „toch", schrijft hij, „had met die der dus genoemde Rcctores „Magnifici niets dan den naam gemeen en omvatte, voor het „grootste, gedeelte althans, ook die deelen van het academisch „bestuur, welke te voren aan Curatoren waren opgedragen. „Een zoo uitgestrekt gezag, aan eenen vreemdeling opgedragen, „zou voorzeker op allen, die aan hetzelve ondergeschikt waren, „zeer zwaar hebben gedrukt. Misschien echter zou het juk „daarvan door enkelen met minder onwil zijn getorscht geworden, dan dien zij gevoelden , nu hetzelfde gezag in handen „van eenen Nederlander was". Den 3den November 1812 werd de opening van de nieuwe academie te Leiden in de Pieterskerk plechtig gevierd. Op uitdrukkelijk bevel van den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit Louis , graaf de Fontanes, verschenen de hoogleeraren daarbij in de bonte plechtgewaden voor de verschillende faculteiten vastgesteld, „het livrei hunner dienstbaarheid", gelijk de verontwaardigde Siegenbeek het noemt, „terwijl het alleen „aan twee afgevaardigden der Utrechtsche school vergund „was, daarbij den eerbiedwaardigen tabbert te dragen, waar„mede de Nederlandsche hoogleeraren van oudsher bekleed „waren en nog heden zijn." Dat de Latijnsche rede van den Rector Brugmans over : „de voordeelen uit de inéénsmelting „van het Fransche en Nederlandsche volkskarakter in de „beoefening der letteren en wetenschappen voor deze te wachten", eene uiteenzetting, „waarbij het Nederlandsche volkskarakter „in het schoonste licht werd geplaatst", niet voldeed, is te begrijpen. De nieuwe inrichting was voor de meesten te grievend. „Ik zag eene inrichting sloopen", had de hoogleeraar Johan Melchior Kemper weinige maanden te voren, (September 1812) bij de opening der algemeene vergadering der Hollandsche Maatschappij voor Kunsten en Wetenschappen getuigd, „ik zag eene inrichting sloopen, die, gelijk zij de „eerste letterkundige vrucht der Hollandsche onafhankelijk- „beid was geweest, ook in alle hare instellingen dienzelfden „geest van onafhankelijkheid ademde. Ik zag haar, ondanks „den roem van meer dan tweè eeuwen sloopen, om plaats te „maken voor eene inrigting, waarvan de ondergeschiktheid „en eene bijna krijgshaftige tucht de hoofdleuzen zijn, en welke „bij alle hare mogelijke voortreffelijkheden voor zicli, echter „altijd het onzekere der nieuwheid tegen zich heeft" '). Volgens hem lag er een groot gevaar in het feit, dat de nieuwe onderwijswetten vooral de strekking hadden om de onmiddellijk practisch bruikbare wetenschappen en kundigheden te bevoordeelen. Al gevoelde ook hij zich verplicht om het openbare en strengere onderzoek bij het verleenen van academische graden toe te juichen 2), zoo meende hij toch, „dat de vrijheidsgeest der Hollanders, welke meer dan iets anders de „wetenschappen en kunsten schraagt, de bepalingen een er „half kloosterachtige, half krijgsmatige ondergeschiktheid reeds „lang ontwassen was" 3). De Leidsche hoogleeraren namen bovendien grooten aanstoot aan de opheffing der eigene vierschaar voor de leden der hoogeschool, die, sedert de oprichting, tot hare voornaamste privilegiën had behoord en zelfs bij de staatshervorming van 1795 was gehandhaafd. Voor de hoogleeraren der opgeheven universiteiten was het eene groote teleurstelling, dat slechts enkelen hunner naar Leiden en Groningen werden overgeplaatst en dan nog op de helft der jaarwedden vroeger genoten ; terwijl zij, die in hun ambt waren bevestigd, hun inkomen met één vierde zagen verminderen. Bovendien werd allen zonder onderscheid de verplichting opgelegd om voor huune openbare lessen geenerlei vergoeding te vragen. Het ') Jhr. Mr. J. M. Kemper Verhandelingen, Eedevoeringen en Staatkundige Geschriften. Deel II, pag 48. *) Idem idem. Deel II, pag. 124. -1) Idem idem. Deel II, pag. 111. stond hun wel vrij om bij hunne openbare ook bijzondere lessen te voegen en daarvoor de gewone collegiegelden te vorderen ; maar de algemeene verarming was oorzaak , dat die bijzondere lessen slechts door weinigen werden begeerd en deze bron van inkomsten voor de meeste hoogleeraren ophield te bestaan '). „Ik moet u ernstig over onze academies onderhouden", schreef Lebrun in Mei 1813 aan den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit. „Het gaat hun niet zoo goed, als ik zoude „wenschen Het onderricht kwijnt. Men koestert er voor onze „wetten niet die liefde, die het hart der jeugd moet bezielen. „De leerstoel voor de Fransche letterkunde, die te Leiden ten „minste zulk een goed begin had, is thans geheel verlaten „en de hoogleeraar spreekt er slechts tegen de vier muren". Volgens hem was dit enkel en alleen te wijten aan de finantieele omstandigheden. „De hoogleeraren worden niet betaald", klaagt hij, „velen kunnen zelfs hunne huishuur niet vol„doen en moeten liunne bezittingen verpanden om te leven. „Hoe kunnen zij dan genegenheid wekken voor nieuwe instellingen, wier eerste resultaat is, dat zij van honger moeten „omkomen ? Ik weet wel, dat overgangstoestanden onvermijdelijk moeilijkheden met zich brengen; dat het den inspecteur- i) Correspondance du prince Lebrun. No. 1440. Les Boerhave, les Musschenbroeck, tous professeurs célèbres de Leyde, donnaient des Iet-ons particulières indépendamment des le) N. Levyssohn Norman De Britsche heerschappij over .Tava en onderhoorigheden. keer met Decima werd onderhouden door Amerikaansclie schepen , die voor dit doel werden ingehuurd en dit geschiedde dan nog op ongeregelde, spaarzame wijze. Sedert 1809 had ook dit opgehouden en tot de aankomst der Engelsche schepen , door Raffles afgezonden, had de kleine factorij, buiten alle gemeenschap met eenig ander volk der wereld, vier bange jaren doorgeworsteld, zonder dat het bericht der inlijving van het Koninkrijk Holland en zelfs van de verovering van Java ook maar bij geruchte tot haar was doorgedrongen. Alle aanbiedingen en vertoogen tot overgave der factorij aan Engeland stuitten echter af op de trouw van den bevelhebber, Hendrik Doeff, die weigerde geloof te slaan aan de tijding der vernietiging van de vrijheid van het vaderland. Vrees voor de wraak der Japanners, zoodra dezen, die de Engelsche schepen voor de gewone Amerikaansche vrachtschepen hadden aangezien, bemerkten, dat zij bedrogen waren, was een machtig wapen, waarvan Doeff zich meesterlijk bediende om de Engelsche schepen onverrichter zake te doen afzeilen. Nog eens hervatte Raffles zijne poging; nog eens werd hetzelfde spel gespeeld en moest Engeland wijken voor de trouw van eenen Hollandschen ambtenaar, die de Hollandsche vlag wilde handhaven, terwijl Holland niet meer bestond. Op Decima, op een handbreeds gronds, is de Nederlandsche vlag blijven waaien, terwijl zij overal elders door Frankrijk of Engeland was neergehaald. VIII. DE VELDTOCHT VAN 1812. De droge, heete zomer van het jaar 1811 was den wijnoogst gunstig geweest, de beroemde wijn van de komeet werd toen gekelderd. Maar het graan, de aardappelen, waren mislukt. De winter van 1811 op 1812 viel met ongewone gestrengheid in, terwijl de stremming van het handelsverkeer, die duizenden bef roofde van hun middel van bestaan, bij toenemende schaarschte toevoer van elders verhinderde en de prijzen der eerste levensmiddelen tot ongehoorde hoogte deed stijgen. De koffie, waarvoor men in 1810 nog ƒ1.05 per half kilo had betaald, kostte in 1812 f 2.— om in 1813 nog te stijgen tot/2.50 '). Suiker, f 3.— per pond, en tabak werden onbereikbare zaken voor de groote menigte. De opbrengst der belastingen werd door die hooge prijzen niet gebaat. „Sire, het gaat, zooals ik voor„zien heb, dat het gaan zoude en het Uwe Majesteit ook heb „voorgehouden", schreef prins Lebrun den Keizer. „De Verlenigde Rechten verliezen bij de verhooging van het tarief „op de tabak en op het gedistilleerd. De opbrengst daalt, „zonder dat daarbij aan ontduiking moet worden gedaclit. >) W. P. Sautijn Kluit. De Geschiedenis van het Continentaal Stelsel, pag. 221. Men rookt minder; men schaft het gebruik van wijn en likeuren af' '). Terwijl alles overigens duurder werd, daalde de prijs van de boter, een groote schadepost voor den landbouwer. In Friesland had een kwart vat lang nog f 20 opgebracht; tlians daalde die prijs tengevolge van gebrek aan uitvoer tot ƒ 14. Vandaar eene verminderende waarde der vaste goederen, inzonderheid der weilanden, wier huurders de pacht niet konden voldoen a). De algemeene verarming nam schrikbarend toe, terwijl de gestichten van liefdadigheid hunne inkomsten voor twee derden hadden verloren en de particuliere weldadigheid dagelijks machteloozer werd. De burgerlijke armbesturen zagen met de opbrengst hunner fondsen ook de stedelijke subsidiën slinken. De beide Huiszitten Armhuizen te Amsterdam konden hunnen bedeelden, ten getale van 25.715 personen, gemiddeld niet meer dan 7 francs per jaar en per hoofd toeleggen3). Het openbare volksonderwijs, toen veelal nog eene zaak van armenzorg , leed daaronder mede. Curatoren der Stads Armen Scholen te Amsterdam moesten de traktementen der onderwijzers met één tiende, hunne toelage aan turf en kaarsen met de helft verminderen. De avondscholen deden zij gedeeltelijk sluiten, daar de noodige gelden voor verlichting ontbraken 4). Elders i) Correspondance du prince Lebrun. No. 2281. 24 Mai 1813. Sire, j'avais prévu et j'avais fait présenter a Votre Majesté que les droits réunis perdraient par 1'exagération du tarif des tabacs de qualitó inférieure, par 1'impöt trop fort sur les boissons. Cela se vérifie en eft'et et j'observe que les recettes diminuent sans qu'on puisse en accuser la fraude. On prend moins de tabac, on se déshabitue de la bière, des liqueurs; on substitue quelques herbes a 1'un, et le laitage aux autres. ï) Eekhoft'. Friesland in 1813, pag. 38. 3) Délibérations du Conseil Municipal d'Amsterdam. 26 Mai 1813. Gemeentearchief te Amsterdam. 4) Johanna W. A. Naber. Curatoren der Stads Armen Scholen te Amsterdam. Amsterdamsch Jaarboekje 1903. moesten de onderwijzers geheel hun traktement uit de gemeentekas derven omdat een schoolfonds, door de regeering te hunnen behoeve ingesteld, onvoldoende was om in de bestaande behoefte te voorzien. Artikel 50 van het onderwijsdekreet van 21 October 1811 had bepaald, dat voortaan de kosten van het openbaar lager onderwijs zouden komen ten laste van de keizerlijke schatkist en had voor dit doel eene som van 400.Ü00 francs gesteld ter beschikking van den minister van binnenlandsche zaken; maar daarmede werden nauwelijks twee derden gedekt van het benoodigde, dat over het jaar 1811 eene som van 629.261 francs bedroeg '). De gevangenissen waren overvol; daar werd vreeselijk geleden door gebrek aan ruimte, aan reinheid, aan voldoend voedsel en kleeding, terwijl de aanbouw van nieuwe en de verbetering van bestaande huizen van bewaring, die door den intendant d'Alphonse en door de prefecten met grooten ijver werden ter hand genomen, onvoldoende bleken bij wat er werd vereischt. Deels was dit het gevolg van Engelands taktiek om zijne overvolle gevangenissen te ledigen door de gevangenen , waaronder ook vrouwen en kinderen, waar zich slechts de gelegenheid bood, op het vasteland aan wal te zetten. Van alles ontbloot, zonder eenig middel van bestaan, ziek en uitgeput en besmettelijke ziekten verspreidend waar zij langs kwamen, werden deze ongelukkigen bij troepen naar Amsterdam gevoerd. De lijsten hunner namen vulden lange kolommen >) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 3948. Décembre 1811. Aux termes de 1'article 50 du décret les dépenses de l'instruction publique qui en 1810 ont été acquittées par le trésor public de la Hollande ont dü 1'être en 1811 par le trésor impórial. Ce» dépenses *e sont élevées pour 1811 a la somme de 629.261 francs et le décret de 21 Octobre 1811 n'a mis a la disposition du ministre de 1'intérieur pour l'instruction publique que la somme de 400.000 francs. in den Courier van Amsterdam, waar de prefect de Celles ze liet bekend maken met de bedoeling om de verbittering tegen Engeland gaande te houden. De gevangenisbesturen trachtten de zorg voor deze zwervelingen af te schuiven op het Werkhuis , eene groote vermeerdering van onkosten voor het stedelijk bestuur. Dit was te drukkender, omdat sedert de invoering van het Fransche belastingstelsel niet meer dan 5#/0 aan opcenten mocht worden geheven van de rijksbelastingen, daarbij moest van de bruto-inkomsten 1 °/0 worden afgestaan aan het Hótel des Invalides en moesten alle gemeenten in de zeven Hollandsche departementen voor den dienst van het jaar 1811 één vijftiende harer inkomsten storten in een fonds voorden openbaren eeredienst. Het recht om octrooi te heffen, dat den stadsbesturen thans wettelijk was verzekerd, kon, althans te Amsterdam, het onvoldoende der inkomsten niet aanvullen; en verhooging der tarieven van den stedelijken accijns kon slechts dienen, meende prins Lebrun, om het vertrek der rijke ingezetenen naar het platteland te verhaasten ). In de dorpen was het zoo mogelijk nog erger gesteld dan in de groote steden. De bevolking was er vaak te verspreid om de heffing van eenig recht van octrooi mogelijk te maken. De eigen vaste inkomsten der kleine gemeenten en de opcenten van 5"/n op de rijksbelastingen reikten daar te minder uit, omdat het onderhoud van bruggen, wegen en kanalen in Holland zoo buiten alle verhouding veel zwaarder drukte dan in de departementen van het oude Frankrijk 2). Overal dreigde stilstand van admi- i) Correspondance du prince Lebrun. No. 1860. 14 Janvier 1812. Sire, nous commen5onS a sentir que 1'octroi d'Amsterdam nerendra pas ce qui est nécessaire a ses beaoins. D'un autre cóte un tarif plus fort ne ferait que précipiter 1'émigration des gens riches dans les campagnes. i) D'Alphonse. Apera possession de la Hollande fait de nouveau sentir 1'importance de 1'ile de Walcheren: il faut que la France la saisisse avec des mains de fer. 3) Idem idem. No. 17054. Au même. 4 Aoüt 1810. Man intention est d'employer au moins quatre millions 1'année prochaine aux seules fortifications des places de 1'Escaut. van belang. Antwerpen niet alleen werd er door gedekt, maar ook de toegangen door het Hollandse!) Diep en het Volkerak. Het bezit van Willemstad verzekerde het bezit van Overflakkee en Goeree en daarmede dat van Helvoetsluis. Willemstad moest daarom worden versterkt, deels door den bouw van een fort op Ooltgensplaat, deels door inundatiemaatregelen. Eene compagnie veteranen moest er in vast garnizoen worden gelegd '). Door de verdedigingswerken op het eiland Goeree en aan Den Helder gedekt, verklaarde de Keizer Holland voor onneembaar aan de zeezijde. Aan de landzijde liep de verdedigingslinie langs den Rijn en verder van Wezel over Koevorden en Groningen naar Delfzijl; maar om hare lengte achtte de Keizer deze linie slechts zwak. In de tweede plaats kwam de Ysellinie. Doch Napoleon oordeelde ook deze onvoldoende zonder eene linie, die, links op Naarden en rechts op Gorcum rustende, over Nijmegen en Grave met Wezel in verbinding stond. Die derde linie dekte Amsterdam, Texel met zijne eskaders, den Haag, Leiden, Rotterdam, de Monden van de Maas, Helvoetsluis, dat wil zeggen geheel Holland. Zij was de eigenlijke verdedigingslinie van het Rijk, verklaarde de Keizer. Men moest haar zeer zorgvuldig doen opnemen, de •) Correspondance de Napoléon I. No. 16757. Au général Clarke, duc de Feltre. 4 Aoüt 1810. Willemstad est une place de la plus grande importance; d'abord elle couvre Anvers, c'est le premier obstacle que 1'ennemi, maitre de Goeree, trouverait sur le continent; du cóté de la mer, elle défend encore les passes d'Hollandsch Diep et le Volkerak, par lesqnelles 1'ennemi pourrait tenter d'attaquer la Hollande ou les lies de Beveland; enfin cette place protégé Overflakkee et Goeree qui ne sont séparées du continent que par une passé de six cents toises Si 1'ennemi s'emparait de cette ile, les raden de Helvoetsluis seraient perdues .... Faites venir du Brabant une compagnie de vétérans pour tenir constamment garnison a Willemstad. onderwaterzettingen voorbereiden en een vijftigtal wachthuizen, ieder voor vijftig man, op de dijken bouwen om die linie goed te bevestigen '). De zorgvuldigheid , waarmede Napoleon reeds lang te voren voor eenen mogelijken ongunstigen afloop zijner plannen waakte, geeft aan zijne laatste machtsontplooiing eene diep tragische beteekenis. De Keizer was zich ten volle bewust, dat hij bij het overtrekken van den Niemen gevaar liep van te worden teruggeworpen op den Rijn *). Het aantal Nederlanders, dat aan den opmarsch van het Groote Leger deel nam, wordt geschat op 15.000 man3). „Niemand zal beweren", schrijft d'Auzon de Boisminart in zijne Gedenkschriften, „dat de Hollanders met geestdrift te velde „trokken; maar zij hebben toch getoond, dat de Hollander, „als hij eenmaal zijne hem ingeschapen afkeer van den krijgsdienst vrijwillig of met dwang te boven is gekomen, zich „tot den besten militair vormt". Menig Hollandsch officier, als de officier van gezondheid Zinckgraeff, de luitenants Bouwens, van der Roijen, Martinus Nolet, Keizer, van Aalst en anderen met hen 4), verwierf tijdens den Russischen veldtocht op het slagveld zelf het ridderkruis van het Legioen van Eer. Het derde regiment der Oude Garde, bestaande uit Hollandsche manschappen, de oude lijfwacht van koning Lodewijk, die door Napoleon la gloire de la Hollande werd genoemd, versmolt op den terugtocht van Moscou, waarbij dit regiment met de verdediging van de artillerie der Oude Garde was belast, tot op 500 man. Den 17de» November, bij het overtrekken i) Correspondance de Napoléon I. No. 18194. Note sur la défense de la Hollande. '■*) C. H. D. Schneider. Het 126ste Regiment Hollandsche Infanterie in 1812, pag. 4. 3) J. Bosscha. Neerlands heldendaden te land. Deel III, pag. 269. 4) Idem idem. Deel III, pag. 287 en vgg. vim den Dnieper, de eerste nmal, dat Napoleon zijne beroemde keurbende in een hoofdtreffen waagde, werd het corps geheel vernietigd. Slechts een 40 tal dier Hollandsche grenadiers keerde weder uit den strijd. Het waren twee honderd Hollandsche pontonniers, meest kloeke varensgasten, die onder bevel van den Hollandschen kapitein Benthien een werkzaam aandeel hadden aan den bruggenbouw over de Beresina bij Studianka, het moordende werk, dat met ware doodsverachting werd verricht. Drie etmalen lang werd daaraan gearbeid, tot aan de borst in het ijzige water staande, zonder rust, bijkans zonder voedsel, zonder eenigen verwarmenden of opwekkenden drank. Slechts zes dier moedige pontonniers zijn met kapitein Benthien in het vaderland wedergekeerd. Het 125stu en het 12Gste Hollandsche regiment van linie behoorden beiden tot de divisie van den generaal Partonneaux, wien de opdracht gewerd om de met zoo groote krachtsinspanning gebouwde bruggen, en daarmede den eenigen uitweg voor het vluchtende leger te dekken. Het was eene opdracht, die, in de gegeVen omstandigheden, gelijk stond met eenen zekeren ondergang. Die opdracht .eischte niet alleen moed en volharding van troepen, die door honger, koude en uitputting schier tot vertwijfeling waren gebracht; zij eischte ook eene onvoorwaardelijke zelfverloochening. De heldhaftige strijders, Hollanders, zoo goed als Franschen, wisten, dat het aftrekkende leger alleen was te redden door hunnen dood. Toch hebben zij onwrikbaar stand gehouden. Het 126ste regiment, dat zes weken te voren bij het vertrek uit Smolensko reeds van 1887 tot 346 man was gedaald, verloor bij de verdediging der bruggen over de Beresina, op 27 November 1812, nog 206 man aan gesneuvelden en gewonden, waarna de overigen den 28ste» November met de wapenen in de hand krijgsgevangen werden gemaakt. Het 124ste (Hollandsche) regiment, dat, toen het in opdracht kreeg den linkeroever van de Beresina te verdedigen, nog tachtig geweerdragenden telde, versmolt in dien strijd tot op achttien man. Maar het hoofddoel was bereikt '). Het overschot van het Groote Leger had intusschen den overtocht van de Beresina bij Studianka volbracht. De langdurige tegenstand, door de opgeofferde divisie geboden, had de Russen in den waan gebracht, dat de strijdkrachten, welke zij hier tegenover zich zagen, tamelijk talrijk waren, terwijl zij in werkelijkheid slechts een liandvol strijdbare mannen hadden ingesloten. Vandaar de aarzeling der Russische generaals om te besluiten tot den aanval op het Groote Leger, dat zij toen zoo gemakkelijk geheel hadden kunnen vernietigen. •) F. H. A. Sabron. Geschiedenis van het 124ste regiment, pag. 78. IX. DE MOBILISATIE DER NATIONALE G'ARDE. „De held van Europa, wiens onoverwinnelijke legioenen, „dood gevroren en dood gehongerd, slechts eene schaduw „overlieten van hetgeen zij waren, kwam in zijne hoofdstad „terug als een vluchteling, nauwelijks herkend aai) de poorten „van zijn paleis"! schrijft van der Palm in zijn Gedenkschrift. Maar waar ieder ander zich overwonnen zoude achten, was Napoleons zelfvertrouwen onverzwakt; en zijne getrouwen zeiden het hem na, dat hij immers geene enkele nederlaag had geleden, dat alleen honger en koude hem tot den terugtocht hadden gedwongen '). Als door den slag eener tooverroede wist hij een nieuw leger in liet veld te brengen. Nog in September 1812, eer hij op Moskou aantrok, had de Keizer eene nieuwe lichting uitgeschreven. De Hollandsche departementen hadden daarvoor over de klasse van 1811 als contingent geleverd: voor de linietroepen 3071, voor de natio- ') Mr. J. A. Nillem. Dirk Van Hogendorp, pag. 278. Dirk Van Hogendorp a Charles Van Hogendorp. 17 December 1812. Le moment est désolant; mais le génie de Napoléon et Dieu qui protégé la France répareront tout. Nous n'avons été battus en aucune occasion. C'est le climat et la faim seuls qui uous ont fait la guerre. 12 nale garde 707, totaal 3778 man '). De lotelingen voor de cohorten der nationale garde behoefden eerst in Januari 1813 op te komen , was toen bepaald; die voor het leger waren dadelijk naar de bataillons de dépot gezonden. 'N andaar werden de lotelingen, die nu reeds drie maanden oefening hadden, onverwijld tot dekking der grens naar de Rijnprovinciën gestuurd. Honderd cohorten nationale garden vormden eveneens eene reeds zeer goed geoefende reserve. Men mocht ze wel is waar de grenzen hunner departementen niet doen overschrijden ; maar als men door tusschenkomst der prefecten eenige dezer bataillons kon overhalen uit eigen beweging den wensch te uiten om te worden ingedeeld bij het leger te velde, kon men dien wensch door een senaatsbesluit voor allen zonder onderscheid doen bekrachtigen, wat eene aanwinst ware van 100.000 mannen van 21 tot 24 jaar, sterker dus en meer ontwikkeld dan de gewone lotelingen en daarenboven reeds goed geoefend. De Keizer besloot hun aantal nog te verdubbelen door, bij dekreet van 11 Januari 1813, eene lichting te bevelen van 100.000 man over de klassen van 1809—1812, die nu voor de derde maal een contingent moesten leveren. De ernst van het gevaar, de noodzakelijkheid om de vaderlandsche grens te verdedigen tegen den vreemden indringer, rechtvaardigden, naar de Keizer verklaarde, dezen zwaren eisch aan de natie gesteld. Om de noodige gelden te bekomen, zonder door eene verhooging der belastingen te verbitteren, werd de verkoop bevolen van alle gemeentegoederen ten behoeve van 's Rijks schatkist. De Senaat maakte geen bezwaar om al deze besluiten goed te keuren. Dit weinig invloedrijke regeeringslichaam begeerde evenals de geheele natie den vrede, en kwam te ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 4484. 28 Novembre 1812. Les conscrits de la garde nationale ne doivent partir que le 8 Janvier 1813. minder tegen 's Keizers wil in verzet, omdat het meende, dat in de gegeven omstandigheden een eervolle vrede alleen door een beslist machtsvertoon kon worden bedongen. De zeven Hollandsche departementen zouden alleen over de klassen van 1809 en van 1810 een contingent hebben te leveren en niet als in het oude Frankrijk ook over de klassen van 1811 en 1812. Maar daar de Keizer besloot de lichting in de 17de en 31ste militaire divisie voorloopig niet te doen doorgaan, bleëf ons land voor ditmaal geheel gespaard Toen bij een volgend dekreet van *20 Januari eene lichting van 90.000 man over de klasse van 1814 werd uitgeschreven, behoefden de Hollandsche departementen slechts hun contingent over 1812 te leveren en mochten de contingenten van de klassen van 1813 en van 1814 alsnog in reserve blijven 2). Ook de lichting van 80.000 lotelingen, die bij dekreet van 4 April over de klassen van 1807—1812 werd bevolen, gold niet voor de 17) Le préfet de Stassart au ministre. Je vous dois la vérité, Monseigneur la mésintelligence qui règne entre le commissaire-général de police et les autorités locales est facheuse. M. le maire a eu de réels torts dans cette circonstance inais je sais par expérience combien il est difficile de s'entendre avec M. de Marivault et j'ai peine a croire qu'avec son caractère morose, son esprit inquiet et tracassier, ses emportements et ses vues étroites, il puisse obtenir les résultats désirables. F. 1 c III. Bouches de la Meuse. ï) en ») Idem idem. 20 Avril 1813. J'ai vu de nouveau les autorités municipales et les principaux négociants; je leur ai fait sentir combien dans une ville oü les classes inférieures n'existent pour ainsi dire que par eux, leur influence devait être puissant et combien par conséquence ils seraient compromis, s'il y avait le plus léger désordre. (Rotterdam). Les rassemblements qui se sont formés jusqu'ici ne se composaient que de la plus vile canaille. welke het volk gesloten wilde houden, voor hem openden '). Ook naar het departement der Zuiderzee, naar Zaandam, sloeg het oproer over. Met krachtige hand werd het door graaf Molitor bedwongen. Te Zaandam werden zes personen ter dood veroordeeld en op staanden voet gefusilleerd. Te Leiden werden vijf personen ter dood gebraclit, vijf gevankelijk weggevoerd en acht met opsluiting gestraft. „Het is meer, dan ik „had verwacht en meer, dan ik had gewild", klaagde prins Lebrun bij den Keizer 2). Hij bezwaarde er zich ook ernstig over, dat hij de militaire macht slechts met moeite kon weerhouden van de streken, waar zij optrad, als vijandelijk land te beschouwen; dat men krijgsschatting hief in de gemeenten, waar de bevolking in opstand was gekomen. Even onrechtmatig achtte hij den eisch tot schadeloosstelling voor den troep: zes francs voor den soldaat, 100 francs per dag voor den kapitein en zoo verder. Dat de gewapende macht door de bevolking werd gevoed en gehuisvest, verklaarde hij voldoende. Maar hij kon niet beletten, dat men in bedekten vorm die oorlogsschatting toch hief, zooals te Leiden, waar als dankoffer voor het herstel der orde eene groote som geld was aangeboden, begeleid door een waardeerend schrijven van den maire. Hij achtte deze handelwijze te bedenkelijker, omdat zij de rijke klassen trof, die nog niet in verzet waren gekomen, en van wier steun in geval van oproer men, naar zijn zeggen, zich alsnog verzekerd had kunnen houden, daar het eerste werk van het gemeen toch was, ') W. Wttewaal. Drie Schoft Oranje Boven! Bijdragen Vaderlandsche Geschiedenis. 2de Keeks, Deel VII. 2) Correspondance du prince Lebrun. No. 2242. Avril 1813. La commission militaire a jugé les rebelles a Saandam. Six ontété condamnfo a mort et exécutés. C'est plus que je n'attendais et plus que je n'aurais voulu. 13 den rijken geld af te persen en heil met plundering te bedreigen1). *) Correspondance du prince Lebrun. Sire, j'aper^ois qu'il y a bien des difficultés a faire mouvoir le militaire. II a quelque penchant a croire qu'il faut traiter le pays oü il agit en pays ennemi. Ainsi on m'a parlé de contributions a lever sur les communes ou la populace s'était ameutée et ces contributions ce n'était pas peu de chose, c'étaient des millions. J'ai repoussc comme de raison cette idéé; on m'a demande ensuite indemnité pour le militaire: 6 francs par jour pour le soldat, 100 francs par jour pour le capitaine etc. Tout dans la proportion. J'ai réaisté comme je le devais a cette demande. Le militaire est logé et nourri chez 1'habitant riche quand il est appelé dans une commune pour y établir 1'ordre et je crains bien que par quelques manoeuvres secrètes on ne trouve moyen de tirer une contribution que je ne connaitrai pas ou que je ne connaitrai que quand elle a été dóvorée. II y a eu a Leyde pareille contribution masquée sous le nom de reconnaissance pour le bon ordre établi et observé et cela avec une belle lettre du maire. J'ai trouve néanmoins mauvais qu'on eüt re?u cette gratification. J'ai trouvé mauvais qu'elle eüt été faite sans le concours, du moins connu, du préfet. II y a eu des gratifieations a la gendarmerie et la gendarmerie demande a être traitée comme la cavalerie de ligne en campagne quand elle fait quelque course extraordinaire. Je crois, Sire, que toutes ces prétentions doivent être bannies de de pays-ci; elles accableraient la population riche qui assure la tranquillité, qui a intérêt a la maintenir, qui n'a point reinué et ne remuera point. La première démarche de la population qui se soulève est de demander de 1'argent aux riches et de les menacer du pillage. <"est cela qui nous garantit non pas sans doute leur affection inais leur coöperation dans les mouvements populaires. II serait utile, il est nécessaire, que Votre Majesté fas*e connaitre que dans un pays réuni et soumis comme la Hollande, il n'y a point de contribution a lever, point d'indemnité pour le Daarbij kwam het gebrek aan geschikte bevelhebbers. „Wij „hebben niemand om graaf Molitor ter zijde te staan", schreef prins Lebrun den 24*** April. „Wij hadden generaal Ledru, „die uitstekend scheen; maar li ij is naar Italië overgeplaatst. „Generaal Annecy is ons beloofd; maar hij is nog altijd niet „aangekomen. Generaal Gency is aan Den Helder, generaal „Rostolland is aan Goeree verbonden. Generaal Lorcet, te »'s Gravenhage, is een doortastend man; maar zijne wonden „zijn nog niet gesloten, en hij kan noch te voet dienst „doen, noch de vermoeienissen van het paardrijden verdragen. „Als er groote troepenbewegingen zijn, rust alles op generaal „Molitor. \ an Utrecht is hij naar Leiden gesneld en is daar „drie dagen en nachten zonder te slapen geweest. Nu is hij in „Noord-Holland en als er intusschen iets gebeurt in het departement van den Boven-IJsel, is hij het weder, die er heen „moet. En hij kan krank, hij kan gewond worden" '). militaire qui marolie pour comprimer des mouveinents de populace. Je ne dernande point d'autorité pour moi; mais il serait bon que Votre Majesté fit dire aux généraux qui commandent dans ces départements, qu'ils doivent me prévenir des mesures qu'ils doivent prendre et me consuiter. Jusqu'ici je n'ai pas a me plaindre d'eux; mais je sais qu'ils pourraient être entrainés par 1'intérêt que le soldat leur inspire, pour le prétendu avantage qu'on aurait a échauffer 1'ardeur du soldat, si on lui assurait un résultat utile des expéditions qu'on lui fait faire. ') Correspondance du prince Lebrun. No. 2236. 24 Avril 1813. Sire, j ai dcja expose a Votre Majeste que nous n'avions point de généraux pour seconder le général Molitor. Nous avions le général Ledru, qui paraissait excellent; il a été appelé en Italië. Le général Annecy nous est promis, mais il n'arrive pas. ■ Le général Grency est attaché au Helder. Le général Rostolland a Goeree. Le général Lorcet est a la Haye, un homme actif, mais avec des Inderdaad moest prins Lebrun reeds vijf dagen later bericht zenden, dat het gemeen te Groningen de gewapende macht had beleedigd; dat de generaal er wel dadelijk de orde had hersteld; maar dat deze zijne soldaten zeiven niet vertrouwde, omdat zij grootendeels Hollanders waren: dat hij meerdere en voor alles Fransche troepen wenschte '). Verder was het in de Oostelijke departementen wel rustig; maar in het departement van de Monden van den IJsel kwamen bij den afmarsch van een contingent van 325 lotelingen slechts 239 op, waarvan nog 37 onderweg deserteerdenl). In het departement van de Wester-Eems deserteerden er 60 "), in dat van den Ooster-Eems ontbraken er 81, ruim één vierde van het te leveren aantal, op het appel4). In de hoop op meer be- blessures encore ouvertes et ne pouvant marcher a pied ni soutenir longtemps la fatigue du cheval _ Quand il faut de grand* momements tout roule sur le géneral Mohtor. D'Utrecht il a couru a Leyde et y a passé trois nuits sans dormir. Le voila en Nord-Hollande (Zaandam) et s'il nous^ amvait quelque chose dans 1'Ysel Supérieur, ce serait encore a lui d'y aller. II peut être malade. II peut être blessé. Je conjure Yotre Majesté de nous envoyer quelque général de brigade un peu jeune, un peu vigoureux. 1) Correspondance du prince Lebrun. No. 2245. 29 Avril 1813. La populace de Groningue a insult.; quelques uns de nos militaires. L'ordre a été aussitót rétabli; mais le général se défte de ses militaires mé mes dont une grande partie sont Hollandais. II desirerait en avoir plus et surtout de vieux Francais. 2) Correspondance de ïintendant d'Alphonse. No. 1331. Avril 1813. ....Dans le département des Bouches de 1'Ysel.... sur un contingent de 325 conscrits, il n'en est parti que 239 et sur ce nombre 37 ont déserté en route. a) Idem idem. No. 1363. 15 Avril 1813. Dans 1'Ems Occidental 60 ont déserté apres le départ. 4) Idem idem. Au préfet de 1'Ems Oriental. Vous comptez 81 retardataires, par conséquent plus du quart du contingent assigné a votre département. toon van ijver werd de prefect van het departement der Monden van den IJsel, de Heer Hofstede, vervangen door den Heer Hultman, die daartoe uit het departement van Vaucluse weder naar Holland werd overgeplaatst. De prefect van het departement van den Wester-Eems, de Heer Wichers, werd vervangen door den Heer Petit de Beaurenger. In Parijs deed het gerucht de ronde, dat de dochters van prins Lebrun reeds Amsterdam verlieten en de Keizer schreef hem aan in geen geval toe te staan, dat eenige Franschman en ook geene Fransche vrouw uit Amsterdam vertrok, om geene ongerustheid, te verwekken '). Er was ook geene reden tot ongerustheid schreef hij nog nader den 7den April. Den 7den April had de Keizer aan zijnen Luitenant-generaal geschreven, dat hjj niet ongerust behoefde te zijn; dat 1500 Zwitsers en acht bataillons naar Utrecht werden afgezonden, waardoor het observatiekorps op 12.000 man zoude worden gebracht; dat die troepen daar wel slechts tijdelijk zouden vertoeven , maar om in den loop van Mei te worden vervangen door 28 bataillons van de lichting van 1814, zoodat hij rekenen kon den ganschen zomer ten minste 20 bataillons van 800 man ieder te Utrecht gelegerd te hebben 2). Die troepen werden M L. Lecestre. Lettres inédites de Napoléon I. Tome II, pag. 219. Au prince Lebrun. 22 Mars 1813. Le bruit se répand iei que vos filles et vos nièces quittent Amsterdam et vont jeter 1'alarme dans toute la Hollande. Je ne puis croire a une pareille imprudence. Ayez soin qu'aucun Francais, ni aueune Fran^aise ne quittent Amsterdam, et que 1'on ne montre aucune inquiétude. -) Correspondance de Napoléon I. No. 19820. Au prinee Lebrun. 7 Avril 1813. 1500 Suisses se dirigent sur Utrecht, huit bataillons se dirigent également sur cette ville, ce qui portera le corps d'observation d'Utrecht a 12.000 hommes; mais ces troupes n'v seront que temporairement; elles seront relevées par 28 bataillons composés de la conscription de 1814 dans le courant de Mai. Ainsi vous pouvez compter que echter grootendeels onder weg, in België, vastgehouden ). Maar in het begin van Mei verschenen toch de generaal Annecy2), en 1600 pupillen van de keizerlijke garde, die ingelegerd werden te Naarden, van waar nu 150 veteranen ter versterking van het garnizoen naar Amsterdam konden worden gezonden ). Het strenge recht, dat de Keizer door maarschalk Davoust in het oproerige Hamburg liet oefenen, deed prins Lebrun echter weder verlangen , dat het hierbij blijven mocht, dat de Keizer toch niets veranderen zoude in het bestuur dezer landen en ze niet behandelen als de departementen der voormalige Hanzesteden, om de wille van de dwaasheid van eenige heethoofden. „Zooals het thans gesteld is", schreef hij, „kunnen wij den toestand meester blijven. Bijna iedereen hier „verlangt naar orde en rust en uw bestuur heeft hier \eel „meer vrienden, dan men gewoonlijk denkt" 4). Ook de inten- pendant tout 1'été vous aurez au moins 20 bataillons de 800 hommes chacun en position a Utrecht. Soyez donc sans inquiétude. i) CorreBpondance du prince Lebrun. No. 2224. 29 Avril 1813. II nous faudrait des troupes; mais j'entends dire qu'on les arrete dans la Belgique. *) Idem idem. No. 2256. 4 Mai 1813. Le général Annecy est arivé a Utrecht. II nous en faudrait encore un qui eüt beaucoup d'activité et qui aimat a faire exercer les troupes. s) Idem idem. No. 2261. 7. Mai 1813. II nous arrivé 800 pupilles de la garde impériale a, Naarden; on en retire 150 vétérans qui viennent augmenter la garnisond'Amsterdam. No. 2265. 9 Mai 1813. II nous arrivé encore 7 a 800 pupilles de la garde impériale. On en dit beaucoup de bien. Ils vont se réunir aux autres a Naarden. *) Idem idem. No. 2230. 22 Avril 1813. Je supplie Votre Majesté de ne rien changer dans 1'ótat de ce pays-ci et de ne pas nous traiter comme le département hanseatique pour la folie de quelques paysans égarés. Tels que nous sommes- nous pouvons niaitriser les eveneinents de dant d'Alphonse verklaarde, den 259ten April, aan den minister van binnenlandsche zaken, dat de woelingen in Holland waren gestild. Hij ontried het door den prefect de Stassart verlangde ontslag der burgemeesters van Leiden en Dordrecht. „Dat zoude „te sterken indruk maken", meende hij, „en nog meer af„keerig maken van den post van maire, die toch reeds zoo „moeilijk is te bezetten. Hier in dit land moet men met de „menschen met voorzichtigheid omgaan, en ze meer met zacht„heid voor het gouvernement winnen dan ze met vrees in „bedwang willen houden; en zooals ik het voortdurend pleeg „te herhalen, men kan alles van de Hollanders gedaan krijgen, „als men ze naar den eisch weet te leiden. Het doet veel kwaad, „dat M. de Stassart zich zoo onophoudelijk beklaagt over zijne „ondergeschikten, den een na den ander" '). Aan het scherpziend oog van Gijsbert Karei van Hogendorp, die uit zijne afzondering den loop der dingen met gespannen aandacht volgde, was het intusschen niet ontgaan, „dat het 1'intérieur. Presque tout le monde veut 1'ordre et le repos et votre gouvernement y a beaucoup plus d'amis qu'on ne le croit communément. Yotre Majesté a fait beaucoup de graces et donne de grandes espérances a la jeunesse; on est content de nos lois et en général de notre administration. i) L'intendant d'Alphonse au ministre. 15 Juillet 1813. Une destitution (des maires de Leyde et de Dordrecht) ferait sur les esprits une impression trop forte. Elle éloignerait surtout des fonctions de maire et ajouterait aux difficultés que 1'on aurait de trouver dans la ville des hommes pour remplacer ces maires ... Dans ce pays les esprits ont besoin d'être ménagés; il iinporte de les attacher au gouvernement plus que de les comprimer par la crainte et constamment je le répète, on peut tout obtenir des Hollandais lorsqu'on saura les diriger comme ils ont besoin de 1'être... II me parait toujours également facheux que M. de Stassart se plaigne sans cesse ainsi de ses subordonnés les uns après les autres. F. 1 c 111. Bouches de la Meuse. Archives Nationale». „Fransch bewind niet meer vast in zijn schoenen stond en „niet dorst door te tasten, hetzij dat de instructies te Parijs „flauw en dubbelzinnig waren, hetzij dat de bewindslieden voor „hun leven vreesden" '). Hij verklaarde den oorsprong van dezen „eersten onbekookten opstand", zooals hij dien noemde, niet te kunnen opgeven. Maar toen het verzet was bedwongen, „gevoelde hij toch in zijn hart, dat de goede zaak er veel bij „had gewonnen. Nu was het klaar, dat er kragt in de Natie „zat om op te staan", schrijft hij, „tegen de overheersching „en dat er gebruik van een gelukkig oogenblik zou kunnen „gemaakt worden. De geheele opstand was onder het geroep „van Oranje Boven! en met Oranjelinten aangeheven, zodat „geen mensch kon twijfelen aan het bestaan der oude Liefde „tot dat Huis". Lieden van aanzien hadden zich in dezen „boerenopstand" niet gemengd; maar Van Hogendorp had toch „het genoegen en de hoop van velen in hunne oogen „gelezen", en nu het verzet der volksklasse was bedwongen, werden de hoogere standen gevoelig getroffen door de organisatie , volgens keizerlijk dekreet van 5 April 1813, der nationale cohorten van den tweeden ban, de mannen van 24 tot 40 jaar, op volstrekt militairen voet; door de zekerheid, dat deze cohorten, waarbij vele aanzienlijke lieden zich in de laagste rangen zagen ingedeeld, tegen het einde van het jaar naar Duitschland zouden worden gezonden, om daar het voetspoor te drukken der reeds bijna versmolten cohorten van den eersten ban; en dan op hunne beurt te worden vervangen door de nationale garde van den derden ban, de mannen van 40tot 60 jaar. Maar allergevoeligst werden de hoogere standen getroffen door de oprichting van de garde d'honneur. *) Gt. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 188. X. DE GARDE D'HONNEUR. De oprichting der garde d'honneur was eene zaak, waarop Napoleon reeds sedert jaren was bedacht geweest. Van de eerste dagen van het Keizerrijk had het zijne opmerkzaamheid getrokken, dat de leden van Frankrijks ouden adel, de êmigrês, die toch aan hem, den Keizer, hunnen terugkeer in het vaderland hadden te danken, hunne zonen door plaatsvervanging aan den werkelijken dienst onttrokken en ze in eene zijns inziens schadelijke en schuldige ledigheid lieten opgroeien. Terwijl het in ieder opzicht zijn streven was de samensmelting der oude partijen te bevestigen, was dit hardnekkig ter zijde blijven der gewezen aanhangers van liet verdreven koningshuis eene zaak, die hij in het belang der bestendigheid zijner regeering niet dulden kon of mocht. Reeds in 1808, tijdens zijn verblijf in Spanje, had de Keizer lijsten laten opmaken van de voornaamste dier families en bevolen hunne zonen van den leeftijd tusschen 16 en 18 jaar naar de krijgsschool te Saint-Cyr te zenden, onder voorgeven, dat . het opgroeiende geslacht niet het slachtoffer mocht zijn vau den partijstrijd van het vorige ')• In 1813, nu hij alles moest aanwenden om het verlorene te herwinnen, was het van belang om aan deze zaak eene groote uitbreiding te geven. Terwijl in Duitschland in dit oogenblik van algemeene geestdrift het gansche volk te wapen vloog om den vaderlandschen grond te bevrijden van den vreemden indringer, was het de jonge adel, die vooraan ging in den strijd. Waarom, vroeg de Keizer, zoude het in Frankrijk niet eveneens zijn? Daar werd het leger over het algemeen slechts door den lageren en door den middenstand gevormd. De hoogere onttrok zich door middel der plaatsvervanging, trots de hooge sommen, die daarvoor werden vereischt, nu de oorlog zulk een bloedig, moordend karakter had aangenomen. Ook weder bij de jongste, zoogenaamde vrijwillige giften van bereden manschappen had de adel slechts geldelijk bijgedragen. Thans wilde Napoleon hem dwingen om eindelijk in persoon op te komen. \ roeger was de krijgsdienst de hartstocht, de roem, de bestemming van Frankrijks edellieden geweest. Dat zij toen te velde trokken i) Benavente. 31 Décembre 1808. Au ministre de la police. Je suis instruit que des families d'émigrés soustraient leurs enfants a la conscription et les retiennent dans une facheuse et coupable oisiveté. II est de fait que les families anciennes et riches, qui ne sont pas dans le systeme. sont évidemmeut contre. Je désire que vous fassiez dresser une liste de dix de ces principales families par département et de cinquante pour Paris, en faisant connaitre 1'age, la fortune et la qualité de chaque inembre Mon intention est de prendre un décret pour envoyer a 1'école de Saint-Cyr les jeunes gens appartenant a ces families, agés de plus de seize ans et de moins de dix-huit. Si 1'on fait quelque objection, il n'y a pas d'autre réponse a faire sinon quecela est mon bon plaisir. La génération future ne doit pomt souffrir des haines et des petites passions de la génération présente. A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome III, pag 13, note. Deze brief is niet opgenomen in de Correspondance de Napoleon /. in dienst eener dynastie, waaraan zij verkleefd waren en dat zij van de tegenwoordige eenen heimelijken afkeer hadden, mocht niet als verontschuldiging gelden, allerminst voor de jongeren. Zoo de vaders al konden berusten in een leven van werkeloosheid en eenzaamheid op hunne afgelegen kasteelen, voor de zonen was de jacht alleen toch geen aannemelijk levensdoel te achten. Als men deze jonge mannen wist te vereenigen in een keurkorps, eene garde d'honneur, waarvan de benaming hunne ijdelheid streelde en de fraaie uniform hunne lichtvaardigheid, dan moesten zij, eens bij het leger ingedeeld, wel door den krijgsgeest worden bezield. Was het geen blaam hun aangedaan, hen minder gevoelig te achten dan het ander deel der natie voor den donder van het geschut, voor de stem van den grooten veldheer? Bovendien was het bedenkelijk om zoo vele door niets gebonden, heimelijk vijandig gezinde personen in de provinciën achter te laten aan den vooravond van eenen kamp, van gebeurtenissen, die zich ernstig lieten aanzien. Langs den gewonen weg der conscriptie kon men deze allen niet bereiken. Aan de loting hadden zij reeds voldaan door hunne plaatsvervangers. Men moest ze dus wel naar willekeur kiezen, den eenen om zijn fortuin, den anderen om zijnen naam. De Keizer besloot daarom ze in ieder departement te doen aanwijzen door den prefect. Dit was onwettig, want de conscriptie alleen was het wettige middel. Maar als verontschuldiging voor deze onwettige handelwijze moest de verklaring dienen, dat de oude adel zich door zijn geld bij voortduring aan den dienstplicht, den gewichtigsten van alle verplichtingen voor den staatsburger onttrok, en er nu eindelijk wel als alle andere ingezetenen toe moest worden gedwongen '). De Keizer hoopte door dezen maatregel 10.000 ruiters in l) A. Thiers, Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome IV, pag. 482. het veld te brengen, allen zich onderscheidende door aanzien van geboorte, van fortuin en, naar hij vertrouwde, ook door dapperheid en moed. Hij besloot ze in te deelen in vier regimenten van 2500 man ieder, bestemd om als eene eerewacht aan de zijde des Keizers dienst te doen. Zij, die in dit keurkorps werden opgenomen, moesten van hunne ouders eene toelage ontvangen van 1000 francs en hunne kostbare uniform (donkergroene dolman met roode opslagen, roode rijbroek, hooge kaplaarzen en groene met wit flanel gevoerde pels) benevens verdere uitrusting zeiven bekostigen. De steden Versailles, Metz, Lyon en Tours waren voor de vorming dezer regimenten aangewezen. Het besluit van den „behoedenden Senaat , waarbij dit alles nader in bijzonderheden werd geregeld, liet den prefecten groote vrijheid in de samenstelling van het door hun departement te leveren contingent. Bleef het getal \an hen, die zich vrijwillig aanmeldden, beneden het opgegeven aantal, dan moesten de prefecten zei ven de jongelieden kiezen onder de zonen van rijke grondbezitters, die 'szomers op hunne landgoederen vertoefden en 's winters in de groote steden woonden. Geen van 's Keizers maatregelen heeft zooveel tegenstand gevonden, zooveel verbittering gewekt als deze, in Frankrijk zelf zoo goed als in de ingelijfde landen. „Frankrijk was reeds „volslagen uitgeput" , schrijft de hertogin van Reggio in hare Mémoires, „niet zoo zeer wat het geldelijke betrof, als wel wat „betrof de weerbare manschap. Dat gemis aan manschappen, „waarin men door altijd nieuwe lichtingen trachtte te voorzien, „bracht de gezinnen tot de uiterste wanhoop. Het was alsof II alle levensbloed hun werd afgetapt. De arme moest den laatst „overgebleven zoon en daarmede den laatsten steun afstaan. „Op het land gingen vrouwen en meisjes achter den ploeg. „De nijverheid leed er onder in de steden. Menige familie „ontzegde zich het noodige om eenen plaatsvervanger te kun- „nen stellen voor den jongen man, dien men ten slotte toch „zag wegvoeren. Groote namen, aanzienlijke fortuinen, al wat „een waarborg van veiligheid scheen, moesten wijken bij de „oprichting der garde d'honneur" '). Reeds dadelijk ondervond men groote moeilijkheden. Slechts enkele weinigen, in de Hollandsche departementen een 15 tal, meldden zich vrijwillig aan, zoodat de prefecten zich haastten om door eigen keuze het voor hun departement aangewezen contingent te vormen 2). Hier te lande was de tegenzin om als garde d'honneur dienst te doen wel het grootst te Amsterdam, te Utrecht en in den Haag, berichtte prins Lebrun; elders bleef men lijdelijker, deels omdat men er, althans in het Geldersche, van oudsher meer neiging voor den krijgsdienst had gevoeld, deels omdat de fortuinen er minder groot waren en men er niet zoozeer van jongsaf voor den handel was opgevoed, terwijl de prefecten er groote gematigdheid betoonden 3). In het departement van den Boven-IJsel, waarvoor het minimum van het te leveren contingent op 22 en het maximum op 44 was gesteld, had de prefect er slechts 38 opgeroepen onder l) Le Maréchal duc de Reggio, d'après les souvenirs inédits de la maréchale, pag. 304. a) Correspondance du prince Lebrun. No. 2213. 13 Avril 1813. On s'occupe ici des gardes d'honneur .. . nous n'aurons pas autant de volontaires, que j'espérais. II n'y a dans ce moment que 12 ou 15 qui se présentent. 3) Idem idem. No. 2308. 17 Juin 1813. 11 y aura d'Amsterdam, d'Utrecht, et des Bouches de la Meuse des róclamations qui iront jusqu'a Votre Majesté et il y aura sürement qu'EUe écoutera avec bonté. Les autres Départements en fourniront moins puisque on y est plus disposé pour la carrière militaire et que les families y sont moins attachées au commerce et aussi moins riehes. voorgeven, dat Gelderland onder koning Lodewijk reeds zooveel officieren en manschappen had geleverd '). De prefect de Celles echter roemde er in, hoe bedenkelijk prins Lebrun het in de gegeven omstandigheden achten mocht, dat hij dertig man boven het hem voorgeschreven maximum zoude leveren -). „Ik heb mijne lijst zorgvuldig gezuiverd", schreef hij aan den minister, „van alle namen, die niet waardig „waren er op te komen, en ik meen te mogen verwachten, „dat mijn contingent, dat uit 120 man bestaat, zich zal onderscheiden door zijne voortreffelijke samenstelling. Ik heb mijne „keuze zoo gedaan, dat ik van alle toongevende families ten „minste één lid heb genomen en bij voorkeur van die families, die weinig genegenheid voor ons bestuur koesteren, „ten einde een onderpand te hebben voor hare trouw" 3). *) Correspondance du prince Lebrun, No. 2324. Dans 1'Ysel Supérieur le minimum était de 22, le maximum était de 44; le préfet s'est arrêté a 38. On observe que la Gueldre a fourni beaueoup d'officiers sous le Hoi, beaucoup de soldats. Qu'il y a bien quelques families distinguées, peu de riches et que dans 1'ordre des cultivateurs il n'y en a point que réunissent les qualités demandées. 2) Idem idem. 29 Juin. 1813. Les gardes d'honneur du Zuiderzee sont toujours sur le départ. On m'assure qu'on a dépassé le maximum de trente. Cela est trop fort dans les circonstances et vu la disposition des esprits. s) Le pri'fet de Celles au ministre. 2 Juin 1813. Les gardes d'honneur se soumettent et le moment du départ approche; sur le courant du mois j'espère avoir fourni au delii du maximum de mon contingent qui est de 120 hommes. J'ai écarté avec soin de ma liste tout ce qui n'est pas digne d'y figurer; aussi j'ose eroire que mon contingent sera reinarquable par la qualité des individus qui le component; et j'ai combine mes désignations de manière a prendre au moins un meinbre de toutes les families puissantes et par préférence de celles qui me sont connues comme moins rapprochées du gouvernement, afin d'avoir un gage de leur conduite. Tevergeefs beriepen ouders zich op het feit, (lat zij bij vroegere lotingen reeds 3 tot 5000 francs voor eenen plaatsvervanger hadden betaald '). Tevergeefs verklaarde men zich bereid op nieuw plaatsvervangers te stellen, of wat men maar wilde te storten aan geld, om vrijstelling te verkrijgen 2). Tot zelfs een aanbod van 20.000 gulden, van meerdere ruiters op eigen kosten aangeworven en uitgerust, werd geweigerd3). Tevergeefs beriep men zich op de letter van het senatusconsulte van 3 April 1813, waarin werd gesproken van jonge lieden, die geen état, geenen vasten stand hadden in de maatschappij, en waarin, na de opsomming der voordeelen aan den dienst bij de garde d'honneur verbonden , als de verkrijging van het brevet van sous-lieutenant en overplaatsing na afloop van den veldtocht bij de dan op te richten garde du corps, aan het slot werd gezegd: „er zal nu voor de ledigloopende jonge„lieden, welke zich beklagen geene geopende loopbaan te „hebben geene verschooning overblijven". Wie reeds jn eenige rechterlijke betrekking werkzaam was, meende derhalve niet begrepen te kunnen zijn onder hen, die geen état hadden. Dat men aireede als conseiller-auditeur werkzaam was, mocht echter evenmin voor vrijstelling gelden 4) als dat men de oudste zoon eener weduwe was'). „De prins erkende", schrijft Maurits Cornelis van Hall in zijne Herinneringen, „dat ') Eekhott. Friesland in 1813, pag. 57. *) Correspondance du prince Lebrun. No. 2269. On est fort occupé des gardes d'honneur; cele ne marche pas saus difficulté. II y a peu de volontaires; beaucoup de parents qui offrent des rempla^ants et ce qu'on voudrait d'argent pour obtenir que leurs enfants ne fussent pas désignés. On oppose le senatusconsulte aux instructions particulières du ministre. 3) Eekhoff. Friesland in 1813, pag. 126. 4) Verzameling Van Maanen. No. 45. Rijksarchief. 6) Idem idem. No. 51. Rijksarchief. „mijn zoon, als in de rechten gepromoveerd zijnde, en alzoo „een staat hebbende volgens het besluit van den Keizer zeiven „vrijgesteld was. Doch niet hij, maar de Celles had de macht „in handen en gedroeg zich naar geheime lastgevingen, aan „den prins misschien onbekend". Tevergeefs dan ook was ieder beroep op de bekende welwillendheid van den Gouverneurgeneraal. Deze achtte het noodig, dat wie werd opgeroepen, ook inderdaad vertrok; later, na gebleken goedwilligheid, meende hij, zoude dan door den Keizer vrijstelling worden geschonken '). Tevergeefsch was alle protest tegen het willekeurige van den vorm en vruchteloos beklaagde Gijsbert Karei van Hogendorp zich in een uitvoerig gedocumenteerd stuk bij den eersten president van het Keizerlijk Gerechtshof te's Gravenhage over de miskenning van het heilig recht der ouderlijke macht door den prefect de Stassart, die had beweerd, dat een minderjarige zoon voor deze dienstneming, die officieel eene vrijwillige heette, de toestemming van den vader niet behoefde -). Niet minder tevergeefs was de besliste weigering om te vertrekken van sommigen, die zich als slachtoffers uit hunne huizen lieten halen, op .aanraden van den hoogleeraar Johan Melchior Kemper, die, zooal niet tot weerspannigheid, dan toch tot een volstrekt lijdelijk gedrag aanmaande, met de bedoeling om door het doen plegen van openlijk en gewelddadig onrecht het vuur der verontwaardiging des te sterker te doen branden 3). i) Correspondance du prince Lebrun. No. 2288. 31 Mai 1813. Yotre Majesté pourra permettre de revenir sur quelques unes de ces désignations; mais j'ai cru qu'il était important que ceux qui étaient désignés partissent et que leurs families fussent liées par ces engagements. •J') Zie Bijlage VIII. s) Jhr. Mr. J. M. Kemper. Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige Geschriften Deel III, pag. 48. Gijsbert Karei Van Hogendorp, wiens zoon mede weigerachtig bleef, trots al de moeite, die de prefect en de Gouverneur-generaal zich gaven om zijne vrijwillige toestemming te verwerven, verbaasde zich over het gewicht, dat zij aan die toestemming hechtten, en betwijfelde tot het laatste, of zij eenen stelligen last hadden '). Desniettemin werden de jonge Van Hogendorp, Donker Curtius en verscheidene anderen met hen, door gendarmes gevankelijk weggevoerd naar Metz. De ouders, die al te heftig hadden geprotesteerd, zooals Antonie Warin en Donker Curtius, moesten zich ter verantwoording naar Parijs begeven. De laatste was op aanklacht van den prefect de Stassart door graaf Molé, waarnemend minister van justitie, in zijne waardigheid van vice-president van het Keizerlijk Gerechtshof te 's Gravenhage geschorscht; de eerste was door den prefect de Celles voorgedragen voor ontslag uit den municipalen raad van Amsterdam. Met warmte echter nam prins Lebrun hunne verdediging op zich 2). Zijns inziens behoorde, wat tusschen den Heer Donker Curtius en den prefect de i) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel V, pag. 11. l) Correspondance du prince Lebrun. No. 2331. 9 Juillet 1813. .J'apprends dans ce moment que M. Ie eomte Molé veut proposer a Yotre Majesté la destitution de deux magistrats qui ont réclamé contre la dósignation de garde d'honneur. Je prends la liberté d'adresser a Yotre Maje3té deux notes sur ces magistrats. Je La conjure de peser les circonstances dans Sa sagesse et de croire que dans ce pays-ci les mesures rigoureuses ont du danger. Donker Curtius... II a peut être réclamé avec la chaleur d'un premier mouvement; mais cela a passé entre le préfet et lui et aussi devait mourir entre le préfet et lui. Antonie Warin... II ne va pas dans les tabagies, a moins qu'on ne prenne pour des tabagies les sociétés les plus estimables d'Amsterdam. 11 serait plus dans les formes de la inagistrature et dans 1'esprit du gouvernement qu'ils fussent mandés a Paris et qu'on employat avec eux ces formes qui adoucissent les esprits au lieu de les aigrir. 14 Stassart zonder bijzijn van getuigen in drift gesproken was, ook tusschen deze beiden alleen te blijven. De beschuldiging van den prefect de Celles, dat de Heer Warin deel uitmaakte van tabakscollegies, verklaarde hij voor beslist onwaar, tenzij met tabakscollegies de deftigste gezelschappen van Amsterdam mochten zijn bedoeld. Hij raadde beide Heeren naar Parijs te ontbieden en daar met welwillendheid tegemoet te komen, liever dan ze te verbitteren. Het einde was dan ook, dat beiden, na te Parijs met de meeste voorkomendheid te zijn ontvangen (de Heer Donker Curtius vond er zelfs bij aankomst het brevet zijner benoeming tot baron de l'Empire), ongehinderd weder konden vertrekken '). lntusschen waren in den loop der maand Juni de eerste contingenten gevormd. „Eergisteren", schreef de oud-minister Roëll den 269len Juni uit Amsterdam aan zijnen vriend Van Maanen, „Eergisteren, nadat 's avonds te voren alle de mon„teeringen gereed geworden en bij de tot liet vertrek benoemde „jongelieden gebracht waren, hebben dezelve alle aan het hotel „der prefecture moeten verschijnen, waaromtrent dan ook „niemand hunner nalatig is gebleven, zijnde nogthans de „meesten met de koets derwaarts gereden om niet op straat „door de jongens nageloopen te worden. Nadat zij door den „Prefect geïnspecteerd waren, is deze aan het hoofd der bende „van zijn hotel naar de woning van den commandant de place „gemarcheerd, die de aan hem gepresenteerde jongelingschap „vervolgens met een op de omstandigheden toepasselijk discours „heeft aangesproken en inzonderheid trachten te doen gevoelen „de groote verplichting, welke zij aan den prefect hadden, „dat hij hen wel bij voorkeur tot zulk eene roemrijke carriere „als die, welke voor hen geopend wierd, had willen desig- i) prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. Deel II. Stuk I. „neeren. "\ andaar hebben zij zig, de meesten wederom in „hunne kdetsen, naar het exercitieveld bij de Utrechtsche „poort getransporteerd, alwaar de paarden alle opgezadeld in „gereedheid stonden om bij loting aan de gedesigneerden te „worden toebedeeld, hetwelk vervolgens, na het arrivement „van den prefect, die zig eenen geruimen tijd had laten wagten, „geschied is, waarna ieder met het hem te beurt gevallen „paard is weggereeden en de meesten een gedeelte van den „namiddag besteed hebben om hunne volstrekt onbedreevene „dieren in de manége min of meer letterwijs te maken. „Gisteren te paard wederom op het exercitieveld hebbende „moeten komen om gemonsterd te worden, is zulks onder het „bijzijn eener menigte aanschouwers geschied, zonder dat er „als toen eenige ongelukken gebeurd zijn. Ook hier heeft de „Commandant (of de Prefect, want hieromtrent ben ik in het „onzekere gebleven) eene aanspraak gedaan, na het eindigen „van welke, beide deze Heeren de hoeden afnaamen en eenigs„zins in de hoogte hielden, zodat het oogenblik toen aller„gunstigt zoude zijn geweest om door het roepen van Vive „ l'Empereur of iets diergelijks een blijk van genegenheid voor „den souverein en van dankbaarheid aan den prefect voor „de gedane designatie te geven; dan tot aller verwondering „is het gewone signaal met eene diepe stilte beantwoord geworden ten deugdelijken bewijze, dat de jeugdige verstanden „op dat oogenblik geheel moeten beneveld geweest zijn. „Dezen ochtend om ses uur heeft het vertrek, insgelijks „zonder het minste hoera-geroep, eindelijk plaats gehad onder „zarrienloop van eene zoo verbazende menigte, dat men om „zo te zeggen over de hoofden loopen konde ... Bij al deze „gelegenheid heeft de Prefect zeer verstandiglijk begreepen, dat «het voorzichtigste was geen déjeuné of maaltijd te geven ten ,einde de excessen te voorkomen, waartoe diergelijke vreugdevieringen aanleiding geven. Men had gezegd, dat Mevrouw de Celles aan ieder der vertrekkende detachementen een door "haar zelve geborduurd guidon of vaandeltje vereeren zoude, "dan de uitkomst heeft doen zien, dat zij of daartoe van den "beginne geene de minste intentie heeft gehad, of dat zij by "nadere reflexie begreepen heeft, het werk haarer handen met „te moeten doen komen in die van jongelingen, welke hetzelve „misschien niet naar waarde zouden weeten te behandelen Uit bet gedane narré, ziet gij, mijn vriend, dat er met de minste tegenkanting heeft plaats gehad Trouwens het gebeurde met de Heeren Warin, Goll, van Goltstein, Ram en Van Doelen, welke alle vijf met gens d'armes naar Metz getransporteerd zijn, had het vrugtelooze van alle tegenkanting „reeds ten duydelijksten beweezen " )• Prins Lebrun berichtte den Keizer van deze eerste detachementen uit het departement der Zuiderzee en uit dat der Monden van de Maas, dat het eene schoone jongelingschap was; maar wat betrof de pogingen om haar met warme geestdrift te bezielen, dat zouden 's Keizers triomfen ontwijfelbaar beter doen dan zijne toespraken of die der prefecten. Ook was hij niet zonder zorg, dat menschen en dieren wat oververmoeid hunne bestemming zouden bereiken. Het was alles nog zoo nieuw en zoo ongeoefend 2). i) Verzameling Van Maanen. No. 51 Rijksarchief. i) Correspondance du prince Lebrun. No. .2272, 16 Mai 181 J ai vu aujourd'hui un premier échantiUon des gardes dhonneur des Bouches de la Meuse. II y a pikeurs de bonne volonté, d autres qui font semblant de ne faire qu'obéir parceque leurs parents gemissent de les voir partir. D'autres résistent encore. Ce sera une très-belle jeunesse. Nous taehons de les echaufter. Les victoires de Votre Majesté les échaufferont mieux que nos discours. No. 2325. 4 Juillet 1813. Nou, eraiguons que le. ch.v.ux n'.rriveut bum tat.gue. . leur de.t,nation et le» garde, d'bouneur au«.i. Tout cela eet bleu neu Door de Hollanders iu Franschen dienst werd de onwil en het lijdelijk verzet der gardes d'honneur met zorg en niet zonder afkeuring opgemerkt. Zij allen raadden éénstemmig tot onderwerping. Generaal Dirk Yan Hogendorp waarschuwde zijnen broeder Gijsbert Karei de verzenen toch niet tegen de prikkels te slaan, daar hij behoorde in te zien, dat voor zijnen zoon geen eervoller en voordeeliger loopbaan te bedenken was dan de militaire: dat hij, Dirk, de vertrouwde des Keizers, immers daar was om zijnen neef vooruit te helpen '). „Eergisteren vond ik den uwen van 15 dezer tot speciaal „appui der sollicitatie van den Heer Van Bylandt van Mariën„weerdt", schreef de oud-minister van finantiën Appelius, die thans als lid van den Staatsraad te Parijs woonachtig was, den 30sten Juni aan Van Maanen. „Denkelijk kan ik niets „doen, noch voor hem, noch voor de overige Hollanders, „die met hem in gelijk geval verkeeren. Ik profiteer van het „vertrek van den Heer Voüte om u dezen secuur te doen toekomen en dat permitteerd mij om u onbewimpeld te zeggen, „waar, mijns inziens, de kneep zit. B's Keizers intentie in de formatie der garde d'honneur is „niet zoo zeer geweest ótages te hebben; ótages veronderstellen „vrees en vrees kent de Keizer niet; maar hij wil voorname „families als het ware nolentes volentes aan zich en aan het „bestuur attacheeren. „Vandaar de schijnbare tegenstrijdigheid tusschen de mini„sterieele instructies en de letter van het dekreet. Bij de instructie wordt den Prefecten een verschrikkelijke last opgedragen; die last vordert eene bijna onbeperkte macht in de „exécutie welker verantwoordelijkheid bijna geheel op hunne „schouders geladen is. Zoolang nu de Prefect niet aperte tegen ') Mr. J. A. Si Hem. Dirk Van Hogendorp, pag. 278. „de wet handelt, moet men hem mainteneeren; doet men dit „niet, dan neemt de minister de verantwoordelijkheid op zich „en de geheele manoeuvre lijdt schipbreuk; ziedaar me judice „de eenige reden, dat niets tegen der Prefecten handelwijze „met succes te doen valt. „Handelen alle Prefecten op dezelfde wijze? O, Neen. In „mijne uitgestrekte tournee heb ik vele Prefecten gezien, die „mij alle over de gardes d'honneur gesproken hebben en ik „heb ten minste zeven a agt differente wijzen van beschouwen „gevonden. De een was te zagt, de andere te streng, anderen „hielden de gelukkige middenmaat, die alléén de executie „van een moeilijken last met het welzijn der administratie „konde concilieeren en wisten vooral door de formes het „moeilijke van dien last te verzagten. „Word de Keizer door sommige niet slegt gediend? O ja, „zeer slegt, daar men het gouvernement noodeloos hatelijk „maakt. „Heeft bij enkelen partijdigheid, eigenzinnigheid, willekeur „niet de hoofdrol gespeeld? Denkelijk ja. „Waarom kan men daartegen niets doen? Omdat, zooals „ik u zeide, de responsabiliteit der Prefecten zoude weggekomen en dus nul worden. „Kan het gouvernement over de gedragingen van sommige „tevreden zijn? Neen, zeer zeker niet. „Wat zal het gevolg zijn? Ik weet het niet; maar dit gis „ik, dat men hunne daden zal laten voor hetgeen zij zijn; „dog dat men de Prefecten , die te streng of te slap geweest „zijn, vroeg of laat zal doen ondervinden, dat men hun ge„drag heeft geapprecieerd. „Deze consideratiën zijn generaal voor het geheele rijk en „wilt gij een bewijs, dat dit gevoel mij ernst is, weet dan „dat men in de Monden van den IJsel den oudsten zoon van „mijnen zwager Daendels heeft gedesigneerd; weet, dat hij, „na als doctor juris gepromoveerd te zijn bij zijn vader als „directeur des contributions directes is aangesteld met de mondelinge en schriftelijke toezegging van den hertog van Gaëta: „ „que ce était en attendant mieux et qu'il ne languirait pas long„„temps"; begrijp, dat mijn zwager zijn zoon liever controleur „zag, winnende ƒ2200, dan als garde d'honneur kostende „geld; weet, dat ik gedaan heb, wat ik kon om hem ontslagen te krijgen en dat er niets aan te doen viel, zoodat ik „mijn zwager tot onderwerping heb gemaand. „Considereer bij dit alles, mijn vriend, dat wij Hollanders „zijn, dat in Holland bewegingen hebben plaats gehad, dat „men bij ons wel onderwerping maar geen dévoüement vooronderstelt , dat men dus voor ons minder doen wil dan voor „anderen en dat men eene meerdere strengheid noodig oordeelt. „Considereer, dat men alles verbruid heeft door advocaten „naar Parijs te zenden met reclamatiën in massa, die dan ook „niet eens gehoor hebben verkregen. „Considereer, dat sommige lieden in de uitbetaling der 1500 „francs ') onveranderd hunne reclamatie gedifficulteerd hebben „om deze niet te praejudicieeren, hoezeer de 1500 francs voor „hen niets waren en dat deze weigering den schijn van afspraak heeft. „Considereer eindelijk, dat sommige jonge lieden 't zij met „'t zij tegen den zin hunner ouders het zoo ver hebben laten „komen, dat zij met gens d'armes zijn afgehaald en dat dit „bij den Keizer een verschrikkelijk effect moet gedaan hebben. „Wanneer gij, mijn vriend, die menschen en zaken kent, „die den Keizer in den Staatsraad gezien hebt, en die de „ministers te Parijs hebt zien werken, deze bijzondere consi„deratiën combineert met het algemeen gezichtspunt, waaruit „het Gouvernement den maatregel beschouwd heeft, dan zult ') Voor équipementstukken. „gij best beoordeelen dat er weinig te doen is en dat men „met noodelooze sollicitaties zich willens en wetens zoude „ com promitteeren. „Ik heb nog geen der ministers gezien dog moet eerstdaags „den graaf de Montalivet over een ander onderwerp onderhouden ; dan tragt ik met Z. Exc. te praten en zoo ik alsdan „eenig goed kan doen, laat ik het niet na. Dog mijn raad is „te beginnen met onderwerping en wat laater te zien, dat „men ontslag krijgt; zoo ik daartoe kans zie, schrijf ik u. „Ik antwoord in zes regels aan de Heeren Donker Curtius, „Van Bylandt, Charles Van Hogendorp en Yzendoorn, die „mij geschreven hebben. Mijn antwoord zal koel beleefd zijn om „mij te excuseeren. De drie eersten zijn in den Haag Ik laat „aan uwe prudentie over hun meer te zeggen. Ik verzoek u „meer bepaaldelijk den braven Donker te calmeeren. Waarschuw den man, dat hij zich niet ongelukkig make. „Mijn ziel lijdt, mijn vriend, dat ik in deze niets kan doen, „terwijl ik het zoo gaarne deed en met zooveel leedwezen zie, „hoe twee Prefecten het gouvernement ondienst doen en noode„loos gehaat maken. Ik achtte het daarom van belang u opzettelijk te schrijven; van uw beleid om calmantia te appli„ceeren stel ik mij veel goeds voor " ') 'In denzelfden geest schreef generaal Janssens den 7den Juli uit Mézières aan Van Maanen: „de Hollandsche gardes „d'honneur geven mij veel verdriet; ik heb direct niets ;net „dezelven uit te staan, dan zoo veele dankbaarheid bind mij „aan mijne landgenooten, dat ik altoos wensche in de gelegenheid te zijn hiervan blijken te geven. „De eenige gardes d'honneur, waarvan ik eene revue gecasseerd hebbe, zijn die van de Ardennes, omdat dezelve te „Mézières bijééngebracht zijn en dit was bloot eene ceremonie, ') Verzameling Van Maanen No. 51. Bijksarchief. m „zijnde de inspectie aan den brigade-generaal in het depar„ temen t commandeerende opgedragen. „Zoodra ik uw eerste brief ontving, heb ik er eene aan den „generaal Lepic, schoon onbekend, met de levendigste deelneming geschreven, en in het algemeen onze landgenooten „ten sterkste aanbevolen Die Generaal heeft mij „heusch geantwoord en toegezegd, belang in mijne aanbeveling „te stellen; maar tegelijk bericht, dat veele onzer jonge lieden, „door de gendarmerie overgebragt, halsstarrig blijven, sommi„gen zoodanig, dat zij zich niet bij hem hebben willen presen„teeren. In het algemeen zegd die Generaal, dat de geest zeer „slegt is en dat hij orders aan den minister van oorlog heeft „gevraagd, hoe zich ten opzichte der halsstarrigen te gedragen, „welke voortvaren onder de politie van de gendarmerie te zijn. „Deze gedragingen zullen hun eigen bederf met zich brengen, „terwijl zij aan hunne familien en aan hun land in het alge„meen wezentlijk nadeel toebrengen en beletten, dat de démarches, hetzij ten hunnen behoeve, hetzij ten behoeve hunner „medemakkers van geen vrugt hoegenaamd zijn kunnen; — „genoegzaam allen wenden ongezondheid voor, genoegzaam „allen reclameeren en dit is het zekerste middel om niemand „te hooren. Zij kunnen immers niet vergen, dat het gouvernement zich overtuigd, dat de geheele jeugd van de fatsoenlijke geslagten in ons land ter wapendienst onbekwaam is „en God verhoede, dat het te gelooven ware. Waarom zoude „wij uitgezonderd zijn van eene verpligting, die op het ge„heele Rijk rust? De prefecten schijnen niet allen op dezelfde „grondbeginselen gehandeld te hebben; maar kan men weten, „of sommigen niet bijzondere instructies hebben gehad? Was „de onderworpenheid volkomen geweest, wellicht hadden billijke uitzonderingen er de gevolgen van kunnen zijn. „Hier ter plaatse zijn de 64 allen vrijwillig geweest en „verlieten hunne haardsteden blijmoedig; maar ik moet be- „kennen, men is niet ongemaklijk omtrend de keuze geweest; „voor zeer veele is het een groot geluk in zulk een bevoorrecht „corps te mogen dienen. „Ik heb een stapel brieven van eene menigte vrienden, „kennissen en anderen over hetzelfde onderwerp voor mij „liggen i ik wilde alle ten minste beantwoorden, maar daar „die met geen mogelijkheid kort kunnen zijn, vrees ik door „stilzwijgendheid de welwillendheid van veele te verhezen. „Was Metz in mijne divisie, ik was reeds daar geweest, al „was het slegts om mijne landgenooten moed in te spreken „en ten goede te raden. — De ouders zijn voor een groot deel „gram, maar als anderen aangeweesen waren zouden die ouders „minder reden gehad hebben? — Ongelukkig wordt eigen „leed meestal sterk gevoeld en zijn de zielen koud voor het „leed van anderen. Verliest een landbouwer, die zijn zoon „mist, niet meer als de rentenier? De eerste kan niet bekekenen, wanneer de verplichting van zijn kind zal ophouden. „De anderen worden na een korten tijd dienst gunsten toe„ gezegd en diegeene, die dezelve niet verlangen zullen dan „waarschijnlijk na hunne familiën terug keeren. „Het spijt mij, dat onze gardes d'honneur niet hier door „gekomen zijn. De divisiegeneraal zoude hen wel hebben „onthaald en hen gesamenlijk en in het bijzonder hebben „aangesproken en onderhouden. Laaten dog de ouders de jonge „lieden goeden raad geeven. Laaten zij niet als een ongeluk „beschouwen, als derzelver zoonen eenige vermoeijenissen „moeten ondergaan of eenige gevaren trotseeren. Het laatste „maakt hen achtenswaardig, het eerste mannen, zooals zij „behooren te zijn. — Altoos wordt de tak van commercie, „die het meeste bloeyd door de menigte gevolgd. Wij zijn „nu in een oorlogseeuw, dus moet den jongelingen militaire „geest ingeboezemd worden. „Denk niet, mijn vriend, dat ik niet voor anderen kan „gevoelen schoon in deese in wijze van zien met de meeste „mijner landgenooten verschillend. Weest verzekerd, dat uwe „aanbevelingen door mij niet verwaarloosd zullen worden, „dan mijne intercessie is genoegzaam nul" '). De gardes d'honneur van de departementen van de Zuiderzee en van de Monden van de Maas werden aanvankelijk te Metz ingelegerd, de Zeeuwen te Versailles, de Friezen, Groningers, Overijselaren, Geldersclien en Oost-Friezen te Tours. De laatsten werden daar gecaserneerd met Franschen en Italianen (waaronder de markies di Gavalette, later paus Pius IX), in de abdij Marmoutier aaii de Loire. Met de Fransche gardes d'honneur leefden de Hollanders op gespannen voet. „Tusschen beiden „is geen geringe haat en afgunst, doch de een durft tegen „den ander niet beginnen om de straffen, die daarvan het „gevolg zouden zijn", schrijft een hunner, de jonge Stinstra -). „Voor elke natie wordt sterk partij getrokken, doch de „Italianen behandelen ons met alle onderscheiding, daar ik „uit naam mijner makkers onze denkbeelden reeds heb uitgedrukt aan iemand, die Latijn sprak". Den 18lp" September volgde de opmarsch naar het leger en den 20sle" October ontvingen de gardes d'honneur te Mainz de opdracht om den Rijnoever te bezetten. Toen na den slag bij Leipzig met het bericht van den terugtocht van liet leger het gerucht zich verspreidde, dat de gardes d'honneur moesten worden ontwapend en als staatsgevangenen naar het binnenste van Frankrijk gevoerd, wisten velen te ontsnappen. Na de desertie van nagenoeg de helft werden de overigen, beroofd van paarden, wapens en mantels in deeruiswaardigen toestand naar Bourges gevoerd en daar 4 a 5 maanden gevangen gehouden. 1) Verzameling Van Maanen. No. 51. Rijksarchief. 2) P. van Eeghen. Een garde d'honneur in 1813. Jaarverslag van het Koninklijk Oudheidkundig(xenootschap over 1895. TWEEDE DEEL. \ DE VR IJ WORDING. TWEEDE DEEL DE VR IJ WORDING. Maar zouden we in 't verpletterend wee Vol hoop niet in de toekomst staren? De zee vorm' vrij beschuimde baren! Gewis eens effent zich de zee. «ij wanhoopt — hoe! gij zijt vergeten De dagen van ons voorgeslacht? Dien onbeschrijfbren jammernacht, Toen Alva op zijn troon gezeten, Zijn horde losbraakte op uw' grond? Kees toen niet uit dat tastbaar duister 's Lands leeuw, die Spanje's ijzren kluister De hel en zieledwang verslond ? Welaan! de toekomst ingetreden! Den moed hervat! geen wanhoop meer! Ja! Neerland wordt eens Neerland weer, Gelouterd door de tegenheden. Dit heilig land der wonderdaan Gaat niet als stuivend kaf verloren! Wordt nooit, dit is haar toegezworen, Verzwolgen door den staatsorkaan. J. F. Helmers. L PRINSGEZIND EN PATRIOT. "Het is niet te beschrijven", meent Van Hogendorp, „welk „een nadeel de Fransche regeering zich met dezen maatregel „der gardes d'honneur heeft gedaan. Nu staken de fatsoenlijke „lieden de hoofden bijeen zonder onderscheid van partij en „ik werd bij deze gelegenheid vertrouwd met de Heeren Van „Maanen, Elout en Donker Curtius. Onder het lijden over „de mishandeling van mijnen ongelukkigen zoon kwam er een „vertroostend gevoel bij mij op, dat de nationale geest zich „vormde en dat de Franschen de algemeene vijand werden". Inderdaad sprak in aller gemoed voortdurend luider het gemeenschappelijk verlangen naar herwinning van een eigen volksbestaan. „Wij weten het", sclireef de hoogleeraar Kemper, „hoe bij sommigen in den drang onzer ongelukken, na zoo „\ele mislukte proeven om ons door verandering van vormen, „waarin de grond onzer rampen niet lag, weder tot de vroegere „hoogte te verheffen; hoe bij sommigen langzamerhand liet „wanhopig denkbeeld rijpte, dat misschien nog de opoffering „van ons volksbestaan het overschietende zoude kunnen redden ; „— doch wij kennen dit geneesmiddel op de proef. Wij weten „wat het zij, voor een schepter te buigen welke verder reikt 15 „dan liet overzigt, ook van den besten regent, reiken kan; — „wij weten, wat het zij, naar wetten geregeerd te worden, „welke, naar de belangen ingericht van hen, die den troon „het naast omringen, even weinig met de behoeften als met „den volksgeest overeenkomen van de meer verwijderde deelen „van den staat; — wij weten, wat het zij. vrienden, bloedverwanten en kinderen te zien wapenen, niet ter verdediging „ van den vaderlandschen grond en van eigene rechten, maar „tot uitbreiding van een gebied, welks vergrooting zelve het „ongeluk der meer verwijderde gewesten drukkender maakte" ')• In die rampzalige jaren, waarin het nationale leven geheel dreigde op te houden, drong ook den meest overtuigden, den meest heftigen tegenstanders van Oranje zich het bewustzijn op, dat er nog iets ergers was dan eene Oranjeregeering; dat er een staat van zaken was zoo ondragelijk, dat elke uitkomst, die daarvan verloste, met beide handen moest worden aangegrepen , ook al liepen zij, de oude revolutiemannen, persoonlijk de kans om onder de nieuwe orde van zaken allen invloed te verliezen 2). Bovendien, zooals da Costa schrijft, sprekende over de innige vriendschap tusschen den vurigen Patriot Valckenaer, dien men in de wandeling den Jacobijn van het Huis te Bijweg placht te noemen en den hartstochtelijk Oranjegezinden Bilderdijk, „op den bodem der eigenlijke pur„Sang Oranjepartij lag vooral te Amsterdam een beginsel van „afkeer tegenover het oligarchisch-patricische element. „De „Revolutionaire heftigheid van Valckenaer was zeer bepaaldelijk tegen dat element gericht. Tusschen de Oranjepartij „en de volksmannen bestonden inderdaad punten van aanraking, die gegrond en geworteld waren in de oudere en J) Jhr. Mr. J. M. Kemper. Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige Geschriften. Deel II, pag. 97. ï) Mr. J. A. iSillem. Het leven van Johan Valckenaer. „latere geschiedenis van Nederland" '). Bilderdijk zelf iiad in 1790 verklaard, „in het stadhouderschap het bolwerk dïr „burgerlijke vrijheid tegen de Aristocratie te zien" -) en de dichter Jacob van Lennep verhaalt, dat hij als kind in de binnenkamer van zijnen grootvader, den verklaarden Patriot, zag hangen een portret van Willem VI, gewikkeld in eenen mantel, die op de borst een ster zichtbaar liet, en daaronder de woorden: De mantel teekent deu bewolkten luister Oranje's ster alleen blinkt door het duister. „Hoe verschillend ook voormaals de staatkundige denkwijze „geweest ware, thans schonk het gevoel van eenen langdurigen, „algemeenen druk onder vreemd beheer de gelukkigste sainen„stemming tot één begrip", schrijft Konijnenburg 3). „Met dit „vereend begrip ontstond eene inwendige nationale kracht, „voor welke vroeger of later iedere willekeurige overheersching „zwichten moest". Het was de vervulling van wat reeds in 1795 door Gijsbert Karei Van Hogendorp was gepropheteerd, „dat eindelijk de Prinsgezinden en de Patriotten de handen „ineen zouden slaan om de Franschen te verjagen" 4). De Fransche beambten waren niet blind voor dit verschijnsel. „Men moet vooral niet meenen", schreef de prefect de Celles in Februari 1813 aan den minister, „dat de oude Bataafsche „Patriotten en Prinsgezinden niet kunnen samenspannen, „omdat zij vroeger vijanden waren. Allen vereenigen zich thans „en voelen zich eng verbonden in hunnen haat tegen al wat „Pransch is en in hunnen wrevel over hun onderworpen zijn aan 1) I. da Costa. De mensch en de dichter Bilderdijk, pag. 35. 2) Idem idem, pag. 94. a) J. Konijnenburg. Nationaal Gedenkboek, pag. 62. «) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. „onze wetten. Alle verlichte lieden keuren ons bestuur wel „goed en vinden zeiven, dat het geregelder, billijker en minder „kostbaar is dan hunne oude regeeringsvormen; maar het is „hun tegen, iets te prijzen, dat uit Frankrijk komt, en zij verbiezen Hollandsche misbruiken boven de tegenwoordige orde „en regelmaat. De uitgebrachte stemmen bewijzen niets. Een „Hollander maakt bij alles zijne berekening en zegt, ik stem „voor het beschikbaar stellen van bereden manschappen, ik „zal geld geven, dat is noodig voor het behoud der rust; en „ten slotte is, wat wij geven, toch van weinig aanbelang voor „Frankrijk" '). Ook prins Lebrun meende, dat de oude partijnamen alle beteekenis hadden verloren. „De Patriotten zijn versleten en „in minachting geraakt", schreef hij, „wat men vroeger zoo „noemde, beteekent thans een vijand van het gouvernement. „Orangisten zijn er ook niet zooveel als men wel denkt. Velen, „die liet vroeger scllenen te zijn, waren inderdaad slechts „aanhangers van de monarchie. Zij, die uit belang en oude „genegenheid het Huis van Oranje aanhingen, kunnen niet „talrijk meer zijn. Het zijn grijsaards, die den prins zelfs niet ') Le préfet de Celles au ministre, 13 Fevrier 1813. En vain croirait-on que 1'ancien Patriote Batave et 1'Orangiste ne peuvent conspirer ensemble étant d'anciens enneinis divisés et d'opinions et d'intérêts; tous se réunissent et sont liés étroitement par la haine qu'ils portent tous a la France et par le désespoir d'être soumis aux mêmes lois. Les personnes les plus sages, tout en approuvant notre système d'administration, et le trouvant plus régulier, plus équitable, plus économique que leurs anciens usages, regrettent de devoir louer quelque chose de la France et preferent des abus hollandais a 1'ordre et a la régularité actuels. On ne doit pas compter sur des apparences de sentiments, les votes ne prouvent rien. Le Hollandais calcule tout. II dit: je voterai des cavaliers montés, je donnerai de 1'argent; il le faut pour ma tranquilité et puis nos ressources sont pen de chose de plus pour la France ... II faut des troupes fran(,-aises en grand nombre. „kennen, dien Engeland voor hen schijnt te bestemmen. De „politie spreekt wel altijd van Orangisten ; maar zij kent er „geen en houdt voor Prinsgezind al wie niet tevreden is. Dat „zijn de Patriotten wel het meest. Zij waren het, die onder de „Republiek de plaatsen bezetten en die plaatsen schonken „geld en invloed. Dat missen zij nu. De kooplieden willen voor „alles geld verdienen en voegen zich onwillig naar de formaliteiten der douane en der vereenigde rechten. Verder laat „de Prins van Oranje hen onverschillig. Zij willen slechts beweging in de havens zien" '). Steeds achterdochtiger werd de politie. „Het Fransche gouvernement", verhaalt de commissaris Ampt in zijne Memorie 2), „stelde veel belang in de statistique personelle van alle inwoners, welke door hun beroep, talenten en carrière boven 1) Correspondance du prince Lebrun. No. 2228, 21 Avril 1813. Ce qu'on appelait patriote est essentiellement ennemi du gouvernement. No. 2231, 22 Avril 1813. D'Orangistes il n'y en a pas tant qu'on 1'imagine. Beaucoup de gen» qui paraissaient 1'être autrefois n'étaient qu'amis de la monarchie, ceux qui tenaient a la maison d'Orange par leur» intéréts, par d'anciennes atf'ections ne peuvent plus être nombreux: ce sont des vieillards qui ne connaissent pas même le prince que 1'Angleterre semble leur destiner. Quant aux patriotes ils sont usés et la plupart dans le mépris ... Notre police me parle toujours d'Orangistes. Mais elle n'en connait pas et prend pour Orangistes tous ceux qui ne sont pas contents. Or les patriotes sont ceux qui le sont le moins. Les patriotes sont ceux qui occupaient des places dans la République et ces places donnaient du crédit et du revenu. Ils n'en trouvent plus. Les cornmer^ants véulent gagner; ils supportent impatiemment et les formalités des douanes et des droits réunis. Du reste que leur importe le prince d'Orange ? Ils ne veulent que du mouvement dans leurs ports. 2) Prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de (xeschiedenis der Revolutie. Deel II, Stuk II. „het vulgaire verheven waren. Bij het ministerie van politie „bestond eene divisie, samengesteld uit vier bureaux, welker „verrichtingen de statistique personelle alleen ten doel hadden: „werd den Keizer een voordragt gedaan tot de vervulling van „de een of andere marquante post, moest de minister van „politie door middel der statistique personelle kunnen opgeven „welk sujet de candidaat was". Aanvankelijk was dit niet veel meer dan een informatiebureau op groote schaal. Zoo bevat No. 54 van de Verzameling Van Maanen op het Rijksarchief een bundel rapporten van deze soort en in hoofdzaak bevattende algemeene opmerkingen omtrent personen, die in de termen vielen om te worden gekozen tot leden van het Wetgevend Lichaam te Parijs, met het eindbesluit, „dat „zij daar slechts zeer weinig konden schaden en dat zij daar „zeker beter geplaatst waren dan in eenige administratieve „betrekking, waarvoor de meesten van hen in het geheel „niet deugden". Reuvens, Donker Curtius, Steyn Parvé worden daar als onverdacht Franschgezind afgeschilderd '). In den beginne bemerkte men hiervan weinig of niets. Maar naarmate èn in Frankrijk èn in Holland de stemming vijandiger werd tegen het gouvernement en de Fransche beambten zich hier minder veilig voelden, gaf de politie nauwlettender acht op ieder in het openbaar gesproken of heimelijk afgeluisterd woord, wat te gevaarlijker werd, omdat de nood menigen Hollander dreef om als aanbrenger dienst te doen en breed op te geven van de mededeelingen, die hij zoude >) Observations préliminaires sur les personnes devant être choisies Membres dans le corps législatif de 1'Empire pour les Départements hollandais. Quelque micmac pour ainsi dire il y a a la charge, ils ne peuvent faire que tres peu de mal dans le Corps Législatif a Paris, ils y seront mieux que d'être placés ici dans 1'administration pour laquelle plusieurs ne valent point du tout. kunnen doen, in de hoop daarmede eenig ambt te verwerven. De bovengenoemde bundel uit de Verzameling Van Maanen bevat eenige dergelijke brieven. De vreesachtige politie, wier verschrikte verbeelding in het begin van het jaar 1813, na den aanslag van generaal Malet en de onlusten in het Overmaassche, overal samenspanningen meende te ontdekken, leende aan dit soort van dienstaanbiedingen maar al te gaarne gehoor. „Men arresteert hier iederen nacht menschen, die „verdacht zijn van eene samenzweering", spotte Falck in een sclirijven van 16 Februari 1813 aan zijnen zwager Siccama. „De Joodsche docter de Lamon, een gewezen zee-officier, de „Jongh (niet Corn. de Jong), laatst in Kleef gewoond heb„bende, en een gepensioneerde landkrab, Maas, zijn, zooveel „ik gehoord heb, de minst onbekenden. De interrogatoriën „gaan zeer geheim en wat men elkaar dus van de bijzonderheden „vertelt, is zeer gewaagd. — Ondertusschen heeft dit de autoriteiten aanleiding gegeven tot precautiën, die nog al eenige „bekommering aanduiden. De generaal Molitor heeft aan zijn „hotel een stal getrokken, in de Vijzelstraat uitkomende, waar „dag en nacht door een piquet ruiters gewaakt wordt, en bij „den Prefect wordt de slagtersknegt 's morgens niet ingelaten „dan na bij den schildwacht zijn hakmes en ijzeren pen te „hebben afgelegd." Het werd echter bittere ernst. De beschuldigden door Falck in zijnen brief genoemd, en wier onschuld aan wat hun werd ten laste gelegd, later, na openbaar making der stukken van het rechtsgeding, boven allen twijfel werd verheven '), werden voor eenen krijgsraad gedaagd en deels gefusilleerd deels gedeporteerd 2). M H. H. de Lemon. Iets over de nooit plaats gehad hebbende samenzweering. s) A. R. Falck a Madame Siccama. Dimanche 21 Février 1813. C'est demain matin a six heures que s'ouvrira la cour martiale qui doit juger nos conspirateurs. M. Taunay défendra le médecin juif; Het was iii diezelfde Februarimaand, dat, volgens de overlevering, ook een bevel tot inhechtenisneming werd uitgevaardigd tegen den dichter Helmers, die juist den vorigen avond door den dood aan alle aardsche vervolging was onttrokken. Toen de gendarmes, heet het, kwamen om hem te vatten, toonde zijn zwager Cornelis Loots hun in de binnenkamer het zielloos overschot'). Prins Lebrun trachtte den al te grooten ijver der achterdochtige politie, die, naar hij meende, slechts noodeloos wrok en verbittering kon kweeken, te matigen, waar hij kon. Bij den Keizer beklaagde liij zich heftig, toen te Rotterdam eene godsdienstige samenkomst van schoenlappers en andere kleine lieden werd gesloten: zijns inziens was het veel beter, dat zij zich bezig hielden met commentaren op den Bijbel, dan met commentaren op de „Rechten van den Mensch" 2). Mr. v. d. Poll 1'officier de paix Fallée etc. etc On avait d'abord fixé Vendredi soir pour 1'ouverture des débats; mais les défenseurs ont sollicité un délai pour mieux s'instruire de la cause qui leur a été canfiée. On ne voulait pas d'abord le leur accorder; „Mallet", leur dit le général Molitor, „Mallet n'a eu que quatre heures pour préparer „sa défense". „II est vrai," répliqua Taunay, „inais aussi il a été „fusillé" et ce mot, dit a propos, leur fit obtenir ce qu'ils demandaient. Au reste ils auront beau être ingénieux et éloquens, tout ie monde sait d'avance qu'il faut un exemple et le médecin lui-même est un des malades dont on dósespère le plus. ') J. Hilman. Ons Tooneel, pag. 267. In de brieven noch van prins Lebrun, noch van den intendant d'Alphonse, noch van den prefect de Celles, heb ik eenige bevestiging hiervan gevonden. Cornelis Loots maakt in de Voorrede zijner Gedichten melding van eene vervolging nog voor de komst van koning Lodewijk; maar zegt over die laatste inhechtenisneming niets. 2) Correspondance du prince Lebrun No. 1902, 3 Février 1813. Sire, il y a deux mois et a Botterdam que le commissaire-général de police ferma une petite asseinblée oü on traitait de matières reli- Op persoonlijk initiatief van prins Lebrun is enkel in het voorjaar van 1813 Johan Valckenaer aangehouden en twee dagen later trouwens reeds weder vrij gelaten, al had de prins, onder den indruk van den omvang, dien de onlusten in het Departement van de Monden van de Maas aanvankelijk schenen aan te nemen, er een oogenblik aan gedacht den ouden Patriot, ook al mochten diens papieren geen doorslaand bewijs van schuld opleveren, toch voorzichtigheidshalve naar Frankrijk te doen overbrengen ') Toen in November 1812, kort na de plechtige inwijding der hoogeschool te Leiden, de hoogleeraar Van der Palm in het openbaar den cursus moest openen, greep deze die gelegenheid aan om met warme woorden de studenten op te wekken, zich in hunne liefde voor de wetenschap niet te laten ontmoedigen en ter neder slaan door de rampen van vreemde overheersching, van finantieelen achteruitgang van ouders en verwanten, van eene conscriptie, die niemand de zekerheid liet, dat hij zijne studiën zoude kunnen voltooien, en van eenen alverwoestenden krijg; maar daarin te volharden tot verhooging van het welzijn en den roem des vaderlands, dat toch altijd het vaderland bleef, al was het in banden geslagen. Aan het slot van deze rede bleef de gebruikelijke gieuses. On me dit que c'était une réuniou de savetiers et autres gens du peuple, je n'en trouvai pas moins qu'on y avait été trop légèrement. II faut mieux que ces gens-la fassent des eominentaires sur la Bible que sur les droits de 1'homme. i) Idem idem. No. 2228, 21 Avril 1813. Je me décide de faire arrêter M. Valckenaer, un des coryphées des patriotes. Nous n'avons pas prócisement des preuves contre lui, mais il habite dans l'arrondissement de Leyde, il est un des plus marquants des patriotes et ce qu'on appelle patriote est essentiellement enuemi du gouvernement Si n'avons pas de preuves contre lui, si ses pa[jiers n'en fournissent pa«, je le ferai toujours par prócaution envoyer dans 1'intérieur. hulde aan den Keizer achterwege ') De redenaar werd deswege ter verantwoording geroepen voor den onder-prefect van het arrondissement Leiden, wien hij zonder veel omwegen verklaarde, dat hij geene woorden van hulde aan den Keizer had gesproken, omdat de prefect, dien hij had verwacht, niet was verschenen, terwijl hetgeen hij had willen zeggen, daarmede ten nauwste samen hing. „En", ging hij voort, „had ik uit hartsovertuiging gesproken (geestdrift kon mij „niet bezielen, sprekende over Napoleon, die ons had ingelijfd), dat zoude koud en flauw zijn geweest. En had ik „daarentegen 's Keizers lof ten hemel verheven, geheel het „auditorium zoude mij den rug hebben toegekeerd." Ongemoeid liet de onderprefect, de Heer Gevers van Endegeest, hem daarop gaan met de vleiende verzekering: „dat was een auditorium, dat u hoorde spreken, niet mogelijk". Ten overvloede ook nog ontboden bij prins Lebrun, wien hij een afschrift zijner redevoering moest ter hand stellen, gaf Van der Palm aan dezen denzelfden uitleg; en de Gouverneur-generaal verklaarde zich eveneens daarmede voldaan in een verslag van zijn onderhoud met den Leidschen hoogleeraar, dat hij den intendant d'Alphonse toezond. Maar deze, die copie er van deed toekomen aan den minister te Parijs, meende te moeten betwijfelen, of Zijne Excellentie zich ook tevreden zoude stellen met de aangevoerde verontschuldigingen en verklaarde zijnerzijds in wat er van het auditorium werd gezegd, slechts een nieuw bewijs te zien van den slechten geest, die te Leiden heerschte 3). De hoogleeraar Van der Palm werd echter verder M N. Beets. Nieuwe Verscheidenheden. Bene academische rede onder de Fransche overheersching. *) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. Secrete Brieven. Port. No. 1221. Le prince Lebrun a 1'intendant d'Alphonse. ... J'ai été content du ton et des expressions de M. Van der Palm evenmin verontrust als de hoogleeraar Kemper, die op zijne colleges over het stellig staatsrecht, welke in het jaar 1812 eene doorloopende staatkundige geschiedenis van Frankrijk behelsden, onbewimpeld betoogde, met hoe weinig recht Napoleon aan het bestuur was gekomen '). Het voornemen om den moedigen man bij gelegenheid, dat hij zich op reis begaf (want in Holland zelf, waar hij door zijne leerlingen met warme liefde werd vereerd, durfde men zulk een stap niet wagen), om zijn optreden in zake de gardes d'honneur te doen oplichten en naar Frankrijk voeren, werd verijdeld door eene waarschuwing, die prins Lebrun zelf den geleerde heimelijk deed toekomen -). Hoeveel men in werkelijkheid wagen kon, blijkt wel uit de door Hermanus Fock fijn geteekende spotprentjes op den terugtocht van Napoleon uit Rusland 3); en niet minder uit van Marle's toen in handschrift van hand tot hand gaande, lang algemeen bekende Katabasis, het geparodieerd rapport van Napoleon in den raad zijner ministers na zijnen terugkeer van den Russischen veldtocht, met den aanhef: Mijn Heeren, 't is niet als voorheen, Dat ik mij kom aan u vertoonen. Een kous moet thans de plaats bekleen Van mijn verwelkte lauwerkronen. et j espère que desormais ses discours seront d'accord avec les principes et le respect qu'il doit a 1'autorité. L'intendant d'Alphonse au ministre. .1 ai 1 honneur d'adresser a Yotre Excellence copie du sommaire de la conférence de Son Altesse Seigneuriale avec M. Van der Palm. Je doute que \ otre Excellence trouve satisfaisans les motifs de justification qui ont ete donnés; ceux qui concernent 1'auditoire sont une nouvelle preuve du mauvais esprit qui règne a Leyde. 1) Jhr. Mr. J. M. Kemper. Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige Geschriften. Deel III, pag. 40. 2) Idem idem. Deel II, pag 49. 3) Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Maar dat vermaledeid seizoen, Mijn Heeren, 't was niet te doen1). Ongestraft door, maar stellig niet onbekend bij, de politie, heeft van Marle van het lachen doen schateren en met dien lach de angstvalligheid van talloos velen verbroken. Hem komt de verdienste toe een schok te hebben gegeven aan de publieke opinie, die beslissend was a). Maar ook in nobeler vorm spraken Hollands dichters in deze dagen tot het volk. Ernstig, vermanend, opwekkend, als dat van zieners en profeeten klonk hun woord. Zoo zong de dichter Adam Simons, reeds in den aanvang van het jaar 1810, toen nog slechts een deel van het vaderland werd afgescheurd en bij Frankrijk ingelijfd: \ergeet uwe afkomst ó Bataven! En staat den grond der vaadren af: Daar liggen zij met eer begraven, Wier fierheid u dat erfdeel gaf. Lang sloeg Euroop' wangunstige oogen Op uw ontelbre zegebogen, Weleer door reuzen trotsch gesticht, En de Oceaan zag op zijn stranden Die zuilen, niet door menschenhauden, Maar halve Goden opgerigt. De Schelde, Maas en Waal bespoelden De zoomen van uw vruchtbren grond, Waar gij, wen hooge vloeden woelden, Der stroomen moedwil tegenstond. Hoe juichten vaak die blijde boorden, Wanneer zij Ruyters donder hoorden, l) Mr. L. C. van Marle. Kijmelarij. 1) G. W. A reede Mr. L. C. Van Marle. Levensberichten der Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde, 1861. En zagen Nassau's legervaan! Hoe bloeiden uwe vrije landen, De Ganges bood zijne offeranden, De Amazone u schatten aan! Maar ach! waar zijn die gouden dagen ? Geboeid ligt gij verachtlijk neer! Wie zou zich aan uw redding wagen? Uw wimpel ziet geen zeeën meer! Gesloopt zijn uwe vest en muren, Afhankelijk van nageburen, Wordt ge in uw eigen land bespot! Gewend aan vreemde taal en zeden Beschreit ge, in uw ontvolkte steden, Uw val en droevig overschot! Gelijk de pest geheele straten En huis aan huis met schrik vervult, De vreeze en rouw het erf verlaten, En bange nood geen toeven duldt; Zoo zult ge u, ó Bataven spoeden, Als honger en barbaarschheid woeden, En Neerland w*ordt een rampwoestijn! Als motte en roest uw goed verteren, De landzaat , met gescheurde kleeren, Hier bedelaar en slaaf zal zijn! Ach, ach! de nacht der rampen nadert, Gehuld in zwarte duisternis! Wanneer 't verderf zijn prooi vergadert, 't Geweld des doods een zegen is! De nachtuil zal in tempels schuilen, De wolf bij uw paleizen huilen, En lijken scheuren uit hun graf! De vreemdeling uw woeste steden Ontroerd en angstig binnen treden, En vegen zijne tranen af! Neen, als de najaarsstormen loeien, En de Oceaan houdt hoog gericht, Zijn steile golven strand waarts vloeien, Uw wal voor zijne woede zwicht; Als hij den grond keert in moerassen, Uwe akkers dekt met wijde plassen, En drenkelingen spoelt aan 't strand! Dan zal de zeeman op die baren, Door uw verdronken steden varen, En vragen, „waar was Nederland?" Wat toen nog eene voorspelling was, dat werd reeds een half jaar later bittere werkelijkheid en deed eenen Willem Bilderdijk klagen: Ik zag het vaderland gelukkig, 'k Zag het zinken, 'k Zag hij zijn diepen val de woestaardij rinkinken En woelen als een stoet Bacchanten, die bij 't wee Den hemel daavren deên van 't juichend Evoe, En Kazernijen door de heiligdommen spoken. Ik zag een morgenrood van nieuwen bloei ontloken! Een dag beloven — ach! van redding, ja, van roem! Maar laas! die zon bezweek. Des noodlots ijzren doem Klonk door de ruimte en sprak: ,Zij Hollands naam verdwenen!" Wat bleef mij sints dat uur, wat kon ik meer dan weenen! De naam van 't Vaderland, van Holland is geweest. Onmiddellijk daarop echter liet hij als in profetische verrukking volgen: Ach de dagen Onzer plagen, Lieve broeders, gaan voorbij. Uit dit duister Rijst de luister Van een nieuwe heerschappij. 'k Zie de kimmen Reeds ontglimmen Van een nieuw, een G-odlijk licht! Op de randen Dezer stranden Straalt zijn glans mij in 't gezicht. 'k Heb het vallen Van uw wallen, Hollands Ilium, voorspeld; 'k Zag het blaken Van uw daken, En uw Hectors neergeveld. De ingewanden Voelde ik branden En verteren in de vlam: 'k Riep, ik weende, Ja, 'k versteende; Maar de dag des jammers kwam. Doch verduren Wij deze uren! ó De toekomst brengt ons troost. Troje's vallen Schiep de wallen Van oud Rome's heldenkroost. Wat verschijne, Wat verdwijne, 't Hangt niet aan een los geval. In 't voorleden Ligt het heden In het nu wat worden zal. Opgaan, blinken En verzinken Is het lot van ieder dag: En wij allen Moeten vallen, Wie zijn licht beschijnen mag. Of de kronen Luister toonen, Verken, Staten bloeiend staan, Langer stonde Duurt hun ronde, Maar hun avond spoedt toch aan. Doch de dampen Dezer rampen, Doch de nevels dezer nacht Zullen breken Bij 't onsteken Van den dag, waarop zij wacht. Mocht mijn lippen Dat ontglippen, Wat mijn brekend oog hier ziet! Mocht ik 't zingen, En mij dringen Door dit wemelend verschiet! Ja, zij zullen Zich vervullen, Deze tijden van geluk! Dees ellenden Gaan volenden; En verpletterd wordt het juk. Holland leeft weer! Holland streeft weêr, Met zijn afgelegde vlag, Door de boorden Van het Noorden Naar den ongeboren' dag. Holland groeit weêr! Holland bloeit weêr! Hollands naam is weer hersteld! Holland uit zijn stof verrezen Zal op nieuw ons Holland wezen, Stervend heb ik 't u gemeld! De Fransche censuur verbood begrijpelijkerwijze het drukken beide der klacht over Hollands ondergang en der voorzegging van zijn herstel. Toen dit Afscheid, waarin de dichter, zijn eigen leven als voleindigd beschouwend, eenen langen blik wierp terug in het verleden en vooruit in de toekomst, in Bundel II der Winterbloemen verscheen, las men na het afbreken bij den vierden regel der bladzijde een veelbeteekenend: „Vervolg hierna". Maar zij, die in den avond van 10 Januari 1811, toen uiterlijke kenteekenen nog allerminst aan 's dichters voorspelling kracht bijzetten, in de vergadering der Afdeeling Amsterdam van de Hollandsche Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen mochten luisteren naar het heerlijke, bezielende profetenwoord, behielden daarvan eenen indruk, die zich niet liet uitwisschen, en die in het donkerst van den nacht deed vertrouwen op het komen van eenen nieuwen dag. Vele waren de stemmen, welke in die dagen opgingen. Bilderdijk zelf getuigde daarvan in zijn Afscheid: Ik zie een rijker koor van zangers voortgesproten, En 't eenmaal needrig woud hersteld in fierer loten: 'k Zie Helmers aan hun hoofd! hem wiens ervaren hand De Lesbiaansche lier met volle krachten spant, Met eedlen zwier bespeelt; en 't eigen vuur in de aderen, "Wreekt Loots de moederspraak, de glorie onzer vaderen, In hymnen, hunner waard, en heft uit Hollands puin, Thans stuivende op den wind, den lauwer van hun kruin Ook van menige plaats in hunne gedichten gold, wat Bilderdijk schreef van zijn Afscheid: Het snoeimes der censuur heeft alles afgesneden, Wat vaderlandsche zucht of Hollands luister raakt. De uitwerking was er niet minder om. De gewraakte passages werden toch bekend. Zij gingen, vertrouwelijk gefluisterd, van mond tot mond, of, heimelijk in afschrift, van band tot hand. De Katabasis van Van Marle wordt gezegd in den tijd van acht dagen over het geheele land verspreid te zijn geweest. De Heer Wttewaal, die van een afgelegen buiten voor een paar uren naar Utrecht was gekomen, vond bij zijne thuiskomst 16 in den achterzak van zijn jas niet minder dan drie afschriften, alle van eene verschillende hand '). Toen de dichter Helmers in zijn Fragment van een onuitgegeven Treurspel liet drukken: Het vonnis is geveld, ja Grieken, gij zijt slaven! Leert nu, in 't juk gekromd, op 's vreemdlings wenken draven. Goön! Aristides' kroost, Epaminondas' teelt Wordt thans als roovers buit door roovers klaauw verdeeld, wist men elkander dadelijk te vertellen, dat de bedoelde lezing was: Het vonnis is geveld, uw lot beslist, Bataven! Leert nu gedwee in 't juk op 's vreemdlings wenken draven. De Ruyters nageslacht, der Trompen heldenteelt Wordt thans als roovers buit door roovers klaauw verdeeld. De uitgave der Hollandsche Natie van Helmers werd trouwens toegelaten niet alleen, maar door de censuur werd betrekkelijk slechts weinig en na den derden zang in het geheel niets meer geschrapt. Op het spreekgestoelte veroorloofde men zich groote vrijheid. „Ik verliet het zelden" schrijft Cornelis Loots m de Voorrede zijner Gedichten, „zonder de bestraffing mijner vrienden „wegens de onvoorzichtigheid der gebezigde uitdrukkingen te „ondergaan, hetwelk mij zekerlijk nu en dan wel eens eene aclit„daagsche ongerustheid baarde; evenwel ik dacht vervolgens „weer, het is moeilijk te bewijzen, wat iemand gesproken heeft". Eiken Zaterdagavond werd er op den Amsterdamschen schouwburg als het ware een cursus gegeven in de geschiedenis van het vaderland door het in vollen glans ten tooneele brengen van de Belegering van Haarlem, van Maria van Lalaing, van Qijsbrecht van Amstel, van het Turfschip van Breda Onwaardeerbare diensten bewezen in die dagen de stukken van i) R W Wttewaal. Drie Schoft Oranje Boven! Bijdragen voor de kennis der Yaderlandsche Geschiedenis. 2de Reeks. Deel VIT. Jonkvrouwe de Lannoy, vau Nomsz en vele anderen. De groote ster was toen Mevrouw Ziesenis-Wattier. Toen de Keizer haar bij zijn bezoek te Amsterdam als Phedra zag optreden, hoorde men hem zeggen tot de Keizerin en tot generaal Berthier, die achter hem zat: „dit is de grootste actrice van Europa". Hij benoemde haar tot peusionaire van het Thcdtre Francais met eene toelage van 2000 francs 'sjaars '). Veel gelezen in die dagen waren ook de historische romans, inzonderheid de Maurits Lijnslager van Adriaan Loosjes, die daarmede bedoelde, zooals hij in de Voorrede schrijft, „om „het echt karakter van den ouden Hollander in een zoo eerbiedwaardig, in een zoo bevallig licht te stellen, dat het dezen „en genen zou opwekken tot een edelen naijver, om de voetstappen der vaderlijke zeden te drukken en de moederlijke „deugden na te volgen". De belangstelling in de vaderlandsche geschiedenis, die toen werd gewekt, had ook dit blijvende gevolg, dat na het herstel der onafliankelijkheid het onderwijs in de vaderlandsche historie een leervak werd op de volksschool 2). Zoo schoot onder de overheersching het nationaal bewustzijn steeds dieper wortelen. Het verlies van den volksnaam bleek winst voor het volkskarakter door opwekking van den vaderlandschen zin 3). Terzelfder tijd vonden kanselredenaars als Van der Palm, Rau, Dermout, een aandachtig gehoor, wanneer zij het oog van beneden, waar alles duister was, naar boven richtten en de hoop levendig hielden op het aanbreken van dien dag der dagen, waarvan aireede de dichter zong 4): 1) Hilman. Ons Tooneel, pag. 267. 2) Johanna W. A. Naber. Het college van Curatoren der Stads Armen Scholen te Amsterdam. Amsterdamsch Jaarboekje. 1903. 3) ]yjr Grroen van Prinsterer. Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, pag 689. *) W. Bilderdijk. Ode aan Napoleon. Reeds schittert in een gloed van stralen Een scepterstaf van meer dan goud! Green aardkreits kan zijn' glans bepalen Geen arm van aardomzwalpend zout! Verbeelding, sta! en gij, valt open, Giij poorten, die de toekomst sluit! Een aard met zooveel bloed bedropen, Schiet palmen en olijven uit! Het zwaard, gekromd op menschenschonken, De spies, van 't bloed der helden dronken, Doorklieven 't land als ploeg en spa; En 't klateren der schriktrompetten Verkondigt blijde vredewetten, En 't end van 's Hemels ongena! Spoedt aan, 6 heuchelijke dagen, Ten koste van wat bloed het zij! Spoedt aan in 's Hemels welbehagen! Herstelt des aardrijks Monarchij! Ja, moeten wij door stroomen waden; In zeeën van ellende baden, Totdat die groote dag verschijn' Wij lijden, dragen, hopen, zwijgen! Hij zal, hij zal ter kimme stijgen, En 't menschdom zal gelukkig zijn. Wat op zoo velerlei wijzen werd gewekt, gevoed, gekweekt, moest zich eindelijk uiten in daden. In liet eind van den winter van 1812, toen de afloop van den Russischen krijg openbaar werd, kwam het allerwege als van zelf tot samenkomsten van mannen, die te gelegener tijd eene volksbeweging wilden in het leven roepen. Te 's Gravenhage was het Gijsbert Karei Van Hogendorp, in nauwe betrekking met Van der Duyn van Maasdam, den graaf Van Limburg Stirum, Repelaer, de Jonge, Changuion, en anderen, die den toon gaf; te Zwolle was bet graaf Bentinck Van Buckhorst. Te Rotterdam vormde de oudburgemeester J. F. Van Hogendorp het middelpunt van eeneu soortgelijken kring. Te Amsterdam was liet Leesmuseum op het Rokin de plaats, waar menige gedachte over eenen keer der dingen in de naaste toekomst werd gewisseld onder voorgang van Anton Reinhard Falck. Deze had eene reis, om commercieele belangen naar het Noorden ondernomen, op de tijding van Napoleons rampspoeden in Rusland haastig afgebroken en zich teruggespoed naar Holland om er op post te zijn, als de gelegenheid tot handelen daar was. Reeds in het laatst van December trad hij in nader overleg met den hoogleeraar Kemper, die te Leiden met eenige vertrouwde leerlingen beraadslaagde, hoe best partij te trekken van de veranderende omstandigheden ter bevrijding en tot duurzaam herstel van het vaderland. Onmiddellijke aanraking en samenwerking tusschen deze verschillende plaatselijke samenkomsten onderling bestond er niet; doch men was van elkanders bedoelingen onderricht. „Daar bestaat in zulke tijden eene gemeenschap zonder woorden", schrijft Van Hogendorp. „De harten raken elkander en men „verstaat zig met de blote oogen omtrent belangen, die alge- „meen gevoeld worden Het is niet te zeggen, hoe „weinig men in die dagen behoefde te spreken om elkander „te verstaan" '). Naar het heet, was de afspraak, dat ieder vier vertrouwden zoude kiezen, die van hem alleen zouden weten, en dat elk van die vier wederom vier anderen moest winnen. „Maar ik zelf," schrijft Van Hogendorp, „stelde niets „geen prijs op die aardigheden en deed er niets aan". De staatkundige beginselen, die men zich voornam tot richtsnoer te nemen en zoo veel mogelijk bij anderen te ver- ') GK K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 192, 199. spreiden, waren, naar Falck verhaalt: „éénhoofdig oppergezag in het Huis van Oranje, tempering van hetzelve door vrijheidvademende instellingen, geenerhande uitsluiting van meening in het staatkundige of godsdienstige Slechts eene "algemeene afspraak was er: toe te tasten, zoodra en waar "„zich de gelegenheid gunstig zoude toonen, en vertrouwen stellen in de ijverige medewerking van de gelijkgezinde ). Doch terwijl een Falck, een Kemper nog slechts in vage termen konden uitspreken, wat hun wenschen en verlangen inhield, stond een Gijsbert Karei Van Hogendorp het doel, waarnaar hij streefde, in scherp afgeteekende lijnen helder voor den geest. Geleidelijk, trek voor trek, had het beeld vaneen nieuw, komend staatsbestuur zich in hem ontwikkeld; van dat hij in 1787 zijne denkbeelden belichaamde in den vorm: grooter macht voor den Prins van Oranje, maar geregeld en gewaarborgd door de wetten, totdat hij nadat de gebeur enissen van 1795 hem van raadpensionaris van Rotterdam ambteloos burger hadden gemaakt, in zijne Verklaring aan het Staatsbewind van 1801, openlijk uitkwam voor „eene Grondwet met eene gelijke verbindende kracht voor Prins, Regenten "en Volk". Hij meende toen, dat alle Mogendheden het herstel van onzen ouden regeeringsvorm op de bouwvallen der democratie maar in verbeterden vorm, gaarne zouden zien en dat Bonaparte, toen eerste consul, eene éénhoofdige regeering m Holland wenschte. Indien dus eene groote meerderheid der natie zich voor Oranje uitsprak, kon deze zaak bij de onderhandelingen voor den vrede van Amiens worden geregel , berekende hij. Doch die meerderheid, waarop hij toen een beroep deed, bestond uit stillen in den lande, die huiverig waren om zich uit te spreken; want eerst zes jaren waren voorbijgegaan sedert den hevigen storm, die al wat Oranje i) O. W. Hora Siccama. Brieven van A. R. Falck, pag. 351. was en heette, had weggevaagd. De eenheid, wier gemis het Gemeenebest zoo zwak had gemaakt, was nog niet gekomen; de natie, van wie een groot deel zich zoo hartstochtelijk had verzet tegen Oranje, was nog niet rijp om met Oranje eenen nieuwen regeeringsvorm aan te nemen. Ongehoord ging V an Hogendorp's oproep voorbij. Op nieuw moest hij terzijde gaan, schijnbaar in nuttelooze werkzaamheid voortleven, als lijdelijk toeschouwer bij eene reeks van gebeurtenissen, waardoor het bestaan van zijn volk tot op den diepsten grond werd geschokt. Zeven en veertig jaren oud geworden, met het volle gevoel van de kracht tot handelen in zich, zag hij voor zich den tijd tot handelen nog niet gekomen, zoude hij dien wel nimmer zien komen, vreesde hij soms. Toch was voor hem het stille wachten een toenemen in kracht. Studie der historie scherpte zijnen blik voor de eischen van het heden. Ten deele onbewust mede gaande met zijnen tijd, voelde hij steeds dieper, dat een nieuwe tijd was geboren, die nieuwe vormen vroeg en behoefde: dat nieuwe begrippen, nieuwe waarheden, die niet meer konden worden geloochend, zich hadden baan gebroken. De „historische lijn" bleef hij onwrikbaar vasthouden, ten einde het nieuwe te doen voortkomen uit het oude „dan toen „de Natie, door de huldiging van koning Lodewijk, aan eenen „Souvereinen Vorst gewend en de denkbeelden van volks„souvereiniteit geheel ter zijde gesteld waren, wierp ik de „oude kluisters af", verhaalt hij, „en stelde de Grondwet op, „zo als ik dezelve aan den Prins bij zijne komst overgaf. Dit „werk was sterk in zig zelf en ook zonder mijne voorspraak; „het leende mij eene kragt in de voordragt, die ik anders „niet gehad zoude hebben en het is de grondslag van ons „Staatsgebouw gebleven". Zoo stond de leider voorbereid en gereed, toen de ure daar was. De grondslagen van het nieuwe gebouw, dat het oude moest vervangen, waren hecht en vast gelegd \ in bijzonder- heden was het werkplan voor den komenden arbeid overdacht; den personen, die daarbij handelend zouden optreden, was reeds bij voorbaat ieder eene bepaalde taak toegelegd; de verhouding zelfs van den nieuw te stichten Staat tot de andere Mogendheden was zorgvuldig overwogen; „ik bereidde alles „voor in de stilte van mijn vertrek", schrijft Van Hogendorp, „eindelijk, met den Russischen veldtocht, begon ik mij tegen „mijne vrienden te uiten". „Ik liet nooit eene gelegenheid ontglippen", gaat hij voort, „om door houding, blikken, een woord op zijn pas, den pu„blieken geest te ondersteunen. Mijne meening daaromtrent „deelde ik vrijmoedig mede aan den Heer Van der Duyn en „sprak hem aan als Hollandsch Ridder, als den eenigste uit „de Ridderschap, die zig aan het hoofd kon stellen. Na zo „vele Staatsverwisselingen sedert den inval der Franschen „voorgevallen, zag ik nergens een vast punt om eene Regeling op te vestigen, dan de oude erfelijke Regenten. Met „den Graaf van Stirum sprak ik zeer openhartig, maar hij was „in geene Ridderschap geweest, en ik hield hem dus buiten „de politieke bijeenkomsten, daar hij zeer wel tevreden mede „was. Als oud-militair zogt hij tet heil in de wapenen en „vertrouwde op mij, om voor de politieke vormen te zorgen. „Zo waren ook de Heeren Van der Duyn, Changuion, de „Jonge en anderen buiten de militaire voorbereidingen en het „onderling vertrouwen groeide er door aan... Ik bemerkte „wel aan mijn vrienden, dat de zaken wisselvallig stonden, „en ik liet ze begaan, zo als hun de geest getuigde. Kwamen „zij tot mij, zo waren zij altijd welkom. Verzameld heb ik „ze nooit, zelfs niet veel van den eenen met den ander gesproken. Bij toeval ontmoetten zig sommigen bij mij, en „dan brak ik het ijs, om ze met eikanderen vertrouwd te „maken. Door den Heer Changuion onderhield ik eenige gemeenschap te Amsterdam met de Heeren. Van der Hoop „en May, altijd mondeling. Op den ijver van Rotterdam „rekende ik even vast als op den Haag, als het eens tot „de daad zoude komen. Op denzelfden grondslag bouwde „ik met opzigt tot het Buitenland. Ik weigerde volstrekt om „eenige gemeenschap naar buiten aan te leggen, omdat „dezelve slegts dienen kon om ons te verraden. Ik was te „wel bekend met de Staatkunde van Europa in de laatste „drie eeuwen om niet te weten, dat onze onafbankelijklieid „van Frankrijk door alle de mogendheden begeerd werd. „Die eene revolutie maken willen, vinden daarbij weinig „geloof. Die ze gemaakt hebben, winnen oogenblikkelijk agting „en vertrouwen" '). Het begin eener algemeene nationale beweging, in den zin als de Tugendbund dit in Duitschland werd, was dit alles echter niet. Het blijkt trouwens nergens, dat de opgewekte nationale zin, die zich in Duitschland uitte in eene keur van gedichten , in een nieuw ontluiken van den volkszang, in vurige strijdliederen, in eenen brandenden nationalen ijver, ook bij de vrouwen, die hare zonen en echtgenooten aanzetten, veel meer dan ze terug hielden en die zonder aarzelen tot hare trouwringen offerden als eene bijdrage aan de schatkist, in Holland veel weerklank vond. De oproep van Keizer Alexander aan de Saksers, Hollanders, Belgen en Beijerschen om thans pal te staan voor vrijheid en onafhankelijkheid, schijnt hier tamelijk onopgemerkt te zijn voorbij gegaan. Er was in die dagen slechts weinig geestelijk verkeer tusschen de Hollanders en hunne Duitsche naburen. In het departement van den Ooster-Eems, het oude Oost-Friesland, waar het Duitsch de eigenlijke landstaal was gebleven, werden de dagbladen uit Leipzig en Berlijn, trots alle pogingen van den prefect om het ') Gr. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften, Deel IV, De Opstand. te beletten, gretig gelezen '); maar veel verder kwam de inhoud daarvan niet. En naar Van Hogendorp schrijft, moest hij de onderliandsche berichten, die hij na den Russischen veldtocht uit Duitschland ontving, voor zijne vrienden vertalen J). Ondertusschen was het in de toenmalige omstandigheden ook meer dan ooit ongeraden om aan eenen dadelijken opstand te denken, schrijft H. Bosscha in zijne Geschiedenis der Staatsomwenteling 3). „En hoezeer Pruisens voorbeeld veler harten „tot navolging stemde, kon het echter niemands aandacht „ontglippen, dat de toestand der Nederlanderen veel verschilde „van dien van Pruisen, waar het volksbestaan nimmer was „opgeheven; waar de altijd aanwezig gebleven koning het „middenpunt van den opstand was; waar nog altijd een nationale „krijgsmacht was staande gebleven en waar eindelijk de medewerkende hulp van Rusland de onderneming reeds krachtdadig „ondersteunde". Terwijl in Nederland het verlangen en de verwachting van steeds meerderen uitgingen naar den Prins van Oranje, was aangaande diens persoon en optreden weinig, niet eens zijne verblijfplaats, bekend. Alle betrekkingen der Oranje's met de prinsgezinden nog in Holland woonachtig waren afgebroken na hunne dienstneming onder koning Lodewijk, of afgestorven. Zelfs een Van Hogendorp onderhield geene briefwisseling meer ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. Secrete Brieven. Port: No- 1221- ,, , „ Rapport confidentiel du sous-prefet de 1 arrondissement de Winschoten. Février 1813. .... si comme je n'en doute pas les avis que j'ai re9us sont bons, on aurait fait venir a Weener des journaux de Berlin et de Leipzig qui s'y liraient pour pouvoir suivre pas a pas le quartier-général des Kusses qui aux yeux des Ost-frisois s approche continuellement. 2) G. k. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 187. *) H. Bosscha. Geschiedenis der Staatsomwenteling Deel II, pag. 116. met zijne beschermvrouw, de prinses-douairière Wilhelmina. Men wist alleen, dat de Prins in Duitschland en zijn zoon in Spanje tegen Frankrijk streed. Wat men niet wist, was, dat hij, generaal in Pruisischen dienst zijnde, als vorst van Fulda, evenals de hertog van Brunswijk had geweigerd toe te treden tot het Rijnverbond en er, na de nederlagen bij Jena en Auerstadt, voor was gestraft met het verlies van zijn vorstendom. Dat vorstendom Fulda was hem geschonken in vergoeding voor de verlorene rechten en domeinen in de Nederlanden. Thans werd het hem met de korte uitspraak des Keizers: „De Prins van „Oranje en de hertog van Brunswijk zullen niet meer regeeren , weder ontnomen. In 1809 als veldmaarschalk in Oostenrijkschen dienst zijnde, ontving de Prins van den beroemden Pruisischen minister Vom Stein den voorslag om zich in het Noorden van Duitschland, te Bremen, te plaatsen aan het hoofd van een Britsch corps, dat door opstandelingen geregeld werd versterkt. Beide'i Vom Stein en Von Gentz bouwden op zijnen persoon groote verwachtingen. Dat zij het niet ten onrechte deden, bewijzen 's Prinsen diplomatieke onderhandelingen in 1813. Geen ledig aanschouwer der wereldgebeurtenissen willende blijven, schrijft Mr. G. W. Vreede '), spoedde de Prins zich in het voorjaar (Maart 1813) naar het hoofdkwartier der Bondgenooten te Breslau en was er tegenwoordig bij de vertrouwelijke beraadslagingen van zijnen zwager, den Koning van Pruisen, met Keizer Alexander van Rusland. Schoon Oostenrijk toen nog aarzelde zich aan te sluiten, werden Pruiseji en Rusland het eens over eene wijdstrekkende alliantie; maar Engeland's goud en Bernadotte's degen schenen hun voor het welslagen hunner plannen onmisbaar, en de Prins van Oranje werd aangezocht om ter verkrijging van dien steun persoonlijk werkzaam te willen zijn. Vergezeld van Robert Fagel, !) In zijne schets, Oranje en de Bataafsche Republiek in diplomatische betrekking tot den eersten Napoleon. jongeren broeder van den voormaligen griffier der Staten-Generaal, reisde hij naar Stockholm en trad er in overleg met den Kroonprins van Zweden, Karei Jan, wien de aanwinst van Noorwegen toelachte, en die zich in het vooruitzicht daarop liet vinden tot eene of- en defensieve alliantie, die den 22aten April tussclien Pruisen en Zweden tot stand kwam. De Prins van Oranje zelf was op dat tijdstip reeds weder verder gereisd , naar Londen, waar hij den 27sten een onderhoud had met lord Castlereagh, wien hij de gronden uitéénzette, waarom hij meende, juist thans met vrucht tot bevrijding van Nederland werkzaam te kunnen zijn. Reeds waren door Keizer Alexander van Rusland de Hollanders nevens andere volken tot deelneming aan den algemeenen opstand opgeroepen en reeds was in dezen wapenroep van de grenzen van Holland gewag gemaakt. Volgens het schriftelijk betoog, dat de Prins den Engelschen minister overhandigde, meenden de Tsaar van Rusland, de Koning van Pruisen en de Kroonprins van Zweden éénstemmig, dat hij, de Prins van Oranje, de gemeene zaak, het welzijn van Holland en de belangen van zijn Huis niet krachtiger kon bevorderen dan door zich in de nabijheid van zijnen geboortegrond gereed te houden tot samenwerking met de troepenmacht, die in het Noorden van Duitschland onder bevel van den Kroonprins van Zweden werd bijeengetrokken. Van de onderstelling uitgaande, dat hij zich aansloot bij het Zweedsche legerkorps en dat dit korps, door de oorlogskans begunstigd, naar de oude grenzen van Holland kon oprukken, wenschte de Prins voor dat geval in staat te worden gesteld om de kern van eene krijgsmacht, bestaande uit Hollandsche soldaten en officieren, om zich te scharen en zich, op eene wijze strookende met zijnen rang en als het ware in hoedanigheid van Vertegenwoordiger der Hollandsche Natie, aan het hoofd van deze krijgsmacht te plaatsen. Een eerste vereischte daartoe was de beschikking over de noodige geldmiddelen, zoowel tot betaling en uitrusting van liet krijgsvolk, als tot het aanknoopen van betrekkingen in Holland zelf. Dat men daar reeds bezig was hem den weg te banen, was den Prins blijkbaar volkomen onbekend. Terwijl de Prins van Oranje nog onderhandelde, sloeg zijne moeder, Prinses-douairière Wilhelmina, reeds de handen aan het werk. De organisatie van tal van vrijwilligerskorpsen in Duitschland bracht haar op het denkbeeld, een Hollandse!) legioen samen te stellen; de stof daartoe scheen ruimschoots voorhanden bij het groote aantal Hollandsche krijgsgevangenen in Duitschland en bij de toenemende desertie in het Fransche leger. Zij ook hechtte groote waarde aan den steun van Engeland, „want door de Hollandsche vlag te laten waaien naast „die van Engeland", schreef zij haren zoon, „erkent Engeland „dan van den beginne het voornemen om beide dat land te „helpen vrijmaken en ons geslacht aan het hoofd van het be„wind te helpen herstellen". Maar zonder den uitslag der onderhandelingen af te wachten, zond zij den luitenant Staar van de Poll tot den Hollandschen generaal Van Suchtelen, toen in Zweedschen dienst, en verkreeg van dezen de toezegging om reeds dadelijk bij het Noorderleger een bataillon van uitsluitend Hollanders samen te stellen. De Prinses verstrekte nu verder uitvoerige gegevens, naar door haar met groote zorgvuldigheid ingewonnen berichten, aangaande het aantal en de verblijfplaatsen der Hollandsche gevangenen. Die krijgsgevangenen, wier loslating zij wist te verkrijgen, en de aangeworven Hollanders werden door haar gevoed, gekleed en uitgerust. De toestand der meesten, ook die der officieren, was erbarmelijk; ziek en uitgeput, moesten zij van alles, tot zelfs van ondergoed en schoeisel worden voorzien. Zoolang de Prins niet zelf een bevelhebber had aangewezen, voerde Prinses Wilhelmina de dienst-correspondentie. Zij richtte werfkantoren op, verleende gehoor aan Hollandsche officieren, nam inzage van hunne conduitestaten en handelde met eene ^ voortvarendheid, die den generaal Van Suchtelen de verklaring ontlokte: „Uwe Koninklijke Hoogheid zal de oprichtster zijn „eener troep, waaruit wij het Hollandsche leger zullen zien „geboren worden". De Koning van Pruisen had het plan tot oprichting van het „Oranje-legioen" goedgekeurd; maar alle geldelijke hulp geweigerd en ook uit Engeland kwam geen geld. Met groote moeite gelukte het toen om een deel van de henoodigde fondsen bijéén te brengen door verpanding van alle overgebleven eigendommen, juweelen en roerende en onroerende goederen van het lluis van Oranje in 1 olen en in Silezië. Dit was een zwaar offer, dat de Oranje's brachten; want mislukte de onderneming, dan ging ook het laatste overschot van hun fortuin verloren '). „Intusschen had Bonaparte zijne legers hersteld, en voerde „ze wederom langs de Elbe", schrijft Van Hogendorp „Daar zat dan niets anders op, dan wederom na de uitkomst „te wagten. Deze was lang niet zonder hoop, alzo de Russen „en Pruissen, na elke nederlaag, langzaam terug trokken, en „nieuwe slagen nodig wierden. Ik nam mijn Discours sur l'histoire „des Provinces Unies wederom bij de Ij and. Ik beschreef dien „zomer" (1813), „de koele en beraden wijze, op welke Prins „Maurits de groote zaak te Utregt besliste, en ik werd bevestigd omtrent de voorbeschikking van alle gebeurtenissen „door de overweging van de godsdienstige geschillen van die „tijden. Den mensch is niets overgelaten dan de vrije keuze „omtrent het doen van zijnen plicht en ik besloot den mijnen „te doen. Mijn zoon had mij bij zijn vertrek deze laatste woorden „gezegd: „Vader, laat niets om mijnentwil", doelende op het„geen hij van mijne voornemens wist". i) F. de Bas. Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, pag. 292. Deel II. II. DE ONTRUIMING YAM AMSTERDAM. Intusschen werd den 15den Augustus 1813 de naamdag des Keizers nog met groote plechtigheid gevierd. Te Amsterdam werd dien dag op het Plein Napoleon ten aanschouwe der saamgestroomde menigte eene groote parade gehouden ; in het stadhuis werd met eene fraaie toespraak van den maire liet doek van den schilder van Bree geplaatst, voorstellende den intocht des Keizers binnen Amsterdam en de aanbieding van de sleutels der stad door den magistraat Dat dit stuk slechts geringe bewondering wekte, meende prins Lebrun te moeten toeschrijven aan het feit, dat de costumes dier dagen geene dankbare stof opleverden voor eene schilderij en dat men de oude Hollandsche schilders niet meer kon evenaren '). ') Correspondance du prince Lebrun. 16 Aout 1813. Sire, le 15 Aoüt a été célébré ici avec une grande solemnité. Les troupes y ont manoeuvre et attiré une immense quantitó de spectateurs. Le tableau de 1'entrée de Votre Majesté a Amsterdam a été placé dans 1'hótel de ville. Le maire a prononcé un fort bon discours oü respirait le dévouement a \ otre Majeste. Le tableau n'a pas eu le même succes. Nos costumes sont ingrats pour la peinture et aussi nos peintres ne valent pas les anciens peintres hollandais. Maar het was slechts met moeite, dat men zich voegde tot uiterlijk eerbetoon. Zes dagen te voren, den 9den Augustus, had men te Amsterdam voor eene waarde van 1.800.000 francs aan Engelsche koopwaren zien verbranden'), en dat te midden van eenen algemeenen nood, die menigeen tot diefstal, af en toe zelfs tot straatroof, dreef2). De voortdurende belemmering van het handelsverkeer deed het eene oude handelshuis na het andere zijne betalingen staken. In den loop van het jaar 1812 failleerden niet minder dan 87 firma's met een gezamenlijk passief van ruim zes en een half millioen francs en een gezamenlijk actief van twee en een kwart millioen 3) De kleinhandel bestond nauwelijks meer. „De ledigheid grimmelde „langs de straten", zooals Konijnenburg schrijft4). Welhaast de eenige bron van verdienste was de plaatsvervanging; men kon zich daarvoor van vier tot zelfs twintig gulden per week doen uitbetalen 5). Maar de huisvader, die in zijne wanhoop dit uiterste redmiddel aangreep, was daarmede ook voor goed voor vrouw en kinderen verloren. De bevolking van Amster- i) Correspondance du prince Lebrun. No. 2367. 11 Aout 1813. Sire, il a été brülé avant-hier a Amsterdam pour 1.800.000 francs de marchandises anglaises. 13 Aoüt 1813. Ici on arrête des malheureux qui voulaient faire de la fari ne mauvaise. Idem idem. No. 2360. 3 Aoüt 1813. Les petits vols se multiplient et quelques actes annoncent des commencements de brigandage. d'Alphonse. Aper9u sur la Hollande, pag. 409. t) J. Konijnenburg. Nationaal Gedenkboek, pag. 70. 5) Correspondance du prince Lebrun. No. 2341. Le régiment de gardes nationales du Texel commence ses exercices. La tenue est fort bonne, les hommes qui le composent sont généralement contents, parceque la plupart sont des rempla^ants qui outre leur paye retjoivent chaque semaine 4 florins de ceux qu'ils suppléent . ... 11 y en a qui ont jusqu'a 20 florins par semaine. (No. 2366). dam daalde in drie jaren tijds van 200.000 op 180.000 zielen, waaronder 100.000 vrouwen tegen 80.000 mannen '). Met verbeten woede zag groot en klein op de prefecten, die de kinderen der lagere standen als conscrits en die der hoogere als gardes d'honneur deden wegvoeren; die de betrekkingen van onwillige lotelingen kwelden met hooge geldboeten of met inlegering van garnisaires en mobiele colonnes het land inzonden om jacht te maken op de deserteurs2); die belastingen hieven onder den schijn van vrijwillige giften en overal mondbehoeften, paarden en vee als krijgsbehoeften deden opeischen; die de havens gesloten hielden voor den handel en de grenzen voor de voortbrengselen onzer nijverheid; wier achterdochtige politiedienaars de verschrikte menigte overal meende te bespeuren, ook waar zij niet aanwezig waren 3). Geheel verdiend was de algemeene haat, dien de prefecten op zich hadden geladen, niet. Althans in het Zuiden en in de Noord-Oostelijke departementen van ons land was hun bestuur gematigd geweest. Maar zij waren, inzonderheid de Celles en de Stassart, gelijk de Keizer ook had gewild, dat zij zouden zijn: de werktuigen, de onmiddellijke uitvoerders van den wil van het hoogste gezag. Het belang, de roem van het Keizerrijk was hun groote doel en moest het zijn. Maar èn hun èn hunnen ondergeschikten werd door prins Lebrun en door den intendant d'Alphonse toch herhaaldelijk verweten, dat zij bij al hunnen ijver met meer verschooning en met meer zachtheid hadden kunnen optreden ; dat zij dan minder verbittering i) W. P. Sautijn Kluit. Geschiedenis van het Continentaal Stelsel, pag. 221. -) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 2466.22 Juillet 1813. La levée de 1'Eins Üriental compte 107 rcfractaires dans le cas d'être condamnés. :|) A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome V, pag. 2S2. ' 17 zouden hebben gewekt en tevens den Keizer beter zouden hebben gediend '). Bovendien waren vele der lagere ambtenaren, „waaronder Hollanders", zooals de hoogleeraar Kemper met bittere verontwaardiging getuigde, „huurlingen des gewelds, „voor welke bet verschiet van een staatsraadstitel of ordelint „genoeg was om met gevoellooze onverschilligheid deklagten „van de steeds meer verarmende, werkzame standen aan te „hooren; om met koele wreedheid de schandelijkste knevelarijen „en gewelddadigheden niet door opentlijke wetten, maar door „het voorgeven van geheime ministerieele instructiën te verontschuldigen, en eindelijk om, gerust op hunne ondersteuning „van den geweldenaar, zelfs de bevelen van hunne eigene „hoogere magten in den wind te slaan, wanneer deze de „wreedheid der wet ten minste door gematigdheid in de uitvoering verzachten wilden" 2). Met angst zag prins Lebrun de troepenmacht verminderen. De Zwitsers trokken uit Utrecht weg om te worden vervangen door troepen van mindere hoedanigheid3). De Keizer verzamelde alle beschikbare macht voor den aanstaanden veldtocht en op nieuw werd eene lichting uitgeschreven. Maar terwijl in den zomer van 1813 in de Fransche departementen ook de klasse van 1814 en zelfs die van 1815 een contingent moest leveren, werden de Hollandsche departementen wederom i) Correspondance du prince Lebrun. No. 2347. 11 y a certainement beaucoup de zèle de la part des administrateurs, mais je pense aussi qu'avec plus de méDagements et des formes plus douces on aurait obtenu un résultat plus utile et produit moins d'irritation dans les esprits. ï) .Jhr. Mr. J. M. Kemper. Verhandelingen, Eedevoeringen en Staatkundige Geschriften. Deel II, pag. 87. ?,) Correspondance du prince Lebrun. No. 2311. 21 Juin 1813. Les Suisses que nous avions a Utrecht nous abandonnent. D autres troupes arrivent, quoiqu' elles ne soyent pas de même espèce. in 7.00 verre gespaard, dat daar alleen over de klasse van 1813 ') een contingent van 3575 man behoefde op te komen 1). Toch was ook dit reeds te veel voor de uitgeputte, verarmde bevolking. Het gehalte der lotelingen verminderde zichtbaar. Zij waren over het algemeen kleiner en tengerder dan de conscrits der voorafgaande jaren3). Tegen lange marschen waren zij niet bestand. De Keizer achtte ze onbruikbaar bij het landleger en gaf bevel ze voor het meerendeel op de vloot te plaatsen *). Hetzelfde verschijnsel openbaarde zich trouwens in de Fransche departementen. In het beroemde onderhoud, dat de Oostenrijksche minister Metternich in Juni 1813 in het legerkamp voor Dresden met den Keizer had, verklaarde hij onomwonden: „ik ben uwe regimenten doorgegaan; maar „uwe soldaten zijn kinderen. Gij hebt de lichtingen vervroegd „en een geslacht opgeroepen, dat nog nauwelijks volwassen „is. Wat zult gij doen, als ook zij vallen in dezen strijd ? „Zult gij dan nog jongeren oproepen ?" Het was een verwijt, waarvan Napoleon de waarheid maar al te diep gevoelde en dat hem eerlang, bij den inval der Verbonden Mogendheden, de lichting uit vorige klassen zoude doen rechtvaardigen door • 1 Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. No. 2457.23 Juillet 1813. >Sa Majeste a mis en activite les contingents assignés aux départements de la Hollande sur la classe de 1813 et qui avaient óté laissés en réserve jusqu'a ce jour. 2) Idem idem. No. 3253. 30 «eptembre 1813. s) Correspondance du prinee Lebrun. No. 2388. 7 Octobre 1813. La conscription finit comme elle a commencé toujours — tranquillement; mais les conscrits commencent a être d'une plus petite espèce et beaucoup de teigneux. ♦) Correspondance de Napoléon I. No. 20294. Dresde. 22 Juillet 1813. 1] faut que vous preniez pour la marine le tiers des Hollandai*. Je reprendrai plus tard un millier d'anciens Francais. Mais les Hollandais ne valent rien pour le service de terre; ils n'ont que de 1'eau dans les jambes. de verklaring, dat hij Frankrijk toch niet met kinderen verdedigen kon. Toch gelukte het den Keizer nog om met die ongevormde rekruten overwinningen te behalen en de Russen over de Elbe terug te werpen. De laatste overwinningen bij Lützen en bij Bautzen hielden de uitbarsting nog tegen; maar desniettemin kwamen van alle zijden onrustbarende berichten: bij de Katzbach, bij Kulm werden de Fransche legers geslagen. „De revers „op revers in Duitschland maakten de Franschen in Holland „zoo klein, dat zij reeds begonnen te calculeeren, dat het hier „slecht uitkomen was", schrijft de commissaris Ampt in zijne Memorie. Ook prins Lebrun ontveinsde zich den ernst van den toestand niet. Den 14^en October schreef hij den Keizer: „Ik „smeek Uwe Majesteit mij van hier terug te roepen. Ik ben "mij zelf niet meer; alleen mijn hart is nog vol van dankbaarheid voor Uwe weldaden". Maar vier dagen later, den 18'Jen October, liet hij er reeds weder op volgen: „ik verzoek „Uwe Majesteit verschooning voor mijn schrijven. Ik was ziek, „ik voelde mijn hoofd verzwakken. Dat wordt beter, nu ik weder „gezonder word" '). Toen Oostenrijk eindelijk zijne afwachtende houding had laten varen om zich openlijk aan de zijde der \ erbonden Mogendheden te plaatsen, had Keizerin Maria Louise zich in persoon naar den Senaat begeven om een beroep te doen op de offervaardigheid van het volk. „Senatoren", zoo sprak zij, „de voorname mogendheden van Europa door Engelands 4 i) Correspondance du prince Lebrun. 14 Octobre 1813. Je supplie Votre Majestó de me retirer d'ici. Ma tête est perdue; il ne me reste qu'un coeur plein de Vos bienfaits et de reconnaissance. 18 Octobre 1813. Je demande grace a Votre Majesté pour 1'avant-dernière lettre que j'ai eu 1'honneur de Lui adresser. J'étais malade. Je sentais ma tête aft'aiblie. Elle se remet avec ina santé. „vorderingen verontwaardigd, hadden in het laatstleden jaar „hunne legers met de onze vereenigd om den vrede der wereld „en het herstel van alle volken te verwerven. Bij de eerste „kansen van den oorlog worden er slapende hartstochten „wakker. Engeland en Rusland hebben Pruisen en Oostenrijk „in hunne zaak medegesleept. Onze vijanden willen onze bond„genooten vernielen om hen voor hunne getrouwheid te straffen. „Zij willen den oorlog in den boezem van ons schoone vaderhand overbrengen om zich over de triumfen te wreken, die „onze zegevierende adelaars te midden hunner staten gevoerd „hebben. Ik weet beter dan iemand, wat onzen volken te „duchten staat, wanneer zij zich eenmaal lieten overwinnen. „Alvorens den troon te beklimmen, op welken de keuze van „mijnen doorluchtigen echtgenoot en de wil mijns vaders mij „geroepen hebben, had ik de grootste gedachte van den moed „en van de geestkracht van dat groote volk. Deze gedachte „is door alles, wat ik voor mijne oogen heb zien gebeuren, „dagelijks aangegroeid. Sints vier jaren in de geheimste gedachten van mijnen echtgenoot deelende, weet ik van welke „gevoelens hij op eenen gekrenkten troon en onder eene kroon „zonder roem geslingerd zoude worden. „Franschen! Uw Keizer, het vaderland en de eer roepen U!" Maar slechts met moeite konden de prefecten in de Hollandsche departementen de gemeentebesturen der groote steden, Rotterdam, Utrecht, den Haag, Amsterdam, bewegen om dit beroep der Keizerin op de natie te beantwoorden met het zenden eener deputatie om, zooals het heette, goed en bloed aan te bieden. De eerste vergadering van den municipalen raad van Amsterdam, waarin hierover moest worden beraadslaagd, ging weder uitéén zonder dat iets werd besloten, daar het vereischte getal leden tot het nemen van een wettig besluit niet aanwezig was. Toen op last van den prefect de Celles de zaak desniettemin in eene tweede vergadering, die even weinig voltallig was, toch voortgang hebben moest, weigerde een der leden, de Heer Ortt, de beraadslagingen verder bij te wonen en verliet de zaal, ofschoon de maire hem bij herhaling terug riep. De overige leden besloten daarop tot de aanbieding aan de Keizerin van een adres, dat zich uitsluitend tot plichtplegingen bepaalde, geenerlei aanbod van geld of manschappen inhield en de stellige verklaring behelsde, dat de stad Amsterdam de lasten van den oorlog niet langer kon dragen '). Tot leden der deputatie, die dit adres moest aanbieden, werden benoemd de maire en twee gemeenteraadsleden. Naar hetgeen de prefect de Celles schreef aan den minister, wien hij copie deed toekomen van de notulen dezer gemeenteraadszittingen, had men èn in den inhoud van het adres èn in de keuze der personen, die het moesten aanbieden, weinig gehechtheid aan het Keizerrijk betoond. Van de Amsterdamsche afgevaardigden, burgemeester Van Brienen van de Groote Lindt, en de gemeenteraadsleden Antonie Warin en Willem Rendorp van Marquette, berichtte hij, dat de eerste, Roomsch Katholiek, zeer vermogend en zeer trotsch, achtereenvolgens met alle richtingen was medegegaan ; dat hij, toen de Franschen binnen Moscou waren, eene geheel andere gedragslijn volgde dan toen de Russen voor Hamburg verschenen; dat hij er steeds op bedacht was, zoo min mogelijk te doen. Van den Heer Rendorp verklaarde hij, dat deze meer Franschgezind was, dan hij wel durfde toonen, omdat hij zijne verwanten en vrienden moest ontzien; want hier te lande stond men altijd bloot aan scherpe verwijten en bitsen spot, als men het gouvernement te wille was; en dat men hem reeds nu deed gevoelen, dat het aanvaarden van deze opdracht hem in groote moeilijkheden zoude brengen, als het land eens niet meer in de macht der Franschen was. De prefect de Celles •) Zie Bijlage No. IX. meende, dat de deputatie, zooals zij thans was samengesteld, een juist beeld gaf van de stemming door het geheele land; dat de Hollandsche ambtenaren tegen wil en dank tot dezen stap hadden besloten; dat liet ongelukkigerwijze maar al te waar was, dat alleen overreding, vrees en eerzucht van invloed waren op mannen, die slechts huns ondanks Franschen waren. Hij gevoelde zich echter in de gegeven omstandigheden zoo weinig zeker, dat hij ronduit verklaarde wel eene andere keuze van afgevaardigden te hebben gewenscht; maar daarop geenen dwang te hebben durven uitoefenen, uit vrees, dat dan allicht het hoofddoel zelf, het zenden der deputatie, zoude zijn gemist; dat het adres ook niet zoo was gesteld als het wel had moeten zijn; maar dat men zich er nu eenmaal mede moest vergenoegen '). Te Parijs aangekomen werd de deputatie ') Notes confidentielles sur le personel des députés de la ville d'Amsterdam. Monsieur van Brienen van de G-roote Lindt, maire d'Amsterdam. Homme catholique, très-riche et très-fier. Flottant alternativement entre les partis. Quand nous étions a Moscou la conduite du maire était bien différente de celle qu'il a tenue après la prise de Hambourg par les Russes. A un vif désir de faire le moins possible. Monsieur G-uillaume Rendorp de Marquette. Je crois Monsieur de Rendorp plus attaché ii la France qu'il n'ose le paraitre .... II se prononcerait plus ouvertement s'il ne craignait sa familie et ses amis; car dans ce pavs-ci lorsque quelqu'un fait une démarche en faveur du gouvernement, il doit s'attendre a essuyer les plus vifs reproehes de sa socióté, il est en but aux sarcasmes les plus injurieux et je suis sur qu'a présent même on fait entrevoir a Monsieur de Rendorp tous les dangers auxquels 1'expose cette nouvelle comtnission, quand ce pays-ci ne sera plus au pouvoir de la France. J'eusse préféré un autre choix .... en formant trop les choses et les personnes on eüt peut-être manqué le but principal, celui d'obtenir la députation elle-même .... La députation telle qu'elle est composée onder allerlei voorwendsels niet tot de Keizerin toegelaten. „De publieke opinie verslechtert met den dag", berichtte de prefect de Celles den minister verder nog '). l)e Stassart meende een zeker teeken van naderend verzet te zien in de wijze, waarop de belastingen werden voldaan. Gewoonlijk betaalden de aanzienlijken per kwartaal, thans deden zij het maand voor maand '2). Later, na de omwenteling, bekende de notaris Struyk van Bergen te Diemen, „reeds vroeger de vaste „hoop voedende op eene omwenteling heb ik de betaling van „successierecht van alle boedels, waarin ik als notaris geëm„ployeerd was, zooveel mogelijk vertraagd en hierdoor meer dan „700 gulden voor het tegenwoordige gouvernement bespaard" '). Over en weder leefde men in gespannen verwachting van eenen aanstaanden keer der dingen. „Reeds geruimen tijd", verhaalt Konijnenburg, „was de stedelijke schutterij te Amsterdam, „als zijnde, zoo men waande, met geenen genoegzamen ijver „voor de maatregelen des Franschen bestuurs bezield, onwerk- offre 1'image réel de ce qui est dans ce pays. Les fonctionnaires hollandais font malgré eux une telle démarche et il est malheureusement trop vrai de dire que ce n'est que la persuasion, la crainte et 1'ambition qui peuvent faire agir des hommes qui ne sont Francais que malgré eux. .... L'adresse n'est point aussi énergique qu'on aurait pu la désirer, mais il a fallu s'en contenter. F. 1 c III. Zuiderzee II. Archives Nationales. i) Le préfet de Celles au ministre. 9 Octobre 1813. L'opinion devient chaque jour plus mauvaise. '•') Le préfet de Stassart au ministre. 18 Octobre 1813. L'esprit en ce moment est moins bon que jamais et 1'ou se berce 1'imagination de chimères. J'ai une controle certaine qui est le pavement des contributions. Autrefois les gens riches les acquittaient par trimestre, par semestre; aujourd'hui ils ne payent plus que mois par mois . ») Prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. Deel II. „zaam gelaten; ja zelfs in Grasmaand 1813 ontbonden. Kort „daarna vormde men het ontwerp eener nieuwe nationale „garde" (ingevolge het keizerlijk dekreet van 5 April 1813 tot organisatie der nationale cohorten van den tweeden ban), „en, daar de rampspoeden van den krijg wellicht de diensten „van het Garnizoen elders zouden vorderen, kwam die oprichting bij des prefects besluit van 7 October tot stand. Den „voormaligen kolonel Van Brienen werd opnieuw denzelfden „post opgedragen. Aarzelende raadpleegde hij twee vrienden. „Na rijp beraad werd als nu in het diepst vertrouwen de „grond gelegd om juist de Nationale Garde te eeniger tijd „ter bevrijding der overheersching dienstbaar te maken" '). Anton Reinhard Falck liet zich thans de benoeming tot kapitein bij de nationale garde welgevallen. Wanneer bij de wapenoefeningen de Amsterdamsche burgers zich gemelijk toonden over de van hen gevergde dienst, placht bij te zeggen: „leert het maar; wie weet, hoe het u nog eens kan te pas „komen" 2). In deze stemming ontving men in Holland den 3den November de eerste tijding van Napoleons nederlaag in den volkerenslag bij Leipzig (28 October). De indruk van dit bericht op de Franschen was verpletterend. De aureool om het hoofd van den grooten Keizer scheen weggevaagd voorgoed. De Hollanders daarentegen, vooral te 's Gravenhage, waren als buiten zich zei ven van vreugde. „Het verschilde weinig", schrijft Mr. Van Assen, „of men had zich reeds toen in de „bedwelming der algemeene vreugde a&n eene onderneming „gewaagd, die kort daarna begonnen is. Zoo weinig stoorde „men zich althans aan de arglistige politie, dat men elkaar „op alle straten en openbare plaatsen de hand drukte en ge- •) J. Konijnenburg. Nationaal (Gedenkboek, pag. 68. 4) O. \V. Hora Siccama. Brieven van A. K. Falck. „luk wenschte en den inhoud van den Moniteur aan allen „mededeelde, die de Fransche taal minder goed verstonden" „Welke ontzettende gebeurtenissen! en welke aveux! en welke „toekomst!" schreef Johan Valckenaer, die zich van zijn eenzaam buitenverblijf naar Amsterdam spoedde, om beter en sneller te worden ingelicht, nog dienzelfden 3den November aan zijnen neef Luzac te Leiden. „Te Amsterdam werd gister„nagt aan het Paleys gepakt, dog de Prins heeft de lieden „gerust gesteld met hun te zeggen, dat het schilderijen waren, „die Zijne Majesteit voor zijn zoon had gekogt. Men sprak „daar van het verplaatsen der hoofdwacht naar Breda en van „het mobiliseeren der nationale garde. Veelen vreezen retraite „op ons land en defensie aldaar. De vreemde fondsen nemen „de vlucht na de hoogte, de Fransche waren 30 October „51 £"/„ sans ac'neteurs" 2)! Reeds den volgenden dag, 4 November, vereenigden zich op enkele plaatsen eenige personen om „intermediaire" besturen op te richten, voor het geval, dat liet vertrek der Fransche ambtenaren gevaar van regeeringloosheid mocht doen ontstaan. De regeering, die er kennis van kreeg, was het denkbeeld van oprichting van provisioneele besturen niet ongezind, zoowel uit zorg voor de veiligheid der Fransche beambten als uit zorg voor het algemeen belang. Te 's Gravenhage was het de prefect de Stassart, die er het initiatief toe nam. „Hij leidde „een besogne aan", verhaalt Van Hogendorp, „waarin notabelen van alle kleuren geroepen werden om een bestuur in „te stellen tot behoud der rust. De graaf Van Stirum werd ook „gepolst, dog hij verklaarde er niet van te willen hooren; „en deze ronde weigering bracht de zaak tot eene crisis. Als 1) prof. Theod. Jorissen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revotutie. Deel II Stuk III, pag. 4. 2) Mr. J A. Sillem. Het leven van Johan Valckenaer. Deel II. Bijlagen pag. 96. „ik daar ging, zoude ik zoetjes aan met de Franschen moeten „mede doen, zeide hij, en mijn eigen volkje onderdrukken. „Nu kon de prefect niet langer blind zijn omtrent onze gezindheid; maar hij dorst ons niet aan uit vreeze voor het „volk" '). „Als de vijand zich op de grenzen vertoont, sta ik „voor niets in", had deze reeds dadelijk den 3dfcU November naar Parijs gemeld 2). „Ik durf Uwe Majesteit nauwelijks meer over Holland „onderhouden", berichtte Lebrun tegelijkertijd den Keizer. „Zij „weet, welke krachten zij er gelaten heeft en dat die krachten „eerder een gevaar dan eene beveiliging zijn, nu wij eenen „inval der Zweden en eene landing der Engelschen hebben „te vreezen. In de 17l|e divisie zijn geene andere Fransche „manschappen, dan 700 jagers en 1000 pupillen van de „keizerlijke garde, die nog nimmer in het vuur zijn geweest, „met wat gendarmerie, die nog niet voltallig is. Het 4'ie „regiment vreemdelingen is goed geoefend; maar het bevat „800 Russen, 600 Oostenrijkers en nagenoeg even zoo veel „Pruisen. De overigen komen van de landen van het Rijn„ verbond "en van elders. De gardes soldées te Amsterdam en te „Rotterdam zijn allen Hollanders en dus verdacht. Het regiment „op Texel maakt eene zeer goede vertooning. De officieren „zijn ook goed; maar de soldaten zijn nagenoeg allen Holland„sche plaatsvervangers. De kustkanonniers zijn ook Hollanders i) Gt. K. Tan Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 197. J) Le préfet de Stassart au ministre. 3 Novembre 1813. II faudrait un volume pour vous faire rénuuiération des on dit plus facheux les uns que les autres qui ont circulé pendant le inois d'Octobre. Le bulletin, qui vient de paraitre dans le Moniteur, a produit ici un effet inconcevable, quoique nous connaissions la disposition des esprits. Les têtes s'exaltent et dans toutes les classes. Si l'ennemi parait je ne réponds de rien. „en plaatsvervangers. De admiraal Verhuell heeft op eenige „schepen van de vloot nog Fransche bemanning; die zoude „men kunnen ontschepen en aan land brengen. De gendarmerie zal niet in gebreke blijven en wij kunnen ook partij „trekken van de douaniers. Maar er liggen in den Helder „niet minder dan 1500 Spaansche krijgsgevangenen. De officier „der genie Foucault heeft veel voordeel van hen gehad bij „den bouw der vestingwerken. Thans echter kunnen zij gevaarlijk worden, als de vijand er in slaagt hen van wapenen „te voorzien". Lebrun zon op middelen om ze weg te zenden naar Frankrijk; maar daarvoor was tijd noodig en de tocht dwars door de Hollandsche departementen was ook bedenkelijk bij de stemming van het landvolk '). *) Correspondance du prince Lebrun. No. 2411. 3 Novembre 1813. Je n'ose parler a Votre Majesté de la Hollande. Elle sait les forces qu'Elle y a laiaséea et 1'expérience Lui a appris que la plus grande partie de ces forces nous menacent plutót qu'ils ne nous défendent. 11 règne un assez mauvais esprit dans plusieurs parties et il faudrait des troupes véritablement fran^aises pour le comprimer. Nous craignons 1'invasion des Suédois et les attaques de la marine anglaise. 4 Novembre 1813. Nous n'avons de Francais dans la 17ième division qu'environ 700 chasseurs dont la plupart ont servi vos ennemis et 1000 pupilles de la garde impériale qui n'ont point encore vu le feu et de la gendarmerie qui n'est pas encore complete. Le 4ième régiment étranger est excellent de discipline mais il y a pres de 800 Russes, 600 Autrichiens et a peu prés autaut de Prussiens. Le reste de la confédération du Rhin et d'ailleurs. Les gardes soldées d'Amsterdam et de Rotterdam sont tous .... hollandaises et par conséquent suspectes. Le régiment du Texel fait très-bonne figure. II a quelques bons officiers mais les soldats sont presque tous rempla9ants hollandais. Les canonniers-garde-cótes sont aussi des Hollandais et rempla^ants. M. 1'amiral Verhuell a quelques équipages naturels fran9ais et exercés In Holland liad men geen vermoeden, dat de Fransclie overheid zich zoo zwak gevoelde. Men duchtte de sterke eskaders, waarmede de generaal Missiessy de monden der Schelde en de admiraal Verhuell de toegangen der Zuiderzee afsloten en hulp uit Engeland onmogelijk maakten. Het volk was weerloos, ongewapend. Alle ammunitie was reeds sedert maanden zorgvuldig opgesloten in de vestingen. Langs den Beneden-Rijn, langs Maas en Schelde konden de Franschen dagelijks versterkingen ontvangen. Bij verder voortdringen der Bondgenooten stond te vreezen, dat het oorlogstooneel op onzen bodem zoude worden overgebracht. Prins Lebrun putte nog eenigen moed uit de overweging, dat er wel niet te bouwen viel op de gehechtheid der Hollanders, maar toch een weinig op hunne berekening. „Men „vraagt zich hier af," schreef hij, „met wien het beter is te „doen te hebben met eenen Franschman of met eenen Kozak „en menigeen verkiest den Franschman. Daarbij hebben velen „zich openlijk bij ons aangesloten, ambten aanvaard, den eed van „trouw afgelegd en deze allen vreezen eenen omkeer van zaken, „die allicht met weerwraak, berooving en verlies van posten „en betrekkingen gepaard zoude gaan" '). Ook ontving hij au maniement des armes et du canon; on pourrait les retirer de la Hotte et les mettre a terre. La gendarmerie servira bien et on tirera un assez bon parti des employés des douanes. Mais nous avons au Helder 1500 Espagnols. L'officier Foucault en a tiré un grand parti pour les travaux . . . . Ils font aujourd'hui notre grande inquiétude. Les ennemis pourraient leur fournir des armes et en faire un corps formidable. Nous avons songó a les répartir dans 1'intérieur. i) Correspondance de Lebrun. 5 Novembre 1813. II ne faut pas compter sans doute sur 1'attachement des département» de la Hollande, mais tout ici est affaire de calculs. On examine s'il ne vaut pas mieux avoir a faire a un Francais qu'a un Cosaque et geruststellende berichten uit Frankrijk ; de vijand was ver, nog slechts bij Osnabrück: het seizoen was vergevorderd en de wegen waren in dit j aargetijde voor het vervoer van kanonnen onbruikbaar; eerst in het voorjaar was de hernieuwing der vijandelijkheden te wachten Op Holland trokken de wijkende troepen terug om daar over Vlaanderen en Brabant versterking te ontvangen. Er was slechts tijd noodig om de nieuwe lichtingen te doen opkomen. De hertog van Tarente, maarschalk Macdonald, verzamelde bij Wesel eene sterke legermacht ter verdediging van de IJsellinie. Maar zoo als Falck den 7,3en November aan zijnen zwager Hora Siccama schreef, niet ieder verkeerde onder den indruk van liet gewicht van dit alles. „Groot is het aantal," heet het in dat schrijven, „dergenen, „die alle aanstalten zooals de benoeming van den hertog van „Tarente tot opperbevelhebber aan deze zijde, de aangekondigde marsch van 70.000 man, de geprepareerde doorsteking „van den IJseldijk enz. slechts voor demonstratiën houden. „ De Keizer, zeggen zij, kan na de bezetting der grensvestingen „vooreerst geene groote corpsen detacheeren en kleine corpsen „zouden evenmin als ongeoefende conscrits van dienst kunnen „zijn op een frontier als het onze Met dat al kan ik „mij nog niet voorstellen, dat wij er maar zoo door zouden „rollen, voornamelijk als ik het karakter van Molitor bedenk, „die koel is maar zeer levendig aangedaan over deze laatste „tegenspoeden en in deze aandoening liever zijn leven zoude „willen opofferen dan in eene schikking of capitulatie toestemmen min of meer misselijk voor zijn point d'honneur. „De man is dus waarlijk te beklagen; want de ontoereikeud- bien des gens préfèreraient un Francais. D'un autre cöté une grande multitude d'individus ont pris couleur, ont aceepté des places, ont prêté des serments et craignent un changement de système qui amènerait les vengeances et les spoliations. „heid zijner hulpmiddelen springt in het oog. Chasseurs étran„gers, déserteurs rentrés en Hollandsche jongens, die zoo ze „al ooit vuur gezien hadden, toch niet veel te vertrouwen „zouden zijn in gevechten op Hollandschen bodem" '). Hunnerzijds waren de Verbonden Mogendheden huiverig om verder voort te dringen tot groote teleurstelling van Van Hogendorp. „Ik had een spoediger voortdringen der Russen „en verklaren van Oostenrijk en Duitschland verwacht," schrijft hij; „aan de volken schijnt dit minder gehaperd te „hebben dan aan de Vorsten, die in vele betrekkingen ingewikkeld waren en allerhande belangen te regelen hadden" 2). Napoleon zijnerzijds trachtte onderhandelingen aan te knoopen om daarmede tijd te winnen tot April. Men gevoélde wel, dat het noodzakelijk was den vijand geene rust te laten, maar onverwijld gebruik te maken van de behaalde voordeelen en aan te rukken op Parijs. Nog altijd echter leefde het gevoel van diep ontzag voor den grooten tegenstander, die ook in zijne vernedering nog zoo gevaarlijk scheen. Aarzelend hield men stand voor Frankrijks natuurlijke grens, den Rijn, „als „geleek deze eene courtine, verdedigd door twee bastions, „Holland en Zwitserland", niet wetende, dat men in Holland reeds op de middelen zon om het eene bastion te doen springen 3). Wel was het nog rustig binnen Amsterdam; maar in den Haag klonk telkens de kreet: „Oranje Boven!" Nog werd de zaak bedwongen; nog was het slechts „een eerste opvlam„men van het vuur", zooals prins Lebrun den Keizer schreef; maar ook te Meppel, te Hoogeveen, te Winschoten braken onlusten uit en op het gerucht, dat een Pruisisch legerkorps op Holland aantrok, maakten schrik en ontzetting zich van ') O. W. Hora Siccama. Brieven van A. R. Falck. ï) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 198. 3) Idem idem. Deel IV, pag 193. de Fransclie ambtenaren meester '). In allerijl zonden zij vrouwen en kiuderen achterwaarts tot groote verontwaardiging van den intendant d'Alphonse a); zeiven volgden zij in wilde vlucht, zoodra de Kozakken zich in het Overijselsche vertoonden 3). Hun overhaast vertrek was mede een gevolg van een keizerlijk bevel om allerwege met de troepen terug te trekken, ten einde den vijand in de zeer groote moeilijkheid te brengen van in het binnengedrongen land zelf in alle maatregelen van bestuur te moeten voorzien *). Napoleon had in Rusland al de nadeelen daarvan bij ondervinding leeren kennen. Vele Fransche ambtenaren uit Groningen en Friesland kwamen over de Zuiderzee naar Amsterdam. „De schrik voor „de Kosakken," schrijft Van Hogendorp, „werd vervolgd en „verlevendigd door den schrik van onzen opstand, dien zij ') Correspondance du prince Lebrun. No. 2419. 11 Novembre 1813. No uw avons a la Haye des cris, Vive Orange, des cocardes oranges et ce n'est encore qu'un petit feu qui commence; ou fait tout ce qu'on peut pour s'en rendre maitre. Quelques compagnies du 4ième étrangér ont déja montré un mauvais esprit. Les femines et les enfants des employés fran9ais demandent a rentrer dans 1'intérieur. No. 2420. 12 Novembre 1813. 11 y avait une espèce d'insurrectiou a Meppel, il y en avait une a Hoogeveen, il mena^ait d'y en avoir a Winschoten. Ici a Amsterdam on est encore tranquille, on 1'est redevenu a la Haye. Les bous habitants se sont unis contre la populace. -) Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. Secrete Brieven. Port. No. 1221. 3) Willem Willink a Van Maanen. 11 November 1813. Van Zwolle, Zutphen en omstreeken zijn alle de fransche beampten vertrokken. Verzameling Van Maanen. No. 53. Rijksarchief. '') A. Thiers. Histoire du Consulat et de 1'Empire. Tome V, pag. 32t>. „uit onze oogen schenen te lezen. Zo gejaagd door inwendige „angst zetten zij hunne vlucht voort en deelden hunne gemoedsbeweging mede aan de Fransche ambtenaren in Holland. „De prefect" (de Stassart) „zond zijne vrouw vooruit en al „zijn goed stond ingepakt. Wij vernamen er dagelijks naar of „de Franschen weg waren. Sommigen wapenden zig in de „huizen en bragten daarmede het volk op de gedagten om ze „weg te jagen De Heer Ampt Directeur van de Politie „en zeer welgezind, die mij naderhand zijne briefwisseling „vertoonde, nam meer dan eene gelegenheid waar om de woede „van het Haagsche gemeen te beschrijven, namentlijk in den „moord der de Witten, en hij bereikte er zijn oogmerk mede „dat zij niets dan slagtbanken voor hunne verbijsterde oogen „zagen" 2). „Middelerwijl waren de Fransche autoriteiten opmerkzaam „geworden," schrijft de commissaris Ampt in zijne Memorie, „dat er bij sommige eminente voorstanders van het Huis van „Oranje meer omging dan naar gewoonte. De Heer Directeur„Generaal zond aan de politie te 's Gravenhage eene lijst, „waarop de meeste waren genoteerd, welke zig vervolgens zoo „cordaat het eerst waagden om zicli van het Fransche juk te „ontdoen. Men gaf daarbij tevens op, dat er bij den Heer „Grave Van Hogendorp, Kepelaer, Van Stirum en Slicher enz. „des nagts bijeenkomsten waren, welke in die huizen in ordinaire tijden geen plaats hadden. De Heer Ampt werd gelast „op deze confidentieele missive te inquireeren en rapport in „te zenden met recommandatie tevens om al zijne moyens „te deployeren ten einde te ontwaren, wat er omging. Dit „was embarassant voor Ampt. Hij wist genoegzaam wat er (t. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, pag. 196. a) Idem idem. Deel IV, pag. 105. 18 „gaande was. Hij was door vrees geslingerd, eensdeels omdat „hij beducht was, dat de alhier bedoelde heeren de goedheid „van de Franschen voor zwakheid beschouwende te temerair „zouden worden en zig in hunne ondernemingen niet meer „ontzien, en het was hem bewust, dat men het reeds lang „in petto gehouden had om de verdachten op te ligten en „naar Frankrijk te transporteeren. Aan den anderen kant was „hij bevreesd, dat er eenige correspondentie mogt zijn ontdekt, „waarvan hij ignorant was, en dus, om geheel wegwerpend „te rapporteeren, dat de bij de Franschen ontstane soup§ons „illusoir waren, dat was veel gewaagd. Echter beproefde hij „zulks, of zijn vertrouwen, dat hij bij hen had, nog werken „zou en maakte een rapport in dezer voege, dat het wel waar „was, dat de bewoners van 'sGravenhage naar eene andere „orde van zaken zuchtten, maar dat daarentegen de heeren „Franschen al te soupgonneus waren en dat het niet waarschijnlijk was, dat een man als de Grave Van Hogendorp, „welke in eene jichtige situatie zijn kamer houden moest, zig „a la tête van eene revolutie stellen zoude dat het sabreren „hier niet te pas kwam, men moest politiek en met veel omzichtigheid te werk gaan; hij gaf te onderstellen, dat bijaldien „men lieden van zulk een crediet en van zulk een aanhang „enleveerde, of dat niet het gemeen tot muyten brengen was, „en in zodanig geval, of de militaire magt welke alsmede „niet genoegzaam vertrouwd was, voldoende was om een op- „stand te dompteeren". Inderdaad had de prefect de Stassart maar al te gaarne den commandant der Haagsche nationale garde, den kolonel Tullingh, en nog eenige anderen in hechtenis doen nemen en naar Frankrijk voeren. Maar, zooals hij aan den intendant d'Alphonse schreef, dan zoude men aan den IJsel eerst eene sterke troepenmacht moeten hebben en een paar honderd man meer in den Haag. Zooals de zaken nu stonden, was een dergelijke maatregel niet te wagen, meende hij '). Te midden van deze spanning klonk op eens het bericht, dat de Keizer door den Senaat was gevangen genomen. Onmogelijk was het feit niet na Napoleons tweede terugkomst te Parijs zonder leger en tot aan den Rijn achtervolgd door vijanden, terwijl de herinnering aan de samenzwering van den generaal Malet met haar aanvankelijk goed gevolg nog levendig was. De waarheid van het bericht vond te meer geloof, omdat ieder die zoo wenschte. Het moest zelfs in den * Moniteur hebben gestaan. Niemand had het wel gezien; maar men wist toch te vertellen van dezen en genen, die het had gelezen, en men toonde elkander afschriften van het artikel. Naar Van Hogendorps gissing „was het een Valckenaers stukje „en behoorde Falck tot de verspreiders er van" 2). De eerste Hollandsche en Fransche ambtenaren werden er door bedrogen. De rechter Bijleveld voelde zich genoopt zijnen vriend Van Maanen in allerijl te melden, „dat het bericht, hetgeen gister „wijd en zijd verspreid was, eene vervloekte leugen was" 3). De mare deed zelfs prins Lebrun ontstellen. „Gister bij den prins komende om te eten," schreef Copes Van Hasselt op 12 November aan Van Maanen, „stond Zijne „Hoogheid met Molitor en Verhuell voor de schoorsteen. «Mij ziende, zeide hij , eh, bien, Monsieur van Hasselt, quelles ') Correspondance de 1'intendant d'Alphonse. Secrete Brieven. Port. No. 1221. Si on avait 1'Yssel bien garui de troupes et quelques centaines d'hommes de plus a la Haye, on ferait arrêter Monsieur Tullingh et 1'on enverrait a Paris 4 ou 5 meneurs, mais dans la situation actuelle des choses, comment hasarder un semblable coup d'autorité? Cela aurait vraisemblablement les suites les plus désastreuses. *) G. K. Van Hogendorp. Brieven en Gedenkschriften. Deel IV, De Opstand. 3) Verzameling Van Maanen. No. 53. Rijksarchief. ,nouvelles nous apportez-vous ? Ik stopte hem de prijscourant „van de effecten in de hand en zei: Voila Monseigneur, ce „que tout le monde ose savoir; pour le veste je trouve les nouvelles „qu'on débite trop absurdes pour les ravmter. Non, hernam de „prins, dites-moi ce que vous avez appris; en ik vertelde hem "dan, dat ik gehoord had, dat de Keizer gedeserteerd was, „dat hij gek was verklaard, dat hij dood was. De Prins zei, r Monsieur Verhuell vient de me dire la même chose mais nimoi, „ni le gênéral Molitor le sr;avons. Over tafel was hij stil; „Molitor ook. Alles had het uitzien van het oogenblik te „épieeren om te vertrekken. Hetgeen er mij te meer in con"firm eerde was, dat hij de jonge Bakker, die zijn Trésor houdt, „par expresse had laten over komen om zijne restanten te „verifieeren. — Na den eten ben ik naar s Gra\ eland ge„reeden en heden terug gekomen. De valsche geruchten van „gisteren confirmeeren zig gelukkig niet. Integendeel schrijven "ïlottingen en Slingelandt den 9'l™ aan Voombergh (ik heb „de brieven gezien) que tout était tranquille h Paris et quon y „attendait d'un moment a l'autre l'Empereur. Ik zal u bij mijn „arrivément veel vertellen. Ik wilde u alleen maar deze gunstige „tijding melden, dat de Keizer niet dood is ). Intusschen had het bericht reeds dadelijk, den November, te 's Gravenhage aanleiding gegeven tot woelingen en samenscholingen. Het heette, de Keizer was vermoord en de prins van Eckmühl had Hamburg verlaten en zich naar Amsterdam begeven om met prins Lebrun te beraadslagen over de overgave der Hollandsche departementen aan de Bondgenooten. De menigte stroomde samen voor het stadhuis in de verwachting dit alles en meer nog van de pui van het raadhuis te liooren afkondigen. Op verzoek van den prefect de Stassart werden al die geruchten van die plaats openlijk i) Verzameling Van Maanen. No. 53. Rijksarchief. „qu'on débite trop absurdes pour les raomter. Non, hernam de gelogenstraft door den voormaligen burgemeester Slicher, die door zijne persoonlijke tusschenkomst eenen oploop van turfdragers bedaard wist te doen uiteengaan. Door middel van patrouilles werd dit begin eener beweging ook verder nog onderdrukt. Maar met schrik had de prefect de Celles toch waargenomen, dat deze woelingen niet enkel meer door het canaille waren veroorzaakt, dat leden eener hoogere klasse er aan hadden deelgenomen onder den invloed der oude leiders van de Oranjepartij. „Die zullen ons wel helpen," schreef hij den 12den November aan den minister, „om de orde te „handhaven en om plundering te beletten; maar het heeft hun „wel geleken eene soort van theatraal vertoon te maken om „aan ons en aan den vijand een denkbeeld te geven van de „geestdrift, waarmede de Prins van Oranje en zijn bestuur „hier zouden worden ingehaald" '). De Bondgenooten drongen onder dit alles steeds verder voort. „Een brief van Twickel meld (ik heb de brief geleezen)" schreef Copes Van Hasselt aan Van Maanen, „dat den 10'len „'s avonds eenige Cosakken zig te Delden vertoond hebben. Zij „zijn te Borcum en Aurich is bezet. Uit Arnhem zijn alle de „Fransche administratiën vertrokken. Er zijn heden aan het „postkantoor geene Overijselsche brieven"2). De dagelijksche berichten, die prins Lebrun en de prefecten naar Frankrijk >) Le préfet de Stassart au ministre. 12 Novembre 1813. Le mouvement qui s'est fait remarquer a la Haje, les réunions qui y ont eu lieu le 9 et qui se composaient moins de la canaille que d une classe un peu plus elevée et sur laquelle les gens riches ont de 1'influence, ont été selon moi 1'ouvrage d'anciens chefs du parti orangiste. Ils nous seconderont de leur mieux pour empêcher le pillage et maintenir 1 ordre, tnais ils n ont pas ete faches de faire en quelque sorte une scène théatrale qui nous donnat ainsi qu'a Pennend, une idéé de l'empressement et de l'enthousiasme avec lesquels le prince d'Orange et son gouvernement seraient accueillis. 2) Verzameling Van Maanen. No. 53. Bijksarchief. goed gelaat te toonen te midden van de onrust, die zich nu ook in zijn departement begon te laten gelden. Hij beijverde zich alle hulpmiddelen te vereenigen, de vreesachtigen te bemoedigen , de onwilligen te intimideeren, de openbare rust te handhaven, als ware er geen sprake van, dat zij zoude kunnen worden verstoord. Maar het behoud van Holland achtte hij in zijn hart reeds een verloren zaak, vooral toen het legerkorps van den generaal von Bülow werkelijk aan den IJsel verscheen en Zwolle den vijand in handen viel. Prins Lebrun oordeelde eveneens '). De verklaring van de de fermeté, que dans les temps ordinaires. Sans cependant négliger les mesures de précaution. Mon département commence a s'agiter. 15 Novembre 1813. Zwolle est au pouvoir de 1'ennemi. Tl est a craindre que la ligne de 1'Yssel ne soit franchie aisément. Monsieur le général Molitor est parti d'Amsterdam cette nuit avec le reste des troupes régulières qui y étaient en garnison. Nous n'avons ici plus rien pour y maintenir 1'ordre que la garde nationale. 16 Novembre. Utrecht. Je considère la grande partie de la Hollande momentanément perdue pour la France. ') Correspondance du prince Lebrun. No. 2421. 13 Novembre 1813. L'ennemi se montre sur les différents points des Bouches de 1'Yssel mais malheureusement point de forces pour le repousser. Au milieu de cela une sorte de tranquillité. No. 2422. 14 Novembre 1813. Les employés sont encore a leurs postes dans les départements du Zuiderzee et des Bouches de la Meuse. Mais les femmes, mais les enfants se retirent dans 1'intórieur et comme ce n'est plus 1'effet d'une terreur panique, la police n'a ni le courage ni les move as de les arrêter. J'attendrai ici que l'ennemi approche avec des forces qu'on ne puisse pas combattre. .Te tacherai alors de me retirer sur les Bouches de la Meuse et j'y attendrai les ordres de Votre Majesté, si je ne les ai pas rei;lis avant d'en être réduit la. onvoldoende voorziening van Holland moet worden gezocht in de omstandigheid, dat de Keizer niet verwacht had, dat het Noorderleger der Verbondenen, aangevoerd door den kroonprins van Zweden, den vroegeren maarschalk Bernadotte, zoo spoedig de departementen van den Ems en van den IJsel zou naderen. Hij had gemeend, dat èn de stelling van den maarschalk Davoust, prins van Eckmühl, die zich met 30.000 man te Hamburg bevond, èn zijn bondgenootschap met Denemarken den opmarsch van het Noorderleger der Verbondenen zouden Le général Molitor fait et fera ce qu'il pourra mais je ne dois pas dissimuler a Yotre Majesté qu'il n'a que le sentiment du devoir et point 1'espérance du succes. Les préfets du Zuiderzee et des Bouches de la Meuse dont le zèle n'a peut-être pas toujours été très-mesuré, excitent particulièrement ines inquiétudes. Ils ont en général la haine du peuple et de ceux qui ne le sont pas. No. 2423. 14 Novembre 1813. Sire, avec le peu de moyens que nous avons, avec des moyens si équivoques, je ne puis croire a la conservation de la Hollande. II nous aurait fallu d'autres forces et des forces véritablement fran^aises. Peut-être demain il faudra combattre 1'ennemi ou dans 1'Yssel Supérieur ou même dans le département du Zuiderzee. Le général Molitor ne peut lui opposer qu' environ 1200 hommes chasseurs francais et pupilles de la garde. Point de cavalerie. II faut que 1'ennemi soit bien faible pour ployer devant cette force-la. Or il y avait au moins 7000 hommes a Munster et beaucoup de partisans répandus 9a et la. M. le duc de Tarente ne nous a rien envoyé et a ce qu'il me parait, ne peut rien envoyer. Si le général Molitor est battu, il ne nous reste que les places fortes oü seront enfermées quelques misérables troupes qui ne voudront ou ne pourront les défendre. Cependant tout le matériel de 1'artillerie et du genie, les munitions de toute espèce, les approvisionnements des arsenaux de la marine, tous les batiments, tous les vaisseaux vont être la proie de 1'ennemi. stuiten '). Nu deze berekening faalde en de troepen der Verbonden Mogendheden met het uur nader kwamen, werd het noodzakelijk, dat generaal Molitor zijne manschappen samentrok in het hart des lands, zoowel om na verkregen versterking deze gewesten tegen eenen inval te verdedigen, als om niet van Frankrijk te worden afgesneden en in betere gemeenschap te blijven met zijnen chef, den maarschalk Macdonald, prins van Tarente, wien op 1 November het opperbevel was opgedragen over het terrein vak langs den Rijn tusschen de Moesel en Zwolle. Hoe beducht dan ook voor het uitbreken van den opstand, meende prins Lebrun daarom den generaal Molitor te moeten gelasten om met zijne troepen uit Amsterdam op Utrecht terug te trekken, vooral toen de directeurgeneraal van politie, Duvilliers Duterrage, onbegrijpelijkerwijze verklaarde, dat nergens kenmerken van eene naderende omwenteling waren te bespeuren. „Ik zelf zal hier blijven," schreef Lebrun den Keizer den 14'1,n November, „tot de vijand „nader komt met eene troepenmacht, die niet te keeren is. „Dan zal ik mij terugtrekken in het departement van de „Monden van de Maas en daar de nadere bevelen van Uwe „Majesteit afwachten, zoo ik die niet reeds eerder ontvang, „voor ik daartoe genoodzaakt word. Generaal Molitor doet en „zal doen wat hij kan; maar ik mag het Uwe Majesteit niet „verhelen, dat hij wel plichtsgevoel maar geen hoop op slagen „heeft. Sire, ik geloof niet aan de mogelijkheid van het behoud „van Holland. Daartoe waren andere krachten vereischt ge„weest". Dien nacht, van 14 op 15 November, ontruimde generaal Molitor Amsterdam en den volgenden dag reeds brak de opstand uit. !) F. H A. Sabron. De vesting Cxorcum in November 1813 tot Maart 1814, pag. 7. Revolutie zijn uitgegeven, stelde voor, dat het medelid Job May, bij het volk bekend en gezien, met eenige scheepstimmerlieden (bijltjes, zooals zij in de wandeling heetten) het noodige zoude ondernemen. Doch May weigerde. „De adjunct„maire, Mijnheer de president," verklaarde hij, „de adjunct„maire is sedert zes en dertig uren met publicatiën en politie „bezig; de Kolonel, die deze vergadering zoo even verlaten „heeft, heeft zulks met scherpe patronen en bajonetten niet „kunnen volbrengen; ik zie weinig kans om het ongewapend „met eenige bijltjes te doen". Wat dan gedaan, vroeg men natuurlijk. May antwoordde beslist en vast: „in den geest van „het volk, mijne Heeren! De Oranjekokarde op den hoed, „flambouwen en toortsen opgestoken, en eene deputatie uit „deze vergadering, geëscorteerd door een detachement nationale „gardes, met de boden voorop, met ongedekte hoofden ons „ter plaatse begeven waar het grootste gevaar is en daar „imposeeren, de menschen uit elkander doen gaan en de rust „herstellen". „Na eenige discussiën," verhaalt kapitein May verder, „werd „het voorstel aangenomen. Toortsen werden gekregen, Oranjekokardes gehaald; en om zes uur 's avonds begon de statelijke optocht, vergezeld van duizenden, die ons zegenden en „hunne vreugde door het hartelijk geroep van Oranje Boven! „te kennen gaven." Inmiddels was het duister geworden, de nacht was gevallen en nog altijd duurde het tumult voort. Op de brug bij de Doelenstraat gekomen, zagen de leden der deputatie dadelijk, dat het gevaar zeer dreigend was. Verschillende huizen door Fransche autoriteiten bewoond, waren geplunderd en de meubelen op straat geworpen en in brand gestoken. Het vuur deelde zich aan de woningen mede, en aan weerszijden van het Rokin stonden eenige huizen in volle vlam. De brandmeesters waren met hunne spuiten aanwezig; maar het volk rukte de steenen uit den grond en dreigde de spuitgasten te werpen, zoo zij het waagden tot blusschen over te gaan. Onvervaard echter naderde Job May den woesten troep, sprak het volk aan en verweet den lieden de ongepastheid van hun gedrag. „Zij hadden geen recht", riep hij hun toe, „nu wij de Oranjekokarde op den hoed hadden, om de „stad, waarin zij gewonnen en geboren waren, in brand te „steken; de eerste, die. nog wagen zou een steen te werpen, „zou de klem en het vermogen der nieuwe regering onderbinden". Dit werkte. Het volk gevoelde, dat het geen recht meer had tot gewelddadigheden, nu er eene regeering was, die Oranje erkende. May gelastte den brandmeesters om water te geven, riep zelf eenigen uit den hoop om de meubelen van de stoepen te verwijderen, opdat de vlam zich niet verder aan de huizen mocht mededeelen, en de menigte ging rustig uitéén. Nog altijd als in oude tijden bleek de naam van Oranje een tooverwoord, dat zelfs een door plundering en brand verhitten volksoploop tot stilstand brengen kon '). Gelijke uitkomst had eene tweede deputatie, die de stad in tegenovergestelde richting doorkruiste. Langzamerhand begon het stil en rustig te worden. De menigte verliep en ook de deputatiën konden uitééngaan. Het was toen omstreeks twee uur na middernacht, „een bange nagt voor de ingezeten „dezer ongelukkige stad, die ingevolge de verlaating van het „Gouvernement aan alle ijsselijkheid van brand, moord en „plundering was blootgesteld". De Heer Van der Hoop, begeleid door kapitein May, liep in het naar huis gaan nog een paar wijnhuizen binnen en bewoog de lieden daar om eveneens huiswaarts te gaan. „De oude regering is immers hersteld , mannen, wat wilt gij dan meer?" vroeg de oude man. De eerwaardigheid van den grijsaard en de vriendelijke toe- l) Prof. Theod. Jori?sen. Bijdragen tot de Geschiedenis der Revolutie. Deel I, pag. 233. spraak troffen doel. Men ging uitéén, gerust op de toekomst en tevreden met het tegenwoordige, omdat „de oude regeering was hersteld. Zoo had Amsterdam het eerst in de Nederlanden de vaan des opstands opgeheven , schrijft Prof. Jorissen. De volksmenigte had den 15den November de hoofden van het Fransche bestuur verjaagd en de revolutie aangevangen. Den 16'en sloot de militaire macht zich openlijk bij den opstand aan en zette het stedelijk bestuur, door Napoleon ingesteld, af. Een nieuw stadsbestuur trad op, dat als oude regeering gehoorzaamheid vroeg en verkreeg, nadat het, door het aannemen van de Oranjekleur den vereischten waarborg voor bare goedkeuring van en instemming met den volkswensch had gegeven. De derde stad des Franschen Rijks verklaarde zich tegen Napoleon en verdreef zijne ambtenaren. Geene andere plaats der vroegere Republiek had nog vrijwillig op die wijze partij gekozen. Amsterdam gedroeg zich als de hoofdstad der Nederlanden nog voordat het als zoodanig was erkend. IV. DE PRO VISIONEELE BESTUREN. Onverdeelden bijval vond dit alles echter niet. Ambtenaren als Gogel, Six en Voüte bleven zicli door hunnen eed gebonden achten en weigerden reeds dadelijk alle samenwerking met het nieuw opgetreden bestuur. Menigeen met hen was de overhaaste aftocht der Franschen eerder eene oorzaak tot ergernis dan tot vreugde. „Wij hebben hier eenige zeer onstuimige momenten gepasseerd," schreef de keizerlijke procureur, Mr. Provo Kluyt, den 17den November, daags na het optreden van het Provisioneel Bestuur, aan Van Maanen. „De rust is hier nu schijnbaar bedaard. Ik hoop, dat ons hier „in de stad deze ongeregeldheden niet zullen opbreken. Doch „men heeft de stad, wier geestgesteldheid men behoorde te „kennen, ontbloot van troepen, schandelijk er uit gehaald de „goed georganiseerde garde soldée, betaald door de burgers „en individus tot maintien der rust. Ik beklaag mij alom „officieel en inofficieel over den commandant der 17(le divisie, „den Heer Graave Molitor, die de stad heeft opgeofferd. „De prefect heeft ook zijn post verlaten Quaeritur, in „hoe sterk onze tegenpartij was; de maght van de Fransche „bezetting aan den Helder, die met kleine vaartuigen zelfs „Amsterdam van den IJkant konden komen vernielen; 't „garnisoen van circa 2000 man te Naarden en de bezetting „van Utrecht deze stad bedreigende zonder dat 't Provisioneel „Bestuur zekerheid had van de zijde der overige Hollandsche „steden, ja zelfs van den Haag eenige steun te kunnen verkrijgen, en in deszelfs gebied nog een aantal Fransche inboorlingen, die niet dan door kracht van wapenen verijdeld „wierden plans van eene contra-revolutie te formeeren." „Als men wil en het is ernst, zouden er hier nog veele „middelen van defensie zijn," schreef Johan Valckenaer aan zijnen neef Luzac. Doch om met Falck te spreken, „Amsterdam besloot om bijgedraaid te blijven liggen, in plaats van „met den storm voort te zeilen'"). Niet wetende, hoe zwak graaf Molitor zich in werkelijkheid gevoelde, ontzette men zich, toen deze deed weten, dat hij thans instede van prins Lebrun, die naar Parijs was afgereisd, als Gouverneur-generaal optrad en dat „hij de stad in staat van rebellie zoude „verklaren, bijaldien het bestuur zich in 24 uuren niet „wederom in handen van den Maire bevond en de stad onder „de gehoorzaamheid van den keizer was teruggekeerd". In aanmerking nemende de mogelijkheid, „dat zig Troupes aan „de Poorten en Boomen dezer stad zouden kunnen vertoonen", gelastte men den kolonel Van Brienen, dien men tot provisioneel commandant der stad had aangesteld, „om conform „het systhema van onzijdigheid, dat deze vergadering wil in „agt nemen, daartegen geene de minste resistentie te doen, „doch echter de Commandeerende Officiereu te verzoeken van „een ogenblik te willen halte houden, teneinde voor hunnen i) Mr. F. Baron Hogendorp. G. K. Van Hogendorp in 1813. Bijlage. Aanteekeningen van A. R. Falck op het H. S. van \ an der Palm's (iedenkwehrift. „inmarsch deze vergadering van hunnen aankomst te preve„nieeren." Tevens trachtte men tijd te winnen door onderhandelingen aan te knoopen met generaal Molitor en dezen gunstig te stemmen door den ijver, waarmede men zich bevlijtigde om eenige honderden uit het Noorderkwartier vluchtende douaniers en gendarmes, „die zij op het Y hadden „dienen te stuiten", zooals Van Hogendorp vol verontwaardiging aanteekent, „tegen het volk in bescherming te nemen, „zodat zij zig veilig binnen Naarden konden verzamelen", voor graaf Molitor eene welkome versterking zijner zwakke kracht. Ongemoeid liet men ook op het paleis op den Dam de kleine bezetting van 60 man, zoogenaamde witte veteranen van koning Lodewijk, allen Hollanders. „En de chef Hoynck „Van Papendrecht", schrijft Falck met bitteren spot, „heette „ook een Hollander, hoewel hij, liever dan zich aan mij, die „hem uit naam der regering kwam opeischen, over te geven, „de aankomst van een handvol Kosakken afwachtte" '). Inderdaad was het Provisioneel Bestuur, zooals Chad schrijft, „weinig meer dan dat provisioneel bestuur, dat de prefect „getracht had te 's Gravenhage op te richten en waarvan de „Verbondenen geweigerd hadden lid te worden" 2). Het onthield zich zorgvuldig van iedere daad, welke ook, die vijandschap tegen Frankrijk kon verraden. Terwijl het als Nederlandsch bestuur was opgetreden in tegenstelling met het Fransche, en alleen op dien grond door de bevolking was erkend en gehoorzaamd, beijverde het zich betuigingen van onderdanigheid te richten tot den nieuwen Gouverneur-generaal. Nagelaten werd alles wat kon dienen om Amsterdam in i) Mr. F. Baron Yan Hogendorp. Gr. K. Yan Hogendorp in 1813. Bijlage. Aanteekeningen van A. R. Falck op het H. S. van Aran der Palm's Gedenkschrift. u) Gr. W. Chad. Verhaal der jongstleden Omwenteling in Holland, pag. 52. staat van tegenweer te brengen en de bevolking der stad te vrijwaren voor de wraak der beleedigde machten. Tegenover graaf Molitor werd het Provisioneel Bestuur van Amsterdam niet moede te verklaren, dat men aan geene rebellie dacht. Door brieven en mondelinge verzekeringen trachtte men den generaal van de oprechtheid dier verklaringen te overtuigen. Molitor geloofde, wat hem werd voorgehouden, vreesde geenen tegenstand en besloot de stad op nieuw te doen bezetten. Van dit voornemen werd hij, die een gematigd man was, afkeerig van bloed vergieten, slechts weerhouden door de schildering, die Mevrouw de Stuers, door haren echtgenoot naar Utrecht ontboden, hem gaf van den tegenstand, dien het wanhopige, verwoede volk dan bieden zoude. Over en weder bewaarde men eene afwachtende houding. De spanning werd ondraaglijk en met het uur onhoudbaarder. Bovendien veroorzaakte zij een toenemend gemor onder het volk, dat de geliefde Oranjekleur, één dag slechts door de overheid openlijk gevoerd, weder zag verdwijnen en tevergeefs bleef aandringen, dat men de Oranjevlag van den toren van het paleis op den Dam zoude hijschen. Elders in den lande ging het niet anders. Den 14,len November was Winschoten bezet door den Russischen baron Rosin, bevelhebber der voorhoede van het legerkorps onder Wintzingerode. De voorafgaande dagen reeds hadden de Heeren Modderman, onderprefect van het arrondissement Winschoten en Alberda, ontvanger aldaar, pogingen in het werk gesteld om eene revolutie voor te bereiden. Den 12 Tiedeman. Over hetzelfde onderwerp, door J. de Bosch. DERTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Over den tegenwoordigen staat onzer natuurkennis van de waterachtige verhevelingen des dampkrings, door J. D. O. Zylius. VEERTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Over het kenmerkende der achttiende eeuw ten aanzien van verlichting en zedelijkheid, in vergelijking der naast voorgaande, door J. Brouwer. VIJFTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Geschiedkundig Onderzoek omtrent de lotgevallen der dichtkunst onder de meest bekende, zoo oude als hedendaagsche beschaafde volken, door N. G. van Kampen. Over hetzelfde onderwerp, door een Ongenoemde. ZESTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Over de belangrijkheid en nuttigheid van de beoefening der natuurkunde voor den mensch als mensch, door A van den Ende. Over de betrekkingen tusschen de natuurlijke geschiedenis der dieren en derzelver ontleedkundige beschouwing, door G. Bakker. Over den uitslag der gemaakte toepassingen van bovennatuurlijke grondbeginsels op de natuurkunde, door J. Nieuwexhuis. ZEVENTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Over de redenen van het klein getal der Nederlandsche historieschilders , en de middelen, om in dit gebrek te voorzien, door P. Kikkert. Over hetzelfde onderwerp, door A. van der Willigen. Over hetzelfde onderwerp, door J. van Manen Adr.zn. Over hetzelfde onderwerp, door P. X. Burtin. ACHTTIENDE DEEL. (Uitverkocht.) Het werktuigelijk zamenstel der planten, door D. G. Kieser. NEGENTIENDE DEEL (Uitverkocht.) Over de levenswijs en de gewoonte onzer voorvaderen hier te lande, van de vroegste tijden af tot aan het einde der 16e eeuw, door J. A. Stresco. Over hetzelfde onderwerp, door J. van Manen Adr.zn. TWINTIGSTE DEEL. (Uitverkocht.) Over het gebruik van min regelmatige rijmwoorden in Nederlandsche gedichten van onderscheiden soort, door A. F. Sifflé. EEN-EN-TWINTIGSTE DEEL. (Uitverkocht.) Wat men thans weet van de Geologie, door R. Bernhardi. TWEE-EN-TWINTIGSTE DEEL. (Uitverkocht.) Over den tegenwoordigen staat van de ontleed- en natuurkunde der planten, door F. J. F. Meijen. DRIE-EN-TWINTIGSTE DEEL (Uitverkocht.) Eene aesthetisch-critisch vergelijkende beschouwing van Shakespeare en Vondel als treurspeldichters, door K. Sybrandi. VIER-EN-TWINTIGSTE DEEL. (Uitverkocht.) Kritische Betrachtung von Liebig's Theorie der Pjlanzen-ernahrung, door J. Moleschot. VIJF-EN-TWJNTIGSTE DEEL. (Uitverkocht) Welke vereischten eenc natuurkundige teekening moet hebben, om zoowel den natuurkundige als den kunstenaar te voldoen, door H. SCHLEÖEL. ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL. le Stuk. (Uitverkocht.) Over de munten der voormalige hertogdommen Braband en Limburg , van de vroegste tijden tot aan de Pacificatie van Gent, met platen, door P. O. van der Chijs. 2e Stuk. Prijs f 7.50. Over de munten der voormalige graven en hertogen van Gelderland, enz., door denzelfden. 3e Stuk. Prijs f 5.50. Over de munten der voormalige Heeren en Steden van Gelderland, enz., met platen, door denzelfden. 4e Stuk. Prijs f 7.50. Over de munten dei• voormalige Heeren en Steden van Overijssel, enz., met platen, door denzelfden. 5e Stuk. Prijs ƒ12.—. Over de. munten, van Friesland, Groningen en Drenthe (der Heeren van Koevarden), enz., met platen, door denzelfden. 6e Stuk. Prijs f 12.—. Over de munten der voormalige Graafschappen Holland en Zeeland, alsmede der Heerlijkheden Vianen, Asperen en Heukelom, enz., met platen, door denzelfden. 7e Stuk. Prijs ƒ 7.50. Over de munten der bisschoppen, van de heerlijkheid en der Stad Utrecht, enz., met platen, door denzelfden. 8e Stuk. Prijs ƒ6.50. Over de munten der leenen en der voormalige Hertogdommen Braband en Limburg, enz,, met platen, door denzelfden. 9^ Stuk. Prijs ƒ7.50. Over de munten der Frankische en Duitsch-Nederlandsche Vorsten, met platen, door denzelfden. ZEVEN-EN-TW1NTIGSTE DEEL. (Uitverkocht.) Ueber die Vereinigung der geistlichen und weltlichen Obergewalt im Römischen Kirchenstaate, door H. G. Hasse. ACHT-EN-TWINTIGSTE DEEL (Uitverkocht.) Over de aesthetische waarde der klassieke en moderne dichtvormen, door W. G. Brill. NIEUWE SERIE. EERSTE DEEL. (Uitverkocht.) George de Lalaing, Graaf van Rennenberg. Historisch drama in 5 bedrijven en 6' tafereelen, door D. F. van Heyst. TWEEDE DEEL. Prijs ƒ 15.—. De Noord-Nederlandsche Gildepenningen, wetenschappelijk en historisch beschreven en afgebeeld, door Mr. J. Dikks. 1* en 2e stuk, met atlas van platen. DERDE DEEL. 1® en 2e Stuk. Prijs ƒ5.—. Beschrijving der Nederlandsche of op Nederland en Nederlanders betrekking hebbende Penningen, geslagen tusschen November 1813 en November 1863, door Mr. J. Dirks. 3e Stuk. Prijs ƒ1.50. Hetzelfde onderwerp door denzelfden. Tweede toevoegsel, bewerkt door Th. M. Roest. Atlas, behoorende bij het III® deel, 5 stukken. Prijs ƒ 25.— VIERDE DEEL. le en 2® Stuk. Prijs ƒ3.—. De ontwikkeling en het tegenwoordig standpunt der bakteriologie, door Dr. F. Ph. Küthe. VIJFDE DEEL. le en 2e Stuk. Prijs ƒ7.—. De Afscheiding der Waalsche Gewesten van de Generale Unie, door Dr. C. H. Th. Bussemaker.