8008 kEW@BO!HMUL& UITGAVE. ELECTRISCHEIjRUKKE.RytGMER V... PIELDtR mr^nr Lajl )I_JLJLj UUI iULrxJ rw? 75 Cent. DOOR LEVY GRUNWALD (AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN) TWEEDE DRUK. ELECTR. DRUKKERIJ EGNER, HELDER – 1924 Rooie Hein de Zeejutter VOORWOORD VAN DEN BURGEMEESTER VAN HELDER. Gaarne doe ik hieraan weder, op verzoek van den schrijver, een kort woord voorafgaan. Des Heeren Grunwald’s streven, om de bemanningen onzer reddingbooten een onbezorgden ouden dag te bezorgen, mag na zijn langdurige campagne inden lande, bekend worden verondersteld. Het kan niet anders, dan ten nutte der samenleving komen, dat de inhoud van zijne kernachtige verhalen de publieke opinie tracht te bewerken ten gunste van hen, die hun leven waagden om anderen te redden. „Rooie Hein, de Zeejutter” is een treffende film van het levender strandjutters. Dat deze novelle in onvervalscht Nieuwediepsch is geschreven, is een omstandigheid temeer, om het warm aan te bevelen. De Burgemeester van Helder, HOUWING, Eere-Voorzitter van het „Helden der Zee-Fonds”. VOORWOORD VAN DEN HEER HENRI TER HALL. Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Een boekje, dat niet waard is tweemaal gelezen te worden, is ook niet waard, dat men het eenmaal leest! Deze gedachte bezielde mij, toen ik me neerzette om eene kleine inleiding te schrijven voor een nieuwe novelle van den Heer Levy G-runwald, den warmen strijder voor het lot onzer Zeehelden. Het „Doms Rijkers- of Zeeheldenfonds”, is eene instelling van zuiveren menschenplicht. Om een behoorlijk gefundeerd kapitaal te krijgen, moeten alle middelen ter hand genomen worden, waarbij onze Revue „Draadloos” eender populairste blijkt te zijn, omdat de bezoekers daarvan innig gevoelen en mee-lijden het leven dier hulpbehoevende zeehelden, voor wie zij, o zoo graag, eene kleine bijdrage storten, (door aankoop vaneen der werkjes van dezen verdienstelijken schrijver.) Natuurlijk ware het afdoende, als onze Regeering maatregelen zou nemen, om door pensioen of anderszins deze Nationale Eereschuld tegenover hare „kinderen der Zee“ in te lossen, maar het parool van dezen tijd luidt: „bezuinigen, er is geen geld“. Laten wij vertrouwen, dat in afzienbaren tijd op onze Staatsbegrooting een post voorkomt, waaruit deze dappere eenvoudigen worden gesteund. Want: „Weldoen, het oog steeds naar boven gericht, Dat is ’s menschen roeping, dat is ’s menschenplicht!“ Ook dit boekje vinde zijn weg. HENKI rpER ÏÏUiT, Voorzitter van het „Helden der Zee-Fonds.” Met bijzonder genoegen voldoe ik aan het verzoek van Levy Grunwald, om ook aan zijn „Rooie Hein, de Zeejutter” een geleide mee te geven, want ons Volk kan niet genoeg te hooren krijgen over de ruwe mannen, altijd bereid hun leven voor anderen te offeren, maas gedwongen tot bedelen voor het rekken van datzelfde leven, als zee en storm het spaarden. Is het geen volksschande, dat nog altijd de Nederlandsche Staat niet een behoorlijk pensioen verzekert aan de helden van de Reddingboot ? Zoo iemand in staat is, het hart van Volk en Regeering voor deze mannen te winnen, dan is het buiten kijf Levy Grunwald, die zijn vlotte pen en goede hart aan deze zaak heeft verpand, en die zijn helden evengoed kent als liefheeft. Zijn derde novelle zal weer velen toebrengen tot het Helden der Zee-Fonds. Dr. L. A. RADEMAKER, Den Haag, April 1924. Eere-lid van het Helden der Zee-Fonds. Evenals hij de uitgave van „Koning Dorus , verzocht ik tal van bekende Nederlanders van verschillende kleur en richting hunne meening over doel en streven van het Zeeheldenfonds te kennen te geven. Gedachtig aan het: „Honneür aux dames!" geef ik de eenigste dame onder hen, de bekende kunstenares, Mevr. ROOSJE KöHLERVAN GHELDER, die zooveel voor ons Fonds doet, het eerst het woord: Geachte Heer Grunwald, Naar aanleiding van Uw vraag, om een voorwoord te schrijven in Uw nieuwe uitgave over de Blauwe Zeeridders, de Helden der Zee, wil ik U bekennen, dat Uw eerste werkje, hetwelk diende als propaganda voor het Dorus Rijkers-Fonds, mijne volle sympathie wegdroeg, en ook, toen ten bate van dit Fonds een kleine schets in onze revue werd gelascht, heb ik met hart en ziel die rol op mij genomen. Dat het tot het hart van het Nederlandsche publiek zijn weg gevonden heeft, bewijst het feit, dat wij ineen tijdsverloop van zes weken reeds drie duizend gulden (f3000. !) hebben ontvangen. Het is met een innige vreuge, dat ik U die cijfers melden kan. En nu hoop ik van ganscher harte, dat de menschlievende pogingen beloond mogen worden, en Uwe stoere, dappere levensredders, door het zich opgeworpen Comité, zóó verzorgd worden, dat vreugde en zonneschijn zal wonen in het hart en huisje van zoo’n oude, kranige zeeheld! Uw toegenegene ROOSJE KÖHLER—van Ghelder. VOORWOORD VAN Dr. L. RADEMAKER, REDACTEUR VAN „HET VADERLAND11. De Heer A. W. MICHELS, Lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, schrijft: Het met gevaar voor eigen leven of veiligheid redden van medemenschen, is in elke samenleving terecht als eender meest eervolle daden beschouwd. Maar buiten het romantische element in die daad, gingen de gedachten eigenlijk nooit. Kwam de redder er goed af, hij werd bekransd, bewierrookt en soms wel befuifd. Zelfs ontving hij wel eene belooning, maar over de consequenties, indien hij zelf eens slachtoffer van zijn menschenplicht werd, maakte niemand zich verder druk. Dat is echter alles zeer begrijpelijk. Maar niet begrijpelijk is, dat voor deze menschen en hunne nabestaanden eventueel, zij, die voortdurend, hun heele leven lang zich hebben aangewezen geacht, om waar te redden viel, niet te twijfelen zelfs, maar hun leven te wagen, en die met veel succes en volle toewijding hun werk hebben verricht, totdat zij niet meer konden, dat voor deze menschen, in ons Nederland, nog een beroep op de publieke milddadigheid moet worden gedaan, om ze voor .... armoede te bewaren. Ik wilde eerst geen voorwoordje schrijven, omdat het colporteeren met boekjes voor dit doel mij niet bevalt. Hier is een plicht voor den Staat, die al te zeer werd verwaarloosd. Maar het werk is helaas ! zoo nood i g en onze koene zeevaarders aan de kusten hebben het zoo eerlijk en zoo vele malen verdiend. Bovendien geven deze boekjes aan het Nederlandsche volk meteen een kijk op het leven en de omstandigheden dier braven. En daarom kan ik niet anders dan algemeen ook dit boekje aanbevelen. Koopt het in massa, uw geld is meer dan goed besteed. A. W. MICHELS, Haarlem, 13-4-’24. Lid van Ged. Staten van N.-Holland. * * * De Heer H. W. C. DOUWENS, die als redacteur van „De Telegraaf” een onderzoek inde kustplaatsen instelde, naar den toestand der oud-redders, in verband met de steunactie, die door dit blad op touw is gezet, schrijft : Hierbij heb ik het genoegen, U eenige regels te zenden, als aanbeveling voor Uw boekje, dat ik gelezen heb met buitengewoon veel genoegen. Het is een frisch verhaal, dat in krachtige taal is geschreven en het zal ongetwijfeld succes hebben. Gaarne voldoe ik aan het verzoek, om dit boekje met een enkel woord in te leiden. Want het moet komen van verkoop van boekjes als deze, van inzamelingen, van krantenartikelen, die werken op de publieke liefdadigheid. De publieke liefdadigheid. Daaraan worden in 1924, inden tijd van staatszorg-tot-in-het-verschrikkelijke, deze oud-redders overgeieverd bij monde van het hoofd dezer regeering, die juist dezer dagen verklaarde, dat hij het bedrag, benoodigd om in-eens en definitief het onrecht te herstellen „niet durfde uitgeven11. Het gevraagde bedrag was f 50.000.—. Het kon niet op een be- grooting van eenige honderden millioenen, waarbij tientallen millioenen zijn uitgetrokken voor mitrailleurs, stikgassen en handgranaten. Zij hebben daden verricht van dapperheid, die bij uitstek „der Christenen” zijn, omdat zij „hun naasten ter hulpe” zijn gegaan, terwijl hun eigen leven in gevaar was. Maar dit is de „christen-moed” der eenvoudigen, de naastenliefde, zooals die bedoeld was en die nog slechts daar is, waar dit alles niet belachelijk is gemaakt door verwatering. Bij hen zijn nog groote begrippen vau groote dingen. Zij wikken en wegen niet, als er menschen in nood zijn, wat er voor en wat er tegen is de reddende hand uitte steken —■ en zeker zullen ze dan niet in keurige bewoordingen te kennen geven : wij durven niet tot hulp te besluiten „want ” Want niets! Want ze springen inde boot en roeien, roeien met al de kracht van hun bonkige visscherslichamen, terwijl de zee hen doorweekt, hun boot rondtolt inde branding en elke minuut van hun vaak urenlange tocht, hun laatste kan zijn. Daar slaan stortzeeën over de heele reddingboot heen, ze roeien, soms rollen ze van hun bank, worden ze er afgeslagen ze klimmen er weer op en roeien ergens is een slingerend licht te zien, ergens is een schip wrak geslagen, zijn menschen in doodsnood. Ze roeien, in waanzinnige krachtsinspanning trekken ze aan de riemen, ze vechten met de elementen voor het leven van anderen, die ze niet kennen zooals soldaten vechten tegen anderen die ze niet kennen .. . Maar eenmaal zijn ze moe, afgewerkt, rheumatisch. Dan komt de tijd dat ze hun brood niet meer kunnen verdienen. Dan zijn ze zelf in nood. En dan zegt de hoogst-geplaatste inden lande, dat hij na wikken en wegen niet durft... Bij deze menschen heb ik de bitterheid niet opgedaan, die ik hier nitschrijf. Ze zijn niet verbitterd. Zij zijn rustig, omdat ze hun plicht deden, heel hun leven en zij zijn alleen maar verdrietig, als zij geen kolen hebben inde kachel als het heel koud is, en geen eten genoeg, als zij erg honger hebben. Maar die bitterheid breng je mee vaneen tocht langs de kust, als je gezien hebt, hoe zij leven moeten van soms f 5.— met hun vrouw terwijl de huishuur f 1.50 is. Als je weet, wat ze gedaan hebben en hoè ze het gedaan hebben, als je hun moed vergelijkt met den moed der gemeenschap, vertolkt in het hoogste college. Dus blijft de liefdadigheid daarom is het goed dat de schrijver van dit boekje zich in haar dienst stelt. Hij vraagt met hem de reddingboot te bemannen, die deze menschen moet helpen. De officieele reddingboot heeft gewikt en gewogen en durft niet. Nu doen we het zelf in het gammele schuitje der liefdadigheid. Als we maar geen kou vatten ! DOUWENS. TJEEBD ADEMA, Hoofdredactenr van de „Alkmaarsche Courant” schrijft: De schrijver van deze novelle vraagt mij een woordje ter inleiding en ik voldoe daaraan gaarne. Eerstens omdat dit sober verhaal vaneen jutter den eenwigdurenden strijd weergeeft die aan den duinrand van ons land tusschen de kustbewoners en de machtige zee wordt gestreden. De machtige en onberekenbare. De zee, die op zonnige dagen zoo poesjeslief tegen de basalten dijkglooiïng schuurt, maar die bij storm en ontij zijn golven als mokerslagen op den zelfkant van ons kleine landje doet neerkomen. Daar, waar alles van den onophoudelijken strijd tusschen water, lucht en land spreekt, daar wonen in hun door weer en wind vervreten huisjes de natuurkinderen van ons volk. De eenvoudigen, de dapperen. Die worstelen en strijden met een leven van armoede en ontbering, zooals zij worstelen met de golven om een waardeloos stukje wrakhout, maar ook om het leven van den ongelukkige, die in het touwwerk van zijn scheepswrak nooit tevergeefs op hun moed en naastenliefde heeft gerekend. En tweedens, omdat het doel dezer uitgave mij zoo bijzonder sympathiek is. Omdat zij beoogt die dappere kerels het leven dragelijk te maken als zij, oud en arm, op liefdadigheid hunner landgenooten zijn aangewezen. Als zij, wien talloos velen hun redding danken, zij, die inde gevaarlijkste oogenblikken heldenmoed en zelfverloochening toonden, door den dood gespaard zijn, om een levensavond vol armoede en ontbering te vinden. Voor hen, die den strijd noodgedwongen moesten opgeven, spoelt de zee geen wrakhout meer aan. Maarde eer van ons volk is er mee gemoeid, deze dapperen niet aan het lot over te laten. Steunt daarom het fonds der machtelooze blauwe zeeridders. Stuurt iets voor het Dorus Rijkersfonds om deze vergeten helden den dank der natie te kunnen brengen. En doe het, vóór ’t voor velen dezer oude stakkerds te laat is ! De Redactie van het „Nieuwsblad v.h. Noorden” schrijft: Een aanbeveling voor een schets uit het leven van die mannen, waarvoor ge werkt, moest in Nederland overbodig zijn. We weten wel, dat onze jongens nog steeds gelukkig! graag verhalen lezen, aan het zeemansleven ontleend; maar we merken helaas ook, dat het verdere geslacht nvet zóó meer zeemansdaden weet op prijs te stellen als dit wel behoord. Het bewijs levert ge zelf, door uw inzameling, die in ons land niet noodig moest zijn. Wij willen graag hopen, dat ook dit boekje weer een goede bate moge brengen in uw fonds, opdat aan ons volk niet met grond kan worden verweten, dat het zijn helden een langzamen dood laat sterven. Groningen, April 1924. De Heer F. C. DERKS, Hoofdredacteur v.h. geïllustreerd Tijdschrift „Eigen Haard” te Haarlem schrijft : Is, geachte heer Grunwald, „Rooie Hein” waarheid of fantasie