Balzac Serie. HTT' I Prijs 30 Cent. mm. ■ V – -f's DE LAKENKOOPMAN VAN PARIJS UTRECHT – A.W. BRUNA & ZOON. 2)e Lakenkoopman van Parijs DOOR H. DE BALSAC. A. W. BRUNA & ZOON. UTRECHT. Stoomdrukkerij A. J. MICHIELSEN, Amersfoort. Midden in de straat Saint Denis, bijna op den hoek der straat du Petit Lion stond nog niet lang geleden een dier kostbare huizen, die aan de geschiedkenners het gemakkelijk maken, om uit de bestaande gegevens, het oude Parijs te herbouwen. De overhangende muren van deze braak schenen kakelbont van daarop aangebrachte hieroglyphen. Welken anderen naam toch kon de voorbijganger geven aan al die Y’s en Xen, welke in den voorgevel gevormd werden door schuine en waterpas liggende balken, welke zich door evenwijdige scheuren in de pleisterkalk kenbaar maakten. Het was duidelijk, dat door het voortdurend voorbijrijden van allerlei voertuigen elk dier balken in zijne inlating zich wrong en bewoog. Dit eerwaardige gebouw werd overdekt door een hoog spits dak, zooals men er weldra geen meer zal vinden in Parijs. Dit dak, door de guurheid van het Parijsche klimaat geteisterd, stak drie voet ver in de straat uit, zoowel om den dorpel van de voordeur te beschermen tegen regenwater als om den wand van den zolder en het daarin aangebrachte dakvenster te stutten. Deze bovenste verdieping was getimmerd van planken, die op elkander waren gespijkerd, op de wijze van leien, zonder twijfel, om het wrakke gebouw niet te zeer te bezwaren. Op een regenachtigen vroegen morgen in de maand Maart, bleef een jonge man, zorgvuldig in zijn mantel gewikkeld, stilstaan onder den luifel van een winkel, die zich juist tegenover dit oude gebouw bevond en hij scheen het met de voorliefde van een oudheidkenner te bewonderen. Want werkelijk, dit overblijfsel van de burgerij der 16e eeuw bood aan den beschouwer meer dan een vraagstuk ter oplossing. Elke verdieping had hare eigenaardigheid. Op de eerste verdieping waren vier lange smalle ramen dicht opeengeschoven. De onderste ruiten waren door hout vervangen, ten einde dat halve licht te verkrijgen, dat een handig koopman noodig heeft, om aan de stoffen de door zijne klanten gewenschte kleur te geven. De jonge man scheen verontwaardigd over dit meest belangrijke deel der woning, zijne oogen hadden er nog niet op gerust. De ramen der tweede verdieping, welker opgetrokken jalousien door de groote ruiten van Boheemsch glas kleine gordijnen van roodachtig neteldoek te zien gaven, schenen hem evenmin belang in te boezemen. Zijn aandacht was inzonderheid gevestigd op de derde verdieping, op lage vensters, wier ruw bewerkt houtwerk een plaatsje verdiende in het museum voor kunsten en handwerken, om er de eerste pogingen der Fransche schrijnwerkerij te toonen. Deze vensters hadden kleine ruitjes van zoo groen glas, dat zonder zijn uitstekende oogen de jonge man de blauwgeruite linnen gordijnen niet zou heb- ben kunnen zien, die de daar achter gelegen mysteriën verborgen. Voor en na liet de man, uit verveling over zijn beschouwing zonder gevolg, of over de stilte, waarin het huis gedompeld scheen, even als de geheele straat, zijn oogen dwalen over de lager gelegen streken. Plotseling teekende zich op zijn lippen een onwillekeurige glimlach, toen hij naar den winkel keek, waar inderdaad belachelijke dingen genoeg te zien waren. Een geweldig dikke balk, ondersteund door vier pilaren, die gekromd schenen onder den druk van dat wrakke gebouw, was bedekt onder zoovele lagen van verschillende verwen, als een oude hertogin lagen rood gebruikt, om hare wangen een jeugdige kleur te geven. Midden in dien dikken balk, die met bochten was uitgehakt, was een oude schilderij aangebracht, welke een kat voorstelde, die met een bal speelde. Deze schilderij was de oorzaak van de vroolijkheid van den jongen man. En zeker zou de meest geestige schilder van den nieuwen tijd niet een zoo dwaze overdrijving hebben kunnen uitvinden. Het dier had in zijn eenen voorpoot een raket, zoo groot als het zelf was en zat recht op zijne achterpooten, om een grooten bal terug te kaatsen, die het werd toegeworpen door een edelman in een geborduurd gewaad. De teekening, de kleur, de omgeving, alles was behandeld op een wijze, dat men gelooven moest, dat de schilder den gek had willen steken met den koopman en de voorbijgangers. De tijd had deze zonderlinge schilderij gedeeltelijk uitgewischt en haar daardoor nog bespottelijker gemaakt, door er een en ander van onduidelijk te maken, waardoor een ernstig voorbijganger in twijfel geraakte, wat hij eigenlijk voor zich had. Zoo was de gespikkelde staart der kat op zulk een wijze afgesneden, dat men haar houden zou voor een toeschouwer, zoo groot en dik en gevuld waren de staarten der katten onzer voorouders. Rechts van de schilderij op een blauw veld, dat ter nauwernood het ver- gane hout verborg lazen de voorbijgangers: Guillaume, links opvolger van den heer Chevrel. De regen en de zon hadden het grootste gedeelte weggenomen van het verguldsel, dat spaarzaam was aangebracht op de letters van dit opschrift, waarvan de Y’s door U’s waren vervangen en eveneens omgekeerd de U’s door Y’s, volgens den trant der oude schrijfwijze. Om de raeening te weerleggen van hen, die meenen, dat de wereld van dag tot dag geestiger wordt en dat de hedendaagsche kwakzalverij alles overtreft, moeten wij hier even opmerken, dat die uithangborden, waarvan de beteekenis aan meer dan een Parijsch koopman dwaas schijnt, de doode afbeelsels zijn van de levende schilderstukken, waarmede onze guitige voorvaderen de klanten in hunne huizen wisten te lokken. Zoo had men de Spinnende Zeug, de Groene Aap enz. Dat waren dieren in kooien, wier bekwaamheid de voorbijgangers verwonderde en vermaakte en Wier dressuur het geduld bewees van den in- dustrieel der 15e eeuw. Dergelijke merkwaardigheden verrijkten veel spoediger hun gelukkige bezitters dan de Voorzienigheid, Het ware Geloof, de Dankbaarheid en de Onthoofding van Johannes den Dooper, die men nu nog in de straat van St. Denis kan zien. De onbekende bleef daar echter niet staan om die kat te bewonderen, die hij in een oogenblik van aandachtige beschouwing in zijn geheugen had geprent. De jonge man zelf had ook zijn eigenaardigheden. Zijn mantel, die geplooid was in den trant der oude draperiën, liet een zeer elegant schoeisel zien, dat te merkwaardiger was in den modder van Parijs, daar hij witte zijden kousen droeg, welker spatten zijn ongeduld aantoonden. Hij kwam zonder twijfel van eene bruiloft of een bal, want hij had in dit vroege morgenuur witte handschoenen in de hand en de lokken zijner zwarte haren, die uit de krul waren geraakt en op zijne schouders neerhingen wezen er op dat hij een kapsel a la Caracalla droeg, zooals dat toen in de mode gebracht was, evenzeer door de school van David als door die voorliefde voor Grieksche en Romeinsche vormen, die de eerste jaren der 19e eeuw kenmerkte. Ondanks het geraas, dat eenige groenboeren veroorzaakten, die zich hadden verlaat en nu in galop voorbijreden, om naar de groote hallen te gaan, was deze zoo drukke straat toen gekenmerkt door eene stilte, waarvan de betoovering alleen gekend wordt door hen, die rond hebben gedwaald in het verlaten Parijs op die uren, waarin zijn geraas, voor enkele oogenblikken tot stilte gekomen, weer ontwaakt en zich uit de verte doet hooren als de machtige stem van de zee. Deze jonge man moest zeker even merkwaardig wezen voor de kooplieden uit de Kaatsende Kat als de kaatsende kat het voor hem was. Een schitterend witte das deed zijn kwijnend gelaat nog bleeker schijnen dan het in werkelijkheid was. De blikken, die er uit zijne zwarte oogen straalden, nu eens somber, dan weer vurig, waren geheel in overeenstemming met de vreemde omtrekken van zijn gelaat, met zijn breede gebogen lippen, die zich plooiden, wanneer hij glimlachte. Zijn voorhoofd had iets noodlottigs, zoo diep als het was gerimpeld, in scherpe tegenstelling met zijn geheele gelaat. En is niet het voorhoofd het meest sprekende in den raensch? Als het zijn hartstocht uitdrukte, de rimpels die het doorgroefden wekten een soort van vrees, door de kracht, waarmede zij dien uitdrukten, maar wanneer het weder tot de zoo licht gestoorde kalmte terugkeerde, dan las men er een lichtenden glans op, die dat gelaat aantrekkelijk maakte, waaraan de vreugde en de smart, de liefde, de toorn en de verontwaardiging beurtelings een uitdrukking gaven, zoo duidelijk, datrook de koudste mensch er door getroffen moest worden. Deze jonge man was zoo geheel in zichzelven verdiept op het oogen- blik, dat het dakvenster werd geopend, dat hij niet zag, dat er drie vroolijke gezichten voor verschenen, even rond en wit en rood maar ook even alledaagsch als de beelden van den Koophandel, die men op sommigen monumenten ge* beeldhouwd ziet. De drie gezichten, omlijst door het dakvenster deden denken aan de bolle kopjes van de engelen, waarmede men de wolken stoffeert, die op de schilderijen het beeld Gods omgeven. Deze leerjongens ademden de uitwasemingen der straat op met een gretigheid, die bewees hoe warm en benauwd de atmosfeer van den zolder was. Nadat zij elkander den zonderlingen schildwacht hadden aangewezen, verdween de bediende, die de grappigste scheen te zijn en kwam hij terug met een gereedschap in de hand, waarvan het onbuigzame metaal in den laatsten tijd is vervangen door zacht leder. Daarop kregen allen een ondeugende uitdrukking, terwijl zij keken naar den lanterfanter, dien zij met een fijnen witten regen besproeiden, welks geur bewees, dat zij zich pas hadden geschoren. Op hun teenen staande en achteruitgegaan op hun zolder, om van den toorn van hun slachtoffer te genieten, hielden de bedienden spoedig op met lachen, toen zij zagen met welk onverschillige achteloosheid hij zijn mantel afschudde en met welk een diepe minachting hij zijn oogen richtte op het nu ledige dakvenster. Op dit oogenblik schoof een blanke en teedere hand het onderste gedeelte op van een der lompe vensters van de derde verdieping, een dier schuiframen waarvan de wervel dikwerf onverwacht het lompe glasraam laat vallen, dat het moet tegenhouden. Toen werd de wachtende beloond voor zijn langdurig geduld. De gestalte van een jong meisje toonde zich, frisch als een dier blanke leliën die midden in het water bloeien. Zij was gekroond door een strook verfrommeld neteldoek, dat aan haar gezicht een trek van bewonderenswaardige on- schuld bijzette. Ofschoon bedekt door een bruine stof, vertoonden zich haar hals en schouders, tengevolge van openingen, die tijdens het woelen in den slaap daarin waren ontstaan. Geen enkele uitdrukking van bevangenheid teekende het onverschillige gelaat en de kalmte dier oogen, die reeds bij voorbaat door Raphaël in zijn onsterfelijke meesterstukken zijn geschilderd ; het was dezelfde bevalligheid, dezelfde gerustheid dier spreekwoordelijk geworden maagden. Het was een bekoorlijke tegenstelling, die gevormd werd door de jeugdige wangen dezer gestalte, waarop de slaap een overvloed van levenskracht had geteekend en het oude massive venster met zijn grove omlijsting en zwarten drempel. Zij geleek op die dagbloemen, die in den vroegen morgen het kleed nog niet hebben ontplooid, waarin de koude van den nacht ze heeft gehuld. Het jonge meisje, pas ontwaakt, liet hare blauwe oogen gaan over de naburige daken en zag naar de lucht, vervolgens uit gewoonte richtte zij hare blikken naar beneden, naar de straat, waar zij die van haren aanbidder ontmoette. De ijdelheid deed haar ongetwijfeld onaangenaam aan, dat zij in nachtgewaad gezien was. Haastig ging zij achteruit, de versleten wervel werd omgedraaid en het raam viel neder met de snelheid, welke aan die naïve uitvinding onzer voorvaderen in onzen tijd zulk een kwaden naam heeft bezorgd en de verschijning verdween. Het scheen voor den jongen man, dat de schoonste der morgensterren plotseling door een wolk was bedekt. Gedurende deze gebeurtenis waren de zware binnenluiken, die de winkelramen van de Kaatsende Kat beschermden, als door een tooverslag verdwenen. De oude deur, van een klopper voorzien, was geopend en tegen den binnenwand vastgezet door een bediende, die uit denzelfden tijd afkomstig scheen als het uithangbord en met een bevende hand bevestigde hij er een vierkante lap laken op, waarop in gele zijde de naam van den eigenaar was geborduurd G-uillaume, opvolger van Chevrel. Het zou voor meer dan een voorbijganger moeijelijk zijn geweest, om te raden, waarin mijnheer Guillaume eigenlijk handel dreef. Door de dikke ijzeren staven, die aan de buitenzijde den winkel beschermden, kon men ter nauwernood de pakken zien, die in bruin linnen gewikkeld, waren opgestapeld in zoo groote menigte als de scholen haringen, die in den Oceaan zwemmen. Ondanks den kennelijken eenvoud van deze gotische zuilenrij, was mijnheer G-uillaume van al de lakenkoopers van Parijs diegene, wiens magazijnen altijd het best waren voorzien, wiens betrekkingen de meest uitgebreide waren, en wiens eerlijkheid in den handel de meest stipte was. Wanneer sommige zijner vakgenooten contracten hadden gesloten met de regeering en de benoodigde hoeveelheid van het gewenschte laken niet hadden, dan was hij altijd bereid het hun te leveren, hoe groot het aantal benoodigde stukken ook mocht zijn. De slimme koopman kende duizend middelen, om voor zich het meeste voordeel uit de leveiantie te halen, zonder dat hij genoodzaakt was, zoo als zij, om begunstigers te zoeken en deze door laagheden of groote geschenken aan zich te verbinden. Wanneer zijn confrères hem niet anders konden betalen, dan met goede wissels op wat langen termijn, dan verwees hij hun naar zijn notaris, ais een man van groote geschiktheid en zoo wist hij nog een schep uit den zak te krijgen. Deze kunstgreep deed dan ook de kooplieden uit de straat St. Denis spreekwoordelijk zeggen; God beware u voor den notaris van mijnheer Guillaume, wanneer zij een bezwaarlijk contract wilden aanduiden. Plotseling stond de oude koopman, als door een tooverslag te voorschijn geroepen, op den drempel van zijn winkel, waarop de bediende zich terugtrok. Mijnheer G-uillaume bekeek de straat St. Denis, de winkels aan den overkant Lakenkoopman. 2 en de lucht, zooals een reiziger, die na een lange reis te Havre aan wal komt en Frankrijk terug ziet. Vast overtuigd, dat er niets veranderd was gedurende den nacht, viel zijn oog op den schildwacht aan de overzijde, die van zijn kant den ouden lakenkooper bekeek, zoo als Humboldt den eersten sidderaal moet hebben bekeken, dien hij in Amerika zag. Mijnheer Gruillaume droeg een wijde zwart fluweelen broek, gewerkte kousen en vierkante schoenen met zilveren gespen. Zijn jas met vierkante panden, vierkante opslagen en een vierkante kraag omhulde zijn eenigszins gebogen lichaam en was van groenachtig laken met groote metalen knoopen, die oorspronkelijk wit waren geweest maar door het gebruik een rossen tint hadden. Zijn grijze haren waren zoo op zijn gelen schedel geplakt en gekamd, dat zij een pasgeploegden akker geleken. Zijn kleine groene oogen, die er in geboord schenen, vlamden onder twee licht rood gekleurde bogen, omdat hij geen wenkbrauwen had, De zorgen hadden op zijn voorhoofd even veel evenwijdige rimpels getrokken, als er plooien waren in zijn wijden jas. Dat bleeke gelaat teekende het geduld, de handelswijsheid en de soort van slimme begeerlijkheid, die noodig zijn om zaken te doen. In dien tijd zag men minder zeldzaam dan thans die oude families, waar men als kostbare tradities de zeden en eigenaardigheden van het beroep in eere houdt en die te midden der hedendaagsche beschaving zijn overgebleven, zooals de vóórzondvloedlijke fragmenten, door Cuvier in de mijnen gevonden. Het hoofd der familie G-uillaume was een dier eerwaardige bewakers van de oude zeden, men zou gelooven dat hij den provoost der kooplieden betreurde en hij sprak nooit van een vonnis van de rechtbank van koophandel, zonder het te betitelen als „de sententie der consuls”. Ongetwijfeld was het uit kracht dezer gewoonte, dat hij het eerst in zijn huis opstond en dan de komst der drie bedien- den afwachtte, om hen te beknorren als zij te laat kwamen. Deze jonge leerlingen van Mercurius kenden niets, dat zoo vreeselijk was als de zwijgende werkzaamheid, waarmede de patroon des Maandagsmorgens hun gezichten en bewegingen gadesloeg, om er de sporen op te zoeken van hunne uitspattingen. Maar op dit oogenblik had de oude lakenkoopman geen oog voor zijne leerlingen. Hij zocht de reden, waarom die jonge man in mantel en zijden kousen zoo zorgvuldig zijn oog dan eens vestigde op het uithangbord en dan op de diepte van zijn magazijn. Nu het inmiddels lichter was geworden kon men er het getraliede bureau onderscheiden, dat omgeven door verschoten groen zijden gordijnen, de zeer lijvige boeken bevatte, die de stomme orakels van het huis waren. De zeer nieuwsgierige vreemdeling scheen een buitengewone belangstelling te toonen in dit kleine vertrekje en evenzeer in de ter zijde gelegen eetkamer, die haar licht ontving door een raam, dat in de zoldering was aangebracht en waaruit de familie, wanneer zij aan tafel zat, gemakkelijk gedurende den maaltijd het geringste, dat op den drempel van den winkel zich vertoonde, konde zien. Zulk een groote voorliefde voor zijn woning scheen verdacht aan een koopman, die het Schrikbewind had beleefd en mijnheer Guillaume dacht natuurlijk, dat die sombere figuur het gemunt had op de kas van de Kaatsende Kat. Nadat hij in stilte genoten had van het stomme steekspel, dat er gevoerd werd tusschen zijn patroon en den vreemdeling, waagde de oudste bediende het, naast den heer Guillaume te komen staan en zag dat de jonge man ter sluiks keek naar de ramen der derde verdieping. Hij ging een paar schreden de straat op en meende gezien te hebben, dat mejuffrouw Augustine Guillaume zich haastig terugtrok. Ontevreden over de nieuwsgierigheid van zijn eersten bediende, richtte de lakenkooper een doordringenden blik op hem, maar eensklaps bedaarde beider vrees, die door de tegenwoordigheid van den jongen man was gewekt in de ziel van den koopman en den verliefden bediende. De onbekende riep een rijtuig aan, dat naar een naburig plein reed en stapte er haastig in met een voorgewend air van onverschilligheid. Zijn vertrek goot tevens zekeren balsem in het hart der andere bedienden, die niets gerust waren, toen zij het voorwerp hunner plagerij herkenden. Wel mijne heeren, moet jelui daar leeg staan met de armen over elkander ? zeide mijnheer Gruillaume tot het drietal. Vroeger, voor den drommel, toen ik bij mijnheer Chevrel was, had ik al meer dan twee stukken laken nagezien. Het was daar dan wel vroeg dag, zeide de tweede bediende, wien deze berisping gold. De oude koopman kon niet nalaten te glimlachen. Ofschoon twee van de drie jongelieden, die door hun vaders hem waren toevertrouwd, zonen waren van rijke kooplieden uit Louviers en Sedan, die, wanneer zij den leeftijd hadden bereikt, om zich te kunnen vestigen, maar om honderdduizend francs behoefden te vragen, om ze te krijgen, meende Guillaume dat het zijn plicht was, hen onder de plak te houden van een ouderwetsche tucht, die geheel onbekend is in onze dagen in de schitterende nieuwe magazijnen, waar de bedienden op hun dertigste jaar willen rijk wezen; hij liet ze werken als negers. Met hun drieën zouden deze bedienden een zaak hebben opgeknapt, die de kracht zou hebben te boven gegaan van tien van die beambten, die door hun gemakzucht de uitgaven van de begroeting steeds grooter en grooter maken. Geen gedruisch verbrak de rust van dit plechtige huis, waar de scharnieren altijd gesmeerd schenen en waar het kleinste meubel die volkomen zindelijkheid toonde, die het bewijs is van strenge orde en zuinigheid. Dikwijls had de ondeugendste bediende de aardigheid om op de Gruyère kaas, die men hun bij het ontbijt voorzette en die zij zorgvuldig lieten staan, den dag te schrijven, waarop zij voor de eerste maal op de tafel verschenen was. Deze ondeugendheid en eenige andere van dezelfde soort deden somtijds de jongste van G-uillaume’s beide dochters lachen, datzelfde mooie jonge meisje, dat den jongen man in verrukking had gebracht. Ofschoon elk der leerlingen, zelfs de oudste, een flink kostgeld betaalde, zou geen hunner het gewaagd hebben aan de tafel van hun patroon te blijven zitten, wanneer het dessert was gediend. Als Mevrouw Guillaume zeide, dat zij de salade zou aanmaken, beefden de arme jongens hij de gedachte hoe spaarzaam hare bekwame hand er de olie over uitstorten zou en geen hunner dacht er over, een nacht uit te blijven, zonder dat hij lang van te voren een geldige reden had opgegeven voor deze ongeregeldheid, lederen Zondag, elk op hun beurt, vergezelden twee bedienden de familie Guillaume naar de mis in St. Leo en de vesper. De jonge dames Yirginie en Augustine, zedig in sitsen japonne- tjes gekleed, namen elk den arm van een der bedienden en wandelden vooruit onder de doordringende oogen harer moeder, die dezen kleinen huiselijken stoet sloot met haren man, dien zij gewend had, twee dikke kerkboeken in zwart marokijn leder te dragen. De tweede bediende had geen inkomen. De eerste, wien twaalf j aren van volharding en bescheidenheid hadden ingewijd in de geheimen van het huis genoot achthonderd francs voor zijn arbeid als belooning. Bij sommige familiefeesten werd hij daarenboven begiftigd met geschenken, waaraan alleen de dorre en gerimpelde hand van Mevrouw Guillaume waarde verleende, zooals garen beursjes, die met watten waren opgevuld, opdat men zien kon dat zij opengewerkt waren, een paar sterke bretellen of een paar zeer grove zijden kousen. Somtijds maar zeer zeldzaam was het dezen eersten minister vergund, om in de genoegens der familie te deelen zooals wanneer men een dag naar buiten ging of wanneer zij na maanden wachten besloot van haar recht gebruik te maken, om een ontspanning te vragen, door een loge af te huren en een stuk te gaan zien, waaraan Parijs niet meer dacht. Wat de beide andere bedienden betreft, de slagboom, die eertijds een meester lakenkooper van zijn leerlingen scheidde, was zoo diep neergelaten tusschen hen en den ouden koopman, dat zij gemakkelijker een stuk laken hadden kunnen stelen, dan inbreuk maken op de regelen dezer doorluchtige etikette. Zulk een afscheiding zou tegenwoordig belachelijk schijnen. Maar die oude huizen waren desondanks scholen van zedelijkheid en braafheid. De meesters namen hunne leerlingen als kinderen aan. Hun linnengoed werd door de huisvrouw verzorgd en hersteld en somtijds vernieuwd. Had een bediende het ongeluk ziek te worden, dan was hij het voorwerp van werkelijk moederlijke zorgen, en in geval van gevaar gaf de patroon gaarne zijn geld om de meest bekwame doctoren te roepen; want hij was niet alleen aan hun ouders rekenschap schuldig van het gedrag en de kennis dier jonge menschen. Als een hunner, die om zijn karakter het verdiende, ongelukkig werd, dan wisten die oude kooplieden de bekwaamheid, die zij hadden verkregen te waardeeren en niet zelden aarzelden zij niet, om het geluk hunner dochters toe te vertrouwen aan hem, wien zij zoo langen tijd hun fortuin hadden toevertrouwd. Zoo was ook Jozef Lebas, zijn eerste bediende, een wees en zonder fortuin, in de gedachten van mijnheer Guillaume de toekomstige echtgenoot van Yirginie, zijn oudste dochter. Maar Jozef deelde de symmetrische gedachte niet van zijn patroon, die voor een koninkrijk zijn tweede dochter niet zou hebben uitgehuwelijkt vóór de oudste. De ongelukkige was doodelijk verliefd op Augustine, de jongste dochter. Om dezen hartstocht te verklaren, die heimelijk al sterker geworden was, is het noodig, dat wij wat dieper doordringen in de drijfveeren van het strenge gouvernement, dat er in het huis van den ouden lakenkooper heerschte. G-uillaume had twee dochters. De oudste Yirginie, was geheel en al het evenbeeld harer moeder. Mevrouw G-uillaume, de dochter van den heer Chevrel, zat zoo recht op haar kantoorstoel, dat ze meer dan eens de voorbijgangers had hooren wedden, dat zij een paal ingeslikt had. Hare magere en lange gestalte verried overdreven devotie. Zij was zonder eenige bevalligheid en had onaangename manieren en versierde haar bijna zestigjarig hoofd in dien tijd met een muts, waarvan de vorm onveranderlijk dezelfde was en die voorzien was van keelbanden, als die eener weduwe. De geheele buurt noemde haar de zuster portierster. Zij sprak kort en bits en hare reden hadden iets van de stootende bewegingen van een telegraaf. Haar oogen, zoo helder als die van een kat, schenen het op iedereen voorzien te hebben, zoo leelijk waren ze. Yirginie, even als hare jongere zuster opgevoed onder de strenge regelen van hare moeder, had den leeftijd van acht en twintig jaren bereikt. Hare jeugd verzwakte den indruk van onbevalligheid, dien hare gelijkenis met hare moeder verwekte maar zij had door de moederlijke gestrengheid twee groote deugden verkregen, die opwogen tegen dien indruk, zij was welwillend en geduldig. Augustine was nauwelijks achttien jaar en geleek evenmin op haren vader als op hare moeder. Zij was een dier meisjes, die door een volkomen afwezigheid van alles wat aan hare ouders deed denken, die preutsche spreekwijze in herinnering bracht: God schenkt de kinderen. Augustine was klein of beter gezegd een aardig dingetje. Zij was bevallig en zoo openhartig, dat een man van de wereld aan dit bevallige schepseltje alleen ten laste kon leggen, dat zij wat linksche manieren had en sommige alledaagsche gewoonten, somtijds ook zich gegeneerd voelde. Hare zwijgende en onbewegelijke gestalte ademde die voorbijgaande zwaarmoedigheid, die alle jonge meisjes bevangt, die te zwak zijn om den wil der moeder te weerstaan. Beide zusters waren altijd zeer zedig gekleed en konden de aan elke vrouw ingeschapen zucht tot behagen alleen openbaren door een keurige netheid, die geheel en al in overeenstemming was met de blinkend gewreven toonbanken, waarop de oude dienstbode geen stofje gedoogde en met den ouderwetschen eenvoud van alles, wat haar omringde. Door hare wijze van leven moesten zij haar geluk zoeken in de haar opgedragen bezigheden. Tot dusverre hadden Augustine en Yirginie steeds reden gegeven tot tevredenheid aan hare moeder, die in het geheim zich verblijdde over het volmaakte karakter harer dochters. Men kan zich gemakkelijk voorstellen, wat de vruchten moeten zijn van een opvoeding zooals zij hadden ontvangen. Opgeleid voor den handel en gewend om alleen gesprekken en berekeningen te hooren over koopmanszaken, hadden zij alleen de taalkunde en boekhouden geleerd en voorts een beetje Bijbelsche geschiedenis en de geschiedenis van Frankrijk uit het handboek van Ragois. Zij lazen geen andere boeken, dan die haar door hare moeder werden toegestaan en van daar, dat hare gedachten geen hooge vlucht hadden genomen. Zij konden uitstekend huishouden, zij kenden den prijs van alle dingen en wisten de moeiten te waardeeren, die men heeft om geld te verdienen; zij waren hoogst zuinig en hadden diepen eerbied voor de waardigheid van den koopman. Niettegenstaande het groote fortuin van haar vader, waren zij even bekwaam in ’t verstellen als in ’t borduren en dikwijls sprak hare moeder er over, om ze te leeren koken, om goed een maaltijd te kunnen gereedmaken en een keukenmeid terecht te zetten op grond van haar eigen kennis. Omdat zij onbekend waren met de vermaken der wereld en zagen hoe kalm het leven harer ouders verliep, wierpen zij hare blikken slechts zelden over de grenzen van het oude ouderlijk huis, dat voor hare moeder het heelal bevatte. De bezoeken ter gelegenheid van huiselijke plechtigheden en feesten waren alles, wat zij van de aardsche vreugden kenden. Dan moest de groote salon op de tweede verdieping gereed gemaakt worden voor de ontvangst van Mevrouw Roguin, van zich zelve eene juffrouw Chevrel, die vijftien jaar jonger was dan hare nicht en diamanten droeg; van mijnheer Rabousdin, een onderchef bij Finantiën; van den heer Gesar Birotteau, den rijken parfumeriehandelaar en van zijne vrouw, die Mevr. Gesar genoemd werd; van den heer Camusot, den rijksten zijdekoopman in de straat der Bourdonnais en van twee of drie oude bankiers met onberispelijke echtgenooten. Dan veroorzaakten die noodzakelijke toebereidselen, door de wijze waarop het zilverwerk en het Saksische porcelein, de kandelaars en het kristal waren opgeborgen, een afwisseling in het eentonige leven voor die vrouwen, die heen en weer liepen en zoo veel drukte maakten, als de nonnen in een klooster, als de bisschop moet worden ontvangen. En wanneer zij dan ’s avonds alle drie moede waren van het poetsen en wrijven, uitpakken en plaatsen van de benoodigdheden voor het feest, hielpen de meisjes hare moeder naar bed en dan zei Mevrouw G-uillaume: Kinderen wij hebben vandaag niets uitgevoerd. En wanneer dan op die plechtige partijen, de zuster portierster verlof gaf, om te dansen tot besluit der partijen boston, whist en trictrac, in de slaapkamer gespeeld, dan werd deze vergunning gerekend tot het minst gehoopte geluk en verschafte een genot bijna zoo groot, als dat men de twee of drie groote bals bij woonde, waar Guillaume zijne dochters heenbracht, bij gelegenheid van het Carneval. Daarenboven gaf de eenvoudige lakenkooper eens in het jaar een feest, waarvoor niets werd gespaard. Hoe rijk Lakenkoopman. 3 en voornaam de genoodigde gasten ook waren, zij zorgden er wel voor niet te ontbreken, want de meest aanzienlijke huizen der stad hadden het onmetelijk crediet of het geld of de ervaring van den ouden Guillaume noodig. Maar de beide dochters van dezen waardigen koopman genoten niet zoo veel, als men zou denken van de genietingen, die de wereld aan jonge menschen biedt. Op die bijeenkomsten, die in het schuldboek als vervaldagen waren opgeteekend, droegen zij sieraden, wier karigheid haar deed blozen. Hare wijze van dansen was niets bijzonder en het moederlijke toezicht veroorloofde haar geen ander gesprek met hare dansers dan ja of neen. Daarenboven schreef de regel van het oude uithangbord „de Kaatsende Kat” voor, dat men om elf uur naar huis ging, dus juist op het uur, waarop bals en feesten beginnen opgewekt te worden. Zoo werden deze genoegens, schijnbaar geheel in overeenstemming met den rijkdom van haar vader, dikwerf vervelend door de omstandigheden, die in overeenstemming waren met de gewoonten en principes dezer familie. Wat hun huiselijk leven betreft, eene enkele waarneming is voldoende, om het te teekenen. Mevrouw Guillaume eischte dat hare beide dochters al vroegtijdig gekleed waren en dat zij eiken morgen op hetzelfde uur beneden kwamen en onderwierp hare werkzaamheden aan een regelmaat, of ’t in een klooster was. Toch had Augustine van het noodlot eene ziel gekregen, die verheven genoeg was, om het ledige te gevoelen van zulk een bestaan. Somtijds richtten hare blauwe oogen zich omhoog, als wilde zij de diepten van die sombere trappen en van die vochtige magazijnen doorgronden. Nadat zij die kloosterstilte had gepeild, scheen ze in de verte verwarde geluiden te hooren van dat leven der hartstochten, dat de gevoelens hooger acht dan de zaken. In die oogenblikken overdekte een blos haar gelaat en hare ledige handen lieten het blanke neteldoek op de gepolijste eikenhouten toonbank vallen. En dan zeide hare moeder, met een stem, die ook in de zachtste tonen hard bleef: Augustine aan wien denkt gij, lieveling? Misschien werkten Hippolyte, de graaf van Douglas en de Graaf van Comminges, twee romans, die Augustine gevonden had in de kleerkast van een keukenmeid, welke Mevrouw Guillaume onlangs had weggezonden, er toe mede, om de gedachten te ontwikkelen van het meisje, dat ze heimelijk verslonden had in de lange nachten van den afgeloopen winter. Die uitdrukkingen van onbestemd verlangen, de lieve stem, het blanke vel en de blauwe oogen van Augustine hadden dus in de ziel van den armen Lebas een even vurige als eerbiedwaardige liefde opgewekt, maar dooreen gemakkelijk te begrijpen oorzaak gevoelde Augustine hoegenaamd niets voor den wees. Daarentegen hadden de lange beenen, de kastanjebruine haren, de grove handen en de forsche nek een geheime bewonderaarster gevonden in Yirginie, die, ondanks haar uitzet van vijftig duizend kronen, nog door niemand was ten huwelijk gevraagd. Het was niet meer dan natuurlijk, dat deze twee tegenstrijdige hartstochten, inde stilte dier donkere kantoren opbloeiden gelijk de viooltjes in de schaduwen van een woud. De stomme en voortdurende bewondering, die de oogen van deze jonge menschen boeide en de machtige behoefte, om zich te onttrekken aan de geestdoodende werkzaamheden en dat te midden eener religieuse stilte, moest vroeg of laat gevoelens van liefde opwekken. De gewoonte om eene persoon te zien doet onwillekeurig de geesteseigenschappen ontdekken en eindigt met er de gebreken niet meer van te zien. Zooals dat zaakje loopt, zullen onze dochters niet achterblijven, om een bruidegom te krijgen, zeide mijnheer Guillaume in zichzelf, terwijl hij het eerste decreet van Napoleon las, waarbij deze vooruitliep op de klasse der lotelingen. Yan dien dag af, terwijl hij zag dat zijn oudste dochter begon te verwelken, begon de oude koopman zich te herinneren, dat hij zijne vrouw had gekregen onder bijna soortgelijke omstandigheden, als die waarin Josef Lebas en Yirginie zich bevonden. Wat was dat een mooie gelegenheid, om zijne dochter uit te huwen en tevens een heilige schuld af te doen, door aan een wees de weldaad te vergelden, die hij eertijds had ontvangen van zijn voorganger in dezelfde omstandigheden. Josef Lebas daarentegen, die drie-en-dertig jaar oud was, dacht aan het bezwaar, dat vijftien jaren verschil in leeftijd tusschen hem en Augustine in den weg legden. Hij had daarenboven doorzicht genoeg, om de plannen van mijnheer G-uillaume niet te doorzien en kende zijn onverzettelijke beginselen genoeg, om te weten dat hij nooit zou toestaan, dat de jongste dochter trouwde vóór de oudste, zoodat de arme jongen in stilte leed, al was zijn hart even uitstekend als zijn beenen lang waren en zijn gestalte forsch. Zoo was de stand van zaken in deze kleine wereld, die te midden der straat St. Denis heel veel had van een onderafdeeling van een trappistenklooster. Maar om zoowel de uitwendige gebeurtenissen als de inwendige gevoelens recht te begrijpen, is het noodig terug te gaan tot eenige maanden voor de gebeurtenis waarmede ons verhaal begint. Tegen het vallen van den avond was er een jongman langs den donkeren winkel van de Kaatsende Kat gekomen en hij bleef een oogenblik staan in verbazing voor een schouwspel, dat eiken schilder ter wereld zou hebben doen stilstaan. Het magazijn, waar nog geen licht brandde, vormde een donkeren voorgrond, waar achter men de eetkamer van den koopman zag. Een staande lamp verspreidde er dat geele licht, dat zooveel bekoring geeft aan de schilderijen der oude Hollandsche school. Het helder witte tafellaken, het zilverwerk en kristal vormden schitterende bijkomstigheden, die de sterke tegenstellingen van licht en schaduw te meer deden uitkomen. De figuren van den huisvader en van zijne vrouw, de gezichten der bedienden en de schoone en zuivere lijnen van Augustine op twee schreden afstands van een grof meisje met bolle wangen vormden een eenige groep. Die hoofden waren zoo origineel en ieder karakter had een zoo duidelijke uitdrukking, men zag het vredige, stille en zedige leven van dat gezin zoo helder, dat het voor een schilder, die gewoon was de natuur waar te nemen en terug te geven, een bijna wanhopig denkbeeld moet zijn, om dit toevallige tooneel op het doek te brengen. Die voorbijganger was een jonge schilder, die zeven jaar geleden den grooten prijs voor schilderij had verworven. Hij was pas van Rome teruggekomen, waar zijne ziel gevoed was met poëzie en zijn oogen verzadigd waren aan Rafaël en Michel Angelo en nu dorstten naar ware natuur, na zoo lang te hebben gewoond in dat prachtige land, waar de kunst overal haar grootschheid had uitgestort. Het mocht waar of onjuist zijn, dat was zijn persoonlijk gevoelen. Langen tijd overgegeven aan de vurigheid der Italiaansche hartstochten, smachtte zijn hart naar een dier zedige en stille meisjes, die hij te Rome alleen op schilderijen had kunnen vinden. Na de bezieling, die in zijn opgewonden ziel was ge- wekt door het natuurlijk tooneeltje dat hij zag, was hij natuurlijk gekomen tot een diepgevoelde bewondering voor de hoofdpersoon. Augustine scheen peinzend en at niet en door de plaatsing der lamp viel het volle licht op haar gelaat, haar boezem scheen zich te bewegen in een vurigen kring, die de omtrekken van het hoofd te scherper belijnde en als op een bovennatuurlijke wijze verlichtte. Onwillekeurig vergeleek de kunstenaar haar met een verbannen engel, die zich verliest in herinneringen aan den hemel. Een bijna ongekend gevoel, een zuivere en opbruisende liefde doortintelde zijn hart. Na een oogenblik te hebben vertoefd, als verpletterd onder het gewicht zijner denkbeelden, rukte hij zich los van zijn geluk en ging naar zijn atelier, dat hij niet verliet, dan na op het doek eene schets te hebben geworpen van dit tooneel, waarvan de herinnering hem als ’t ware had bedwelmd. Zijn geluk was echter niet volmaakt, zoolang hij niet een getrouw afbeeldsel had van het voorwerp zijner vereering. Herhaaldelijk liep hij langs het huis met de kaatsende kat, hij durfde er zelfs een paar malen binnengaan onder een of ander voorwendsel, om de bekoorlijke gestalte van meer nabij te bezien, welke Mevrouw Guillaume onder hare vleugelen bedekte. Acht volle maanden gaf hij zich over aan zijne liefde en zijn penseelen en bleef onzichtbaar voor zijn beste vrienden. Hij vergat de wereld, de poëzy, het tooneel, de muziek en zijn liefste gewoonten. Op een goeden morgen kwam Girodet bij hem, alle consignes verbrekend, die de kunstenaars kennen en weten te ontduiken en wekte hem uit zijn droom met de vraag: Wat zult gij i nzenden in den Salon ? Beschilder greep de hand van zijn vriend en bracht hem in zijn atelier. Daar ontdekte hij voor hem een klein schilderstuk op een ezel en een portret. Na een langdurige en bewonderende beschouwing der beide meesterstukken viel Girodet zijn makker om den hals en kuste hem, zonder woorden te kunnen vinden. Zijn gevoelens kon hij niet uitstorten, zooals hij die voelde, dan van hart tot hart. „Gij zijt verliefd”! zei Girodet. Beide wisten, dat de schoonste portretten van Titiaan, van Rafaël en Leonard da Vinei hun ontstaan hebben te danken aan dezelfde opgewonden gevoelens, die onder andere vormen al hun meesterstukken hebben doen scheppen. Als eenig antwoord knikte de schilder met het hoofd. Gij zijt gelukkig, hier verliefd te kunnen worden, nadat gij uit Italië zijt gekomen! Ik raad u niet, om dergelijke stukken naar de tentoonstelling te zenden, voegde de groote schilder er bij. Ziet ge, die twee schilderijen zouden niet worden begrepen en gevoeld. Die ware kleuren, dat ongemeene werk kunnen nog niet worden begrepen, het publiek is niet aan zooveel diepte gewend. De schilderijen, die wij schilderen, mijn goede vriend, zijn waaiers en kamerschermen. Maak liever verzen en vertaal de klassieken, daar is meer roem mee te behalen dan met onze ongelukkige schilderijen. Niettegenstaande dien medelijdenden raad werden de stukken ten toon gesteld. Het binnenhuisje verwekte een revolutie in de schilderkunst en gaf den stoot tot die tallooze genrestukjes, waarvan het groote getal, dat op alle tentoonstellingen is te zien, bijna zou doen gelooven dat ze langs raechanisohen weg werden vervaardigd. Wat het portret aangaat, er zijn weinig schilders, die de herinnering niet hebben bewaard aan dat levende schilderstuk, waaraan het publiek, deze maal eenstemmig rechtvaardig, den prijs toekende, dien G-irodet er eigenhandig aan hechtte. De beide schilderijen waren omringd door een ontzaggelijke menigte; men sloeg er elkander om dood, zooals de dames zeiden. Speculanten en groote heeren bedekten de beide schilderijen met goudstukken maar de schilder weigerde hardnekkig ze te verkoopen en eveneens om er copie van te maken. Men bood hem een ontzaggelijke som, om ze te laten graveeren, maar de kooplieden waren niet gelukkiger dan de liefhebbers geweest waren. Hoe groot het gerucht ook was, dat er van uitging in de wereld, het was niet van dien aard, dat het doordrong tot de stille kluis van de straat St. Denis. Maar, toen de vrouw van den notaris een bezoek kwam brengen bij Mevr. Guillaurae, sprak zij tot Augustine over de tentoonstelling en legde haar het doel daarvan uit. Het praatje van Mevrouw Roguin wekte natuurlijk in Augustine de begeerte om de schilderijen te zien en zij verstoutte zich, om heimelijk hare nicht te vragen, haar mede te nemen naar het Louvre en deze slaagde er in, om na lange onderhandeling met Mevr. Guillaume verlof te krijgen, haar nichtje voor een paar uren te mogen onttrekken aan haren treurigen arbeid. Het jonge meisje drong dwars door de menigte heen tot voor de bekroonde schilderij. Een siddering beving haar en deed haar trillen als een espenblad, toen zij zichzelve herkende. Zij werd bang en zag om naar Mevr. Roguin, van welke zij door een stroom van menschen was gescheiden. Op dit oogenblik ontmoetten hare verschrikte oogen het verliefde gelaat van den jongen schilder en zij herinnerde zich eensklaps het gelaat van een wandelaar, dien zij dikwijls in de straat had opgemerkt en voor een nieuwen buurman had gehouden. „Gij ziet, wat de liefde mij heeft doen maken ,’ fluisterde de schilder in het oor van het vreesachtige meisje, dat geheel verschrikt was van zijn woorden. Zij vond een bovennatuurlijken moed, om door de menigte heen te dringen en hare nicht terug te vinden, die nog bezig was zich een weg te banen door de menigte, die haar belette, bij de schilderij te komen. Gij zoudt er stikken, riep Augustine, laat ons weggaan. Maar er zijn op een tentoonstelling ©ogenblikken, waarin twee vrouwen niet vrij zijn om te gaan, waarheen zij willen. Juffrouw Guillaume en hare nicht werden door den stroom meegevoerd tot op enkele schreden van het andere schilderstuk. Het geluk wilde, dat zij gemakkelijk te samen kwamen voor het doek, dat door de mode werd gehuldigd, deze maal eens in overeenstemming met het talent. De vrouw van den notaris slaakte een kreet van verwondering, die verloren ging in het gedruisch en gepraat der menigte, maar Augustine begon onwillekeurig te schreien bij het gezicht van dit wondervolle tooneel. Vervolgens door een bijna onuitsprekelijk gevoel legde zij den vinger op hare lippen, toen zij op twee schreden afstands den opgetogen schilder zag staan. De onbekende antwoordde, door even met het hoofd te knikken en wees op Mevr. Roguin als spelbreekster, om Augustine te toonen, dat hij haar begrepen had. Deze beweging werkte als een kolenvuur in het arme meisje, dat zich zelve voor misdadig hield, omdat zij gevoelde als ’t ware een verbond met den kunstenaar te hebben aangegaan. Een verstikkende warmte, het voortdurend gezicht van de meest schitterende toiletten en de verdooving, die in Augustine gewekt werd door de dwarreling van kleuren van de menigte geschilderde en levende figuren, de veelheid van vergulde lijsten, dat alles deed een soort van dronkenschap in haar ontstaan en verdubbelde hare vrees. Zij zou misschien van zich zelve zijn gevallen, indien ondanks al die warreling van gevoelens zij niet in den grond van haar hart een onbekend genot had gevoeld, dat haar geheele persoon als deed opleven. Toch vreesde zij, dat zij onder de macht gekomen was van dien duivel, wiens verschrikkelijke strikken haar waren voorspeld door de donderende stem der predikers. Dat oogenblik was voor haar een oogenblik om krankzinnig te worden. Zij zag zich vergezeld tot het rijtuig harer nicht door dien jongen man, stralend van geluk en liefde. Ten prooi aan eene beroering, die haar geheel vreemd was aan een dronkenschap, die haar in zekere mate natuurlijk scheen, luisterde Augustine naar de welsprekende stem van haar hart en zag gedurig den jongen schilder aan, terwijl zij de verwarring die over haar gekomen was niet kon verbergen. Nog nooit had de blos harer wangen zulk een scherpe tegenstelling gevormd met de blankheid van haar vel en de kunstenaar zag toen eerst hare schoonheid in al haren glans. Augustine gevoelde eene soort van vreugde, met vrees gemengd, toen zij bedacht, dat hare tegenwoordigheid het geluk uitmaakte van den man, wiens naara op aller lippen was, wiens talent vergankelijke beelden wist onsterfelijk te maken. Toen zij den schilder niet meer zag, hoorde zij nog zijne woorden in hare ooren klinken: „gij ziet wat de liefde mij heeft doen maken.” En hare hartkloppingen werden heviger en zij schenen haar zeer te doen, zoo wekte haar onstuimig bloed in haar lichaam ongekende krachten. Zij gaf voor, erge hoofdpijn te hebben, opdat ze niet behoefde te antwoorden op de vragen van hare nicht over de schilderijen. Tehuis gekomen kon Mevr. Roguin niet nalaten te spreken over de beroemdheid, die de Kaatsende Kat had gekregen en Augustine beefde over al hare leden, toen zij hare moeder hoorde zeggen, dat zij naar de tentoon- Lakenkoopman. 4 stelling wilde gaan, om haar huis te zien. Het jonge meisje sprak opnieuw over haar hoofdpijn en kreeg verlof om naar bed te gaan. Nu kunt ge zien, wat men met al die vertooningen verdient, riep mijnheer Guillaume, hoofdpijn. Is er dan eenig genot in, om geschilderd te zien, wat men alle dagen tehuis heeft in onze straat. Praat mij niet van die kunstenaars, het zijn, even als schrijvers, allen hongerlijders. Wat drommel, wat hebben zij noodig met mijn huis, om het in hun schilderijen bespottelijk te maken! Wij kunnen er misschien een el of wat laken meer om verkoopen, zeide Josef Lebas. Die opmerking nam niet weg, dat de kunsten en de gedachte nog eens voor de rechtbank van den Koophandel werden veroordeeld. Zoo als men begrijpen kan, gaven deze gesprekken niet veel hoop aan Augustine. Zij gebruikte den geheelen nacht, om zich aan de eerste overdenking der liefde te wijden. De gebeurtenissen van den dag waren als een droom, dien zij in hare gedach- ten nog eens trachtte te doorleven. Zij dacht zich weder in de vrees, de hoop, de verwijten, in een woord in al de schommelingen van gevoelens, die een zoo eenvoudig en kinderlijk hart als het hare moesten beroeren. Welk een leegte zag zij nu in dit donkere huis en welk een schat vond zij in haar gemoed. De vrouw te zijn van een man van talent en zijn roem te deelen! Welke bekoringen moest dit denkbeeld niet hebben voor een kinderhart, dat opgevoed was te midden van dit gezin! Welk een hoop moest het niet wekken bij een jong meisje, dat tot dusver gevoed met de meest alledaagsche beginselen, begeerde naar een leven in de wereld. Er was een zonnestraal gedaald in deze gevangenis. Plotseling beminde Augustine. Er waren in haar zooveel gevoelens te gelijkertijd gevleid, dat zij zonder na te denken zich overgaf. Als men achttien jaar oud is, houdt de liefde haar prisma nog niet tusschen de wereld en de oogen van een jong meisje. Niet in staat om de ruwe stooten te berekenen, die het gevolg zijn van het huwelijk eener vrouw, die liefheeft, met een man, die van indrukken leeft, geloofde zij geroepen te zijn, om het geluk uit te maken van hem, zonder eenigszins den afstand tusschen hem en haar te bespeuren. Voor haar was het tegenwoordige de toekomst. Toen den volgenden morgen haar vader en hare moeder uit den Salon terug kwamen, toonden hun ontevreden trekken eenige teleurstelling. Vooreerst, de beide schilderijen waren door den schilder terug genomen en in de tweede plaats had Mevr. Guillaume haar cachemiren shawl verloren. Toen zij vernam, dat de schilderijen waren weggenomen na haar bezoek aan den salon, zag Augustine daarin de openbaring van een teeder gevoel, dat de vrouwen altijd weten te waardeeren, zelfs bij instinct. Den morgen, waarop Theodoor de Sommervieux zoo heette de schilder, wiens naam de faam in Augustines hart had overgebracht den morgen, waarop deze door den jongen bediende van de Kaatsende Kat was begoten, terwijl hij stond te wachten op de verschijning zijner bekoorlijke vriendin, die zeker niet wist dat hij daar was, zagen de gelieven elkander pas voor de vierde maal na het gebeurde in den salon. De moeielijkheden, die de regel van het huis Guilaume aan het opbruisend karakter van den schilder in den weg legde, gaven aan zijn hartstocht een gemakkelijk te begrijpen gloed. Hoe zou hij naderen tot een jong meisje, dat in een kantoor zat opgesloten tusschen twee zulke vrouwen als Mevr. Guillaurae en hare dochter Yirginie. Hoe zou hij briefwisseling met haar houden, als hare moeder haar nooit verliet ? Evenals alle minnaars was hij er op uit om zich allerlei ongelukken voor den geest te halen. Theodoor vreesde een mededinger te hebben in een dier bedienden en meende dat de anderen werkzaam waren in diens belang. Als hij aan zooveel Argussen ontkwam, zag hij zich zelf schipbreuk lijden onder de oogen van den ouden koopman of van Mevr. Guillaume. Overal waren beletselen, overal was wanhoop. De geweldige hartstocht belette den jeugdigen schilder, om die vernuftige kunstgrepen te bedenken, die bij gevangenen en verliefden de laatste pogingen schijnen te zijn van het verstand, dat zich heeft uitgeput om zijn doel te bereiken, door een wild verlangen naar vrijheid of door het vuur der liefde. Theodoor liep toen in dat stadsgedeelte rond met de haast van een dwaas, alsof die beweging hem listen aan de hand zou doen. Nadat hij te vergeefs zijn verbeeldingskracht had uitgeput, verzon hij om de bolwangige dienstbode voor grof geld om te koopen. Zoo werden er eenige brieven uit de verte gewisseld gedurende de veertien dagen, die er verliepen sedert dien morgen, toen mijnheer Guillaume en Theodoor elkander zoo scherp hadden opgenomen. Toen hadden de beide jongelieden overlegd, dat zij elkander op een zeker uur van den dag zouden zien en des Zondags in de St. Leo kerk, tijdens de mis en de vesper. Augustine had haren aanbidder de lijst gezonden van de verwanten en vrienden der familie, bij welke de jonge schilder trachtte toegang te verkrijgen, ten einde van hen hulp te erlangen voor zijne verliefde plannen, indien het mogelijk was een dier zielen te winnen, die zich alleen bezig hielden met geld en handel en voor welke een werkelijke hartstocht een monsterachtige, een ongehoorde speculatie moest schijnen. Maar overigens veranderde er niets in de gewoonte der Kaatsende Kat. Wanneer Augustine afgetrokken was, wanneer zij, ten spijt van de gehoorzaamheid aan de grondwet van het huis, naar haar kamer ging, om er door middel van een pot met bloemen teekenen te geven, wanneer zij zuchtte of droomde, niemand, zelfs hare moeder niet, bespeurde er iets van. De omstandigheid zal wellicht bevreemding wekken bij hen, die den geest van dit huis hebben leeren kennen, waar elke gedachte, die met poëzy in betrekking stond een schreeuwende tegenstelling moest vormen met de personen en zaken van het huis ; waar niemand zich een gebaar of een blik kon veroorloven, die niet werd opgemerkt en ontleed. Toch was niets meer natuurlijk, het scheepje, dat zoo rustig voer op de onstuimige zee van Parijs, onder de vlag der Kaatsende Kat, was ten prooi aan een dier stormen, die men evennachtstormen zou kunnen noemen, omdat ze zoo op vaste tijden weerkeerden. Sedert veertien dagen waren de mannelijke leden van de bemanning en Mevr. Guillaume met hare dochter Yirginie bezig met het omslachtige werk, dat men den inventaris noemde. Dan werden alle pakken losgemaakt en nagenieten om de juiste waarde te bepalen van het stuk. Zorgvuldig werd de kaart nagezien, die aan het pak gehecht was om te weten, wanneer het stuk was gekocht, en de nieuwe prijs vastgesteld. Altijd op de been met de el in de hand en de pen achter het oor, scheen mijnheer Guillaume de kapitein, die bij de maneuvres het bevel voerde. Zijn scherpe stem, die door een spreekbuis kwam, om de diepten der ruimten beneden te ondervragen, deed alleen die barbaarsche handelsuitdrukkingen hooren, die voor een vreemdeling in raadselen spreken. Hoeveel van H—N Z ? Uitverkocht. Wat is er over van Q—X? Twee el. Welke prijs? Vijf, vijf, drie. Breng in drie A’s alle J J, alle P. M en de rest van V. D. O. Duizend andere zinnen, allen even onverstaanbaar, hoorde men dwars over de toonbanken, zooals de verzen van de moderne poëzy, die door de romantiekers zouden gebezigd worden, om hun bewondering voor een hunner dichters te onderhouden. En ’s avonds zat mijnheer Guillaume opgesloten met zijne vrouw en zijn oudsten bediende, hij telde de bedragen op, rekende de opgaven na, schreef brieven aan de achterstalligen en maakte de rekeningen op. Alle drie arbeidden mede aan dit ontzaggelijk werk, waarvan de uitkomst op een blad roodgelijnd papier werd geschreven en aan het huis Guillaume het bewijs leverde, dat er zooveel aan klinkende munt, zooveel aan voorraad, zooveel aan wissels en bankpapier was, dat het huis geen cent schuldig was, dat het honderd of tweehonderd duizend francs had te vorderen; dat het kapitaal was vooruitgaan; dat de boerderijen konden worden afgerond, de huizen opgeknapt, de uitstaande gelden konden worden verdubbeld. Daaruit vloeide dan de noodzakelijkheid voort, om met grooteren ijver dan ooit te voren weder te beginnen, om nog nieuwe geldsommen op een te hoopen, zonder dat het ook maar een van die moedige en vlijtige werkraieren in het hoofd kwam te vragen: Waartoe ? Onder de begunstiging van dit jaarlijksch tumult, ontsnapte de gelukkige Augustine aan hare bewakers. Eindelijk op een Zaterdagavond werd de inventaris afgesloten. De cijfers van de geheele activa der balans hadden zooveel nullen, dat Guillaume voor deze gelegenheid het gestrenge consigne verbrak, dat het geheele jaar aan het dessert regeerde. De sombere lakenkooper wreef zijn handen en vergunde zijn bedienden te blijven zitten. Nauwelijks had elk lid der mannelijke equipage zijn klein glaasje gekregen, gevuld met een eigengemaakte likeur, of men hoorde een rijtuig aanrollen. De familie ging naar de Variétés om Asschepoetster te zien en de beide jongste bedienden kregen elk een kroon van zes francs en verlof om te gaan, waar zij wilden, mits zij voor twaalf uur te huis waren. Niettegenstaande deze losbandigheid stond de oude lakenkooper des Zondagsmorgens om zes uur zich te scheren en trok hij zijn kastanjebruinen jas aan, waarvan de heerlijke glans hem altijd dezelfde tevredenheid veroorzaakte, hij bevestigde de gouden gespen aan zijn wijden zijden broek en ging vervolgens tegen zeven uur, terwijl alles in huis nog sliep, naar een klein kabinetje, dat aan het magazijn van de eerste verdieping grensde. Het licht viel er in door een raam, dat met zware ijzeren staven was bevestigd en dat uitzag op een kleine vierkante binnenplaats, omgeven door muren die zoo zwart waren, dat men zou meenen dat het een put was. De oude koopman opende zelf de blinden, die met plaatijzer waren beslagen en die hij zoo goed kende en schoof de benedenste helft van het raam op. De ijskoude lucht van de binnen- plaats verdrong de warme atmosfeer van dit kabinetje, dat den eigenaardigen reuk had van een kantoor. De koopman bleef overeind staan met de hand steunende op de rugleuning van een ouden rieten stoel met marokijnleder kleed, waarvan de oorspronkelijke kleur niet meer te kennen was; hij scheen blijkbaar te aarzelen of hij zou gaan zitten. Met een verteederden blik zag hij naar den dubbelen lessenaar, waarachter de plaats zijner vrouw tegenover de zijne was, verkregen door in den muur een kleine nis uit te bouwen. Hij keek naar de genommerde kartons, de kluwens bindgaren, het schrijfgereedschap, de stempels om het laken te merken, naar de kas, allen voorwerpen uit een lang vervlogen tijd afkomstig en meende zich zelven weer te zien voor de uit zijn graf herrezen schim van den ouden heer Chevrel. Hij zette dezelfde kruk voor zich, waarop hij eertijds gezeten was tegenover zijn overleden patroon. De kruk was bekleed met zwart leder, waardoor op de hoeken sedert langen tijd de haren heenstaken. Met bevende handen plaatste hij haar op dezelfde plaats, waar zijn voorganger die had gezet, vervolgens trok hij in een moeilijk te omschrijven agitatie aan de schel, die uitkwam aan het hoofdeind van het ledikant van Josef Lebas. Toen de beslissende stap gedaan was, nam de grijsaard, voor wien deze herinneringen zonder twijfel te machtig waren, drie of vier wissels, die hem waren aangeboden en keek er naar, zonder ze te zien, toen Jozef Lebas plotseling voor hem stond. „Ga daar zitten” zeide Guillaume, hem naar de kruk wijzende. Omdat de oude lakenkooper nog nooit zijn bediende een plaats bij hem had aangeboden sprong Jozef Lebas op. „Wat dunkt u van deze wissels vroeg Guillaume. „Die zullen niet betaald worden. „Waarom niet? „Maar ik wist dat eergisteren Etienne en Co hun betalingen in goud hebben gedaan. „Oh, oh, riep de lakenkooper uit, men moet al erg ziek zijn, als men zijn gal laat zien. Laat ons over iets anders spreken, Jozef, de inventaris is afgeloopen. „Ja mijnheer en het dividend is een van de schoonsten, die gij nog hebt gehad. „Gebruik toch die nieuwe woorden niet Jozef, zeg: de winst. Weet ge wel, mijn jongen, dat het een beetje uw werk is, dat wij dit verkregen. Daarom ik zal u niet langer uw loon geven maar mevrouw Guillaume heeft mij aangeraden, u een aandeel in de zaak te geven. Hoe vindt ge dat Jozef? Guillaume en Lebas, die woorden zouden nog zoo slecht niet klinken in de handelswereld. Men zou er en Co. bij kunnen voegen, om de handteekening af te ronden. De tranen sprongen Jozef Lebas in de oogen, hoeveel moeite hij ook deed om ze te verbergen. O mijnheer Guillaume, hoe heb ik zooveel goedheid kunnen verdienen. Ik heb alleen mijn plicht gedaan. Het is al veel dat gij u hebt willen afgeven met een armen weesj Hij wreef met de rechtermouw over den opslag der linkerarm en durfde den grijsaard niet aanzien. Deze glimlachte en dacht dat die zedige jonge man ongetwijfeld een beetje aanmoediging noodig had, evenals hij zelf eertijds, om een volkomen verklaring te geven. Toch, hernam de vader van Yirginie, ge verdient eigenlijk die gunst niet, Jozef. Gij stelt in mij niet zooveel vertrouwen als ik het doe in u. (De bediende hief plotseling het hoofd op). Gij hebt het geheim van de kas. Sedert twee jaren heb ik u bijna al mijn zaken medegedeeld. Ik heb u op reis gezonden naaide fabrieken. In een woord, voor u heb ik niets verborgen. Maar gij ? ... gij zijt verliefd en hebt er mij met geen woord over gesproken. (Jozef Lebas kleurde.) Ha, ha riep Guillaume hit, dacht gij een ouden vos, als mij, te bedriegen. Mij, wien gij het faillissement van het huis Lecoq hebt zien voorspellen? Hoe mijnheer? antwoordde Jozef Lebas, terwijl hij zijn patroon even vlak in ’t gelaat zag als deze ’t hem deed hoe, weet u dat ik bemin? „Ik weet alles, deugniet, zei de eerbiedwaardige en slimme koopman en trok hem aan zijn oor. En ik vergeef het je, ik heb net zoo gedaan. En gij wilt het toestaan? Zeker met vijftig duizend kronen en ik zal er evenveel bijdoen en wij beginnen een nieuwe rekening met een nieuwe firma. Wij zullen nog eens zaken doen, jongen, riep de oude koopman, terwijl hij zich opwond en opstond en met zijn armen zwaaide. Zie je mijn schoonzoon, daar is niets ter wereld zoo mooi als de handel. Zij, die vragen, wat daar voor genoegen in steekt zijn stommelingen. Om de zaken op het spoor te komen, op den juisten tijd zijn slag weten te slaan, met angst afwachten, even als bij het spel, dat de Etiennes en Co. failliet gaan, om een heel regiment van de keizerlijke garde in ons laken gekleed te zien, om zijn buurman een schop te geven, in figuurlijke zin natuurlijk, om goedkooper te fabriceeren dan een ander, om een zaak te volgen, die men geschetst heeft, die begint en groot wordt, wankelt en slaagt, om als een minister van politie al de hulpbronnen te kennen van de handelshuizen, om geen verkeerde zaken te doen, om overeind te blijven, terwijl er zoovelen schipbreuk lijden, om handelsvrienden te hebben in alle fabriekssteden ; is dat niet een voortdurend spel Jozef? Dat is leven zeg ik je. Ik zal sterven in dat gedruisch en gewoel, zooals de oude Chevrei, maar ik zal het wat meer op mijn gemak afdoen. In het vuur zijner redeneering had Guillaume bijna zijn bediende niet aangezien, die heete tranen weende. Kom Jozef, mijn arme jongen, wat scheelt je? O, ik heb haar zoo lief, zoo lief, mijnheer Guillaume, dat de moed mij ontzinkt, ik ge100f.... Kom nu jongen, zei de koopman verteederd, gij zijt gelukkiger dan gij denkt. Yoor den drommel, zij heeft ook u lief, ik weet het. En hij kneep zijn kleine groene oogjes dicht, terwijl hij zijn bediende aankeek. Lakenkoopman. 5 Jufvrouw Augustine, Jufvrouw Augustine, riep Jozef Leblas in verrukking uit. Hij wilde uit het kabinet wegsnellen, toen hij gevoelde dat een ijzeren arm hem vastgreep en zijn verbaasde patroon hem recht voor zich zette. Wat heeft Augustine nu hiermee te maken? vroeg Guillaume, wiens koude stem plotseling den ongelukkigen Jozef Lebas deed verstijven. Is zij het dan niet... die... ik bemin, stamelde de ongelukkige jongen. Geheel uit zijn humeur, omdat hij zich zoo had vergist, ging Guillaume weder zitten en nam zijn puntig hoofd tusschen zijn beide handen, om na te denken over den dwazen toestand, waarin hij zich bevond. Josef Lebas bleef staan, beschaamd en wanhopig. Josef, hernam de koopman met koude waar, digheid, ik sprak u over Virginie. De liefde laat zich niet bevelen, dat weet ik. Ik ken uwe bescheidenheid, wij zullen dat vergeten. Ik zal nooit Augustine uithuwelijken voor Virginie. Uw aandeel zal tien percent zijn. De bediende, wien de liefde ik weet niet welken moed gaf, vouwde de handen en begon te spreken en sprak een kwartier lang met zooveel gloed en zooveel gevoel tot den ouden man, dat de toestand begon te veranderen. Als het een handelszaak had gegolden, dan zou de oude koopman vaste regels hebben gehad, waarnaar hij moest handelen, maar nu duizend mijlen ver van den handel, op de onstuimige zee van gevoelens en zonder kompas dreef hij heen en weder, zonder tot een besluit te kunnen komen in een zoo bijzonder geval, zooals hij het noemde. Door zijn natuurlijke goedheid medegesleept, ruimde hij een weinig het veld. Maar voor den drommel Jozef, gij weet toch wel dat ik twee kinderen heb en dat zij lOjaar in leeftijd verschillen. Juffrouw Chevrel was niet mooi, maar ze heeft zich toch niet te beklagen gehad over mij. Doe dan als ik. Kom, schrei niet, zijt gij dwaas. Nu misschien komt het nog terecht, wij zullen eens zien. Daar is altijd een middel te vinden, om zich uit de moeielijkheid te redden. Wij mannen zijn niet altijd Geladens voor onze vrouwen. Begrijpt ge mij? Mijne vrouw is vroom, en Kom, voor den drommel, jongen, geef van morgen uw arm aan Augustine, om haar naar de mis te begeleiden. Dergelijke woorden wierp Guillaume op goed geluk er uit. De laatste woorden van zijn patroon waren den verliefden bediende het meest naaiden zin en hij dacht er al over, om een zijner vrienden voor juffrouw Yirginie te zoeken, toen hij het kabinet verliet, opgewonden en de hand drukkend van zijn aanstaanden schoonvader, na tot hem te hebben gezegd met een wenk van verstandhouding, dat alles nog zich ten beste zou schikken. Wat zal Mevr. Guillaume er van denken ? Die gedachte kwelde den braven koopman zeer, toen hij alleen was. Aan het ontbijt keken Mevrouw Guillaume en hare dochter Yirginie Jozef Lebas, die zeer verlegen scheen, vrij boos aan, want de lakenkooper had voorloopig niets laten bemerken van zijn teleurstelling. De beschroomdheid van den bediende verzoende al spoedig Mevr. G-uillaume, die zoo vroolijk werd, dat zij haren man aankeek en glimlachte en zich kleine grapjes veroorloofde, die men sedert raensehenheugenis in deze onschuldige families niet had gebezigd. Zij vroeg, wie van beiden den grootsten omvang had Yirginie of Jozef en verzocht hen, elkander te meten. Deze voorbereidende toespelingen deden eenige wolken komen op het voorhoofd van den heer des huizes, die zelfs zulk een liefde voor het decorum veinsde, dat hij Augustine beval den arm aan te nemen van den oudsten bediende, als zij naar de mis gingen. Mevr. Guillaume, een en al verwondering over deze kieschheid van haren man, verwaardigde dezen met een goedkeurenden hoofdknik. Zoo verliet het gezelschap het huis in een volgorde, die den buren geene aanleiding kon geven tot eenige verkeerde gevolgtrekking. Vindt gij niet, juffrouw Augustine, zeide de bediende bevend, dat de vrouw van een koopman, die een groot crediet heeft, zooals mijnheer Guillaume bij voorbeeld, een beetje meer zich kon vermaken dan Mevrouw uwe moeder doet, en diamanten dragen kan en in een rijtuig rijden ? O ik zou, als ik trouwde, alleen het werk willen doen en mijne vrouw willen gelukkig zien. Ik zou haar niet in mijn kantoor zetten. Ziet gij, in den lakenhandel zijn de vrouwen niet meer zoo noodig, als zij dat eertijds waren. Mijnheer Guillaume had reden om te handelen zooals hij deed en daarenboven het was de zin van Mevrouw. Maar dat eene vrouw een handje helpt bij de boekhouding, bij de correspondentie, bij de keuze, in haar huisbestuur en met de dienstboden, dat zij niet ledig moet zijn, dat is natuurlijk. Om zeven uur, als de winkel gesloten is, zou ik pleizier willen hebben, ik zou naar de comedie gaan en uitgaan. Maar gij luistert niet naar mij. Zeker mijnheer Jozef. Wat dunkt u van de schilderkunst? Dat vind ik een mooi vak. Ja, ik ken een huisschilder, mijnheer Lourdois, die heeft geld. Aldus bereikte de familie de kerk van St. Leo. Daar hernam Mevr. Guillaume hare rechten en liet voor de eerste maal Augustine plaats nemen naast zich. Yirginie nam plaats op den vierden stoel, naast Lebas. Gedurende de preek ging alles goed tusschen Augustine en Theodoor, die, achter een pilaar staande, zijne madonna vurig aanbad maar bij het opheffen van het Heilige bemerkte Mevr. Guillaume een beetje laat, dat haar dochter Augustine haar gebedenboek het onderste boven hield. Zij was van plan haar ernstig door te halen, toen zij haar voile neertrekkend haar oogen van haar boek afwendde, om in de rich ting te kijken, waarheen de oogen harer dochter afdwaalden. Met behulp van haar bril zag zij den jongen schilder, wiens wereldsche kleedij eer een gepensioneerd kapitein van de cavalerie deed vermoeden dan een koopman uit hare wijk. Het is moeielijk, om zich den graad van woede voor te stellen, waarin Mevr. Guillaume zic^ bevond, zij, die meende, dat zij hare dochters zoo volmaakt mogelijk had opgevoed, en nu in het hart van Augustine een geheime liefde ontdekte, waarvan het gevaar voor haar werd vergroot door hare preutschheid en hare onwetendheid. Zij dacht dat hare dochter door en door verdorven was. Houd dadelijk je boek goed in handen, juffrouw, zeide zij fluisterend maar bevend van toorn en rukte haar het corpus delicti uit de vingers, om het terug te geven, zóódat de letters op hun natuurlijke plaats kwamen te staan. Heb het ongeluk niet, om uwe oogen op iets anders te richten dan op uwe gebeden, voegde zij er bij, anders krijgt gij met mij te doen. Na de mis zullen uw vader en ik eens met u spreken. Die woorden klonken de arme Augustine als een donderslag in de ooren. Zij gevoelde, dat zij flauw zou vallen, maar geslingerd tusschen de % smart, die zij ondervond en de vrees om een opschudding in de kerk te veroorzaken, had zij den moed om zich te beheerschen en haar angst te verbergen. Maar men kon gemakkelijk raden in welken toestand haar gemoed was, als men haar kerkboek zag beven in hare vingeren en elke bladzijde, die zij omsloeg van tranen doorweekt. Bij den vertoornden blik, dien Mevr. G-uillaume op den schilder wierp, zag deze het gevaar, waarin zijne geliefde zich bevond en ging hij weg, met woede in het hart en besloten om alles te wagen. Ga naar uwe kamer, mejuffrouw! zeide Mevr. Guillaume tot hare dochter, toen ze weder te huis waren gekomen; wij zullen u laten roepen, als wij u noodig hebben, en vooral pas op, dat gij er niet uitgaat. De samenkomst, welke de echtgenooten hielden, was zoo geheim, dat er aanvankelijk niets van uitlekte. Maar Yirginie, die hare zuster door duizend zoete voorstellingen moed had ingesproken, dreef de goedheid zoo ver, dat zij sloop tot de deur der slaapkamer harer moeder, waar de samenspraak plaats had, om er eenige woorden op te vangen. Bij de eerste reis, die zij van de derde naar de tweede verdieping maakte, hoorde zij dat haar vader riep: Mevrouw, wilt gij dan uwe dochter dooden? Arm kind, zeide Yirginie tot hare schreiende zuster, papa verdedigt u. En wat willen zij Theodoor doen? vroeg het onschuldige meisje. De nieuwsgierige Yirginie ging weder naar beneden maar nu bleef zij langer weg, zij vernam dat Lebas Augustine beminde. Het stond geschreven, dat op den merkwaardigen zondag, een huis, dat gewoonlijk zoo kalm was, eene hel zou zijn. Mijnheer G-uillaume maakte Josef Lebas wanhopig, door hem de liefde van Augustine voor een ander mede te deelen. Lebas, die zijn vriend al had gewaarschuwd, dat hij Yirginie ten huwelijk moest vragen, zag zijn hoop in rook verdwijnen. Yirginie kreeg hoofdpijn, toen zij hoorde dat Josef haar min of meer had afgewezen. De tweedracht, die gezaaid was tusschen de beide echtgenooten door de wederzijdsche verklaringen, waarbij voor de derde maal in hun leven zij van meening verschilden, openbaarde zich op een geweldige wijze. Einde- lijk om vier uur ongeveer verscheen Augustine bleek, bevend en met beschreide oogen voor hare ouders. Het arme kind vertelde in haar onschuld de zeer korte geschiedenis van hare liefde. Gerustgesteld door de verzekering van haren vader, dat men haar stil zou laten uitspreken, kreeg zij wat meer moed en noemde den naam van Theodoor de Sommervieux, waarbij zij met opzet op dat aristocratische woordje de den nadruk legde. Terwijl zij zich overgaf aan de ongekende bekoring, om over hare gevoelens te spreken, vond zij moed genoeg om met een onschuldige flinkheid te bekennen, dat zij hem beminde en hem geschreven had en voegde er bij, met tranen in de oogen: Het zou mijn ongeluk zijn, mij aan een ander op te offeren. Maar Augustine, weet gij dan niet, dat het maar een schilder is ? riep hare moeder uit met afschuw. Mevrouw Guillaume! hernam de oude man, zijne vrouw het zwijgen opleggend. Augustine, zeide hij, schilders zijn in den regel hongerlijders. Zij zijn te verkwistend, om niet tevens deugnieten te zijn. Ik heb bediend wijlen mijnheer Josef Kernet, wijlen mijnheer Lekain en wijlen mijnheer Noverre. O als gij wist, welke parten die mijnheer Noverre, de ridder van St. Georges, en vooral mijnheer Philidor den ouden heer Chevrel hebben gespeeld. Het zijn guiten, dat weet ik wel. Zij kunnen praten en zij hebben manieren ... O nooit zal jouw mijnheer Suma .. . Sonm De Sommervieux, vader. Nu goed dan, de Sommervieux laat hij heeten, nooit zal hij zoo vriendelijk tegen u geweest zijn, als de ridder van St. George het was tegen mij, toen ik een vonnis der consuls tegen hem had. Men had vroeger ook wel aanzienlijke lieden onder hen. Maar vader, Theodoor is zoo edel en hij heeft mij geschreven, dat hij rijk is. Zijn vader was de Ridder de Sommervieux voor de revolutie. Bij die woorden zag mijnheer Guillaume naar zijne vreeselijke wederhelft, die, als vrouw in de contramine, met haar voet op den grond stampte en een norsch stilzwijgen bewaarde. Zij vermeed zelfs, haar toornige blikken op Augustine te werpen en scheen aan haar echtgenoot al de verantwoordelijkheid te willen laten van een zoo ernstige zaak, omdat hij naar haren raad niet had willen luisteren. Maar ondanks hare schijnbare onverschilligheid, toen zij zag dat haar man zoo langzamerhand overhelde tot een ramp, die niets koopmansachtigs had, schreeuwde zij; Inderdaad mijnheer, gij zijt verbazend zwak tegenover uwe dochters ... maar .. . Het geraas van een rijtuig, dat voor de deur stilhield, brak plotseling de strafpredikatie af, waarvoor de oude koopman al bevreesd was. En een oogenblik later stond Mevr. Roguin midden in de kamer en keek naar de drie acteurs van dit huiselijk drama. Ik weet alles, nichtje, zeide zij met een air van bescherming. Mevrouw Roguin had een gebrek, zij geloofde dat de vrouw van een Parijschen notaris de rol mocht spelen van een kleine meesteres. Ik weet alles, herhaalde zij en ik kom in de arke van Noach, als de duif met den olijftak; ik heb die uitdrukking gelezen in het Genie du Christianisme, zeide zij, zich keerende tot Mevr. Guillaume. Die vergelijking zal in uw smaak vallen, nicht. Wat is die mijnheer de Sommervieux een charmant mensch, voegde zij er, glimlachend tot Augustine, bij. Hij heeft mij van morgen mijn portret gegeven. Het is een meesterstuk en ten minste zesduizend francs waard. Bij die woorden klopte zij mijnheer Guillaume zachtjes op den arm. De oude koopman kon niet nalaten met zijn lippen te grijnzen, zooals hij gewoonlijk deed, als hij iets niet geloofde. Ik ken mijnheer de Sommervieux heel goed, ging de duif voort. Sinds een veertien dagen bezocht hij mijne soirées en is er de groote aantrekkelijkheid van. Hij heeft mij al zijn bezwaren verteld en mij tot advocaat gekozen. Ik weet sedert van morgen, dat hij Augustine aanbidt en hij moet haar hebben. Neen, nicht, schud nu niet zoo met het hoofd, ten bewijze dat gij het niet wilt toestaan. Weet ge wel, dat hij baron zal worden en dat hij al benoemd is tot ridder van het legioen van eer door den keizer zelven, in den Salon. Roguin is zijn notaris geworden en kent zijn zaken. Weet gij wel, dat mijnheer de Sommervieux in vaste goederen twaalf duizend livres rente bezit. Weet gij wel, dat de schoonvader van een man als hij wat worden kan, bijvoorbeeld mairevan zijn anondissement. Hebt gij niet gezien, dat mijnheer Dupont graaf van het keizerrijk en Senator is geworden, omdat hij in zijn ambt als maire den keizer moest komen begroeten bij zijn bezoek aan Yienne? O, dat huwelijk komt terecht. Ik aanbid hem, dien goeden jongen. Zooals hij zich tegenover Augustine heeft gedragen, dat is eenig, dat leest men alleen in romans. Kom, beste meid, gij zult gelukkig worden en iedereen zou in uwe plaats willen zijn. Ik heb bij mij aan huis op mijne soirees Mevrouw de hertogin de Carigliano, die dweept met mijnheer de Sommervieux. Booze tongen zeggen, dat zij alleen om hem bij mij komt, alsof een nieuwbakken hertogin van eergisteren niet te huis behoorde bij een Chevrel, wier familie honderd jaar geteld werd onder de beste burgerij. Augustine, hervatte Mevr. Roguin, na een kleine poos, ik heb het portret gezien. God, wat is dat mooi. Weet gij, dat de keizer het heeft willen zien? Hij zeide lachende tot den vice-maarschalk, dat, als er vele zulke vrouwen aan het hof waren, nu er zoovele koningen komen, hij zich sterk maakte, om den vrede in Europa te bewaren. Is dat niet vleiend? De onweders, waarmede deze dag was begonnen, geleken in zoover op die in de natuur, dat zij kalm en helder weder tengevolge hadden. Mevr. Roguin wist in haar gesprekken zooveel verleidelijks in te vlechten, zij wist zoovele teedere snaren te treffen in de drooge harten van mijnheer en mevr. Guillaume, dat zij er eindelijk eene trof, waarvan zij partij trok. In dien zonderlingen tijd hadden de handelswereld en die der financiën meer dan ooit de dwaze liefhebberij, om zich met groote heeren door huwelijken te verbinden en het waren vooral de generaals van het keizerrijk, die van deze gelegenheid gebruik maakten. Mijnheer Guillaume trok inzonderheid te velde tegen die noodlottige liefhebberij. Zijn geliefkoosde beweringen waren, dat eene vrouw, om gelukkig te zijn, een man moet huwen van haren stand. Men werd altijd vroeg of laat gestraft, als men te hoog wilde klimmen. De liefde bood zoo weinig weerstand tegen de beslommeringen van de huishouding, dat de een bij den ander solide eigenschappen moest vinden, om gelukkig te zijn. Het was niet noodig, dat de een van de echtgenooten meer wist dan de andere, omdat men in de eerste plaats elkander moest begrijpen. Een man die Grieksch sprak, als zijne vrouw Latijn sprak, liepen gevaar, van honger om te komen, dat was een spreekwoord, dat hij daarvoor had uitgevon- Lakenkoopman. 6 den. Hij vergeleek dergelijke huwelijken met die oude stoffen van wol en zijde, waarvan de zijde altijd de wol ten slotte deed breken. Maar toch er is zooveel ijdelheid op den bodem van een raenschenhart, dat de voorzichtigheid van den loods, die zoo goed het scheepje van de Kaatsende Kat bestuurde, bezweek onder de welwillende aanvallen van Mevr. Roguin. De strenge Mevr. G-uillaume was de eerste, die in de neiging harer dochter een beweegreden vond, om van hare beginselen af te wijken en stemde er in toe, mijnheer de Sommervieux in haar huis te ontvangen, bij welke gelegenheid zij hem aan een scherp verhoor wilde blootstellen. De oude koopman ging Jozef Lebas opzoeken en bracht hem op de hoogte van de zaken. Om half zeven vereenigde de eetkamer, door den schilder op het doek vereeuwigd, onder haar glazen dak den heer en Mevr. Roguin, den jongen schilder en zijn bekoorlijke Augustine, Josef Lebas, die zijn geluk geduldig genoot en Yirginie, wier hoofdpijn was overgegaan. De heer en Mevr. Guillaume zagen in het verschiet hunne kinderen gevestigd en de toekomst der Kaatsende Kat in bekwame handen. Hun tevredenheid bereikte het toppunt, toen aan het dessert Theodoor hun de beroemd geworden schilderij ten geschenke gaf, die zij niet hadden kunnen zien en die het inwendige van dien ouden winkel te aanschouwen gaf, waaraan zooveel geluk te danken was. Wat is dat mooi, riep G-uillaume uit. En men zegt, dat men daarvoor dertig duizend francs wil geven. Maar kijk eens, men kan er zelfs mijn mutsebanden op zien, hernam Mevr. Guillaume. En de uitgespreide stoffen, voegde Lebas er bij, men zou ze in de hand willen nemen. Draperiën geven altijd een mooi effect, antwoordde de schilder. Wij nieuwe schilders zouden wat gelukkig zijn, als wij de volmaaktheid der oude draperiën konden bereiken. Houdt gij dan van draperie, h riep vader Guillaume. Maar, voor den drommel, houd u daarbij, ') De woordspelling is niet te vertalen, draperie beteekent ook lakenhandel. mijn jonge vriend. Omdat gij den koophandel acht, zullen wij elkander verstaan. En waarom zou men dien niet achten ? De wereld is er mee begonnen, toen Adam het paradijs verkocht voor een appel, al is dat juist geen gelukkige speculatie geweest, zou ik zeggen. En de oude koopman begon los te barsten in een luidruchtig gelach, opgewekt door de champagne, die hij rijkelijk stroomen deed. De blinddoek, die de oogen van den jongen schilder bedekte, werd zoo dik, dat hij zijne toekomstige ouders beminnelijk vond. Hij vond het niet beneden zich, hen op te vroolijken door eenige grappen, die van goeden smaak getuigden. Hij viel dan ook algemeen in den smaak. Des avonds toen de salon, opgevuld met zeer dikhuidige meubels, zooals de uitdrukking was van G-uillaume, was verlaten, en terwijl Mevr, G-uillaume van de tafel naar den schoorsteen liep, om haastig alle kaarsen uit te blazen, riep de brave koopman, die, zoodra het geldzaken, betrof altijd zeer helder zag, zijne dochter Augustine bij zich en zette haar op zijn knieön, waarna hij het volgende gesprek begon. Mijn lieve kind, gij zult met uwen Sommervieux trouwen, omdat gij het wilt, het staat u vrij, om uw kapitaal van geluk er aan te wagen. Maar ik laat mij niet foppen door die dertigduizend francs, die men verdienen kan, door een stuk goed linnen te bederven. Het geld, dat zoo spoedig komt, gaat even spoedig weer weg. Heb ik van avond dien jongen lichtmis niet hooren zeggen, dat het geld rond was, om te kunnen rollen. Als het rond is voor de verkwisters, is het plat voor de spaarzame menschee, die het op hoopen zetten en verzamelen. Daarenboven, mijn kind, die mooie mijnheer spreekt er van, om u rijtuigen en diamanten te koopen. Hij heeft geld, laat hij het voor u vermorsen, mij goed. Ik heb er niets over te zeggen. Maar wat ik u geef, ik wil niet, dat de zoo zuur verdiende en verzamelde kronen heengaan aan koetsiers of aan snuisterijen. Wie te veel verteert is nooit rijk. Met honderdduizend kronen bruidschat koopt men geheel Parijs nog niet. Gij zult op een goeden dag eenige honderd duizenden francs krijgen ik zal er u, voor den drommel, zoo lang mogelijk op laten wachten. Ik heb daarom uw bruidegom eens in een hoekje geroepen en een man, die het faillissement Lecoq heeft bewerkt, heeft geen groote moeite, om een artist te laten toestemmen in een huwelijk buiten gemeenschap van goederen. Ik zal een oogje houden op het huwelijkscontract, om de schenkingen, die hij u denkt te doen, juist te laten beschrijven. Nu, mijn kind, hoop ik, dat ik spoedig grootvader zal worden. Voor den drommel, ik zou al willen spelen met mijn kleinkinderen ; zweer mij nu, dat gij nooit in geldzaken iets zult teekenen zonder mijn raad en als ik te spoedig vader Chevrel moet gaan gezelschap houden, zweer mij, uwen zwager, den jongen Lebas, te raadplegen. Belooft ge mij dat ? „Ja, vader, ik zweer het u. Toen Augustine met zachte stem die woorden had uitgesproken kuste de grijsaard haar op de beide wangen. Dien nacht sliepen de gelieven bijna zoo rustig als mijnheer en mevr. Guillaume. Eenige maanden na dien merkwaardigen Zondag was het hoofdaltaar in de St. Leokerk getuige van twee zeer uiteenloopende huwelijken. Augustine en Theodoor verschenen er in al den glans van hun geluk, de oogen vol liefde, gekleed in elegante toiletten, opgewacht door een schitterende equipage. In een goed hum rijtuig met hare familie gekomen, bood Yirginie den arm aan haren vader en volgde hare jongere zuster nederig en in een eenvoudig kleed, als een schaduw, die noodig was, om de harmonie van het tafereel te doen uitkomen. Mijnheer Guillaume had alle denkbare moeite gedaan, om van de kerk te verkrijgen, dat Yirginie voor Augustine trouwde, maar tot zijn leedwezen zag hij, dat dehoogere en de lagere geestelijkheid eenparig de voorkeur gaven aan de meest elegante bruid. Hij hoorde, dat sommige zijner buren den goeden smaak van Virginie prezen, die, naar zij zeiden, een veel solieder huwelijk sloot en getrouw bleef aan de wijk, terwijl zij eenige schimpscheuten ten beste gaven, die haren oorsprong vonden in afgunst, dat Augustine een artist en een edelman trouwde; zij voegden er met een soort van schrik bij, dat als de Guillaume’s eerzucht hadden, de lakenwinkel verloren was. Een oude koopman in waaiers had gezegd, dat die vreet-op hem weldra op stroo zou doen liggen en vader Guillaume had in stilte zich zelven toegejuicht, dat hij zich bemoeid had met het opstellen der huwelijksvoorwaarden. Des avonds ging de familie uiteen na een prachtig bal, gevolgd door een van die rijkelijke soupers, waarvan de herinnering bij het tegenwoordige geslacht dreigt verloren te gaan. Mijnheer en Mevr. Guillaume bleven in hun hótel van de Colombierstraat, waar de bruiloft was gevierd, mijnheer en Mevr. Lebas keerden in hun rijtuig terug naar het oude huis in de straat St. Denis, om er het schip van de Kaatsende Kat verder te besturen. De schilder nam, dronken van geluk, zijn lieve Augustine in zijne armen en tilde haar uit het rijtuig, toen hun coupé in de Driebroederstraat was gekomen en droeg haar naar zijn smaakvolle kamers. De geweldige hartstocht, die Theodoor bezielde, deed bijna een vol jaar verloopen, zonder dat het geringste wolkje het blauw kwam verdonkeren van den hemel, waaronder zij leefden. Voor hen had het leven niets, dat drukte. Theodoor bracht eiken dag nieuwe, ongeloofelijke genoegens aan. Hij had er genot in, om de vervoering van den hartstocht af te wisselen door het smachtend verlangen van die rustpoozen, waarin de zielen zich zoo geheel verliezen in verrukking, dat zij de stoffelijke vereeniging schijnen te vergeten. Daar zij niet in staat was na te denken, gaf Augustine zich geheel over aan de golvende openbaringen van zijn geluk. Zij geloofde, dat zij nog niet genoeg deed, door zich geheel en al aan de geoorloofde en heilige huwelijksliefde over te geven. Eenvoudig en onschuldig, kende zij evenmin de coquetterie van te weigeren, als de heerschappij, die een jonge vrouw uit de groote wereld zich weet te verzekeren door behendige grillen. Zij beminde te zeer, om de toekomst te berekenen en kon er zich niet indenken, dat zulk een heerlijk leven ooit zou ophouden. Gelukkig, dat zij aldus al het genoegen van haar man was, geloofde zij, dat die onuitbluschbare liefde voor haar altijd de schoonste van alle bekoringen zou zijn, zooals hare toewijding en hare gehoorzaamheid een eeuwige bekoorlijkheid zou wezen. Daarenboven had het geluk harer liefde haar zoo schoon doen worden, dat hare schoonheid haar trotsch deed worden en haar het bewustzijn gaf, altijd te kunnen heerschen over een man, die zoo gemakkelijk was op te winden als de Sommervieux. Ook bracht haar gehuwde staat haar geen andere wetenschap dan die der liefde. Geheel opgaande in dit geluk, bleef zij het onwetende kleine meisje van de straat St. Denis en dacht er niet aan, om zich de gewoonten, de beschaving en den toon aan te nemen van die wereld, waarin zij voortaan moest leven. Haar woorden waren liefdewoordjes, zij legde er wel een soort buigzaamheid van geest en een zekere kuischheid van uitdrukking in, maar zij bezigde dezelfde taal als alle vrouwen, die zich aan een hartstocht hebben ovei – gegeven, waarin zij als in haar element schijnen te leven. Indien bij toeval Augustine een denkbeeld had geuit, dat in strijd was met die van Theodoor, dan lachte de jonge schilder er om, zoo als men lacht om de eerste fouten, die een vreemdeling maakt, maar die gaan vervelen, wanneer hij zich niet verbetert. Toch gevoelde Sommervieux, toen dit eerste jaar even verrukkelijk als spoedig was voorbijgegaan, de noodzakelijkheid om weer aan zijn werk te gaan en zijn oude gewoonten te hervatten. Zijne vrouw was zwanger en hij begon zijn vrienden weer te bezoeken. Gedurende de lange onthouding van den tijd, waarin een jonge vrouw voor de eerste maal een kind voedt, werkte hij zonder twijfel met ijver, maar zoo voor en na begon hij eenige verpoozing te zoeken in de groote wereld. Het huis, waarheen hij bij voorkeur zijn schreden richtte was dat van de hertogin de Carigliano, die er eindelijk in geslaagd was, den beroemden schilder te boeien. Toen Augustine hersteld was en haar kind niet meer die voortdurende zorgen vereischte, die een jonge moeder de genietingen van de wereld verbieden, kwam Theodoor op het denkbeeld, om aan zijn eigenliefde dat genot eens te verschaffen, dat de wereld ons schenkt, wanneer wij er komen met een mooie vrouw, die het voorwerp is van bewondering en nijd. Het was voor Augustine een nieuw en ongekend genot door de zalen te wandelen en zich te vertoonen met den geleenden glans, die van haren man afstraalde en zich benijd te zien door alle vrouwen. Maar dit was de laatste glans, die haar echtelijk geluk zou openbaren. Zij begon de ijdelheid van haren man te hin- deren, toen zij, ondanks ijdele pogingen, hare onwetendheid liet doorschemeren en de platheid harer taal en de bekrompenheid harer denkbeelden. Het karakter van Sommervieux, gedurende twee en een half jaar bedwongen door de eerste vervoeringen der liefde begon rustig en langzaam zijn neigingen en gewoonten weder te krijgen, waarvan het een tijdlang zich had losgemaakt. De dichtkunst, de schilderkunst en de uitgezóchte genietingen der verbeelding bezitten op verheven geesten onuitwischbare rechten. Deze behoeften van een sterken geest waren bij Theodoor gedurende die twee jaren niet misleid geworden, zij hadden alleen nieuw voedsel gevonden. Toen de velden der liefde waren afgeloopen, toen de kunstenaar, evenals de kinderen, rozen en korenbloemen had geplukt met zoo grooten ijver en gretigheid, dat hij ze niet in de handen kon houden, veranderde het tooneel. Wanneer de schilder aan zijne vrouw de schetsen toonde zijner schoonste scheppingen, hoorde hij haar zeggen, evenals vader G-uillaume had gedaan : Wat is het mooi. Hare bewondering zonder warmte kwam niet uit een werkelijk gevoel vooi't maar uit geloof in het woord van hem, dien zij liefhad. Augustine stelde een blik van hem hooger dan de schoonste schilderij. Het eenige verhevene, wat zij kende was dat des harten. Eindelijk kon Theodoor zich niet langer de wreede waarheid verbloemen, zijn vrouw had geen gevoel voor poëzie, zij bewoonde niet de spheer, waarin hij zich bewoog, zij kon hem niet volgen in zijn gesprekken, in zijn vreugde en leed, zij liep gelijkvloers in de werkelijke wereld, terwijl hij het hoofd in de hemelen had. Alledaagsche geesten kunnen zich niet indenken in het verdriet van iemand, die aan een ander verbonden door de banden der innigste gevoelens, zich genoodzaakt ziet zonder ophouden de meest gewaardeerde uitingen zijner gedachte te moeten uitleggen, en de beelden, die een toovermacht hem dwingt te scheppen, weer in het niet te doen verdwijnen. Voor hem is die straf te wreeder, omdat de gevoelens, die hij koestert jegens zijne gezellin, hem nopen, om nooit zich aan elkander te onttrekken en zoowel de uitingen der gedachte als de opwellingen der ziel te openbaren. Men kan niet straffeloos den wil der natuur bedriegen, zij is onverbiddelijk even als het noodlot, dat een soort van maatschappelijke natuur is. Sommervieux zocht de toevlucht in de kalmte van zijn atelier en hoopte, dat de gewoonte om met kunstenaars om te gaan zijne vrouw zoude vormen en in haar de sluimerende kiemen tot ontwikkeling zou brengen van hoogere begrippen, die sommige meestbegaafde geesten gelooven, dat in alle menschen zijn ingeschapen. Maar Augustine was te oprecht godsdienstig, om niet te schrikken van den toon dier kunstenaars. Aan het eerste diner, dat Theodoor gaf, hoorde zij een jongen schilder met die kinderachtige lichtzinnigheid, die zij niet kon begrijpen en die een scherts met alle ongodsdienstigheid vergeven doet, zeggen: Maar Mevrouw is uw Paradijs niet schooner dan de verheerlijking van Rafaël ? Ach, ik ben er moe van, om er naar te kijken. Augustine bracht alzoo in dit geestelijk gezelschap een geest van wantrouwen, die door allen werd opgemerkt. Zij geneerde zich om anderen. En gegeneerde kunstenaars zijn meedogenloos ; zij gaan weg of steken er den gek mede. Mevr. Guillaume had onder meer dwaasheden die van hare waardigheid te overdrijven, zij meende dat deze het kenmerk der gehuwde vrouw uitmaakte en ofschoon Augustine er dikwerf zelve den gek mee had gestoken, zij kon zich niet vrijhouden van een beetje dier moederlijke preutschheid. Deze overdrijving van schaamtegevoel, die deugdzame vrouwen niet altijd weten te vermijden, gaf aanleiding tot eenige spotprentjes in potlood, waarvan de onschuldige scherts te smaakvol was, om Sommervieux er boos om te doen worden. Deze grappen hadden zelfs wreeder kunnen zijn, zij waren ten slotte toch slechts vergelding van zijne vrienden voor ’t geen hij hun had gedaan. Maar voor een geest, zoo vatbaar voor vreemde indrukken, als die ! van Theodoor kon niets zonder beteekenis zijn. Zoo gevoelde hij langzamerhand een verkoeling over zich komen, die al gaandeweg grooter werd. Om tot huwelijksgeluk te komen moet men een berg beklimmen, op welks top een zeer kleine vlakte is, aan den anderen kant begrensd door een steile en gladde helling en de liefde van den schilder geraakte op die helling. Hij oordeelde zijne vrouw onbekwaam, om de zedelijke overwegingen te waardeeren, die in zijn oogen het zonderlinge van zijne gedragingen tegenover haar rechtvaardigden en hij geloofde, volkomen onschuldig te zijn, wanneer hij voor haar gedachten verborgen hield, die zij toch niet begreep en afdwalingen verzweeg, die voor de rechtbank van een burgermans geweten niet waren te verontschuldigen. Augustine trok zich terug in hare sombere en zwijgende droefheid. Die geheime gevoelens plaatsten een scheidsmuur tusschen de beide Lakenkoopman. 7 echtelieden, die met den dag hooger en dikker werd. Zonder dat haar man haar verwaarloosde of onbeleefd tegen haar was, kon Augustine niet nalaten te toornen, wanneer zij zag, dat hij de schatten van zijn geest en zijn bevalligheid, die hij vroeger aan hare voeten neerlegde, nu bewaarde voor de gezelschappen, waar hij kwam. Al spoedig begon zij de geestige gesprekken, die in de gezelschappen gehouden worden over de onstandvastigheid der mannen, verkeerd uit te leggen. Zij beklaagde zich niet maar hare houding was even als een beschuldiging. Drie jaar na haar huwelijk was deze jonge en mooie vrouw, die daar zoo schitterde in haar prachtige equipage, die leefde in een sfeer van roem en rijkdom, benijd door zoo vele onnadenkende menschen, die niet in staat zijn de levensomstandigheden juist te beoordeelen, ten prooi aan de hevigste droefheid. Hare wangen verbleekten. Zij peinsde, zij vergeleek, vervolgens begon het ongeluk haar de eerste openbaringen der ervaring te geven. Zij besloot moedig zich te blijven bewegen in den kring harer plichten en hoopte, dat dit edelmoedig gedrag vroeg of laat haar de liefde zou doen terugwinnen van haar man, maar het was een ijdele hoop. Wanneer Sommervieux, vermoeid van het werk, uit zijn atelier kwam verborg Augustine niet zoo haastig haar werk, of de schilder zag zijne vrouw bezig met al de zorgvuldigheid eener goede huishoudster, om het huishoud- of lijflinnen te verstellen. Zij gaf met edelmoedigheid, zonder morren, het geld, dat Theodoor noodig had voor zijne verkwistingen, maar met de begeerte, om geld te sparen voor haren lieven man, was zij uiterst zuinig voor zich zelve en in sommige deelen van het huishouden. Zulk een gedrag is niet overeen te brengen met de lichtzinnigheid der schilders en kunstenaars, die aan het eind hunner loopbaan gekomen zooveel van het leven hebben genoten, dat zij zich nooit rekenschap geven van de reden van hun te gronde gaan. Het is overbodig om stap voor stap na te gaan, hoe de volle heldere glans der volle maan, gaandeweg afnam om in geheele duisternis te niet te gaan. Op een avond kreeg de bedroefde Augustine, die al langen tijd haren man met verrukking had hooren spreken over de hertogin de Carigliano, van een vriendin eenige boosaardig medelijdende waarschuwingen over de eigenaardige gehechtheid van Sommervieux aan deze kokette, die den toon aangaf aan het keizerlijke hof. Een en twintig jaar oud, in al den glans harer jeugd en schoonheid, zag Augustine zich verraden voor een vrouw van zes en dertig jaar. Daar zij zich ongelukkig gevoelde te midden der wereld en van hare feesten, die voor haar ledig waren, begreep het arme vrouwtje niets van de bewondering, die zij wekte en niets van den afgunst, dien zij inboezemde. Haar gelaat kreeg een andere uitdrukking. De zwaarmoedigheid goot over hare trekken de zachtheid van het martelaarschap en de bleekheid van een verontwaardigde liefde. Zij zag zich voort- durend het hof gemaakt door de meest verleidende mannen, maar zij bleef standvastig en deugdzaam. Eenige verontwaardigde woorden, die haren man ontvallen waren, veroorzaakten haar een ongeloofelijke wanhoop. Een noodlottige helderheid deed haar zien, welke de gebreken waren, die, tengevolge harer bekrompen een volkomen vereeniging beletten van hare ziel met die van Theodoor: zij had liefde genoeg voor hem, om hem te vergeven en zich zelve te veroordeelen. Zij weende bloedige tranen en zag te laat in, dat er evengoed ongelijke huwelijken zijn naar den geest, als ongelijke huwelijken wat den stand en de zeden betreft. En terwijl zij nadacht over de verrukkelijke eerstelingen van haar geluk, begreep zij de uitgestrektheid van dat voorbijgegane geluk en kwam tot de overtuiging, dat een zoo rijke oogst der liefde een geheel leven was, die alleen met ongeluk kon worden betaald. Toch, zij beminde te oprecht en te hartelijk, om alle hoop te verliezen. Daarom besloot zij te beproeven op een-en-twintigjarigen leeftijd, om te gaan leeren en om ten minste hare verbeelding waardig te maken, die welke zij bewonderde. Ik ben geen dichteres, sprak zij bij zich zelve, maar ik wil de poëzy begrijpen. En toen al die geestkracht en vastheid van wil ontwikkelend, die de vrouwen allen bezitten, wanneer zij beminnen, trachtte Mevr. de Sommervieux haar karakter, hare zeden en gewoonten te veranderen. Maar ofschoon zij boekdoelen verslond en met moed leerde, het gelukte haar niet, minder onwetend te worden. De vatbaarheid van den geest en de bevalligheid der conversatie zijn een gave der natuur of de vrucht van een opvoeding, die bij de wieg begint. Zij kon muziek waardeeren en er van genieten maar zij zong smakeloos. Zij begreep de letterkunde en de schoonheden der dichters, maar het was te laat, om er haar weerbarstig geheugen mede te versieren. Zij hoorde met genoegen de gesprekken in gezelschappen; maar zij zelve bracht er niets geestigs uit. Hare godsdienstige denkbeelden en de vooroordeelen harer kindsche jaren verzetten zich tegen een volledige ontwikkeling van haar verstand. Eindelijk was er in de ziel van Theodoor een vooringenomenheid tegen haar ingeslopen, die zij niet kon overwinnen. De schilder spotte met hen, die zijne vrouw in de hoogte staken en zijn spot was niet zonder reden; hij maakte zulk een indruk op het jonge en gevoelige schepsel, dat zij in zijne tegenwoordigheid, zelfs als zij geheel alleen waren, beefde. Medegesleept door hare te groote begeerte, om te behagen, gevoelde zij haren geest en hare kennis zich oplossen in een enkel gevoel. Zelfs de trouw van Augustine mishaagde dezen ontrouwen man, die haar scheen aan te sporen, om verkeerde dingen te doen, hij noemde hare deugd, gevoelloosheid. Te vergeefs putte Augustine zich uit, om haar rede tot zwijgen te brengen, om zich te voegen naar de grillen en invallen van haar man en zich toe te wijden aan de zelfzucht der ijdelheid; zij verwierf het loon voor hare opofferingen niet. Wellicht hadden beide het juiste oogenblik laten voorbijgaan, waarop de zielen elkander begrijpen kunnen. Op zekeren dag kreeg het te gevoelige hart der jonge vrouw een dier slagen, die de banden van het gevoel zoo machtig knikken, dat men meenen zou dat ze gebroken waren. Augustine zocht de eenzaamheid. Maar al spoedig kwam de noodlottige gedachte in haar op, om troost en raad te gaan zoeken in den schoot harer familie. Op een goeden morgen richtte zij zich naar den zonderlingen gevel van het nederige en stille huis, waar zij hare jeugd had doorgebracht. Zij zuchtte, toen zij het venster zag, waaruit zij op zekeren dag den eersten kus had toegeworpen aan hem, die thans op haar leven zooveel roem en zooveel ongeluk had uitgestort. Niets was er veranderd in het hol, waar de lakenhandel zich weder verjongd had. De zuster van Augustine zat in het oude kantoor op de plaats harer moeder. De jonge bedroefde vrouw ontmoette haren zwager met de pen achter het oor. Hij luisterde nauwelijks naar haar, zoo druk als hij het had. Rondom hem zag men de geduchte teekenen van een algemeenen inventaris en hij liet haar spoedig staan en verzocht, hem te verschoonen. Hare zuster ontving haar vrij koel, en toonde haar eenigen wrok. En werkelijk was Augustine, schitterend en in een fraai rijtuig gekomen, nooit hare zuster komen bezoeken, tenzij in het voorbijgaan. De vrouw van den voorzichtigen Lebas dacht, dat het om geld was, waaraan zij dit vroegtijdig bezoek te danken had en beproefde een gereserveerden toon aan te nemen, wat Augustine meer dan eens deed glimlachen. De vrouw van den schilder zag, dat met uitzondering van de mutsebanden, hare moeder een waardige opvolgster had gevonden in hare zuster, die de oude eervolle tradities van de Kaatsende Kat zou handhaven. Bij het ontbijt zag zij, dat er in den huiselijken regel eenige veranderingen waren ingevoerd, die pleitten voor het verstand van Jozef Lebas: de bedienden stonden niet op bij het dessert, zij mochten vrijuit spreken en de overvloed op tafel getuigde van welstand zonder weelde. De jonge vrouw vond er de abonnementskaarten van een loge in den Pranschen schouwburg, waar zij zich herinnerde hare zuster in de verte te hebben gezien. Mevr. Lebas had over hare schouders een chachemiren doek, welks kostbaarheid het bewijs gaf van de edelmoedigheid, waarmede haar man haar behandelde. In een woord de beide echtelieden gingen met hun tijd mede. Augustine werd weldra verteederd, toen zij gedurende den halven dag, dien zij er doorbracht, het kalme geluk zag, dat dit zoo goed bij elkander passend paar genoot, zonder opgewondenheid, maar ook zonder onweders. Zij hadden het leven aanvaard als een handelsonderneming, waar het voor alle dingen er op aankwam, om de zaken eer aan te doen. De vrouw, die in haren man geen overmatige liefde had gevonden, had er zich op toegelegd deze te wekken. Van lieverlede begon hij haar te achten en lief te krijgen en zoo was de tijd, waarop het geluk begon te ontluiken voor Jozef Lebas en Yirginie een duurzaam verbond. Toen Augustine haar ongelukkigen toestand uiteenzette, kreeg zij een zondvloed van gemeene plaatsen van hare zuster te hooren, die volgens de zedeleer van de straat St. Denis op haar toepasselijk waren. Het kwaad is geschied, vrouw, zeide Jozef Lebas, wij moeten trachten onze zuster goeden raad te geven. Daarop begon de bekwame koopman grovelijk de uitwegen op te sommen, die de wetten en de zeden Augustine aan de hand deden, om uit deze moeielijkheden te geraken. Hij telde, om zoo te zeggen, de overwegingen op, rangschikte ze naar haar gewicht in soorten en groepen, als gold het koopwaren van verschillende kwaliteit; vervolgens legde hij ze op de schaal, woog ze en kwam tot de slotsom, dat zijne schoonzuster in de noodzakelijkheid was, een geweldigen stap te doen, die niet in overeenstemming was met de liefde, die zij nog voor haren man koesterde. En dit gevoelen kwam in al zijne kracht voor den dag, toen zij Jozef hoorde spreken over dien weg en richting, die moest worden ingeslagen. Zij bedankte haren zwager en hare zuster en kwam weder te huis, nog minder tot een besluit gekomen, dan voor dat zij hen had geraadpleegd. Zij besloot toen naar het oude hótel in de straat Colombier te gaan, om daar aan haar vader en hare moeder haar ongeluk te verhalen. Het arme kleine vrouwtje geleek op die zieken, die tot een staat van wanhoop gekomen, alle recepten beproeven en zich zelfs aan kwakzalvers en vroedvrouwen toevertrouwen. De beide oudjes ontvingen haar met zooveel teederheid, dat zij er door verteederd werd. Dit bezoek bezorgde hun een afleiding, die voor hen een schat waard was. Sedert vier jaar leefden zij als schippers zonder doel en zonder compas. In een hoek van den haard gezeten vertelden zij elkander al de rampen van het Maximum, hun oude ervaringen in het lak en vak, de wijze waarop zij een bankroet hadden weten te vermijden en bovenal het beroemde faillissement Lecoq, den slag van Marengo van den ouden Guillaume. Als zij dan over de oude processen hadden uitgepraat, herhaalden zij de vermeerderingen van twee voordeeligste jaren en vertelden elkander de oude geschiedenissen van de straat St. Denis. Om twee uur ging vader Guillaume eens kijken in de zaak van de Kaatsende Kat. Als hij terugkwam bleef hij voor alle winkels staan van zijn vroegere mededingers en waarvan de jeugdige eigenaren hoopten, den ouden koopman mede te slepen in een of ander waagstuk op handelsgebied, hetgeen hij, naar zijn gewoonte, nooit ronduit afsloeg. In den stal van het hotel stonden twee goede Normandische paarden dood te gaan van het vet maar Mvr. Guillaume gebruikte ze alleen, om des zondags mee te rijden naar de mis in hare parochiekerk. Drie malen in de week hield dit eerbiedwaardige paar open tafel. Door den invloed van zijn schoonzoon Sommervieux, was vader Guillaume benoemd tot lid van de commissie van bijstand voor de kleeding der troepen. Sedert haar man aldus een hooge plaats in de administratie had gekregen, had Mevr. Guillaume het besluit genomen, om menschen te ontvangen. Hun kamers waren overladen met zooveel sieraden in goud en zilver en met meubels zonder smaak maar van hooge waarde, dat de eenvoudigste kamer wel eene kapel geleek. Spaarzaamheid en verkwisting schenen met elkander in strijd in al de bijzonderheden van dit hótel. Men zou meenen, dat mijnheer Guillaume van plan was geweest, om een zaak van geldbelegging te openen, tot in de kleinste bijzonderheid, een soort van zilverpandhuis. Midden in dien bazar, welks rijkdom den wansmaak der beide oudjes openbaarde, had de beroemde schilderij van Sommervieux de eereplaats gekregen. Zij maakte den troost uit van de oude menschen, die twintig maal eiken dag er hunne oogen heen wendden, om met behulp van hun bril dit beeld van hun vroeger zoo werkzaam en zoo aangenaam leven te bekijken. Het gezicht van dit hotel en van deze vertrekken, waar alles een geur ademde van ouderdom en middelmatigheid en het schouwspel van die twee menschen, die geleken op schipbreukelingen op een gouden rots, ver van de wereld en van de denkbeelden, die iemand doen leven, troffen Augustine. Zij zag op dit oogenblik het tweede gedeelte van het tafereel, waarvan haar het begin had getroffen bij Jozef Lebas, dat van een druk leven maar zonder aandoening, een soort van mechanisch en instinktief bestaan als dat der bevers. Zij was toen min of meer hoogmoedig over haar verdriet, omdat zij bedacht, dat dit zijn oorsprong vond in een geluk van achttien maanden, die in haar oogen op wogen tegen duizend levens als die, waarvan het ledige haar verschrikkelijk toescheen. Toch verborg zij dit weinig medelijdend gevoelen en ontwikkelde tegenover hare ouders de nieuwe bekoorlijkheden van haren geest, de teedere koketteriën, die de liefde in haar had gewekt en bereidde hen zoo voor, om hare betreurenswaardige huwelijksongevallen te hooren. Oude menschen hebben een zwak voor dergelijke vertrouwelijke mededeelingen. Mevr. Ouillaume wilde ingelicht worden omtrent de kleinste bijzonderheden van dit vreemde leven, dat voor haar iets fabelachtigs had. De reizen van baron de la Houtan, waaraan zij telkens weder begon, zonder het boek ooit uit te krijgen, vertelden haar over de wilden van Canada niets, dat zoo ongehoord was. Hoe, kindlief sluit uw man zich op met naakte vrouwen en zijt gij zoo dom, om te gelooven, dat hij ze schildert? Met dien uitroep legde de grootmoeder haren bril op een klein werktafeltje, nam hare rokken op, en legde de gevouwen handen op haar knieën, die in de hoogte staken, omdat hare voeten rustten op een stoof, haar meest geliefd voetstuk. Maar, moeder, alle schilders moeten mo dellen gebruiken. Hij heeft zich wel gewacht, om ons iets daarvan te zeggen, toen hij u ten huwelijk heeft gevraagd. Als ik dat geweten had, zou ik mijne dochter niet hebben gegeven aan een man, die zulk een beroep uitoefent. De godsdienst verbiedt zulke schandalen, want het is onzedelijk. Hoe laat zeidet ge ook, dat hij tehuis komt? Nu, om een of twee uur De beide echtgenooten zagen elkander aan met de grootste verbazing. Speelt hij dan? zeide mijnheer Guillaume. In mijn tijd waren het alleen de spelers, die zoo laat te huis kwamen. Augustine maakte een gebaar, om deze beschuldiging te weerleggen. Wat zult gij ellendige nachten hebben, met op hem te wachten, hernam Mevr. Guillaume. Lakenkoopman. g Maar gij gaat toch naar bed, niet waar? En als het monster dan verloren heeft, maakt hij u dan wakker? Volstrekt niet moeder, hij is integendeel soms zeer vroolijk. Dikwijls genoeg, als het mooi weder is, stelt hij mij voor, om op te staan en naar het bosch te gaan. Naar het bosch, op dat uur? Zijt gij dan zoo klein behuisd, dat hij geen ruimte genoeg heeft in zijn kamer, in zijn salons, en dat hij noodig heeft, om aldus te loopen Maar dat is om u verkouden te doen worden, dat de boosdoener u zulke uitgangen voorstelt. Hij wil zich van u bevrijden. Heeft men ooit een fatsoenlijk, gezeten man gezien, die een rustige .zaak had en die als een weerwolf rondliep? Maar, moeder, begrijpt gij dan niet, dat hij om zijn talent te ontwikkelen, behoefte heeft ■aan opwinding, aan indrukken. Hij houdt veel van tooneelen, die ... . Nu ik zou hem mooie tooneelen, riep Mevr. G-uillaume, hare dochter in de rede vallend. Hoe kunt gij nog verschooning vinden voor zulk een man? Ik houd er niet van, dat hij niets drinkt dan water. Dat is niet gezond. Waarom heeft hij er zulk een hekel aan, om vrouwen te zien, dia eten? Wat een zonderlinge smaak. Maar hij is gek. Al wat gij ons daar vertelt, dat is onmogelijk. Een man kan zijn huis niet uitgaan, zonder er een woord van te zeggen en pas tien dagen later terugkomen. Hij heeft u verteld, dat hij naar Dieppe geweest is, om de zee te schilderen. Wie schildert er nu ooit de zee? Hij vertelt u praatjes, om u in slaap te sussen. Augustine opende den mond, om haren man te verdedigen maar Mevr. Guillaume legde haar het zwijgen op met een handgebaar, waaraan een overblijfsel van gewoonte haar deed gehoorzamen en hare moeder riep op harden toon: Zwijg, spreek mij niet van dien kerel. Hij heeft nooit den voet in eene kerk gezet, dan om u te zien en om u te trouwen. Menschen zonder godsdienst zijn tot .alles in staat. Heeft Guillaume het ooit in zijn hoofd gekregen, om mij iets te verbergen; om drie dagen weg te blijven, zonder er mij een woord van te zeggen en dan te babbelen als een scheele ekster? Maar, moederlief, gij oordeelt te streng over zoo hoog staande personen. Als zij denkbeelden hadden als ieder ander, dan zouden zij geen menschen van talent zijn. Laat dan die menschen van talent te huis blijven en niet trouwen. Hoe nu, een man van talent zal zijne vrouw ongelukkig maken en omdat hij talent heeft, moet dat maar goed zijn? Talent, wat geef ik om talent? Daar is zooveel talent niet voor noodig om, zooals hij elke minuut wit en zwart te zeggen, om de menschen in de rede te vallen, om tehuis op te spelen, om u nooit te laten weten, op welken voet gij staat, om een vrouw te dwingen, zich niet te vermaken, voor dat mijnheer vroolijk is en bedroefd te zijn, zoodra hij bedroefd is. Maar, moeder, dat is juist het eigenaardige van die verbeelding.... Wat zijn dat voor verbeeldingen, viel weer Mevr. Gruillaume hare dochter in de rede. Het zijn mooie dingen, moet ik zeggen. Wat is dat voor een man, die zoo maar in eens, zonder daar een dokter over te raadplegen, in zijn hoofd krijgt, om niets dan groenten te eten? Als het nog uit godsdienst was, dan kon zijne onthouding hem tot iets nut zijn, maar hij is niet meer dan een ketter. Heeft men ooit iemand gezien, die zooals hij, meer houdt van zijn paarden dan van zijn naaste, die zich als een heiden het haar laat friseeren, die standbeelden onder neteldoek te slapen legt, en overdag de vensters sluit, om bij de lamp te werken? Zwijg, laat mij spreken, als hij niet zoo grof onzedelijk was, zou hij in een gekkenhuis moeten worden opgesloten. Raadpleeg mijnheer Lorain, den vicaris van de St. Sülpice, vraag hem om raad over al die dingen en hij zal u zeggen, dat uw man zich niet gedraagt als een Christen O, moeder! kunt gij gelooven .... Ja ik geloof het. Gij hebt hem liefgehad, gij kunt niets van dat alles zien. Maar, ik, ik herinner mij, in den eersten tijd van uw huwelijk hem gezien te hebben in de Champs Elysées. Hij zat te paard. Het ’eene oogenblik rende hij uit al zijne macht en dan hield hij weer stil, om in den stap voort te rijden. Ik dacht toen bij mij zelven: die man heeft geen verstand. Ha, riep mijnheer Guillaume, zich in de handen wrijvend, wat is dat verstandig van mij geweest, om u te doen huwen buiten gemeenschap van goederen met dien zonderling. Toen Augustine de onvoorzichtigheid had, om de werkelijke grieven te vertellen, die zij had tegen haren man, waren de beide oudjes stom van verontwaardiging. Mevr. Guillaume sprak het woord: echtscheiding het eerst uit. Bij dat woord werd de koopman, die stil had geluisterd, plotseling als uit een droom wakker. Gedreven door de liefde tot zijne.dochter en niet minder door de agitatie, die een proces zou geven aan zijn eentonig leven, nam vader Gfuillaume het woord. Hij stelde zich in ’t hoofd, hoe die aanvraag om echtscheiding moest geschieden, hij behandelde haar en pleitte bijna; hij bood zijn dochter aan, alle kosten voor zijne rekening te nemen, om de rechters, de procureurs, de advocaten te gaan bezoeken, om hemel en aarde te bewegen. Augustine was verschrikt en weigerde de haar aangeboden diensten. Zij wilde niet scheiden van haar man, al moest zij nog tienmaal ongelukkiger worden en'sprak niet meer van haar verdriet. Nadat zij overladen was door hare ouders met al die kleine stille en troostrijke zorgen, waarmede de beide oudjes tevergeefs trachtten haar schadeloos te stellen voor haar hartepijn, trok Augustine zich terug. Zij gevoelde, dat het onmogelijk was, om hooggestemde geesten goed te doen beoordeelen door alledaagsche menschen. Zij .leerde, dat eene vrouw voor iedereen, zelfs voor hare ouders, haar ongeluk moet geheim houden, waarvoor zij zoo moeielijk sympathie vindt. De onweders en stormen der verheven sfeeren kunnen alleen worden begrepen en gewaardeerd door de edele geesten, die ze bewonen. In alle dingen kunnen wij alleen worden beoordeeld door onze gelijken. De arme Augustine bevond zich weder in de koude atmosfeer van hare huishouding, overgeleverd aan hare afschuwelijke overdenkingen. De studie was niets voor haar, omdat deze haar het hart van haren man niet had teruggegeven. Ingewijd in de geheimen dier vurige gemoederen, maar zonder hunne hulpbronnen, deelde zij met haar gansche hart in hunne bezwaren, zonder dat zij in hun genoegens deelde. Zij had een afkeer van de wereld, die haar nietig en gering scheen tegenover bewerking der hartstochten. In een woord, haar leven was mislukt. Op zekeren avond viel haar eene gedachte in, die de duistere droefenis kwam verhelderen als een straal van hemelsch licht. Dat denk- beeld kon alleen ontstaan in een zoo rein en deugdzaam hart, als het hare. Zij besloot naar de hertogin de Carigliano te gaan, niet om van haar het hart van haren man terug te vragen, maar om van haar de kunsten te leeren, waardoor zij hem van haar had vervreemd, om voor de moeder der kinderen van haren vriend belangstelling te wekken bij die hoogmoedige wereldsche vrouw; om haar te bewegen en haar tot de medewerkster van haar toekomstig geluk te maken, gelijk zij de bewerkster was van haar tegenwoordig ongeluk. Op zekeren dag liet de bedeesde Augustine, gewapend met een bovennatuurlijken moed, om twee uur s’middags haar rijtuig voorkomen, om een poging te doen om door te dringen in het boudoir van de beroemde kokette, die voor dat uur nooit te spreken was. Mevr. Sommervieux kende de ouderwetsche en weelderige hótels van den faubourg St. G-ermain nog niet. Toen zij ze zag, die majestueuze vestibules, die grootsche trappen, die onzaglijke salons, welke ondanks den strengen winter met keur van bloemen waren versierd en die waren ingericht met dien smaak, die alleen eigen is aan vrouwen, die in weelde zijn geboren of met de gedistingeerde gewoonten der aristocratie vertrouwd, toen gevoelde Augustine, dat haar hart als toegeschroefd werd. Zij benijdde de geheimen van dien smaak, waarvan zij nooit een denkbeeld had gehad. Zij ademde in een atmosfeer van grootheid, waarvan zij terstond het aantrekkelijke voor haren man begreep. Toen zij aan de kleinere vertrekken der hertogin kwam, gevoelde zij jaloerschheid en een soort van wanhoop, toen zij de weelderige schikking der meubels en der draperiën en behangsels zag. Daar was de wanorde bevalligheid, daar toonde de weelde een soort van minachting voor den rijkdom. De geuren, die deze heerlijke atmosfeer vervulden, deden het reukorgaan aangenaam aan, zonder het te prikkelen. De versieringen van het vertrek waren in volkomen harmonie met het uitzicht door spiegelglazen op de gras- perken van een tuin met groene boomen beplant. Alles was verleiding, maar de berekening er van werd niet gevoeld. De geest der bewoonster van deze vertrekken sprak geheel uit dit salon, waar Augustine wachtte. Zij beproefde het karakter harer mededingster er uit te raden, door de voorwerpen een voor een te bekijken, maar er was iets ondoorgrondelijks in die wanorde, die toch symmetrie toonde en voor de arme Augustine was het een gesloten boek. Alles wat zij uit kon zien, was dat de hertogin een meer dan gewone vrouw was. En toen overviel haar een droevige gedachte. Helaas, zou het waar zijn, dat een eenvoudig en liefhebbend hart voor een kunstenaar niet genoeg is en dat, om het evenwicht in die sterke geesten te bewaren, het noodig is hen te paren aan een vrouwelijk gemoed, welks macht even groot is als de hunne. Als ik zoo hooggeplaatst was geweest als deze Sirene, dan zouden onze wapenen in den strijd tenminste gelijk zijn geweest. „Maar ik ben niet tehuis”. Deze korte en harde woorden, ofschoon zij zacht werden gesproken in een aangrenzend boudoir, werden door Augustine verstaan en haar hart klopte. „Die dame is daar” antwoordde de kamenier. „Gij zijt niet wijs laat haar dan binnenkomen”, antwoordde de hertogin, wier stem zacht was geworden en den gemaakten toon der beleefdheid had aangenomen. Kennelijk wilde zij nu worden gehoord. Augustine kwam beschroomd binnen. Achter in dit frissche boudoir zag zij de hertogin in een wellustige houding liggen op een sofa van groen fluweel, welke in het midden stond van een soort van halven cirkel, gevormd door de breede plooien van neteldoek op een geelen grond gespannen. Versierselen van verguld brons, die met uitnemenden smaak waren aangebracht, verhoogden de schoonheid van den troonhemel, zooals men het zou kunnen noemen, waaronder de hertogin als een aantiek standbeeld was geplaatst. De donkere kleur van het fluweel deed haar niets van het verleidelijke verliezen. Een schemerlamp, die hare schoonheid goed deed uitkomen, scheen eer een weerkaatsing dan een licht. Eenige zeldzame bloemen verhieven hare welriekende kelken boven de prachtigste Sévresvazen. Op het o ogenblik, toen dit tafereel zich vertoonde aan de oogen van de verwonderde Augustine, had zij zoo zacht geloopen, dat zij een blik kon opvangen van de verleidster. Deze blik scheen te zeggen aan een persoon, die de vrouw van den schilder terstond niet had opgemerkt ; Blijf, dan zult ge een mooie vrouw zien en het bezoek voor mij minder vervelend maken. Op het gezicht van Augustine stond de hertogin op en liet haar naast zich plaats nemen. Waaraan heb ik de eer van dit bezoek te danken, Mevrouw? zeide zij met een uiterst bevalligen glimlach. Waartoe zooveel valschheid ? dacht Augustine, die alleen met een hoofdbuiging antwoordde. Er ontstond een oogenblik van stilte. De jonge vrouw zag een getuige te veel bij dit tooneel voor zich en zweeg. Deze persoon was de jongste, de elegantste en de meest welgemaakte van alle kolonels van het leger. Zijn half civiel kostuum deed de bekoorlijkheden zijner gestalte ’t best uitkomen. Zijn levenslustig, jeugdig gelaat vol uitdrukking had nog meer deze gekregen door zijn kleine knevels, die in een punt uitliepen en zwart waren als gitten, zijn gewelfd voorhoofd, zijn zorgvuldig gekamden baard en een zwarten haardosch, die vrij verward was. Hij speelde met eene karwats en toonde een gemakkelijkheid en eene vrijheid, die pasten bij den trek van zelfvoldaanheid van zijn voorkomen en bij de keurigheid van zijn toilet. De linten, aan zijn knoopsgat bevestigd, waren met zekere losheid geknoopt, en hij scheen ijdeler te zijn op zijn mooie figuur dan op zijn moed. Augustine keek de hertogin aan en wees haar op den kolonel met een oogopslag, en deze begreep het haar gedane verzoek. „Dus, mijnheer d’ Aiglemont, wij zullen elkander in het bosch van Boulogne ontmoeten”. Die woorden werden door de Sirene uitgesproken, alsof zij de slotsom waren eener afspraak, die zij al gemaakt had voor de komst van Augustine; zij deed ze vergezeld gaan met een dreigenden blik, dien de officier waarschijnlijk verdiende voor de bewondering, die hij aan den dag legde, terwijl hij de zedige bloem aanschouwde, die zoo geheel een tegenstelling vormde met de trotsche hertogin. De jonge fat boog zich zwijgend, draaide op de hielen zijner laarzen om en haastte zich uit het boudoir te komen. Augustine bespiedde op dat oogenblik hare mededingster, die met de oogen den schitterenden officier scheen te volgen en zij zag in dien blik een gevoel, waarvan de vluchtige indrukken door alle vrouwen gekend worden. Zij dacht met smart, dat haar bezoek vruchteloos zou zijn; die hertogin, vol listen, was veel te begeerig naar huldebewijzen, om niet een hart te hebben, dat geen medelijden kende. Mevrouw, begon Augustine met afgebroken woorden, Mevrouw, de stap die ik op dit oogenblik bij u doe, zal u hoogst zonderling schijnen, maar de wanhoop doet dwaasheden en gij zult die vergeven. Ik kan mij maar al te goed begrijpen, dat Theodoor aan uw huis boven alle andere de voorkeur geeft en waarom uw geest zulk een macht op hem uitoefent. Ik behoef maar tot mij zei ven in te keeren, om er redenen te over voor te vinden. Maar ik aanbid mijn man, Mevrouw. Twee jaren van tranen hebben zijn beeld niet uit mijn hart kunnen wisschen, ofschoon ik het zijne heb verloren. In mijne dwaasheid heb ik het denkbeeld durven opvatten, om den strijd tegen u op te nemen, en nu kom ik u vragen, op welke wijze ik u kan overwinnen. O Mevrouw, kreet de jonge vrouw, terwijl zij de hand greep van hare mededingster en die vurig drukte en deze liet haar begaan ik zal nooit God met zooveel vuur bidden voor mijn eigen geluk, als ik het doen zal voor het uwe, indien gij mij helpt, om, ik zeg niet de liefde, maar de teederheid van Sommervieux terug te winnen. Ik heb al mijn hoop op u gevestigd. Och, zeg mij, hoe hebt gij hem kunnen behagen en hem de eerste dagen doen vergeten van .... Bij die woorden moest Augustine ophouden, hare stem stikte in niet te weerhouden snikken. Zich over hare zwakheid schamend, bedekte zij haar gezicht met haren zakdoek, dien zij met hare tranen doorweekte. Wees niet zoo kinderachtig, mijn lief klein vrouwtje, zeide de hertogin, die bekoord was door de nieuwheid van dit tooneel en ondanks zich zelve verteederd, nu zij aldus de hulde ontving van de meest volkomen deugdzaamheid, die misschien in geheel Parijs te vinden was. Zij nam den zakdoek der jonge vrouw en begon zelve hare oogen af te droogen en vleide haar met enkele korte woorden, die met een innig medelijden werden uitgesproken. Na een oogenblik van stilte nam de kokette de mooie handen van Augustine in de hare, Lakenkoopman. 9 die een zeldzaam kenmerk hadden van edele schoonheid en macht en zeide met een zachte, medelijdende stem. Als eerste raad moet ik u zeggen, dat gij niet zoo schreien moet, tranen maken iemand leelijk. Men moet zich over zijn verdriet weten heen te zetten, want het maakt iemand ziek en de liefde blijft niet lang bestaan aan een bed van smart. De melancholie geeft wel een zekere bevalligheid, die behaagt, maar ten laatste verandert zij de gelaatstrekken en doet het schoonste en bekoorlijkste gelaat verwelken. Denk er om, onze tyrannen zijn zoo zelfzuchtig, dat zij hunne slavinnen altijd vrolijk willen zien. Ach, Mevrouw, het ligt niet aan mij, om dat niet te gevoelen. Hoe kan men, zonder duizend dooden te sterven, een gelaat droevig, bleek, onverschillig zien worden, dat eertijds straalde van liefde en geluk? Ach ik ben geen meesteres over zijn hart. Des te erger voor u, mijn lieve mevrouwtje; maar ik geloof, dat ik uwe geheele geschiedenis al ken. Yooraf moet ik u zeggen, dat, indien uw man u ontrouw werd, ik zijn medeplichtige niet ben. Dat ik er op aandrong, dat hij mijn salon zou bezoeken, dat was, ik wil het u wel bekennen, alleen mijn eigenliefde. Hij was beroemd en kwam nergens. Ik houd al te veel van u, om u alle dwaasheden te zeggen, die hij om mij heeft gedaan. Ik zal er u maar eene van openbaren, omdat die ons misschien dienen moet, om hem tot u terug te brengen en om hem te straffen voor de stoutmoedigheden, die hij jegens mij heeft begaan. Hij zou mij ten laatste nog compromitteeren. Ik ken de wereld te goed, lieve, om mij te willen overgeven aan een man van genie. Weet, dat men zich door zulke menschen het hof moeten laten maken, maar ze te trouwen, dat is verkeerd. Wij vrouwen, wij moeten de menschen van genie bewonderen, en van genieten als van een comedie, maar met hen leven! nooit. Foei, het doet mij denken aan iemand, die er plezier in heeft om de machineriën van de opera te gaan bekijken, in plaats van stil in zijn loge te blijven en zich over te geven aan illusiën en daarvan te genieten. Maar bij u, arm kind, is het kwaad geschied, niet waar? Welnu, nu moet gij trachten u te wapenen tegen de tyrannie. Ach, Mevrouw, voor ik hier binnenkwam, en u daarin ziende, heb ik reeds eenige kunstgrepen erkend, die ik niet vermoedde. Welnu kom mij dan gedurig eens opzoeken en het zal niet lang duren, of gij zult de wetenschap hebben opgedaan van die kleinigheden, die op zich zelve van groote beteekenis zijn. Die uiterlijke dingen zijn voor de dwazen de helft van het leven en daarvoor is meer dan één man van talent een dwaas, ondanks zijn genie. Maar ik durf wedden, dat gij nooit uwen Theodoor iets hebt weten te weigeren. Is dat een middel, Mevrouw, om hem, dien men liefheeft, iets te weigeren? Arm, onschuldig kind, ik zou van u houden om uw eenvoud. Ge moet weten, hoe meer wij liefhebben, des te minder moeten wij aan een man laten bemerken, en allerminst aan een echtgenoot, hoe groot onze hartstocht is. Wie het meest liefheeft wordt getyraniseerd en, wat erger is, vroeg of laat verwaarloosd. Wie regeeren wil, moet.... Maar, Mevrouw, moet men dan veinzen, berekenen, valsch worden, zich anders voordoen dan men is en dat altijd door ? Och, dat is immers geen leven. Kunt gij dat.... Zij bleef steken en de hertogin glimlachte. Mijn lieve kind, hernam de groote dame met een ernstige stem, het huwelijksgeluk is altijd een speculatie geweest, een zaak, die bijzondere aandacht vraagt. Als gij nu blijft spreken over hartstocht, als ik spreek van huwelijk, dan zullen wij elkander nooit begrijpen. Luister naar mij, ging zij voort en hare stem nam een vertrouwelijken toon aan. Ik ben in staat geweest verschillende mannen van naam te leeren kennen in onzen tijd. Zij, die er van getrouwd zijn, hebben, met enkele uitzonderingen, nullen tot vrouwen gekregen. Welnu die vrouwen regeerden hen, zooals de keizer ons regeert en zij werden, zoo al niet bemind, dan toch door hen geëerd. Ik houd veel van geheimen, vooral van zulke, die betrekking op onze persoon hebben, en ik heb mij geamuseerd met de oplossing van dit raadsel te zoeken. Welnu, mijn kind, die goede vrouwen hadden het talent, om het karakter hunner mannen te ontleden. Zonder bang te zijn, zooals gij, voor hunne meerderheid, hadden zij behendig opgemerkt, wat hunne zwakke zijde was. Het zij dat zij werkelijk die zwakken hadden of ze maar voorwendden te hebben, zij vonden de middelen, om er in de oogen hunner mannen zooveel vertooning van te maken, dat zij eindigden met hen te beheerschen. Vergeet nooit dat die geesten, die zoo groot schijnen, elk een klein beetje dwaasheid hebben, die wij moeten weten te exploiteeren. Als wij den vasten wil hebben, om hen te beheerschen, en dat doel nooit uit het oog verliezen en al onze daden, onze gedachten, onze koketterie daarop richten, dan zullen wij de meesteressen zijn van die zoo ontzaggelijk grillige karakters, die juist door de bewegelijkheid hunner gedachten ons de middelen aan de hand doen, om hen onder onzen invloed te houden. Ach God, riep de jonge vrouw, is dat het leven ? Het is een strijd. Waarin men altijd dreigend moet klaar staan, hervatte de hertogin lachende. Onze macht is geheel gemaakt, zij is niet echt. Ook moet men zich nooit door een man laten minachten, zulk een val komt men niet te boven, dan door verkeerde maneuvres. Kom met mij mede, dan zal ik u een middel geven, om uwen man aan den ketting te leggen. Zij stond op en ging glimlachend de jonge en onschuldige leerling in de huwelijkskunstgrepen voor, dwars door den doolhof van haar klein paleis. Beide kwamen aan een verborgen trap, die gemeenschap had met de receptiezalen. Toen de hertogin haar de geheime deur opende, bleef zij staan en zag Augustine aan met een onnavolgbaren blik van slimheid en bevalligheid. „Zie eens, de hertog van Carigliano aanbidt mij. En hij durft zonder mijn verlof niet door deze deur te gaan. En dat is een man, die gewoon is tienduizenden van soldaten te bevelen. Hij durft de batterijen aan maar voor mij ! is hij bang.” Augustine zuchtte. Zij kwamen in een rijke galerij, waar de hertogin de vrouw van den schilder voerde voor het portret, dat Theodoor van juff. Guillaume had geschilderd. Op dit gezicht slaakte Augustine een kreet! „Ik wist wel, dat het niet meer bij ons was, zeide zij, maar .... hier ! Lief kind, ik heb het van hem geeischt, om te zien, tot welk een graad van domheid een man van genie kan komen. Vroeg of laat zou ik het u hebben teruggezonden ; maar ik had mij niet durven voorstellen, hier het origineel voor de copie te zullen zien. Terwijl wij ons gesprek eindigen, zal ik het naar uw rijtuig laten brengen. Indien gij, met dezen talisman gewapend, niet gedurende honderd jaar over uw man weet te heerschen, dan zijt gij geene vrouw dan verdient gij uw lot. Augustine kuste de hand der hertogin, die haar aan haar hart drukte en haar kuste met .eene teederheid, die te levendiger was, omdat zij den volgenden dag vergeten moest zijn. Dit tooneel zou waarschijnlijk voor goed de reinheid en de oprechtheid hebben bedorven van eene vrouw, die minder deugdzaam was dan Augustine, voor wie de ontsluierde geheimen der hertogin evenmin heilzaam als noodlottig konden zijn. De arglistige politiek van de hooge maatschappelijke kringen voldeed Augustine evenmin als de bekrompen redeneering van Jozef Lebas of de beuzelachtige moraal van Mevr. G-uillaume, Wat is de uitwerking vreemd van de valsche posities, waarin het minste vergrijp in het leven begaan, ons brengt! Augustine geleek op een Alpenherder, die door een lawine wordt over- vallen, als hij aarzelt, of als hij luistert naar de stem zijner makkers, is hij in de meeste gevallen verloren. In die groote krisissen breekt het hart of het bevriest. Mevrouw de Sommervieux kwam te huis, ten prooi aan een agitatie, die zich moeielijk liet beschrijven. Het gesprek met de hertogin de Carigliano had allerlei tegenstrijdige denkbeelden in haar hoofd doen opkomen. Zij was als de schapen uit de fabel, die vol moed waren, toen de wolf er niet bij was. Zij sprak zichzelve moed in en ontwierp wondervolle krijgsplannen, zij overwoog duizend listen der koketterie, zij sprak zelfs tot haren man en vond, nu zij ver van hem was, al de hulpbronnen van die ware welsprekendheid, die de vrouwen nooit begeeft, maar vervolgens, als zij dacht aan den vasten en helderen blik van Theodoor, beefde zij reeds. Toen zij vroeg, of mijnheer te huis was, begaf haar de stem. En toen zij hoorde, dat hij niet aan tafel zou komen, ondervond zij een gevoel van onuitsprekelijke blijdschap. Evenals een mis- dadiger, die zich in cassatie voorziet tegen zijn doodvonnis, het uitstel, hoe kort het ook ware, scheen haar een geheel leven. Zij zette het portret in hare kamer en wachtte haren man af en gaf zich over aan al de angsten der hoop. Zij gevoelde te zeer, hoe deze proefneming over haar geheele toekomst zou beslissen, om niet te sidderen bij elk geluid, zelfs het tikken der pendule scheen haar hare verschrikkingen te verzwaren, door ze haar toe te meten. Zij trachtte door duizend kunstgrepen den tijd te bedriegen. Zij kreeg het in het hoofd, om zich zoo te kleeden, dat zij tot in kleinigheden toe op het portret geleek. Daarna liet zij, het onrustig karakter van haar man kennende, haar kamer buitengewoon sterk verlichten, omdat zij er zeker van was, dat hij, als hij binnenkwam, uit nieuwsgierigheid tot haar zou komen. Het sloeg middernacht, toen op den roep van den jockey de poort van het hotel werd opengedaan. Het rijtuig van den schilder rolde op het stille plaveisel van de binnenplaats. Wat beteekent die verlichting ? vroeg Theodoor met een blijde stem, terwijl hij in de kamer zijner vrouw kwam. Augustine greep gretig het zoo gunstige oogenblik aan, zij viel haren man om den hals en toonde hem het portret. De schilder bleef als versteend staan. Zijne oogen dwaalden van Augustine naar haar beschuldigend toilet. De bevreesde vrouw bespiedde half dood het veranderende voorhoofd van haren man. Zij zag hoe daarop de rimpels zich samentrokken als onweerswolken. Toen meende zij te voelen, hoe het bloed in hare aderen stolde, toen hij met een vlammenden blik en een heesche stem haar vroeg : Waar hebt gij dit schilderij gevonden ? De hertogin de Carigliano heeft het mij teruggegeven. Hebt gij er haar om gevraagd? Ik wist niet, dat het bij haar aan huis was. De zachtheid of liever de bekorende welluidendheid van deze engel zou een kannibaal hebben verteederd, naaar niet een kunstenaar, die ten prooi is aan de kwellingen van gekwetste ijdelheid. Dat is haar waardig, schreeuwde de artist met een donderende stem. Ik zal mij wreken ! zeide hij, terwijl hij met groote schreden op en neer liep. Yan schaamte zal zij sterven. Ik zal haar schilderen, ja ik zal haar schilderen als Messalina, die des nachts uit het paleis van Claudius komt. Theodoor ! zeide een kwijnende stem. Ik zal haar vermoorden. Maar mijn vriend ! Zij bemint dien kleinen cavaleriekolonel, omdat hij zoo goed te paard rijdt. Theodoor ! Laat mij begaan, zeide de schilder tot zijne vrouw met een stem, die bijna gebrul scheen. Het zou onnoodig zijn, om geheel dit tooneel te schilderen, aan welks slot de dronkenschap van den toorn den kunstenaar woorden deed spreken en deed handelen, zoo, dat elke vrouw die minder jong was dan Augustine, ze voor het werk van een krankzinnige zou houden. Tegen acht uur ’s morgens van den volgenden dag vond Mevr. G-uillaume hare dochter bleek, met roode oogen en verwarde haren, in de hand een zakdoek houdend, die van tranen doorweekt was, zittende te staren naar de op den grond verspreide overblijfselen van een verscheurd toilet en de stukken van een groote schilderij met vergulde lijst, die vernield was. Augustine, die de smart bijna ongevoelig maakte, toonde haar die overblijfselen met een wanhopig gebaar. Het is misschien een groot verlies, zeide de oude bevelvoerdster van de Kaatsende Kar. Het leek heel goed, dat moet ik zeggen ; maar ik heb gehoord dat er op den Boulevard een man is, die mooie portretten maakt voor vijftig francs. Och, moeder ! Arm kind, ja ge hebt gelijk, antwoordde Mevr. Gruillaume, die niets begreep van den blik, dien hare dochter op haar wierp. Kom, kind daar is nooit iemand, die u zoo teeder liefheeft als uwe moeder. Mijn lieveling, ik raad alles, maar vertrouw mij uw verdriet, ik zal u troosten. Heb ik je niet gezegd, dat die man een gek is. Uw kamenier heeft er mij mooie dingen van verteld .... Het is eèn waar monster. Augustine legde den vinger op hare bleeke lippen, als wilde zij hare moeder smeeken, om een oogenblik stil te zijn. Gedurende dien verschrikkelijken nacht had het ongeluk haar die geduldige gelatenheid doen vinden, die bij moeders en vrouwen, die liefhebben, in hare uitwerking de menschelijke kracht te boven gaat en misschien in het hart der vrouw het bestaan doet bespeuren van zekere snaren, die God aan den man heeft onthouden. Een opschrift op een grafsteen op het kerkhof Montmartre vermeldde dar Mevr. de Sommervieux gestorven was op zeven en twintigjarigen leeftijd. Een dichter, die bevriend was met het zachte schepseltje, zag in die eenvoudige regelen van dat grafschrift het laatste tooneel van een drama. leder jaar, op den plechtigen tweeden November, als hij voorbij dat nieuwe [ marmeren monument kwam, vroeg hij zich zelf af; of niet sterkere vrouwen, dan Augustine er eene was, noodig waren voor de machtige omarmingen van het genie. De nederige en zedige bloemen, die ontluiken in de vallei, zullen waarschijnlijk sterven, sprak hij, wanneer zij worden overgeplant te dicht bij den hemel, in die streken, waar de onweders zich vormen en de zon zoo brandend heet is. Einde.