Familie-correspondentie van JOHAN WILLEM ANTON NABER, in leven Referendaris bij de Afdeeüng Geneeskundigen Dienst van het Departement van Oorlog, Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw, loopende 1819—1876 en bewerkt door zijn peetkleindochter JOHANNA W. A. NABER. NIET IN DEN HANDEL FAMILIE CORRESPONDENTIE VAN JOHAN WILLEM ANTON NABER 1819—1876 Familie-correspondentie van JOHAN WILLEM ANTON NABER, in leven Referendaris bij de Afdeeling Geneeskundigen Dienst van het Departement van Oorlog, Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw, loopende 1819—1876 en bewerkt door zijn peetkleindochter JOHANNA W. A. NABER. NIET IN DEN HANDEL Vivons avec nos morts et prenons-les pour juges. Ayons-les devant nous pour conseils, pour refuges. Sachons que nos combats sont livrés sous leurs yeux, Qu'un secours éternel nous vient de nos ayeux, Et qu'a travers les temps chaque effort méritoire Etablit d'eux d nous un partage de gloire. Une chaine d'ayèux c'est une chatne d'or Qui s'enlace a nos flancs et nous dirige encore, Et par qui sans broncher, souienus a la taille, Nous marchons droits et forts a travers la bataille, Par qui l'on prend au Ciel un invisible appui, Par qui Dieu nous soulève et nous attire d Lui. Victor Laprade. Overgenomen uit het Album van Anna Elizabeth Naber-L'Honorë. INHOUD Inleiding IX Geslachtstafels XVII Correspondentie 1819—1876 3 N aamregister 315 De hier achter volgende familie-correspondentie van Johan Willem Anton Naber is afkomstig uit de nalatenschap van diens eenigen zoon Prof. Dr. Samuel Adrianus Naber, die zelf nog de brieven zijns Vaders met zijne eigene en die zijner echtgenoote Anna Elizabeth L'Honoré aan dezen op datum heeft gerangschikt tot een samenhangend geheel van in- en uitgaande brieven, van mededeeling, vraag en antwoord, van slag en tegenslag. Ik heb aan die kern-verzameling toegevoegd, als een begin, wat er nog aanwezig was van de correspondentie van Johan Willem Anton Naber met diens echtgenoote Catharina Elizabeth Meerburg en met de Ouders en verwanten van deze; en ik heb op datum ingevoegd de in volledige reeks bewaard gebleven correspondentie mijner Ouders onderling. Het geheel vormt op deze wijze een doorloopend verhaal, dat over een tijdsverloop van meer dan een halve eeuw, beginnende met de verloving van mijn Grootvader in 1819 en eindigende met diens dood in 1876, een zeer aanschouwelijk, — en onbedriegelijk, — beeld geeft van Hollandsch gezinsleven omtrent het midden der vorige eeuw, zooals het werd beleefd door Ouders en Kinderen, die thans rusten bij hunne Vaderen en wier geschiedenis heden ten dage enkel nog maar .... geschiedenis is. Daar het papier der voor een deel meer dan een eeuw oude brieven begint te verteren en het grootendeels nog met de veeren pen geschreven, vaak microscopisch fijne schrift gaat verbleeken, soms alleen nog maar met behulp van een vergrootglas is te ontcijferen, heb ik ten behoeve van afstammelingen, die zich hun afkomst ter nauwernood bewust zijn, den naam ook niet meer dragen, en ter wille van goede vrienden en verwanten, die zich dezen Familie-kring nog van verre herinneren, den hoofdinhoud dezer correspondentie gecopieerd. Ik heb daarbij weggelaten alle noodelooze franje, alle herhalingen, al wat als van te voorbij gaanden aard totaal verouderd is, soms ook te alledaagsch, te triviaal. Niets wezenlijks is echter verdoezeld. Het was ook in het minst niet noodig. Alle namen zijn voluit genoemd. Alle cijfers zijn onveranderd overgenomen. Maar wel is met opzet van de uitvoerige berichten, welke mijn X Grootvader placht in te winnen aangaande de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling zijner kleinkinderen, — eene generatie van nog levenden, — vóór hun schoolgaan slechts weinig en daarna in het geheel niets meer overgenomen. De allerminst uniforme spelling is onveranderd behouden. Hoofdjes tusschen den tekst geven hier en daar de vereischte verklaring van de omstandigheden, waaronder de te volgen brief werd geschreven. Eenige geslachtstafels verduidelijken de onderlinge verhouding van de dramatis personae. Tot recht begrip heb ik de overgenomen brieven ook nog geannoteerd. Ter nadere inleiding tot den inhoud van achterstaande brieven voorts nog dit. Johan Willem Anton Naber, die op 27 Juli 1797 werd geboren te 's Gravenhage, was het eenig kind van Johan Anton Naber en Maria van Diesbach. Hij verloor in het jaar 1801, vier jaar oud, zijn moeder en in 1803, toen hij nog niet ten volle zes jaar oud was, zijn vader. Deze laatste, een man van ongewone gaven, was door zijn ouders bestemd geweest voor de Akademie; doch bij den dood zijns vaders, te voren een vermogend man, door het verval van zaken in de nadagen van de Republiek der Geünieerde Provinciën volstrekt onbemiddeld achtergebleven, had hij, in het najaar van 1794, zeventien jaren oud, de Latijnsche School vóór het einde van den cursus moeten verlaten om als klerk op een procureurskantoor in eigen onderhoud en dat zijner moeder te voorzien. Hij heeft toen bijgehouden een journaal, waarin hij dag voor dag heeft opgeteekend wat er te 's Gravenhage merkwaardigs voorviel, vooral in de eerste maanden van het jaar 1795; en onder al het merkwaardige, dat hij in dit dagverhaal opteekent, — het vertrek van het Erfstadhouderlij k Hof, de komst der Franschen, de afkondiging der Bataafsche Republiek, — vermeldt hij ook nog de promotie van de leerlingen der Latijnsche School, waarbij zij, die toen naar de Academie werden bevorderd en die hij allen bij name noemt, wel zijn voormalige, meer gelukkige klassegenooten zullen zijn geweest. Mr. Maas Geesteranus, die het handschrift op een vendutie had aangetroffen en toen gekocht, heeft het, juist een eeuw later, laten afdrukken in No. 6 van den jaargang 1895 van het maandblad De Tijdspiegel en heeft daarna het manuscript geschonken aan mijn Vader, Prof. Dr. S. A. Naber, ter oplegging in diens familiearchief. Johan Anton Naber huwde Maria van Diesbach in het jaar 1796, toen hij 19 jaar oud was. Hij had het toen gebracht tot klerk bij het Commissariaat der Fransche Troepen. Of hij in zijn XI korte leven, hij overleed reeds in het jaar 1803, nog niet ten volle 26 jaren oud, nog andere betrekkingen heeft bekleed, is niet bekend. Wel staat vast, dat hij in een kleinen kring van bevriende tijdgenooten een toongever is geweest, iemand tot wien men opzag, van wien men iets verwachtte. Zoo was hij tot zijn dood de Voorzitter van een bloeiend Leesgezelschap, dat onder de zinspreuk Tot Nut en Vermaak tot ver in de 19de eeuw is blijven bestaan en dat zijn President bij diens overlijden heeft gehuldigd in een sierlijke begrafenisprent met miniatuur-portret en lofdicht op een fraai geteekenden gedenkzuil, thans nog in familiebezit. Ook wist Johan Anton Naber, woekerende met zijn tijd, zijn zin voor studie van geschiedenis en oudheidkunde in zijne daartoe weinig gunstige omstandigheden te blijven bevredigen en de uitkomst zijner studies legde hij neder in eenige bijdragen, verschenen in de jaargangen 1797, 1798, 1799, 1802 van het tijdschrift De Vaderlandsche Letteroefeningen en handelende over een raadselachtig Latijnsch opschrift op een steen, die zich in zijn bezit bevond, over den Droesstoel en de Droeskursen, over opgravingen te Herculanum, toen een zeer actueel onderwerp. In handschrift zijn bewaard gebleven het dagverhaal eener door hem ondernomen Reyse nae Lingen, waarvan de keurig geïllustreerde hoofdbewerking in het familie-archief berust en de weinig minder zorgvuldig bewerkte minuut in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Voorts ook nog Aanmerkingen omtrent den Delftschen Bijbel Anno 1477, waarvan hij een exemplaar bezat, dat in merkwaardige opzichten verschilde van andere bekende exemplaren dier uitgave, gelijk hem bij vergelijking van bladzijde bij bladzijde was gebleken. Dit exemplaar, kenbaar aan het inschrift J. A. Naber, kwam sedert in het bezit van Dr. H. Beckering Vinckers te Zalt-Bommel. Als aarts-verzamelaar wist Johan Anton Naber met geringe middelen een uitgebreide antiquiteiten- en boekverzameling bijéén te brengen, waarvan hij, vaardig teekenaar als hij was, de catalogus eigenhandig verluchtte met afbeeldingen, onder meer van de Leidsche noodmunten van het jaar 1574, welke hij in verschillende exemplaren had weten te verwerven. Behalve in teekenen was hij ook zeer bedreven in de vervaardiging dier ragfijne knipsels van wit papier, die in de 18de eeuw zoo geliefd waren. Twee fraaie proeven daarvan, eene nabootsing van het Binnenhof te 's Gravenhage en als tegenhanger daarvan eene gelijksoortige voorstelling van de Haven van Medemblik, zijn gelukkig bewaard gebleven. Zijn nog geen zesjarig zoontje had met merkwaardig inzicht juist deze beide schilderijtjes aange- XII wezen, toen hem werd vergund van zijns vaders nalatenschap aan boeken en antiquiteiten iets uit te zoeken om te behouden, eer het verzamelde te gelde werd gemaakt. Veel daarvan is toen overgegaan in handen van Mr. W. H. J. van Westreenen en is thans te vinden in het Museum Meermanno Westreenianum te 's Gravenhage. Daaronder bijvoorbeeld het alleroudst bekende kaartje van Den Haag, waarop nog weinig anders is uitgeteekend dan het Binnenhof met de Groote Zaal en de Kapel, benevens het aloude Grafelijke Jachtslot. Mr. van Westreenen, die, blijkens de op de bewaard gebleven catalogus der vendutie ingevulde prijzen, dit allermerkwaardigst document heeft gekocht voor twee gulden en één dubbeltje, heeft het beschreven in een kleine brochure, 's Gravenhage in de dertiende eeuw, verschenen bij P. van Daalen Wetters. 1804, De verkoop van boeken en antiquiteiten bracht juist genoeg op om de begrafeniskosten en de uitstaande rekeningen te dekken. Voor het kind bleef niets over. Dit vond een liefderijk tehuis bij eene tante van moederszijde, Elizabeth van Diesbach, die haar zusterszoon tot zich nam en een opvoeding gaf, waarvoor mijn Grootvader haar levenslang dankbaar is blijven gedenken. Maar zij was eene strenge opvoedster. Een boekje met Verhalen van Moeder de Gans, waarin zij haar neefje verdiept vond, wierp zij voor de oogen van het kind in het vuur, omdat zij „zulk hei„densch tuig" in haar huis niet dulden wilde. Des Zondagmorgens zond zij den kleinen jongen met een boterham bij zich naar de Nieuwe Kerk op het Spui om er van den ochtenddienst over te blijven voor den namiddagdienst. Toch is mijn Grootvader tot het eind van zijn leven een zeer trouwe en belangstellende kerkganger gebleven. Ik zelve heb hem nog gekend als iemand van een opgewekte, blijmoedige natuur. Prof. J. Th. Buys, die hem in later jaren leerde kennen, getuigde van hem: „hij gaf mij, „zoo dikwijls ik hem zag, den indruk van een gelukkig man te „zijn. Gezegend in zijn kinderen, algemeen geacht, kon hij tot „op hoogen ouderdom het leven zoo recht genieten". Elizabeth van Diesbach moet voor haar tijd een zeer ontwikkelde, vooruitstrevende vrouw zijn geweest, want zij zond mijn Grootvader naar de voortreffelijke school van het Haagsche Departement der Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Geregeld onderwijs heeft Johan Willem Anton Naber echter slechts genoten van zijn zevende tot zijn twaalfde jaar, tot hij in 1809 dienst moest gaan doen als jongste bediende, eigenlijk loopjongen, op het kantoor van den notaris Krieger te 's Gravenhage. Destijds reeds vast besloten, zich weder op te werken tot XIII het intellectueel en maatschappelijk niveau zijns vaders, waarvan hij, ofschoon reeds vóór zijn zesde jaar verweesd, eene heldere voorstelling had behouden, ijverig, volhardend en zuinig, greep hij iedere gelegenheid aan tot bijverdienste, meest schrijfwerk als het copieeren van de notulen der vergaderingen van diakenen, schrijfwerk voor den dienst der gevangenissen en dergelijke. Arbeidswet en Leerplichtwet stonden in zijn kindertijd daarbij nog niet in den weg. Van iedere 13 a 14 gulden, die het hem gelukte over te leggen, kocht hij een stukje van / 100 in de getierceerde Nederlandsche Staatsschuld; en zoo bracht de Wet van Mei 1814, waarbij de getierceerde rente, (niet de Schuld zelve was getierceerd), weder in haar geheel moest worden uitbetaald, hem reeds dadelijk een ongedacht en naar verhouding aanzienlijk voordeel. In de spannende Novemberdagen van het jaar 1813 deed Johan Willem Anton Naber vol geestdrift dienst bij de Haagsche Burgerwacht. In Juni 1814 werd hij, nagenoeg 17 jaren oud, aangesteld tot klerk bij het Geneeskundig Bureau der Armee. In April 1815, bij den terugkeer van Napoleon uit het eiland Elba, greep hij op nieuw naar de wapenen om dienst te nemen als vrijwilliger bij de Haagsche Schutterij. Twee maanden later werd hij aangesteld tot klerk aan het hospitaal te Bergen op Zoom. Vandaar werd hij in het voorjaar van 1817 overgeplaatst naar het Bureau van den Inspecteur Generaal van den Geneeskundigen Dienst bij het Leger te Velde, S. J. Brugmans, den organisator van dien dienst. Dit bureau was destijds gevestigd te Leiden en daar leerde mijn Grootvader toen Catharina Elizabeth Meerburg kennen. 's-Gravenhage ,1935. Johanna W. A. Naber GESLACHTSTAFELS DER FAMILIES I. Naber. II. Van Diesbach. III. Meerburg. IV. La Lau. V. Sepp. VI. L'Honoré. VII. Oorthuys. VIII. De Joncourt. XVI ') Hij was de eerste Luthersche predikant te Lingen. ■) Tweede praeceptor aan het Gymnasium te 's Gravenhage. Zie over hem als docent S. A. Naber, Vier Tijdgenooten, pag. 161. a) Zie de Inleiding. *) Referendaris bij de Afdeeling Geneeskundigen Dienst van het Departement van Oorlog. Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw. s) Hoogleeraar aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw. XVII I. NABER A. Johan Anton Naber '), geb. te Osnabrück in 1702, overl. te Lingen in 1777, huwde Engel Engelberts uit welk huwelijk: B. Willem Hendrik Naber, geb. te Lingen in 1733, overl. te 's Hage in 1792, huwde in eerste huwelijk ? i? , uit welk huwelijk: , C. 1. Engelina Naber, overl. 1812, huwde Jan de Lussa- '■ 4- ^ „ 1c„ui 9\ ..:j. n_ ï i::i_ . net uc ia octuiumeie ;,UIL WCIK iiuweiijK: D. 1. Elizabeth Jacoba de Lussanet de la Sablonière, huwde Dirk Bisschop, uit welk huwelijk : E. 1. Gerard Bisschop, huwde Johanna Catharina Meerburg, vgl. III. D. 9. huwde in tweede huwelijk Fenna Gesina Boomhuys, uit welk huwelijk: C. 2. Johan Anton Naber 3), 1777—1803, huwde Maria van Diesbach, 1768—1801, uit welk huwelijk: D. 2. Johan Willem Anton Naber*), geb. te 's Hage 1797, overl. aldaar 1876, huwde in eerste huwelijk Catharina Elizabeth Meerburg, Vgl. III. D. 2, uit welk huwelijk: E. 2. Johan Willem Benjamin Naber, 1825—1828. E. 3. Samuel Adrianus Naber»), 1828—1913, huwde Anna Elizabeth L'Honoré, vgl. VI. F. 8., uit welk huwelijk : F. 1. Rebecca Elisabeth Naber, 1856—-1857. F. 2. Jean Charles Naber, huwde Fredrike von der Osten, gen. Riemer. Geen kinderen. F. 3. Johanna Wilhelmina Antoinette Naber, ongehuwd. F. 4. Alida Catharina Naber, huwde Dr. Albs. Poutsma. F. 5. Samuel Pierre L'Honoré Naber, ongehuwd. F. 6. Henri Adrien Naber, huwde Petronella Jacoba Boelen. E. 4. Maria Elizabeth Naber. 1833—1911 huwde George Christiaan Meerburg, vgl. III. E. huwde in tweede huwelijk Carolina Adriana Verwoert, uit welk huwelijk een zoontje, korten tijd na de geboorte weder overleden ; huwde in derde huwelijk Alida Catharina Sepp, vgl. V. B. 4. Geen kinderen. XVIII ') Hij was Luitenant-kolonel van een regiment Elsassers. s) Hij was godsdienstonderwijzer en gaf eenige gedichten uit van stichteiijken aard. Zie over hem Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, Dl. VIII. ') Zij was het, die haren verweesden zusterszoon Johan Willem Anton Naber moederlijk tot zich nam. In later jaren vonden ook de beide dochters van haar zuster Anna van Duyfhuys-vanDiesbach bij haar een tehuis. XIX II. VAN DIESBACH A. Nicolaï de Diesbach •), geb. 1610 te Bern, huwde Amélie de Watteville, uit welk huwelijk: r iU' t B. Johan Rodolphe de Diesbach, ■ huwde Salomé de Watteville, uit welk huwelijk: C. Nicolaas de Diesbach, geb. te Bern in 1677, overl. te 's Gravenhage in 1720, huwde Yda van Suil, 1698 overl. 1748, uit welk huwelijk: '•j/T D. Johannes van Diesbach 2), geb. te 's Gravenhage, overl. aldaar in L758, huwde Maria Maas uit welk huwelijk: Zet 'r I >1 E. 1. Anna van Diesbach, —-1842, huwde Hendrik van Duyf- huys, uit welk huwelijk.: F. 1. Maria Jacoba Anna van Duyfhuys, 1798—1862, ongehuwd. F. 2. Anna Petronella van Duyfhuys, 1801 —1885, ongehuwd. E. 2. Maria van Diesbach, 1768—1801, huwde Johan Anton Naber, vgl. I. C. 2., uit het huwelijk: F. 3. Johan Willem Anton Naber vgl. I. D. 2. E. 3. Elizabeth van Diesbach 3) 1770—1862 huwde Louis Baron geb. te Luik in 1770, overl. in West-Indië in 1803, wiens naam zij niet dragen wilde. Geen kinderen. XX ') Hij was kaarsenmaker en de familie-overlevering wil, dat hij begon met een ton en eindigde met een ton, dat wil zeggen met een ton turf als kapitaal en met een nagelaten vermogen van een ton gouds, toen een bedrag van eenige beteekenis. 2) Hij werd, 12 jaar oud, bij de ramp van Leiden op slag gedood. De mededeeling van Prof. Dr. L. Knappert in diens gedenkschrift De Ramp van Leiden na 100 Jaar herdacht, dat in het gezin van den kaarsenmaker Meerburg geen dooden te betreuren waren, zie pag. 44, is onjuist. •) Hij beheerde de molens zijner Grootmoeder Johanna La Lau-Onos, vgl. IV. A. noot. 4) Zij huwde, weduwe geworden, in tweede huwelijk J. de Kuyser. 5) Zij leeft in de familie-overlevering voort als de hoog vereerde heilige uit het groote gezin. Drie harer zusters stierven jong: mijne Grootmoeder, Catharina Elizabeth Naber-Meerburg, toen hare kinderen tien en vijf jaren oud waren en Tante Sophie was toen de zorgende moeder voor de weezen. Bij het vrij wel gelijktijdig overlijden van haar zusters Johanna Helena Witzenburg-Meerburg en Hendrika Gijsberta Uitenhage de Mist-Meerburg bij haar bevalling nam zij van stonde aan beider baby tot zich en had toen in haar slaapkamer twee wiegen naast haar bed, terwijl zij twee minnen huisvestte. ') Hij vestigde zich als geneesheer te Rotterdam, waar hij zich dadelijk een uitgebreide praktijk verwierf dank aan den naam, dien hij zich maakte door zijn moedig optreden bij de eerste verschijning van de cholera in Nederland in de jaren 1832 1836, waardoor vooral Rotterdam zwaar geteisterd werd. Hij heeft ook behoord tot de oprichters van De Nieuwe Rotterdamsche Courant. XXI III. MEERBURG A. Jan Meerburg, overl. 1770, huwde Catharina de Vink, overl. 1768, uit welk huwelijk: B. Samuel Meerburg, overl. 1817, huwde Johanna de Vlaming, uit welk huwelijk: C. Samuel Adrianus Meerburg '), geb. te Leiden 1774, overl. 1844, huwde in eerste huwelijk Johanna Catharina La Lau, vgl. IV. B. 2., uit welk huwelijk: D. 1. Johannes Meerburg •), 1795—1807. D. 2. Catharina Elizabeth Meerburg, 1799—1840, huwde Johan Willem Anton Naber, vgl. I. D. 2. D. 3. Samuel Adrianus Meerburg, 1801—1874, huwde Cornelia van der Post, uit welk huwelijk: E. George Christiaan Meerburg, huwde Maria Elizabeth Naber, vgl. I. E. 3. D. 4. Johannes Hendrik Meerburg 3), huwde Maria Drajer '). Geen Kinderen. D. 5. Sophia Adriana Meerburg ■), ongehuwd. D. 6. Johanna Helena Meerburg, huwde Abraham Witzenburg. D. 7. Petrus Cornelis Meerburg •) huwde Maria Gysberti Hodenpijl. D. 8. Hendrika Gijsberta Meerburg, huwde Jan Christiaan Uitenhage de Mist. D. 9. Johanna Catharina Meerburg, huwde Gerard Bisschop, vgl. I. E. 1. in tweede huwelijk: Helena Gijsberta La Lau, zuster zijner overleden echtgenoote, vgl. IV. B. 3. Geen kinderen. XXII *) Zij was eigenares van eenige molens te Zoeterwoude, welke een voor dien tijd aanzienlijk vermogen vertegenwoordigden. 2) Hij was advocaat en oprichter eener drukkerij. Sedert 1844 was hij eigenaar, uitgever, drukker en redacteur van De Leidsche Courant. Zie voor de lijst zijner geschriften op het gebied van letteren, kunst en wetenschap, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Dl. III. 3) Zij was een zeer begaafde, hoog ontwikkelde vrouw, die veel las en Engelsch sprak, toen tamelijk ongewoon voor een vrouw. Sommige harer gedichten zijn gedrukt, o.a. Dichterlijke Hulde aan Vrouwe Barbara van Meerten-Schilperoort, waarvan een exemplaar berust in de Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam. In het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek staan enkele harer gedichten op naam van haar broeder Johannes Gerardus La Lau. *) Afstammelinge in het 10de geslacht van Menno Simons. 2) Doopsgezind predikant te Beusichem. 8) Kapitein O. I. Leger; hij maakte deel uit van het eerste expeditie-corps, uitgezonden onder generaal Kohier, dat door de Atjehers werd verslagen en nadat generaal Kohier op 14 April 1873 was gesneuveld, den terugtocht aanvaardde; hij zelf overleed aan de daarbij bekomen wonden. XXIII IV. LA LAU A. Johannes La Lau, overl. te Leiden in 1806, huwde Johanna Onos '), 1754—1842, uit welk huwelijk: B. 1. Izaac La Lau, overl. 1849, huwde Johanna Maria Leembrugge, uit welk huwelijk: C. 1. Johannes Gerardus La Lau 2), huwde Christina Adriana Bonte, uit welk huwelijk: D. 1. Maria La Lau, huwde Mr. W. Nauta Lemcke. D. 2. Wilhelmina La Lau, huwde W. Alsche. C. 2. Maria Catharina La Lau 3), ongehuwd. C. 3. Cornelis Hendrik La Lau, ongehuwd. B. 2. Johanna Catharina La Lau, overl. 1826, huwde Samuel Adrianus Meerburg, vgl. III. C. B. 3. Helena Gijsberta La Lau, huwde den weduwnaar harer zuster, Samuel Adrianus Meerburg, vgl. III. C. B. 4. Johannes La Lau, huwde Antje Horn. Geen kinderen. V. SEPP A. Christiaan Sepp, 1773—1835, huwde Margaretha Simons '), uit welk huwelijk: B. 1. Johanna Sepp, tweede echtgenoote van Willem Bosselaar. Geen kinderen. B. 2. Cornelia Sepp, 1803—1856, derde echtgenoote van Fran§ois Louis L'Honoré, vgl. VI. E. 3. Geen kinderen. B. 3. Jan Christiaan Sepp '), 1805—1875, huwde ? ? , uit welk huwelijk: C. Christiaan Sepp 3), ongehuwd. B. 4. Alida Catharina Sepp, 1807—1879, derde echtgenoote van Johan Willem Anton Naber, vgl. I. D. 2. Geen kinderen. XXIV *) Hij was Kapitein bij de lijfwacht van koning Lodewijk XIV en zijne acte van aanstelling daartoe met de geijkte koninklijke formule car tel est notre plaisir boven de autograaf van Lodewijk XIV en geschreven op perkament is nog in familie-bezit, als ook een attest van den Hervormden ICerkeraad van Sedan, dat hij in 1679 uitweek en zijne schitterende positie aan het Hof prijs gaf, ten einde zijne kinderen te kunnen opvoeden in de Gereformeerde Religie. Naar wordt beweerd, had de maarschalk Turenne (door.zijn moeder Elizabeth van Nassau een kleinzoon van prins Willem I), met wien hij zeer bevriend was, tevergeefs getracht hem over te halen, met hem tot de Roomsche Kerk terug te keeren. a) Boekverkooper-uitgever te Amsterdam. De eerste continentale uitgave van Defoes Robinson Crusoë is in 1720 bij hem verschenen onder den titel La Vie et les Aventures surprenantes de Robinson Crusoë, traduit de VAnglois. Er bestaat een oude prent van zijn zaak aan het voormalige Beurspleintje te Amsterdam. 3) Predikant bij de Waalsche Hervormde Gemeente te 's Gravenhage. 4) Spiegelfabrikant. Een spiegel door hem geschonken aan zijn zwager Samuel Franjois L'Honoré bij gelegenheid van diens huwelijk is nog in familie-bezit. 5) Advocaat bij het Hof van Holland. Waarschijnlijk is hij in zijn Leidschen studententijd een der deelnemers geweest aan de studentengrap in Den Dreef te Haarlem, De Ambassadeur van de Laberlotten, naar de aardige teekening van Cornelis 1 roost in koper gegraveerd door Pelletier. De teekening van Cornelis Troost heeft deel uitgemaakt van het Cabinet Ploos van Amstel. De gravure, waarvan een exemplaar van den beginne in familie-bezit is geweest, is uitgegeven bij P. Fouquet Jr. te Amsterdam. •) In 1806, bij den dood zijns vaders, zestien jaren oud, aan eigen krachten overgelaten, aanvaardde hij, voorloopig zonder tractement, een plaatsing bij de Nationale Thesaurie. In 1807 bracht hij het tot een maandgeld van / 42; in 1808 tot een jaartractement van / 800. In 1811 was hij onder minister Gogel klerk bij de Generale Intendance der Finantièn van de Keizerlijke Schatkist. Bij de invoering in de Hollandsche Departementen van de Droits réunis werd hij benoemd tot Comtnis d pied bij die administratie te Amsterdam; maar bij wijze van straf werd hij op minder tractement geplaatst te Schiedam en wel, naar het in eenige auto-biografische aanteekeningen luidt: „tengevolge van de tegen mij door de Fransche Chefs ingebragte beswaren, dat ik het Fransche Bestuur ongenegen was, de bevelen uit dien hoofde „niet behoorlijk uitvoerde en wat dies meer zij". Na de „gezegende omwenteling van „zaken", gelijk het verder in die aanteekeningen heet, had hij de betrekking van Commies er aan gegeven en was hij in November 1813 terug gekeerd naar Den Haag, waar hij door bemiddeling van kolonel Van der Wijck zich zeker achtte van een zeer begeerde luitenantsplaats. Op dringend verlangen zijner moeder, wier eenige steun hij was, gaf hij dit plan op om zich voor goed te bepalen bij de administratieve carrière. Daar is hij geleidelijk opgeklommen tot hij in 1840 werd benoemd tot Referendaris bij het Kabinet des Konings en tot Ridder in de Orde De Nederlandsche Leeuw. ') 24 Aug. 1864 als sergeant naar Indië vertrokken, overl. te Meester Cornelis 28 April 1865. 8) Chef Afdeeling Militie v/h. Gouvernement van Z. Holland. Ridder Orde Eikenkroon. •) Luitenant O. I. Leger. Repatrieerde om gezondheidsredenen. Overleed 14 September 1865. Hij is de laatste naamdrager van het geslacht L'Honoré geweest. XXV VI. L'HONORÉ A. Pierre Chartres L'Honoré *), huwde Jeanne Néaulme, uit welk huwelijk: B. Franfois L'Honoré 2), huwde Marthe Chatelain, uit welk huwelijk: C. Henri Fran5ois L'Honoré 3), huwde Marie Anne Emilie Cottin, uit welk huwelijk: D. 1. Suzanne Emilie L'Honoré, huwde Louis Pierre Le Normant 4). D. 2. Samuel Franfois L'Honoré 6), huwde Anne Wilhelmine Caroline de Joncourt, uit welk huwelijk: E. 1. Henriette Marie Gertrude L'Honoré, huwde Mr. Charles Boers, uit welk huwelijk: F. 1. Charles Boers, huwde Anna Louise List. F. 2. Theodorus Alexander Boers, huwde Maria Bogord. F. 3. Frederik Boers, huwde Elizabeth Westenberg. F. 4. Adriana Carolina Boers, huwde haar oom van moederszijde Samuel Pierre L'Honoré, vgl. E. 2. F. 5. George Boers, huwde Sophie van Reede van Outshoorn. F. 6. Henri Boers, ongehuwd. F. 7. Willem Boers, huwde Charlotte Rudolph. E. 2. Samuel Pierre L.Honoré "), 1790—1861, huwde in eerste huwelijk Elizabeth Rebecca Oorthuys. 1794—1835, uit welk huwelijk: F. 8. Anna Elizabeth L.Honoré, 1830—1915, huwde Samuel Adrianus Naber, vgl. I. E. 2. F. 9. Elizabeth Catharina L'Honoré, 1835—1899, huwde H. G. van Assendelft de Coningh. in tweede huwelijk zijn zustersdochter Adriana Carolina Boers, 1809—1847, vgl. F. 4., uit welk huwelijk: F. 10. Pieter Hendrik Adriaan Frans L'Honoré,') 1845—1865. Ongehuwd. E. 3. Fran§ois Louis L'Honoré 8), 1794—1862, huwde in eerste huwelijk Wijnanda Pagenstecher, uit welk huwelijk: F. 11. Wijnand L'Honoré, 1823—1843, ongehuwd. in tweede huwelijk Louise Richarda Hacket, uit welk huwelijk: F. 12. Louise Marie, L'Honoré, 1826—1896, ongehuwd. F. 13. Henriette Anne L'Honoré, 1829—1898, ongehuwd. F. 14. Eduard L'Honoré 8), 1832—1865, ongehuwd. F. 15. Wilhelmina Cornélie L'Honoré. 1833—1876, huwde Julius Brass. Geen kinderen. in derde huwelijk Cornelia Sepp, vgl. V. B. 2. Geen kinderen. XXVI l) Kapitein ter Zee. Hij commandeerde in den 4den Engelschen oorlog op 30 Mei 1781, in den zeeslag bij Kaap St. Marie bij Cadix het Fregat De Brielle, waarmede hij na een hevig gevecht het Engelsche schip The Crescent masteloos wist te schieten en te dwingen de vlag te strijken om ten slotte zijn eigen, deerlijk gehavend schip behouden de haven van Cadix binnen te brengen. Na de Revolutie van 1795 weigerde hij de Bataafsche Republiek te dienen en nam hij zijn ontslag uit den zeedienst. Napoleon schonk hem, in de hoop hem na de inlijving van Nederland bij Frankrijk voor den dienst zijner vloot terug te winnen, de Ordre de la Réunion doch hij was niet te winnen en weigerde het hem geschonken ordeteeken te dragen, zeggende: „het „beste van Napoleon kan slechts slecht voor Nederland zijn". а) Rijksontvanger te Katwijk. 8) Luitenant ter zee. In het jaar 1825 nam hij deel aan de Bonische expeditie en overleed nog dat zelfde jaar te Macassar. 4) Luitenant O. I. Leger. б) Kapitein-Luitenant bij de Artillerie. ") Beiden Louis Gertrude de Joncourt en Rachel d'Amberbos waren réfugiés. Van de laatste vermeldt de familie-overlevering, dat zij, als zoo vele jonge meisjes uit Hugenooten-families, met geweld opgelicht en opgesloten in een klooster, bij nacht, op bloote voeten over den kloostermuur is geklommen, al bedelende haar weg heeft terug gevonden naar Rouaan, waar zij gelegenheid vond, scheep te gaan naar Holland. Het is, jammer genoeg, slechts een mondelinge overlevering van geslacht op geslacht. Aanteekeningen dienaangaande zijn niet aanwezig. Louis de Joncourt was Précepteur eerst van prinses Carolina van Oranje, sedert vorstin van Nassau-Weilburg, daarna van prins Willem V, eindelijk diens Raad Bibliothecaris. 2) Bankier te Kopenhagen van Hollandsche afkomst, zaakwaarnemer der Oranje's gedurende de ballingschapsjaren van dezen. Prinses Wilhelmina, die in haar brieven het noemen van namen liefst vermeed, placht hem aan te duiden als le gendre de feu Mr. de Joncourt. 8) Eene silhouette haar voorstellende recht op gezeten breiende, met aan de achterzijde het opschrift Grand'Maman Eschauzier, is uit de nalatenschap van VIII. E. bewaard gebleven. 4) Predikant bij de Waalsche Gemeente te Dordrecht. 5) In den zomer van 1804 heeft zij, geheel alleen, een reis gemaakt naar Oraniënstein, toen een moedig stuk voor een vrouw. Prinses Wilhelmina schreef 9 Juli 1904 aan haar dochter: „Mlle de Joncourt, fille cadette du feu bibliothécaire, vint de „Neuwied pour nous revoir et fut si émue qu'elle avoit de la peine a ne pas faire une „scène". ■1H XXVII VII. OORTHUYS A. Jeldrik Oorthuys, huwde Catharina Olthoff, uit welk huwelijk: B. Gerard Oorthuys '), huwde Elizabeth Rijfsnijder, uit welk huwelijk: C. 1. Gerard Oorthuys J), 1790—1869, huwde Hendrika de Kleijn, C. 2. Elizabeth Rebecca Oorthuys, 1794—1835, huwde Samuel Pierre L'Honoré, vgl. VI. E. 2. C. 3. Petrus Jeldrik Oorthuys "), 1799—1825, huwde Eva Muller, uit welk huwelijk: D. 1. Anna Oorthuys, huwde F. Sesseler'). C. 4. Sara Catharina Oorthuys, 1806—1888, huwde Jan Christophel Koek 4). Geen kinderen. VIII. DE JONCOURT A. Louis Gertrude de Joncourt '), geb. te St. Quentin, overl. te 's Gravenhage 1788, huwde Rachel d'Amberbos, geb. 1711 te Rouaan, overl. 1788 te 's Gravenhage, uit welk huwelijk: B. 1. Marie de Joncourt, 1747—1821, huwde Frederik de Coninck ') te Kopenhagen. B. 2. Louise de Joncourt 3), 1749—1833, huwde Samuel Eschauzier, uit welk huwelijk: C. Marie Eschauzier, 1771 —1840, huwde Fran^ois Le Chevalier, uit welk huwelijk: D. 1. Louise Le Chevalier, huwde Edouard Petitpierre'), uit welk huwelijk: E. Henriette Marie Petitpierre, ongehuwd. D. 2. Rodolphe Le Chevalier, huwde in eerste huwelijk Jeanne de la Fontaine Schluter. Geen kinderen. In tweede huwelijk de weduwe Rauwenhoff. Geen kinderen. D. 3. Charles Le Chevalier, huwde Sophie Hutschler. Geen kinderen. B. 3. Caroline de Joncourt, 1752—1827, huwde Hans Brandorp te Kopenhagen. B. 4. Anne Wilhelmine Caroline de Joncourt, 1754—1831, huwde Samuel Fran^is L'Honoré, vgl. VI. D. 2. B. 5. Wilhelmina de Joncourt ») 1759—1837, ongehuwd. XXIX XXX' 1819 1. Cath. E. Meerburg J) aan J. W. A. Naber. Leiden. 14 Dec. 1819. Lieve Naber! Zeker zult gij verwondert zijn, als gij deeze mijne letteren ontvangt; doch ik twijffel geensins of verwondering en genoegen zullen elkander beurtelings verwisselen, wanneer gij aan het einde deezer brief zult gekomen zijn. Ik zal maar spoedig ter zake komen, want mij dunkt, ik zie u branden van verlangen om den uitslag van alles te weten. Zondag vertelde ik u, dat ik de volgende week bij Cato La Lau 2) zou gaan om het avondje te passeeren. Vreemd zag ik op, toen mijn Vader 3) zeide, „Betje, „heden avond zal ik u wel komen haaien". — „Goed, Vader", zeide ik. „Het zal mij een plaisir zijn, dat gij dat doen wilt". Volgens afspraak komt mijn Vader tegen acht uur mijn haaien. Vreemd kwam mij alles voor doch ik zweeg op alles stil. Doch naauwlijks zijn wij twee huizen voortgewandeld en zie nu het volgende, waarmede mijn Vader een aanvang maakt. „Betje", zeide hij, „gisteren is Naber weer in de stad geweest 4). Mij en „uw Moeder 5) hindert het, u en Naber langer zoo te moeten behandelen". Althans mijn Ouders hebben geaccordeert, dat wij vrij met elkander mogen converseeren. Mijn Vader zeide mij zelfs, u dit besluit te kunnen en te mogen schrijven. En zoo gij aanstaanden Zondag de bewijzen van dit alles wilt ondervinden, zoo wachten mijn Ouders u des middags bij ons ten eeten. Het *) Vgl. Geslachtstafel III. D. 2. *) Volle nicht en vriendin van Catharina Elizabeth Meerburg, vgl. IV. C. 2. а) Samuel Adrianus Meerburg, vgl. III. C. 4) Het Bureau van den inspecteur Brugmans was in October 1819 van Leiden overgebracht naar 's Gravenhage en ingedeeld bij het Departement van Oorlog als Afdeeling Geneeskundigen Dienst met de toen voor alle Regeeringsbureaux gebruikelijke periodieke overplaatsing naar Brussel. б) Johanna Catharina Meerburg-La Lau, vgl. IV. B. 2. 1819 is voor mijn, alsof het een droom is. Zoo een gelukkigen ommekeer van zaken had ik zoo spoedig niet durven verwachten. Saam x) heb ik het ook verteld. Hij was met dit alles regt in zijn schik. Grootmoeder en Tante 2) weten het ook doch nog niemand anders. Het is alles volkomen naar haar zin. Nu wenschte ik wel, eens bij u te zijn, wanneer gij den inhoud zult geleezen hebben. Nu, lieve Naber, is mijn verzoek, dat gij uit mijn naam de complimenten aan u Tante 3) doen zult. Ik hoop, dat dit besluit haar ook van harte welkom zijn zal. Wat het aan uw kant betreft, twijffel ik niet. Ik hoop, dat ik spoedig door eenige regelen verneemen zal wat gij van dit alles zegd. Weinig dagt ik, dat onze briefwisseling4) zoo spoedig zoude veranderen. Nu hebben wij volstrekt geen angst meer uit te staan. Nu, lieve Naber, ik eindig met een opgeruimder hart als weleer en teeken uw liefhebbende vriendin C. E. Meerburg. 1823 Johan Willem Anton Naber verwachtte tegen het najaar van 1823 eene vaste aanstelling in Den Haag en had daarom de ouders zijner verloofde verzocht, deze in het voorjaar te mogen huwen om dan den zomer nog met haar te Brussel op kamers te wonen en in den herfst zich voor goed in te richten te 's Gravenhage. 2. Cath. E. Meerburg aan J. W. A. Naber. Leiden. 3 Jan 1823. Lieve, beste Naber, met den aanvang van deeze vernieuwde tijdkring, welke wij zijn ingetreeden, neeme ik de pen op. Een *) Samuel Adrianus Meerburg Jr. vgl. III. D. 3. 2) De weduwe La Lau-Onos, vgl. IV. A., de Grootmoeder en de bij deze inwonende nog ongehuwde dochter Helena Gijsberta La Lau, vgl. IV. B. 3., de tante, later ook de stiefmoeder van Catharina Elizabeth Meerburg. 3) Namelijk Elizabeth van Diesbach, vgl. II. 8. 3. 4) Van die voorafgaande briefwisseling is niets aanwezig. 1823 jaar, mijn dierbare, waarin mijn geluk zoo onafscheidbaar aan u verbonden zal zijn. Gaarne wil ik uw bekennen, dat, hoeveele gedaenten er in mijne gedagten opreezen, ik met een blij vooruitzicht het jaar intreed. Ja, gij, wien ik reeds jaren geleeden mijn Hart en Hand vol van de oprechtste Liefde heb geschonken, met uw is ook mijn wensch om weldra door de onverbreekbare band des Huwelijks verbonden te worden. Ja, mijn Dierbare, ons lot is één. Ik heb u reeds zoo recht hartelijk lief, dat al zijn wij in nadere betrekking, ik uw niet liever kan hebben als dat ik uw reeds in mijn hart bemin. — Reikhalzende zult gij zeker deeze letteren met uwe Oogen door vliegen of er niets naders op uw brief aan mijne Ouders in staat. En om uw niet op te houden zal ik dan ook maar spoedig voldoen aan uw verlangen en uw mede deelen, hoe alles zich heeft toegedragen. Uwe letteren zijn op de bepaalde Nieuwjaarsdag aangekomen. Juist was ik zoo even uitgegaan om mijne Nieuwjaarsvisites te doen; en toen ik thuis kwam, vond ik een brief x) van mijn lieve Naber, die ik anders het geluk had om aan mijn hart te drukken. Maar enfin, de achterkamer 2) zat vol menschen als onder anderen de familie van den overkant en Jan 3) met zijn Chrisje voor het eerst. Nu, dit overgeslagen. De gansche dag heb ik druk en woelig doorgebracht met mijn gewone bezigheid, zoo als gij weet koffie en thee schenken zonder eind. Dus deeze dag heb ik mij mooi verveeld, want liever had ik deeze door gebragt met uw te schrijven 1) Niet aanwezig. 2) Namelijk de kamer achter den kaarsenwinkel van mijn Overgrootvader, aan de zuidzijde van het Rapenburg, op den hoek van de Koepoortsgracht. Op den plattegrond, behoorende bij het gedenkschrift van Dr. L. Knappert, De Ramp van Leiden na 100 Jaar herdacht, staat het huis aangegeven onder No. 55, nagenoeg tegenover de ligplaats van het noodlottige kruitschip bij de ontploffing in 1807. Het pand werd toen zwaar beschadigd maar niet geheel verwoest, daar ook hier, als bij andere hoekhuizen, de aandringende lucht een uitweg had, gelijk Dr. Knappert schrijft op pag. 29 van bovengenoemd geschrift. De mededeeling aldaar op pag. 44, dat in het gezin van den kaarsenmaker Mëerburg geen dooden te betreuren waren, is niet juist. Het oudste kind, Johannes Meerburg, oud 12 jaar, werd op slag gedood. — In later jaren bewoonde mijn Overgrootvader het ruime, statige huis, dat hij in eigendom verwierf „m de Breestraat op het mooiste gedeelte", gelijk in een der brieven staat vermeld. Daar heeft hij sedert tot zijn dood gewoond. 3) Johannes Gerardus La Lau, volle neef van de schrijfster, vgl. IV. C. 1, toen pas verloofd met Christina Adriana Bonte. 1823 dan zoo. Dus, jongelief, die dag vloog voorbij zonder dat ik iets van onze zaak kon spreeken. Ik moest tot den volgenden dag wachten. Gisteren gelukte het mij eindelijk om Moeder eens afzonderlijk te spreeken, want gij weet, het is bij ons lastig om eens vrij te praten in zoon druk huishouden x). Dan is den een dan den ander op de hielen en men spreekt hier toch liever vrij over. Nu, ik trok mijn stoute schoenen aan en vroeg, wat zij van uw brief zeide? „Ja", was het antwoord, „ik heb hem gisteren ter „loops eens ingezien, want ik had geen tijd". Nu vroeg ik al verder: „Maar Moeder, gij zult toch de bedoeling wel in den brief „gelezen hebben"? — „Ja", was het antwoord, „dat heb ik; „maar ik heb nog geen tijd gehad, er met Vader over te spreeken". — Maar toch heb ik het zoo ver gekreegen, dat Moeder reeds meer met mij over de zaak ging spreeken, en wanneer dan de bedoeling was om te trouwen? Toen heb ik gezegd, in de maand Mei. „Ja", was het toen al weder, „hoe zal alles klaar komen?" Nu, die zwarigheid was spoedig uit den weg geruimd: dat ik toch niet alles dadelijk noodig had; dat Moeder nog een ganschen zomer tijd had om voor meubelen enz. te zorgen: en nu, dat scheen haar te bevallen en het jawoord van mijn Moeder is er dus uit. En van Vader, beste vriend, moet gij de groeten hebben en dat hij bewilligd in hetgeen gij in uwe Letteren van hem vraagt. Dus, jongelief, nu is het er door en van het voorjaar trouwen wij. Deeze brief zal u, verbeelde ik mij, regt aangenaam weezen. Vader had in deeze zeker een brief voor u ingesloten; maar Vader had het zoo druk met rekeningen schrijven 2) en zijn boek na te zien, dat hij nu niet in de gelegenheid is, zulks te doen. Bij een volgende keer zult gij dus zeeker een brief van mijn Ouders ontvangen. Nu zal de tijd nog omvliegen, beste Naber. Nog een korte tijd en wij zijn aan het toppunt onzer wenschen. Nu het hoofd er bij opgebeurt, beste jongen. Och, nu moest er nog eens een gelukkige J) Er waren acht kinderen, vijf dochters en drie zoons. Zie voor de namen III. D. 2—9. 2) Men betaalde toen in den regel slechts ééns per jaar, met Nieuw Jaar, zijne rekeningen. (Nieuwjaarsrekeningen). Het gold voor een bewijs van wantrouwen in de soliditeit van een klant, als een leverancier zijne rekening vóór Nieuwjaar indiende. 1823 uitslag van het rekwest J) komen, dan zoude ik zeggen: Onze heilzon is aan het dagen'). Maar hierop moeten wij moed houden. — Nu, jongelief, ik heb haast. Ik moet dus eindigen. Hartelijk van de gansche familie, Broers, Zusters, Ouders enz. gegroet. En ik, mijn beste vriend, druk u aan mijn hart, dat op het ogenblik vrij opgeruimd is. Het vooruitzigt doet mij leven. Adieu, beste Jan. Uw Bet. P.S. Mijn handen zijn zeer koud, want ik zit hier zonder vuur. Gij moet dus niet naar mijn schrift zien, want zij zijn bijna bevroren 3). 3. SamuelA. Meerburg aan J. W. A. Naber. Leiden. 22 Jan. 1823. Waarde Naber! Hartelijk dank voor uwe welmeenende zegen aan ons bij den aanvang van het jaar toegewenscht. Dan, wat zullen wij uw wenschen ? Het Heil onzer kinderen is de geduurige bede onzer harten (dat weet God), en reeds zedert lang waardt gij door ons in die betrekking opgenoomen. Wij willen u ingevolge uwe aanhoudende begeerte na de Wet daar de opentlijkste bewijzen van geeven en u nog dit zomer, zo wij hopen, gelukkig vereenigd zien. Met de maand Meij zoude uwe aanstaande Moeder (die de afstand van haare zo beminde Dochter zo veel kost), wat lastig zijn. Dan de eerstvolgende maand, — en zie uw verlangen voldaan! Maar Naber, hoe kan en hoe moet alles? Hebt gij al over een en ander gedacht? Schrijft er uw Betje eens over, opdat er dan besluiten genoomen worden, die u beide, uwe ge- 1) Vermoedelijk een rekwest om salaris-verhooging. Op welk inkomen precies mijn Grootvader trouwde, heb ik niet kunnen vinden. Wel is er een aanteekening, dat hij het zeven jaar later, in 1830, als adjunct-commies had gebracht tot ƒ 700 's jaars. 2) Psalm 68, vers 6 (Berijming). 3) Het origineel is, trots die bevroren handen, geschreven in keurig, ragfijn, zeer geregeld schrift. Ook een paar borduurwerken door mijne Grootmoeder in haren langjarigen engagementstijd voor mijn Grootvader gewerkt: een zakportefeuille met binnenwerk in petit-point, een albumblaadje met verwonderlijk fijn kralenborduursel op papier, een met kralen gebreide tabakszak, alles nog in familie-bezit, zijn meesterlijk gewerkt. Ik was een meisje van elf jaar, toen mijn Grootvader ze mij als kostbare schatten, die hij zorgvuldig in zijn secrétaire bewaarde, toonde; en ik herinner mij levendig, hoe hem daarbij de tranen over de wangen rolden. 1823 eerde Tante en ons hoogst aangenaam zijn. Ik eindig, na u vooraf aan God als een van mijne nauwste betrekkingen aanbevoolen te hebben, en ben meer als u Vriendt Meerburg. 4. Joh. W. A. Naber aan C. E. Meerburg. Brussel. 13 Feb. 1823. Lieve Betje, gij moet weten, dat wij hier, even als bij u, in de Vastenavondfeesten zijn en dat zulks hier meer drukte na zich sleept, behoef ik u wel niet te zeggen. Van de Koning tot de bedelaar, alles is hier bal en danspartijen, de heele week door. De Kroonprins J) had de vorige week aan 400 personen een bal costumé gegeeven, dat is een bal, waarop alle personen in vreemde en oude kleederdragten verschijnen zonder dat het gezigt bedekt is en daarin verschilt het dus van een bal masqué. Dit was volgens de geruchten allerluisterlijkst geweest. De Koning 2) en de Koningin gaven daarop verleden Maandag een dergelijk bal aan 1500 personen en raad eens, wie de eer gehad heeft van daarop geïnviteerd geweest te zijn? — niemand anders dan den ondergeteekende. Zie, hoe de zaak zich heeft toegedragen. De Heer Ramakers, mijn confrère alhier, en ik hadden zooveel van dat bal bij den Kroonprins gehoord, dat onze nieuwsgierigheid op het hoogste gespannen was en daar wij wisten, dat er wel 1000 kaartjes wierden afgegeven om in de loges (want het bal zou in de zaal der Komedie gegeven worden), te komen kijken, vroegen wij den Heer Harbauer 3) om zijn best te doen van den Hofmaarschalk twee kaartjes voor ons te krijgen. Doch na alle aangewende moeite was zulks onmogelijk. Er was er geen over. Toen stelde ons de Heer Harbauer voor of wij wel invitatie-kaartjes voor het bal zelve zouden willen hebben dan zoude hij nog gaauw zien om er ons te bezorgen, dan konden wij alles beter zien en konden gebruik maken van het souper. Nu, dit accepteerden wij, want al mogt ons die avond nu al eens een gulden of drie vier kosten, zoo zouderi wij naderhand er maar spijt van gehad hebben, zoo x) Later Koning Willem II. 2) Koning Willem I. 3) Chef van het Bureau. 1823 eene schoone gelegenheid te hebben afgeslagen. Nu, de Heer Harbauer liep nog gaauw Maandag middag onder een stortregen naar het Hof en kwam met twee kaartjes terug. Maar toen was nog de zwarigheid, in welk costuum wij zouden verschijnen ? En ziet, in één uur tijds, na hier een korte broek en daar een paar kousen geleend te hebben, mij herschapen in een Domino. Verbeeld u hierbij geen Predikant; maar zulks is een mantel en kap evenals uw klook ; doch hij was van gele zijde met kant omzoomd en die doet men over zijn kleeren aan. Dit is een costuum voor een gemaskerd bal, waarmede men niet behoeft te dansen of tespreeken en daar het ons maar om een kijkje te doen was, konde er geen beter uitgezocht worden. — Ten half acht ure verzamelden wij aan het huis van den Heer Harbauer, die ons een plaats in zijne koets had aangeboden en toen wij aan de Schouwburg afstapten, moesten wij onze kaartjes afgeven, waarop de Heer Harbauer voor mijn naam had laten zetten: Charles Harbauer, student aan de Hoogeschool te Leuven. Dus ging ik op dat heele bal voor een broers zoon van mijn Chef door, want tusschen beide wandelde hij de zaal met ons op en neder. Ten negen ure kwam de Koninklijke Familie in de zaal en wandelde dezelve rond om de tegenwoordig zijnde gasten te complimenteeren. Nadat zij op de voor hen bestemde troon hadden plaats geno-' men, wierd het bal door de Prinsen en Prinsessen 2) geopend. Onder de hand wierd er door meer als honderd knechts van het Hof in groot livrei thee gepresenteerd, naderhand orsade, limonade, punch en warme wijn. Te elf uur vertrok de Koning met prinses Marianne. Te twaalf uur begon het souper. De Koningin, de Prinsen en die tot die eer speciaal genoodigd waren, gingen in een andere zaal eten doch voor de overigen wierden er in de zaal zelve tafels van 20 tot 30 personen gezet, waaraan het eene ploegje vóór, het andere na soupeerde, namelijk alles koud vleesch en oesters en taarten en dergelijke en andere wijnen werden er niet geschonken als champagne, bourgogne en portwijn. Nadat ') Naar het Engelsche cloack. I De Kroonprins en de Kroonprinses Anna Paulowna, prins Frederik en prinses Marianne, toen 13 jaren oud. 1823 het souper was afgeloopen, kwam de Koningin met de Prinsen en het gevolg in de zaal terug en wierd het bal hervat tot twee uren, toen de Koninklijke Familie vertrok. Verder wierd er maar door gedanst. Om drie uren reden wij weder met den Heer Harbauer naar huis. Ik ontkleedde mij op het Bureau en toen gaauw naar mijn kamer en zoo ik hoor, heeft het nog wel tot vier uren geduurd. — Alle de costumes, die er waren, waren kostbaar. Het gezigt van alle de edelgesteenten en peerlen was verblindend. Het Hof en deszelfs gevolg stelde voor het Hof van Ferrara, dat in vroegere tijden bekend was door deszelfs pracht. Alle de Prinsen in rood fluweelen mantels met hermelijn gevoerd. Verder had men de mans en vrouwen van alle natiën, die slechts bestaan of bestaan hebben en dan nog met de geringste costumes x). Er was eene Dame als een Noord Hollandsche gekleed, die voor duizenden aan juweelen en goud aan haar hoofd had. Ik heb gehoord, dat enkel de kosten van het verzetten der juweelen voor deze of gene costumes over de / 50.000 aan de juweliers opgebragt heeft. Matrozen, Cosakken, oude ridders met lanzen, kruisvaarders, Tempelheeren, Romeins, Schotten en meestal zo een gezelschap van 4 of 8 voor een cadrilje in hetzelfde costuum, de Dames evenals de Heeren naar de oude tijd gekleed. Er was niemand, die de hedendaagsche kleeding droeg. Ik had wel, ik weet niet wat willen geven, als gij het ook had kunnen zien en dan alles zo van nabij. Er brandden in de 50 kronen en een onnoemelijk aantal lusters 2) en zeker wel 2000 waschkaarsen. Enfin, het is boven alle beschrijving. Dat de Heer Harbauer mij voor zijn neef heeft laten doorgaan, moet gij aan niemand anders dan in uw huis vertellen, want het is niet noodig, dat zulks bekend wordt. — Dierbaar meisje, alhoewel ik er mij een aangename bezigheid van maak om uwe brieven herhaalde malen over te lezen, zo heb ik zulks uw laatste meer dan gewoon gedaan, daar dezelve zo veele blijken droeg van uwe onbegrensde liefde. Ik wil u niet op den voet volgen maar zegge alleen: lang moge ons geluk in *) Bedoeld is: aan de dracht der lagere volksklassen ontleend. 2) Meerarmige kandelaars. 1823 onze wederzijdsche liefde duren. Zo van lieverlede komt de eene en de andere beschikking tot stand. Gij hebt wel gedaan om mijne brief maar zo over te geven. Er stond immers niets in of men mogt het lezen. Ik ben blijde, dat ik alles nog al omstandig gemeld heb, hoewel ik nog vergeten heb, dat ik in het jaar 1825 mijn leges 2) begin te trekken, die ik nu nog in het weduwenfonds moet storten en hetgeen zeker nog / 40 a / 50 's jaars is. — Gij doet wel, nog eens naar buiten bij uw tante Antje 3) te gaan logeeren, want daar zal anders niet veel gelegenheid meer toe zijn, want mijn lief vrouwtje zoude ik niet gaarne veel van mij af zien. Hoe meer de tijd nadert, hoe meer ik ongeduldiger word om u te zien en aan mijn hart te drukken, doch ik moet mijn verlangen daarnaar uitstellen tot op zaliger ogenblikken. Evenwel in mijne gedachten omhels ik u en druk een warmen kus der liefde op uw lief mondje. Adieu, spoedig weer een brief van uwen teeder beminnenden vriend. Naber. 5. Cath. E. Meerburg aan J. W. A. Naber. Leiden 11 April 1823. Lieve Naber, ik heb hier een zuur appeltje door te bijten gehad, want, jongelief, daar het huwelijk nu naar alle waarschijnlijkheid 14 dagen vroeger zal zijn, heb ik veel moeiten gehad om Moeder hiertoe over te halen. Ook heb ik haar beloofd, dat ik u nog zoude vraagen, of gij er ook iets aan zoudt kunnen doen om het uit te stellen. Daar zoudt gij Haar Ed. en mij, dat kan ik u gul zeggen, groot plaizier mede doen, indien dit mogelijk was. Doch, jongelief, zo er niet aan te doen is en gij door het vroeger overkomen hetzelve geheel kosteloos doet4), zo neemt dit veele zwarigheden weg. En jongelief, tot u troost kan ik u mededeelen, dat Vader *) Niet aanwezig. 2) Leges, legesgelden, i.e. gelden, welke worden geheven wegens beschikkingen, afschriften van stukken, contracten enz., die geheel of ten deele ten bate van de ambtenaren komen. 3) Weduwe van Elizabeths oom Johannes La Lau, vgl. IV. B. 4. Zij woonde te Zoeterwoude. 4) Namelijk belast met een zending voor het Bureau, dus met vergoeding van reiskosten. 1823 en Moeder hunne toestemming hebben gegeeven en wij die tijd kunnen waarnemen om te trouwen. Maar indien gij, al was het nog maar een week, het kunt verschikken, zo moet gij het tog doen, hoor, lieve Naber, want Moeder zit nog zo in het drukken schoonmaken en zij wenschte vóór dien tijd haar huis nog wel in orde te hebben; en om mijn lieve Moeder te plaizieren zoude ik dit ook gaarne hebben. Heden morgen ben ik met mijn Vader vliegens na u Tante gereeden om de kamers te komen zien en wij hebben, zo als Tante u zeker geschreeven heeft, dezelve gehuurt 2). Zij bevielen mij zeer goed voor zo ver ik er over kan oordeelen. Ik hoop nu maar, dat zij u ook zullen bevallen. De prijs is, dunkt mij, nog al niet duur: honderd en vijftig guldens. Maar het is jammer, dat wij dezelve zo vroeg moeten nemen, want met Junij gaat ons de huur reeds aan. Van het overige zal ik u nu welhaast mondeling verhaalen, want, jongelief, het is reeds laat. De klapperman van de middernacht hoor ik reeds zijn keel opzetten. Het wordt dus tijd, dat ik mij ter ruste ga begeven. Maar daar ik u gaarne deelgenoot wilde maaken, zo heb ik er maar een uurtje slaapens aan gewaagd. Lieve Naber, lk kan het mij zelve haast niet verbeelden, dat het nog maar zo kort zal duren en dat ik u dan weder aan mijn hart zal drukken. En, jongelief, als gij weer vertrekt, dan trek ik met u mede en hoe ? Ja, dan ben ik reeds op het naauwste aan u verbonden. Het ouderlijk huis gaa ik dan verlaaten. Ja, geloof mij, dit zal nog een zware stap zijn. Maar, zalig denkbeeld, ik verbind mijn lot aan hem, wien mijn op aarde het dierbaarste pand is en in liefde door liefde verbonden, doet mij geloofven, dat wij in ons huwelijk die zaligheden zullen vinden, welke verbonden zijn aan een gelukkigen echt. 26 April 1823. Lieve Naber, dit is dan nu de laatsten keer, dat ik de pen op- *) Elizabeth van Diesbach. 2) Om te betrekken als mijn Grootvader in het najaar van 1823 voor goed in Den Haag zou worden geplaatst. Die kamers waren gelegen „op het Spui, voorbij de Trap- ,,jesbrug", gelijk op de oudste briefomslagen staat vermeld. Latere adressen vermelden het nummer 43. 1823 neem in die betrekking, waarin ik zedert jaaren tot u stond. Nu, mijn lieve Naber, gaan wij een andere betrekking vervullen; een gewenschte en dikwijls van God afgebeeden naauwer verbintenis staan wij nu te vervullen, een tijdperk ons zo dierbaar en zo gewichtig. Gij kunt het u niet verbeelden, en geloof mij, ik kan het mij ook niet verbeelden, dat het zo nabij is, dat ik zal weerzien hem, dien ik zo teer bemin. En zijn nu de laatste maanden wat zwaar, ja dikwijls zeer zwaar gevallen, het zoetste ogenblik van ons leeven zal ons die zwaare dagen en weken doen vergeten, die wij in ons afzijn zo dikwijls gesleeten hebben. O, welk een verandering zal dit voor mij toch weezen uit zoon drukke huishouding in die stilten. Geloof mij, dat ogenblik van scheiden zie ik nog al tegen op, hoewel mijn Moeder er zich boven mijne verwachting al vrij goed aan begint te gewennen. Doch dit neemt niet weg, dat het voor mij ook een stap is van aanbelang. Maar zeg mij eens, lieve, als gij nu den 7den op reis gaat en gij komt den 8sten in Den Haag, moet gij dan in den nacht reizen? Of blijft gij dan een nacht in Antwerpen ? Of hoe is dit ? Ik hoop tog niet, dat gij des nachts moet reizen. Ik zal u deeze over de post zende, omdat als ik deeze eerst nae Den Haag afzende, gij dezelve misschien niet eerder dan Woensdag zoude ontvangen, want met den Zondag weet ik niet, of er pakketten worden afgezonden x) en nu is het reeds te laat om deeze nog nae Den Haag te zenden. In de verwachting dat het zich op den 7den houden zal om uw afreis te maken uit Brussel, eindig ik deeze en blijf u oprecht liefhebbende Betje. Het huwelijk mijner Grootouders is voltrokken te Leiden op 22 Mei 1823. 6. Sophie. A. Meerburg 2) aan haar Zuster. Leiden. 5 Juni 1823. Lieve Betje, daar zit ik nu met de pen in de hand. Ja, hoe zal ik x) De correspondentie der ambtenaren mocht bij de Regeeringspakketten worden ingesloten. 2) Vgl. III. D. 5. 1823 beginnen ? Want brieffen schrijven, Bet, dat weet gij, is mijn geval niet. Ik wenschte wel gaarne eens een uurtje met u te zitten keuvelen, want ja, Bet ik denk nog dikwijls om dat henen gaan. Dat was met recht een dag van belang. O die doodsheid, die er toen in huis heerschte, dat kunt gij uw niet begrijpen. Dien middag is oom La Lau *) nog eens naar ons komen zien, hoe of wij het maakten. De volgende dag is Cateau 2) bij ons komen thee drinken. — Wat heeft Vader ons verrascht met zijn thuiskomst 3). Daar zaten wij een Zondag lekkertjes koekenbak te eeten en daar was het: „Wie komt daar aan?" — „Wel het is Vader", zeide Annaleen 4). Een ander zei: „Neen, dat kan niet. Vader was „een Vrijdag nog in Brussel". Maar tog het was Vader. Wij waren verblijdt, hem gezond en fris weer te zien en te hooren, dat ook gij en Naber het was. En toen moest Vader vertellen van alles wat zijn Ed. gezien had. Nu, Bet, is mijn verzoek of gij ook eens spoedig zult schrijven. Na uw de complimenten gedaan te hebben noem ik mij uw zuster Sophie. Onderschrift van Johanna Catharina Meerburg—La Lau. Lieve Bet, ik wil uw tog ook wat schrijven, want praaten dat kan niet wel. Nu, gij zult zeggen, wat is dat? Ik heb voor u een mangel gekogt, een doofpot en een fijzel. Nu, vaart wel en groet uw man van mij. Ik ben u liefhebbende Moeder. 7. Joh. Helena Meerburg aan haar Zuster. Leiden. 20 Juni 1823. Lieve Bet, met genoegen hebben wij uit uwen brief 5) vernomen, dat gij en Naber welvarende was. Wel hebt gij het geraden dat Tante 6) reeds vertrokken is, zelfs een paar dagen eerder als haar plan was, omdat Grootmoeder zich niet wel bevond. Maakt *) Isaac La Lau, vgl. IV. B. 1. 2) Vgl. VI. C. 2. 3) Hij had het jonge paar geleide gegeven naar Brussel. 4) Vgl. III. D. 6. #) Niet aanwezig. #) Helena Gijsberta La Lau, vgl. IV. B. 3. Zij was voor de bruiloft harer nicht van Zoeterwoude, waar zij met haar Moeder, de weduwe La Lau-Onos samen woonde, naar Leiden gekomen. 1823 uw niet ongerust. Het is een anderen daagschen koors, die reeds minder is. Het vertrek van Tante gaf hier op nieuw stilte. Gij kunt u niet verbeelden, hoe stil of het Zondagmorgen was, daar Saam naar Den Haag was. Men kon wel een muis hooren piepen. Gij vraagt, of Jan en Piet1) uw niets te schrijven hebben van een prijs? Neen, Bet, dat is als gewoonlijk. Ik vrees of daar wel van een prijs zal inkomen 2). Riek en Cateau 3) gaan nog even gaarn school als den eersten dag 4). Zij maggen daar niet dan Fransch spreeken en Riek roept alle oogenblikken: Mats fi\ en Cateau doet groote vertellingen van haar zuster, die in Brussel is. Of dat ook in het Fransch gaat, daar t wij ff el ik aan. Nu, dat kan ook niet. Nieuws is hier niet. Gij kunt veel beter lange brieven schrijven dan wij, want voor u is alles nieuw en wat wij kunnen opkrabbelen is meest oude kost. Nu zal ik u niet langer met mijn gekrabbel bezig houden, want ik moet aan het naajen van Moeders japon. Ziet niet naar steil nog schrift, want brieffen schrijven gaat bij mij gansch niet vlug en ik wilde uw toch ook eens schrijven in hope dat, wanneer er weder een pak met brieven komt, er ook eens een voor mij bij moge wezen, dat als de anderen de letters opeeten, Sophie en ik niet toe moeten zien. Na veel groeten van mij en verdere familie aan Naber verzogt te hebben, noem ik mij uw zuster Anneleen. 8. J.C. Meerburg-La Lau aan haar Dochter. Leiden. 20 Juni 1823. Lieve Bet, ik wilde uw wat zenden, maar wist niet wat. Vader zeijde: ,,Ik wel. Zend haar een roomkaastje, die hebben zij daar „niet. Dan heeft zij tog iets uijt Holland". En de stoelen weet ik op dit moment niet anders voor uw dan zes. Maar, lieve Bet, laat ik u schrijven, dat Vader aanmerking maakte: „Zo, moet „gij de mooije weer weezen? Die mangel hebt gij niet gekogt". 1) De jongste broertjes, vgl. III. D. 4 en III. D. 7. 2) Bij de thans overal afgeschafte jaarlijksche prijsuitdeeling op de school. 3) De beide jongste zusjes, vgl. III. D. 8 en III. D. 9. 4) Naarmate mijn Overgrootvader in zaken snel vooruitging, rees ook zijn ambitie voor de opvoeding zijner kinderen. De beide jongste meisjes moesten naar de Fransche School, van Juffrouw Pelt; zijn jongste zoon moest naar de Academie. 1823 Maar ik: „Gij weet niet eens, dat er al een mangel was" '). En dan weer: „Nu, ik zie het wel aan haar brief 2). Het is dikwijls „Lieve Moeder, maar wijnig aan Vader". Waarop ik zeijde: „Wel, ik zal haar zeggen, dat zij ook wat aan uw schrijft". — „Neen, dat hoeft niet. Ik zal dat wel eens afwachten". Maar lieve Bet, ik wil niet weeten, dat ik u dat geschreeven heb. Nu moet ik eijndigen, want ik heb het druk. Ik ben heeden alleen. Het is bij zessen, moet door Leentje 3) Cato en Riekje uit school halen, want Sophie en Anneleen zijn in de tuijn. Vader heefd heeden daar een partijtje en ik heb alles nae de tuijn 4) moeten zenden tot speeltafeltjes toe. Wat zegt gij daarvan? 30 Juni 1823. Lieve Bet, elke morgen, dat ik ontwaak en ieder avond, dat ik te bedde gaa, zijn mijn gedagten over u met te denken, ag, hoe of Bet het nu wel maakt ? En dan al weer, wat of zij wel gezond is ? Dan denk ik, was ik een voogeltje, ik vloog eens naar haar heen. Maar al dat denken kan niet veel baten. Ik moet mij maar getroosten en denken, het is 's werelds beloop. — Ik heb voor twee mussen kant genoomen en dagt, dat is nog een cadootje voor Bet, als zij verjaard is 5), maar zal het nu maar bewaaren totdat gij weder bij ons komt. Maar lieve Bet, ziet tog al de fouten over het hooft en denk dan, Moeder heeft mij dikwijls gezegd: „Ag „Bet, ik heb in mijn jonge jaren zo wijnig onderwijzing gehad". 22 Juli 1823. Ik had plan om eens naa Den Haag te gaan, zoals ik op den 18den gedaan heb. Bij Tante6) gekomen zijnde met tante Leentje7), *) Vgl. het onderschrift van No. 6. 2) Niet aanwezig. 3) Het dienstmeisje. 4) Willem de Clercq gewaagt in zijn Dagboek in 1814 na een bezoek aan Leiden van „de koepels in het heirleger tuinen, die een cirkel om de stad trekken", en waar men met goede vrienden ging theedrinken. Vgl. A. Pierson. W. de Clercq naar zijn Dagboek. 2de Druk. I. pag. 68. •) 28 Juli. ®) Elizabeth van Diesbach. 7) De zuster der schrijfster, vgl. IV. B. 3. 1823 was het zo als altijd, coffij en corenthenbroodjes volop. Nu eerst wat gepraat. Tante Bet je zeijde voorts aan Mijntje x), „gaat eens zien, of de menschen tuijs zijn en zegt, dat wij zo aanstonds op de kaamers zullen komen". Nu gingen tante Betje, tante Leentje en ik eens opwandelen. Daar kwamen wij aan het huijs 2). Nu werd ik al meer verlangende om te zien. Tante Betje gelijdde ons naar boven. En hoe vond ik het daar? Ik stond versteld. Alles zo schoon gemaakt, dat ik het niet beter zoude begeeren. Op de voorkamer legt een kleed zo als bij ons in de kelderkaamer legt. Een mooij carpet, dat ik nooijt zo gehad heb. Valgordijnen aan de glaasen. Een mooije secrétaire 3). Een ronde taafel met twee blaade. Ondergordijnen, netjes geplooijd. Op de achterkaamer hetzelfde kleed van de voorkaamer. Een carpet, zoals ik boven heb. Nu nae de solder. Ook een lief kaamertje. Bruijne matten. Ook valgordijn en carpet. Op de solder legt klaar turf, houd, kooien. Jaa Bet, ik kan uw niet seggen, hoe of ik stond, dat ik alles zoo in order vond. Er was toen voor mij niet veel na te sien. Alleen de maat te neemen voor de matrasse van de bedsteede en gordijnen. Op de agterkaamer dunkt mij, omdat het behangsel wijt en geel is, om nankin 4) te neemen en dan op het voorkaamertje wilde ik mede wagten totdat gij bij mij waart om daar nog eens over te spreeken. Hoe denkt gij hier over ? Of wil ik alles laaten, totdat gij hier zijt ? Het is dan tog maar eens gau te maken. Nu, lieve Bet, het is mij dan wat meegevallen, want de kaamers voldoen mij zeer wel en weet waarlijk niet, wat ik Tante zal doen voor haar goedheijd. Want_, lieve Bet, zij heeft veel gedaan. Nu zal ik eijndigen en hoop, dat gij er maar uijt zult komen. Het is wat slegt geschreven, dan heb het Jagtig gedaan. Saam roept: „Denk gij wel om de klok? Het is bij „elfen". Want het is kransavond. Nu gau naa beneeden en booterhammen gemaakt. Heden Donderdagavond. Ik gaa eens gau de ') Dienstmeisje van Elizabeth van Diesbach. a) Vgl. pag. 12, noot 2. 3) Nog in familie-bezit. *) Vast en dicht geweven, soms gedamasceerde stof, genaamd naar de stad Nankin. Het Chineesche product wordt geweven met een bruinachtig gelen draad en is kleurvast. Het nagemaakte Europeesche weefsel, dat bruin-geel geverfd wordt, verbleekt. 1823 brief afmaaken, want, lieve Bet, ik weet nu niets meer te schrijven, als dat ik wel eens om een hoekje bij u op de kaamer wilde kijken, hoe of gij u daar met u beijden vermaakt. Nu, lieve, vaart wel en groet u manetje voor mij. Ik ben u liefhebbende Moeder. 9. Samuel A. Meerburg aan zijn Kinderen. Leiden 25 Juli 1823. Om op 27 en 28 Julij te dienen te Brussell). Waarde kinderen! God bewaare, behoede en zegene u de overige dagen uwer leeftijd. Hij stelle ulieden de vreugde te zijn uwer Betrekkingen. Zijn bijblijvende gunst verlaate u noijt. Ja, kinderen, God in het oog, — Jesus in het hart, — Liefde voor elkander en zo uw reis voort te zetten, o, dan zal de have uwer behoudenis heerlijk zijn. Uw beste Moeder wil ook nog één a twee lettertjes voor haar Betje en Naber hierbij voegen. Daarom sluit ik. Neen, dat doe ik niet. Ik zal mijn Beste zeggen, deze te vervolgen. Vervolg van de hand van Johanna Cath. Meerburg—La Lau. Wel aan dan, beste kinderen, zo voeg ik dan bij de wensch uws Vaders ook mijne wenschen. Dat God u beijde nog veele jaaren mag spaaren tot elkanders vreugde en onze blijdschap. U zusters en broers verzoeken mij uijt grond van hun hart hunne wenschen bij de onze te mogen voegen alsook die uwer Grootmoeder, die thans weder in welstand bij ons is gekomen. Ik teeken mij u liefhebbende Moeder. 10. Johanna La Lau—Onos 2) aan haar Kleinkinderen. Zoeter- woude. 10 Augustus 1823. Lieve Kinderen, ik kan ook niet naalaate, u te danken voor de zeegewensch van u bijde ontfangen op mijn verjaardag en daarbij u bijde te vieliezieteer met de eerste verjaardag in u huwelijk. De Heer spaar u bijde nog veele Jaaren in het leeve. De Heer overstorte u met zeegen en als u leevenslamp hier mogt uijtgebluscht zijn, dan moogt u opgenoome worden in die volmaakte heerlijkheid, daar alles vreugde is. — Het is zo nae 12 weeke, *) De verjaardagen mijner Grootouders op die beide achtereenvolgende dagen. 2) Vgl. IV. A. 1823 dat wij van u bijde afscheid naame. De tijd komt nu op *). Gij zijt dog over de helft en als men een brug nae de laagte gaat, dan gaat het spoedig 2) en zo moet gij ook denke. Ik wil geloofve, als gij in u eenzaamheijd zit, dat dan wel om Holland en u familie denk. Want als ik nog mijn eersten tijd bedenk, hoe eenzaam zat ik daar. Ik kwam nog al uijt de woeling en op dat stille Rapenburg in dat groote huis, u weet wel, op de hoek van de Heerenstee g. En dan, Naber gaat neegen uure uijt tot vijf uure; maar Grootvader 's morgens te zes uure. Dan wat koome eeten. Weer heen tot zaavons te zeeven uure. Had ik dan boodschappe, dan was het neegen uure. Daar zat ik dan als een uijl in doosnood. Maar als Grootvader dan tuijs was, was alles weer vrolijk en zo moet gij ook maar denke. Gij bent nu in de Hofstad, dog ik wil geloofve, dat gij nae Holland verlangt, want dat vuijle leeve bent gij niet gewent en zo als ik hoor, is het niet anders als weelde. Nu verzoek ik, dat de voute over het hooft zal zien, want ik heb geen eene les van Siegenbeek 3) gehad. Het is maar krappel-werk. Dog ik verbeeld mij onder het schrijven, als bij u te zitten en als gij hem 4) op u gemak leest, zal het dog wel begrijpen. Het is uijt een goed hart. Na u en uw MAN, dat staat met groote letters om het goed te zien, gegroet te hebben, blijve ik u toegeneege en liefhebbende Grootmoeder de Wed. Joh. La Lau. 11. J. C. Meerburg La Lau aan haar Kinderen. Leiden. 17 Aug. 1823. Waarde Kinderen, heeden Zondagmiddag, allen naar de kerk, dus alleenig thuijs, dagt ik, kom, ik wil een brief aan Bet klaar maaken om als van de week nog een brief weg gaat, dan is hij klaar. En nu eens op uw brief *) geantwoord, Bet. Wat Tante ') De «id. dat miin Grootouders naar Den Haag zouden terug keeren. J Bruggen over grachten hadden toen een hooge, ronde welving. 3) Matthijs Siegenbeek. 1774—1854. Toen de één en ondeelbare Bataafsche Repue ook eenheid van taal en spelling wenschte, werden de spelregels van Matthijs Siegenbeek door haar aangenomen en verplicht gesteld. 4) Den brief. #) Niet aanwezig. 1823 u van een kleijn meijtje geschreeven heeft, kan ik mij niet begrijpen, want ik heb mij daar zo vast niet op bepaald. Het waaren maar zo wat praatende plannen, want ik zijde nog, wij zullen er niets aan doen vóór dat Bet hier is, en kan zij dan haar zin doen. Nu, lieve Bet, ik zal zien, of ik de gordijnen klaar kan krijgen en van de strijkijzers doet gij volkomen uw zin. Ziet gij in Brussel meer dingen, die u bevallen, zo neemt ze dan en schrijft alles op wat gij uijtgeefd, opdat ik u, als gij bij ons koomt, alles weer kan geeve J). En die tijd, lieve Bet, zal nu wel gau opkorten. Ieder week zeg ik, dat is al weer een weektje minder. Gij schrijft van Saam 2), dat hij ons wel wat van het Brusselse leeve zal verhaalen, dat is ook zo en vooral van het eeten, dat beviel hem in het geheel niet. Nu, ik geloof, dat gij ook wel weer nae de Hollandse pot verlangd en op die gedagte heb ik nog een lekker stuk rib bewaard 3), totdat gij bij ons koomt. Want, Naber, daar kunt gij op rekenen, als gij in Den Haag komt, gij u een dagtje of wat als een onbestorven weduwnaar zal moeten behelpen. Nog iets van de pons glaastjes 4). Mij dunkt, Bet, gij moest ook voor mij twaalf glaastjes meede brengen. Onthoud maar, wat gij er voor geeft. Nu zal ik eijndigen, anders word ik overvallen want dan mogten zij uijt de kerk koomen. Nu, ik sluit dan en teeken mij u liefhebbende Moeder. 12. Hel. G. La Lau aan haar Nicht. Zoeterwoude. 28 Aug. 1823. Lieve Betje, gij herinnert u nog wel, dat ik veel plannen had voor de verjaardag van Grootmoeder 6) maar door haar ziekte is daar niets van gekomen. Doch nu wij het geluk hebben van Grootmoeder weder hersteld te zien, begonnen wij daar op nieuw x) De oudets schonken het jonge paar blijkbaar den huis-inventaris. а) Oudste broeder mijner Grootmoeder, vgl. III. D. 3. Hij had het jonge paar te Brussel een bezoek gebracht. 3) Gezouten, van de najaarsslacht. 4) Uit de hand gesleepen kristallen glaasjes zonder voet. Zij dienden bij mijn Ouders nog op Oude Jaarsavonden en bij intieme familie-feestjes en heetten de Brusselsche glaasjes. Vijf zijn er nog in familie-bezit. б) De 69ste verjaardag van Johanna La Lau-Onos. 1823 aan te denken. Veel wierd hierover geraadpleegd, dat kunt gij begrijpen. Eindelijk was het bijnae besloten om nae de Wiekerbrug x) te gaan en dan zoude Grootmoeder de roeven afhuren van de Delf se en Haagse schuijt. Maar na het nog eens overdagt te hebben, vond men het te lastig voor Grootmoeder om onderweg van de eene schuijt in de andere te gaan. Toen was het, wij moeten nae Het Eilandje 2) aan den Dam en dat is gelukkig ten uijtvoer gebragt. Gepasseerde Zondag is de geheele famielje op de moolen 3) vergaadert en wij zijn in de schuijt van elve gegaan. Vervolgens behouden aangekomen. Het ontbijt stond gereed. Toen dat was afgeloopen, gingen de Heeren nae de kolfbaan. De Dames gingen onderwijl eens wandelen door het bosch. Wij vonden ook nog een koepeltje aan de Vliet, banken en taafeltjes. Met het schoone weder gaf dat een heerlijk gezigt. Daar gebruikten wij een glaastje morgenwijn. Toen gingen wij in het dorp wandelen en de kerken bezien. Wedergekeert zijnde, gingen wij het gezelschap weder opzoeken. Zo doend wierd het tijd aan taafel te gaan. Het maal bestond uijt waterbaars en paling. Nadat wij dat genuttigd hadden, kwam er sausbaars. Toen volgde salade met paling en voor de vrienden, die van geen vis hielden, geroosterde carmenade 4) en aardappelen. Na een klijne berusting volgde het dessert, dat bestondt uijt vrugten, zo wat klijne gebakjes, twee taarten en room. Het eeten was zoo goed, als wij maar wenschen konden. Nae het eeten gingen wij allen in de Delfse roef en daar het zulk schoon weder was, konden de Heeren buijten zitten. Wij gebruikten thee in de schuijt en zo voeren wij heen. Wij hebben ons wel gediverteerd en alles is in de beste orde afgeloopen. Het was jammer, lieve Bet, dat gij en Naber er niet bij waren; maar wij hebben tog u gezondheijt gedronken. Langer uijtstellen kon niet, want dan wierden de dagen te kort. — Katoo5) is Dingsdag nae Amsterdam vertrokken. Zij heeft een muts voor *) Uitspanning halverwege Den Haag en Delft. 2) Uitspanning bij Leidschendam. 3) De molen van Johanna La Lau-Onos, waar zij woonde bij Zoeterwoude. 4) Carbonaden. 8) Maria Catharina La Lau, broedersdochter van de schrijfster, vgl. IV. C. 2. 1823 Grootmoeder geborduurt en u broers en zusters hebben er de kant voor gekocht. Wij *) hebben met elkander een doek aan Grootmoeder gegeeven. — Jammer is het, dat gij Zondag 2) niet hier zijt. Wij wilden u Vaader ook iets geeven en nu hebben wij een mooije glaase roomkom gekogt, misschien dat zij daar Zondag, als tante Diesbag komt, wel room uijt eeten. Nu moet de famielje nog bij Tante 3) komen en dat zal wel in het laatst van de volgende maand zijn. Dan wenste ik, dat gij en Naber zo onverwagts er ook bij was. — Nu nog wat nieuws, Bet. Ons 4) plan is om aanstaanden Dingsdag naar Utregt te gaan voor veertien daagen. Juffrou Keetje 5) is nu geheel hersteld en houd niet op met schrijven. Anneleentje ®) komt Maandag en zal Grootmoeder gezelschap houden, want anders zouden wij het niet beginnen. En Tante heeft nu een beeter meid. Het is wel een begin; maar als het zo blijft, heeft zij het tog vrij wel getroffen. Nu, Bet, nieuws weet ik niet meer. Tante zal u schrijven, als wij van de reis terug zijn, want gij kunt begrijpen, dat zij het druk heeft om alles in orde te maken, eer wij vertrekken. Adieu, lieve Bet. U liefhebbende Tante H. G. La Lau. 13. C. E. Naber—Meerburg aan E. van Diesbach. Brussel. 6 Sept. 1823. Waarde, hartelijk geliefde Tante! Voor de eerste maal in mijn leven, dat ik U op deeze dag als mijn waarde Tante mag geluk wenschen, hoop ik, het geluk te genieten, U in deeze betrekking mijne welmeenende wenschen herhaaldelijk te kunnen aanbieden. — Lieve Tante, van harte wensch ik U geluk met de koop van U huis 7). Ik ben met U verblijd, dat gij nu eigenares x) De zoon en dochters van Johanna La Lau-Onos, vgl. IV. B. 2) 31 Augustus, verjaardag van Samuel Adrianus Meerburg. 3) Johanna M,aria La Lau-Leembrugge, vgl. IV. B. 1. 4) Plan van de schrijfster en haar schoonzuster Johanna Maria La Lau-Leembrugge. 5) Wie dit is, heb ik niet kunnen vinden. 6) Haar nichtje Johanna Helena Meerburg, tweede zuster mijner Grootmoeder. 7) Het huis, dat Elizabeth van Diesbach tot dusver in huur had gehad en waar zij een kruidenierswinkel hield. Het was een miniatuurhuisje naast de Gevangenpoort, eertijds Bitterhuis der Heer en Staten. Ik herinner mij, dat het kleine zijkamertje, dat eenigszins buiten verband, op de manier van een Amsterdamsch pothuis, tegen de 1823 zijt geworden, want zo als gij zegt, men weet zo lang als men niet weet, hoe of wat, nooit hoe of het afloopen zal. Na ons inzien is het gansch niet duur. Nog lang, hoop ik, zult gij genot van deezen koop hebben en de zeegen van God hier nog meer in ondervinden. — Onze komst naar 's Hage is nog geheel onbepaald. Ik verlang zeer na dezelve, zo als gij denken kunt. Maar enfin, geduld. — Lieve Tante het neevensgaande presentje hoop ik, zal nae U genoegen weezen. Het is niet veel; maar wees verzeekerd, dat het uijt een goed en dankbaar hart voortkomt. — Het heeft mij plaizier gedaan, dat gij Zondag x) juist bij mijn Ouders aan huis zijt geweest. Het verdere in het handschrift van Johan W. A. Naber. Waarde Tante, hartelijk verheug ik mij, dat ik deze wederom met een gelukwensching beginnen kan. Wederom hebt gij een jaar onder het genot van gezondheid en welvaart ten einde gebragt en ik hoop, dat deze zeegeningen U nog lang mogen bijblijven. Van harte wensch ik U ook geluk met de koop van het huis. Het is waarlijk niet veel geld / 4000, want de kosten zullen ook nog wat schelen of het uit de hand is verkogt, want publiek verkoopen op Den Doelen zoude misschien wel de helft meer zijn. Hoeveel dat eigenlijk de kosten nog zijn, weet ik niet, maar ik zoude U raaden om de overdragt door Krieger 2) te laaten doen, als het in u keus is, die zal tog de uiterste penning niet rekenen. Gij zegt, dat gij de overdragt niet wilt doen, vóór ik in Den Haag Poort was aangebouwd, een geschilderd behang had, een riviergezicht met een brug en een visscher. De kelder was een afgemetseld stuk eener oude gang, die, naar ik als kind hoorde vertellen, onder de Plaats doorliep tot aan de Kloosterkerk. Van de ijzeren roosters, die licht en lucht toelieten, zijn er vóór het huis nog twee in het trottoir te zien. Mijn Grootvader erfde het huis gesamenlijk met zijne volle nichten Van Duyfhuys, vgl. II. F. 1 en 2, die er eerst een naaiwinkel hielden, waarvan de groote glorie was, dat een deel van het uitzet van Prinses Marianne er in bewerking werd gegeven en in later jaren de kamers verhuurden aan Kamerleden, als die voor de Kamerzittingen naar 's Hage kwamen. In 1873 kocht het Eerste Kamerlid Begram van Jaarsveld het huisje behoudens het recht van de laatst overgeblevene der zusters Van Duyfhuys om er levenslang te blijven wonen. Hij vergrootte het door den bouw van het tegenwoordige torentje op de plek, waar de zijkamer met het geschilderde behangsel had gestaan en liet daarin de trap aanbrengen, waardoor hij meerdere ruimte won voor de kamers. Thans is er een reisbureau gevestigd. 1) 31 Augustus, vgl. den voorafgaanden brief, noot 2. 2) De notaris, bij wien mijn Grootvader als jongste bediende was begonnen. Vgl. de Inleiding. 1823 ben. Dat is goed. Maar gij neemt doch quitantie van het geld en een klein bewijs van Huijgen, dat het huis verkogt is? Bij leeven en sterven is het niet kwaad. — Adieu, ik verlang, dat de tijd spoedig zal aankomen, dat wij naar Holland terug keeren. Uw liefhebbende neef Jan. 14. Sophie A. Meerburg aan haar zuster. Leiden. 8 Sept. 1823. Lieve Betje, het heeft mij regt genoegen gedaan, dat gij mij ook eens geschreven hebt, want ik houd dan in het geheel niet van dat in het algemeen antwoorden. Ik heb gaarne een brief voor mij zeiven. Gij vraagd, Bet, welk een soort van paraplu ik heb? Gij moet niet denken, dat ik een zogenaamde Dames paraplu heb. Het is een gewoon groene zijde paraplutje met een zwarte stok, want die anderen met een pleete 1) stok, die waren te duur. Die kosten hier ƒ 14 en de mijnen heb ik voor elf gulden en tien stuivers. Tante Leentje heeft er ook zo een gekocht, want hij is toch heel goed. Die staaltjes zijde, die gij gezonden hebt, hebben wij ontvangen. Gij schrijft, dat die zijde bij u veel goedkooper is dan in Den Haag of Leijden, maar, Betlief, ik zal er maar niet aan denken om zo een japonnetje te hebben, want gij weet, Bet, Vader gaat tot zulke dingen niet zo spoedig over en ik durf er ook niet om te vragen. Regt ben ik in mijn schik, dat gij zulk een mooi rosé catoentje voor mij gekocht hebt en het is nu ook wel naar Moeders zin, dat gij dat gedaan hebt en zo gij nog een catoentje ziet, daar gij veel zin in hebt, dan kunt gij voor u zeiven nog een japonnetje koopen. Gisteren is Moeder met Vader naar Den Haag geweest, net op de verjaardag van uw lieve tante Betje. Maar Bet, gij kunt uw niet begrijpen, hoe stil ik het toen gehad heb. Want Jan, Piet en Riekje en Cateau naar school en Annaleen nog op de molen 2), wel kijk, Bet, toen ik 's middags zat te naayen, toen kan ik uw zeggen, dat ik de klok hoorde tikken en als ik dan zo stil zit, dan herdenk ik nog dikwijls aan de drukker dagen, toen gij de bruid waart en dat dagt ik ook gister middag. Ja, nu moest ik zo eens over kunnen vliegen of *) Waarschijnlijk van het Engelsche plate. a) Vgl. No. 12, slot. 1823 gij bij mij. Maar dat kan niet. Nu maar het zal spoedig wel komen. Moeder heeft mij belooft, dat ik dan een dag of acht met uw mee ga en daar tel ik nu op, want ik ben ook heel benieuwd om uw kamers te zien. Moeder zal hier deeze keer niets bij voegen maar zodra H. Ed. zo het een en ander gekocht heeft, zal zij het u melden. Nu adieu, Bet, tot over vier weken dan zien wij elkander toch zeker. Ik moet nu aan het werk. Zo op het ogenblik komt de wast weer. Groet u lieve Naber van mij. Uw zuster Sophie. 1826 15. Samuel A. Meerburg aan zijn Kinderen. Leiden. 24 Juli 1826. Waarde Kinderen! Hoe hard mij de pligt ook valle, ik moet u berichten, alsdat uw lieve Moeder op heeden in de gevaarlijkste toestand is, geloofvende, dat haar eynde met rasse schreden nadert. In de nacht zijn wij allen aan haar bed geweest, vreesende die Waardige de laatste snik te zullen zien geeven. Dan tot heden leeft zij en is zelfs iets klaarder. Adjeu, lieve Kinderen. Uw Vader. Johanna Catharina Meerburg—La Lau stierf 29 Juli 1826. 1829 16. Sophie A. Meerburg aan haar Zuster. Leiden. 9 Febr. 1829. Lieve Bethje, belofte maakt schuld. Al is wat lang geleeden, als er dan nog maar aan voldaan wordt, dan zult gij tog wel tevreden zijn, niet waar? De invallende koude en daardoor verschrikkelijke stijve, dikke handen zijn oorzaak van mijn lang uitstel. Dan nu wil ik tog eens schrijven, dat wij allen sinds de vorst volmaakt wel zijn na allen gesukkeld te hebben. Het is nu niet meer met poeiers en pillen te doen; maar alle dagen komt de vraag: „Sophie 1), zal er genoeg eeten weezen?" Maar ik verzee- *) Zij stond als de oudste dochter thuis sedert den dood harer moeder aan het hoofd der huishouding. 1829 ker u, dat het beter is dan al die medicijnen. Gisteren zijn wij allen te eeten geweest bij tante Mietje *) en Cato 2) was verwonderd met haar verjaardag geen brief van uw gehad te hebben. Zij dacht, dat het door de koude was, dat gij dat uitgesteld had. Zij heeft een heelen mooijen album gekregen, dus gij kunt op een blaadje rekenen. Tante Mietje heeft mij gevraagd, uw te verzoeken om eens een muts voor haar te koopen zonder de kant, zo tusschen de drie en vier gulden in, dus nog al een mooien. — Heel benieuwd ben ik naar uw lieve, kleine jongen 3). Ik wenschte wel, dat ik hem door een glaastje zien kon. Mij dunkt, hij moet nu al staan. Het ijs blijft dan al heel lang in het water. Ik dacht niet, toen ik bij u was, dat wij nog zo een langen winter zouden hebben. Dan ik zal eindigen. Na uw van allen het compliment gedaan te hebben, evenals aan Naber, noem ik mij uw zuster Sophie. In den zomer van dat jaar 1829 huwde Samuel Adrianus Meerburg in tweede huwelijk Helena Gijsberta La Lau, de zuster zijner overleden echtgenoote. 1832 • 17. S. A. Meerburg aan zijn Kleinzoon. Zoeterwoude. 16 Juli 1832. Aan mijn lieve Klijn Soon. Wel vent, zijt gij niet in uw schik 4) ? Ja, Sam, op zo een dag mag men regt blij en vrolijk zijn. Uw Grootvader en Grootmoeder zijn ook blij en wenschen uw geluk en dat gij steeds die dag ten blijdschap ook vooral van uw Vader en Moeder nog dikwijls zult mogen beleeven. — Ja, ja, zegt dat loose Guitje, aan al dat wenschen heb ik maar niets. Dat is ook zo, Jongen. Wat uw te geeven weten wij niet, althans niet beter *) Johanna Maria La Lau-Leembrugge. Vgl. IV. B. 1. Johanna Catharina La Lau, dochter van de boven genoemde, vgl. IV. C. 2. 3) Samuel Adrianius Naber, geb. 16 Juli 1828 als 2de zoon mijner Grootouders. Hun oudste kind, Johan Willem Benjamin Naber, geb, 13 Augustus 1825, was 12 December 1827 weder overleden. Vgl. I. E. 2. 4) Mijn Vader vierde dien dag zijn vierden verjaardag. * 1832 dan een kruiwagen, daar gij al de presenten van dezen dag in kunt weg brengen en bij droog, goed, mooij weder al het vuijl uijt den tuijn x) na de mesthoop van tijd tot tijd heen kruien. — Nu, Sam, zoet en gehoorzaam te zijn, braaf te leeren. Gaarne verlangde uw Grootmoeder en ik uw te zien op dezen dag. Wij komen ook vast eens na u allen zien. Nieuws is hier niet. Al uw vriendjes zijn redelijk welvarend en de betrekkingen van uw Vader en Moeder gezond. Nu, Sam regt blij van daag hoor, en gehoorzaam te zijn dan blijft gij mijn liefhebbende naamgenoot en ik uw Grootvader. 1835 18. C. E. Naber—Meerburg aan haar echtg. Grijpestijn2) 12 Mei 1835. Lieve Naber, gezond en wel en zonder enige beletselen zijn wij 3) hier aangekomen en hebben allen hier ook gezond aange- ') Mijn Grootvader was door aankoop eigenaar geworden van een huis met tuin op de Stille Veerkade, toen nog een gracht, en gelegen „Over de Azijnmakerij", zooals op de oudste briefomslagen staat vermeld. Hij is daar tot zijn dood blijven wonen. Het huis heeft lang zekere vermaardheid bezeten om het heerlijke, zuivere water uit zijn welput, waar veel vraag naar was voor zieken. Goed drinkwater was toen nog een schaarsch artikel. ) Buitengoed aan den Rijn bij Alphen, in 1835 door Samuel Adrianus Meerburg aangekocht. 3) Mijne Grootmoeder was vergezeld van haar vierjarig dochtertje Maria Elizabeth Naber, geb. 11 Juli 1831. Vgl. I. E. 3. Mijn Vader had thuis moeten blijven, omdat hij sedert Mei 1834, nagenoeg 6 jaar oud, school ging bij Meester C. H. Rogge, in de klasse van den ondermeester P. van Ardenne. Hij heeft in later jaren (1894) die Fransche School voor jongens en meisjes uit den fatsoenlijken stand, een coëducatieve school dus, beschreven in zijn werk Vier Tijdgenooten. Het leerplan voor de eerstbeginnenden, die nagenoeg allen vóór hunne komst op school reeds lezen konden, dat leerde men toen thuis al spelende, bestond er, verhaalt hij ons daar, in schrijven en vooral in cijferen. Verder de allereerste beginselen der Hollandsche spraakkunst, die evenwel uiterst stiefmoederlijk behandeld werd, en al heel spoedig Fransch voor en Fransch na. Naar wat voorts in Vier Tijdgenooten over het leerplan der hoogere klassen wordt medegedeeld, waren de 10 h 11 jarige scholieren van Meester Rogge wat algemeene kennis betreft vrijwel gelijk aan tegenwoordige leerlingen eener 2de, ja 3de klasse der Hoogere Burger School. De lessen werden gegeven in twee bovenachterkamers van een vrij ruime particuliere woning op de Paviljoens gracht met uitzicht op een binnenplaats, waar in de tusschenkwartiertjes eenig gymnastiekonderwijs werd gegeven, toen een nieuwigheid, waarom de school van Meester Rogge zekere vermaardheid had als zeer vooruitstrevend. 1835 troffen. Dat ik het hier allerliefst vind, kunt gij begrijpen. De plaats *) heb ik juist nog niet gezien, egter het gezigt er op is bij den aanvang reeds alles wat men wenschen kan en het huis is heerlijk gebouwd. Het grenst aan het volmaakte. Het is waarlijk een Paradijsje hier. Dus dat is alles best; maar Sam en gij ontbreekt er aan. Hoe gaat het u? Toen ik van u Afscheid nam was ik nog al heel naar; maar tot mijn genoegen vond ik juffrou De Bas in de schuit, waarmee ik dadelijk in gesprek kwam, hetgeen mij wat afleiding bezorgde. Wat zoudt gij denken? Zoude er kans toe zijn voor u om nog eens over te komen? Vader zoude het ook met veel plaisier zien en dan Sam natuurlijk ook. Indien die niet mee kan komen, dan maar liever uitstellen tot ik weder thuis ben. Deeze moet ik reeds vroeg schrijven, want vóór twaalf uuren moeten de brief ven te Alphen weezen. Groet allen, die na mij vragen en ik wensch van harte, dat de dagen uw niet te lang zullen vallen. Nu, lieve, leef gelukkig en wees zeker, dat mijn hart bij u is. Uw liefhebbende Bet. 19. C.E. Naber—Meerburg aan haar Zoontje. Grijpestijn. 12 Mei 1835. Lieve Sam, hoe gaat het u? Mist gij Moeder niet? Is het uw niet stil? Bet je vind het hier prettig. Al aanstonds was zij bij haar aankomst in den tuin met een van de Tantes en nu van deeze morgen wilde zij er ook weder dadelijk in. Maar ik zeg, neen, gij moet nog wat geduld hebben tot straks. Wees tog vooral voorzigtig. Gij weet, Moeder is zo bang voor u voor een ongeluk. Nu, wees gehoorzaam. Toekomende week zal ik weer eens aan u schrijven. Uw liefhebbende Moeder. 20. C. E. Naber-Meerburg aan haar Echtg. Grijpestijn. 20 Mei 1835 Lieve Naber, in goeden welstand heb ik gisteren uwe letteren 2) ontvangen. Dat ik zeer met dezelve in mijn schik ware, kunt gij *) De bloem- en moestuin etc. 2) Niet aanwezig. 1835 van zelfs gevoelen, want hoe goed ik het hier heb, zo zijn mijne gedagten onophoudelijk bij uw en onze lieve Sam. Ik bevind mijn en ook de kleine woelwater zeer welvarend. Zij heeft het braaf druk om nu met de eene dan met de andere Tante te wandelen, want alleen kan hier volstrekt niet gebeuren, want ik zoude al zeer verlegen zijn voor het water. Het weder is ook nog al goed, wat winderig doch in het geheel geen wind, die mij kwaad doet en ik blijf het hier heerlijk vinden. Mij dunkt, als ik thuis kom, zult gij wel kunnen zien, dat ik veel in de lucht ben geweest. Gisteren is Saam met zijn gezin x) en Jan met zijn vrouw2) hier geweest. Grootmoeder is Donderdag weer thuiswaarts gekeerd. Die beviel het hier ook zeer goed. — Hoe gaat het met de meiden 3) ? Vindt gij alles nog al zo als het hoort ? Nu, heb maar geduld. De helft is reeds voorbij. Zondag bij leven en gezondheid zijn wij weder bij elkander. Nu, vaar wel. Uw liefhebbende Bet je 21. Joh. Cath. Meerburg 4) aan haar Zuster. Leiden. 2 Dec. 1835. Lieve Betje, reeds eerder had ik u geschreven om u deelgenoot te maken van het voor mij zo gewigtig nieuws 5), indien ik niet overtuigd ware geweest, dat uw neef u zulks reeds in al zijn kleuren verteld zou hebben. Maar niettegenstaande dat wilde ik u toch gaarne eens schrijven. Gij begrijpt, Betjelief, het was voor mij een gewigtig besluit, als men de hooge ouderdom van 17 jaren bereikt heeft. Zo in eens over zijn volgend leven te beslissen is moeilijk, vooral als men in de tegenwoordige levenswijs, ja wel enkele onaangenaamheden, maar over het algemeen toch niets dan genoegens ondervind. Maar overtuigd zijnde, dat dit *) Samuel Adrianus Meerburg Jr. met zijne echtgenoote Cornelia van der Post en zijne beide zoontjes Cathrinus en George. 2) Johannes Gerardus La Lau, gehuwd met Christina Adriana Bonte. 3) Ofschoon het tractement van mijn Grootvader in 1835 pas op / 900 was gekomen, hield mijne Grootmoeder twee meiden. Daarbij moet echter bedacht, dat de wasch, de slacht en de inmaak in huis plaats hadden. 4) Jongste zuster mijner Grootmoeder, vgl. III. D. 9. 6) Hare verloving met Gerard Bisschop, apotheker te 's Gravenhage, achterneef van Johan Willem Anton Naber, zoon van Elizabeth Jacoba de Lussanet de la Sablonière en Dirk Bisschop. Vgl. I. D. 1. 1835 niet altijd zo vol zou houden, begreep ik, dat ik mijn geluk aan niemand beter kon toevertrouwen dan aan iemand, wiens deugd zo goed gevestigd was als bij de bedoelde persoon het geval is. Dat gij en Naber mijne keuze billijkt, twijffel ik geenszins aan, daar ik weet, dat uwe gevoelens altijd ten zijnen voordeele zijn geweest en voor het overige begrijp ik wel, dat ik tegenswoordig aan de beoordeeling van geheel het Leijdsche publicq onderworpen ben, dat ik in het geheel niet aangenaam vind maar bij dusdanige zaken doorgaans het geval is. Nu, lieve Betje, zal ik moeten eindigen, want of ik denk of niet, ik weet niets meer, dat uw aandacht waardig is als de verzekering van ons aller gezondheid. Na mij bij voortduring in uw beider liefde en vriendschap te hebben aanbevolen, hoop ik mij altijd te mogen noemen uw hartelijk liefhebbende zuster Cato. 22. Hendr. G. Meerburg *) aan haar Zuster. Leiden. 5 Dec. 1835. Lieve Betje, eindelijk zal ik dan de pen opnemen om eenige regelen aan u te zenden. Het heeft mij razend gespeeten, dat ik niet op uwe koperen bruiloft gedagt heb, want dan hadde ik u tog eenige letteren gezonden. Gij hebt, zo als ik van Moeder hoor, dien dag met uw tante Diesbach door gebragt en H. Ed. heeft u een lief cadeau gegeven en Vader heeft hier nu ook wat bij gevoegd. Nu wilden wij u raden van er meubelgordijnen in de zijkamer voor te maken en als gij dan wagten wilt tot Annaleen en ik bij u komen, dan zullen wij dezelve hier nog eens goed nazien en ze dan voor u naaijen 2). Annaleen hoopt in Februari bij u te komen en zij wilde gaarne, dat ik dan ook weder mede kwam. Nu, Bet, aan mij zal het niet liggen, want ik heb zulke genoeglijke ») Vgl. III. D. 8. 2i Van die meubelgordijnen is nooit iets gekomen. Mijn Grootvader achtte die in een burgergezin een ontoelaatbare weelde en ofschoon er te zijnent, althans in later jaren, royaal en goed werd geleefd, heb ik er de zijkamer, de ontvangkamer, — er was geen suite in het huis op de Stille Veerkade, — nooit anders gekend dan met stijve, bij het ophalen in breede horizontale plooien vallende trek- (niet rol-), gordijnen van zwaar hagelwit linnen, waaraan lange, dichte, witte koordfranje. Daar over heen gingen des avonds houten blinden, verzekerd door ijzeren kruishouten, die onbedekt bleven. 1835 dagen bij u door gebragt, dat ik gaarne bij u wil komen, zo gij mij hebben wilt en zo ik mag. — Nu iets anders. Wat zegt gij wel van zuster Cateau? Ik vind den Heer Bisschop in alle deelen voor haar geschikt, want mij dunkt, hunne caracters hebben wel eenige overeenkomst, namelijk rustig en kalm. Maar Bet, ik kan mij toch niet voorstellen, hoe zij in een groote acht dagen hart en hand kan wegschenken aan iemand, die zij in geen half jaar gezien heeftx). Gij begrijpt, dat ik haar dat niet zelf zeg, dus gij houdt u ook stil. Ik zou wel eens eenige uren bij u willen zijn, want mij dunkt, ik zou veel met u te bespreken hebben. — Dat ik u de muts, welke ik beloofde voor u te borduren niet eerder heb gezonden, is niet mijn schuld, daar ik eerst naar het pijpen heb moeten wachten 2) en Maandagmorgen heb ik ze niet af kunnen maken, daar wij toen uit moesten om plaats te maken voor geheime bijéénkomsten. O, gij kunt u niet begrijpen, hoe gek het was, toen wij thuis kwamen. Doch Cateau was niets verlegen. — Nog iets, want ik schrijf maar wat in mijne gedagten komt. Die thibet3) japon van Annaleen, dat eerst haar jas is geweest, gaat stuk en zij heeft geen goed meer4). Nu heb ik dezelve voor uwe lieve Betje gevraagd en na Nieuwe Jaar zal zij dezelve zenden. Ik denk nog duizend malen aan die lieve kinderen en wenschte wel, ze wat meer te kunnen zien. Is Sam nog altijd zo met leer en? Want dat vond ik regt aardig. — Nu wil ik u verhalen, daar wij zo dikwijls over gesprooken hebben, wat mijn wintercostuum is. Ik heb een hoed gekreegen, namelijk witte zijde met satijnen streepjes. Nu heb ik mijn oudje nog wat opgeknapt, zoodat ik dezelve goed ontzien kan. Dog een jurk heb ik zelfs moeten koopen, want ik durfde er niet om vraagen. Ik heb een donker groene genomen en nu leef ik op mijne wijs wat zuinig, *) Hij was dien zomer eens met mijn Grootvader, zijn neef, mede gekomen om den Zondag op Grypestyn door te brengen. Althans mijne jongste Oud-Tantes waren volgens de familie-overlevering zeer schoon en moeten zich hebben onderscheiden door eene lange, slanke gestalte, door fijn, niet krullend maar glanzig, zwart haar, waarschijnlijk een erfenis van de La Lau's, en door een prachtigen teint. 2) Mutsenstrooken werden vaak, eer men ze aan den bol zette, in fijne, dichte pijpplooien gelegd, wat de geoefende hand eener plooister van vak vereischte. 3) Fijne, dicht geweven, glanzige wollen stof. 4) Om mede te verstellen. 1835 dan zal ik er wel weder komen. Nu is het papier vol. Groet uw wederhelft en geloof, dat ik ben uwe liefhebbende zuster Rika. 1837 In het voorjaar van 1837 logeerde mijne Grootmoeder weder met mijne Tante op Grijpestijn, terwijl mijn Grootvader om zijn Bureau en mijn Vader om zijn school te 's Gravenhage achter bleven. 23. Samuel A. Naber aan zijn Moeder, 's Hage. 10 Juni 1837. Lieve Moeder, ik moet aan uw verlangen voldoen om U op heden te schrijven. Maandag was ik naauwelijks uit school thuis gekomen of Daatje vertelde mij, dat Mietje mijn fraai gesleepe glasjen had gebroken. Zoo als zij mij vertelde, was het gesprongen in het water. Woensdag heb ik bij Tante üiesbach gegete en Vrijdag heb ik met Vader de Zeven Huisjes om gewandeld en bij neef Bisschop thee gedronken. Moederlief, vergeef mij, dat ik hier boven een fout heb gehad x). Ik hoop, dat gij veel vermaak zult hebben, alsook Bet je. Spreekt zij niet dikwijls over mij ? Ik denk veel aan haar. Het is zoo stil in huis, dat ik blij zal zijn, als gij weer terug komt. NaU in mijn gedagten omhelsd te hebben, blijf ik na de groeten aan Grootvader, Grootmoeder, Overgrootmoeder en de Tantes verzocht te hebben uwen liefhebbenden zoon Sam. 24. C. E. Naber—Meerburg aan haar Zoontje. Grijpestijn. 12 Juni 1837. Lieve Sam, wat heeft het mij plaizier gedaan, dat gij mij geschreeven hebt. Gij hebt goed uw best gedaan. Het spijt mij van uw glaastje.. Maar wees maar getroost. Moeder zal u wel een ander bezorgen, omdat gij zoo braaf oppast. Als Vader weer schrijft, *) I11 het origineel is op den derden regel het woord gebroken eerst vergeten en daarna tusschen de regels ingevoegd. 1837 moet gij mij weer wat schrijven. Verlangt gij niet na Moeder? Ik verlang zeer na u. Uw liefhebbende Moeder. 1839 25. Sam. A. Meerburg aan zijn Kinderen. Grijpestijn. 26 Juli 1839. Dankbaar, met blijdschap en innig genoegen vat ik de pen op om uw beide geluk te wenschen met de Julijdagen van den 27sten en 28sten *). Vuurig wenschen, ja bidden wij, dat de Algoedertieren God u beide nog lang bij uwe lieve en voorbeeldelooze kinderen onder en met het genot van Zijne beste zegeningen ook tei onzer blijdschap zal bewaaren. — Zeer verlangen wij, u bij ons te zien. De tijd en het saizoen verloopt zoo. Elke dag wordt te laat. De avonden groeien te veel. Verzuimt toch geen ééne dag. Schrijft ons, wanneer gij hoopt bij ons te zijn, alles komt anders op elkander en de vrugten worden nu ook rijp. Enfin, ziet, hoe gij het schikt, evenwel hoe eer hoe liever. — De tijd, wanneer Piet 2) trouwen zal, weet gij. Mevrouw Gijsberti heeft ons verzocht, u te vraagen daarbij te assisteeren. Nu, vaart wel, lieve kinderen en verheugd u in deeze dagen. Wij zullen er met het slaan van twee uuren des middags aan taafel aan gedenken en u zegen wenschen. Uw toegenegen Vader en Moeder. Een half jaar later, op 24 Januari 1840, is Catharina Elizabeth Naber—Meerburg overleden. Vgl. No. 6j. 1841 26. Sam. A. Meerburg aan zijn Schoonzoon. Grijpestijn. 26 Juli 1841. Waarde Naber, Daar de Algoede u op morgen weder een jaar ') De verjaardagen mijner Grootouders, die zij toen voor de laatste maal samen gevierd hebben. •) Petrus Cornelis Meerburg, vgl. III. D. 7, Hij huwde Maria Gijsberti Hodenpijl. 1841 tot de jaaren uws levens heeft willen toedeelen, stelle Hij u tot een uitgebreide zegen voor uwe mij zo dierbare en wezentlijk lieve kinderen *). Over Sam behoeft men tog niet te spreeken, die geeft u en mij bewijzen genoeg, dat van hem alles te wagten is. Betje munt bij mij ook uit in gezeglijkheid en is ook zeer wel. Nog eens, Naber, God zij met u. Hij heijlige en zegene al uw doen. Hoogachtend noemen wij ons uwe liefhebbende Vader en Moeder. 27. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 7 Aug. 1841. Lieve Sam, hetgeen ik u laatst in het verschiet heb doen zien, heeft zich verwezenlijkt. Ik heb eene keuze gedaan, die ik hoop en vertrouw, onder zegen van onzen Hemelschen Vader zoowel voor u en Betje als voor mij gelukkig te zijn. Ik verwacht dan ook, dat gij Mejuffrouw Verwoert2), want deze is het, bij gelegenheid dat gij haar ontmoet, voorkomend zult behandelen en haar als uw aanstaande Moeder zult leeren achten en liefhebben. Doch wat zeg ik, uw karakter en de liefde, die gij voor mij als Vader gevoelt, strekt er mij tot borg van. Nu, lieve Sam, ik heb het met onderscheidene zaken zeer druk, zoodat ik deze niet veel kan uitbreiden. Schrijf mij nog eens voor uw vertrek naar Grijpestijn 3) — 18 Augustus. Ik heb met genoegen gezien, dat Grootvader u een boekwerk heeft aangeboden; en hoewel ik niets beeters weet, wil ik u tog vragen of gij niets meer noodig hebt, dat tot uwe studie behoort of behooren zal. Zoo niet, vind ik het goed, dat gij een gedeelte of het geheel der werken van Lamartine 4) vraagt, bij aldien de prijs niet te hoog is, want ik weet niet wat ze kosten. Ik verlang zeer naar uwe en Betje's thuiskomst en wacht nog 1) Beiden toen logeerende op Grijpestijn. Mijn vader had in September 1839, elf jaar oud, met goed gevolg het admissie-examen afgelegd voor het Haagsche Gymnasium en zou thans^, dertien jaar oud, overgaan naar de derde klasse. 2) Carolina Maria Adriana Verwoert, 1809—1844, dochter van Johannes Verwoert en Magdalena Wilhelmina Sluiter. 3) Mijn Vader bracht toen met zijn zuster een deel der vacantie door te Zoeterwoude, waar zijn oom Johannes Hendrik Meerburg, thans gehuwd met Maria Drajer, de molens van Johanna La Lau-Onos beheerde. 4) Alphonse Marie Louis de Prat de Lamartine, dichter en staatsman, 1790 1869. Hij had toen grooten invloed op de opkomende generatie. 1841 bepaling van het uur, dat ik u van de schuit moet afhalen. Groet de familie van uwen liefhebbenden Vader Naber. 28. S. A. Meerburg aan zijn Schoonzoon. Grijpestijn. 9 Aug. 1841. Waarde Zoon, ontroerd en evenwel met een waar genoegen moet ik een pligt vervullen, die mij op het zeerst treft. De pen beeft mij als in de hand. Moet daarom kort zijn, dog wil u hartelijk geluk wenschen en God vuurig bidden, dat Zijne Goedheid uwe keuze zegene. Waarlijk, Naber, uw geluk gaat mij ter harte. God geeve, dat dit door uwe keuze worde vergroot en uwe mij zoo dierbare en waaragtig lieve kinderen eenigermate wedervinden wat zij in haare overledene Moeder verliezen moesten. Werkt ook daartoe mede, dat begeeren wij van u. Na de complimenten ook aan Mejuffrouw uw beminde, noemen wij ons uw liefhebbende Vader en Moeder. 29. Samuel A. Naber aan zijn Vader. Grijpestijn. 20 Aug 1841. Lieve Vader, daar UEd. mij de vorige keer x) geschreeven hebt, dat UEd. gaarne wenschte te weten, met welke schuit ik Woensdag zou vertrekken, opdat UEd. mij kondet afhalen, denk ik, indien het U goed dunkt, na alvorens met Betje hier of daar in Leijden gegeeten te hebben met de schuit, die om half drie van Leijden gaat, te vertrekken. Gaarne zouden wij dan hebben, dat UEd. ons aan den Leijdschen Dam afhaalde, waar wij dan ook hopen Jufvrouw Verwoert te zien, want UEd. kunt begrijpen, dat ik zeer verlangend ben, HEd., die ik eerlang als Moeder hoop te begroeten, te ontmoeten. Omtrent dat boek zal ik aan Grootvader maar niets meer vragen; doch liever wachten totdat ik tehuis gekomen ben en eens gehoord heb, of ik misschien in het volgend jaar eenig bijzonder duur boek noodig heb. Ik kan er Grootvader altijd nader over schrijven. In afwachting van UEd.s antwoord en na mijn hartelijke groeten ook aan Jufvrouw Ver- ') Zie No. 27. 1841 woert verzocht te hebben, noeme ik mij uwen liefhebbenden zoon S. A. Naber. 30. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 21 Aug. 1841, Lieve Sam, ik vind uw plan en voorstel om u met Jufr. Ver- woert aan den Leijdschen Dam af te halen zoo lief, dat ik er dadelijk schik in had en u aldaar zal wachten en te dien einde ook met de schuit van half drie zal vertrekken. Betaal dus de vragt maar tot den Dam, want dan kunnen wij daar thee drinken en met een schuit later naar Den Haag gaan. In verlangen u en Betje te zien, noeme ik mij uwen liefhebbenden Vader Naber. 1842 31. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 19 Aug. 1842. Lieve Sam, ik heb met veel genoegen uwen brief van 15 dezer ') ontvangen en daaruit uwen welstand en dien der familie vernomen. Ik heb mij zoo levendig kunnen voorstellen, hoe of gij plaizier hebt gehad met uwe vischpartij en ook met de jongeheeren Musschenbroek 2). Ik hoop, dat gij u niet bevreesd hebt gemaakt om met hun gouverneur Fransch te spreeken, althans ik vertrouw, zulks wel zal zijn afgeloopen. Wij hebben het hier zeer stil, nu gij er niet zijt en ik verlang weder naar uwe terugkomst. Regelt uwe thuiskomst en verder reisplan in overleg met de familie geheel naar uwen zin. Gij moet zelve weten, wat gij doen of laten moet om beslagen ten ijs, dat is met roem, in de vierde klasse van het Gymnasium in te treden 3). Betje vervult des morgens uwe taak in het lezen van de Bijbel en daarin ben ik zeer over haar tevreden. Groet onzentwege Grootvader, Grootmoeder en *) Niet aanwezig. 2) Op een der naburige buitens. 3) Onder leiding van den Rector, Dr. C. Bax, (zie over hem Vier Tijdgenooten, pag. 69), die les gaf aan de twee gecombineerde hoogste klassen, de vierde en de vijfde. Een Gymnasium had toen nog geen zesde klasse. 1842 de Tantes x) en geloof mij als altoos uw liefhebbenden Vader Naber. 33. SamuelA. Naber aan zijn Vader. Zoeterwoude. 27 Aug. 1842. Daar UEd. mij vergund had, mijn vertrek met goed vinden der familie te regelen, zoo heb ik hetzelve bepaald op Maandag 29 Augustus. Weest zoo goed om op te geven de wijdte van Betje's pantalons, dan zal tante Annaleen een neige 2) voor haar breijen. Gisteren heb ik met oom Jan naar Haarlem gespoord en terug 3). In het geheel in anderhalf uur. Mijn pecunieel materiaal is in den besten staat. Van ieder der Tante's heb ik een daalder en van Grootvader 6 gulden gekregen behalve eenige kleinere winstjes met commercen. Een tweede maal met den Heer Hageman 4) visschende, hebben wij 53 baarzen gevangen. — In weerwil van de velerlei genoegens, die mij hier omringen, wensche ik echter UEd. weder te zien en in den kring mijner werkzaamheden terug te keeren. In afwachting hiervan noem ik mij uwen liefhebbenden zoon S. A. Naber. 1843 34. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 2 Aug. 1843. Waarde Sam, in de eerste plaats wil ik u dank zeggen voor de lieve brief B), die gij mij op mijn verjaardag hebt geschreeven. Dezelve heeft mij en uwe Moeder veel genoegen gedaan. Ik zag daaruit uwe erkentelijkheid voor alles wat aan uwe opvoeding wordt ten koste gelegd en uw voorneemen om op den goed in- ') De Overgrootmoeder, Johanna La Lau-Onos, was dien winter overleden. Zij had nog de geboorte van elf achterkleinkinderen beleefd. 2) I.e. Hollandsch neg, een kantje. De strook van broekspijpen viel toen bij kleine meisjes om den enkel, bleef dus zichtbaar. 8) Mijn Vaders eerste spoorrit. De eerste spoorweg in Nederland, die van Amsterdam naar Haarlem, was op 20 September 1839 geopend en werd thans over Leiden en Den Haag door getrokken naar Rotterdam. 4) George Cornelis Hageman, eigenaar van het dicht bij Grijpestijn gelegen oude buitengoed Brittenrust. Vgl. Van der Aa, Geographisch Woordenboek. 6) Niet aanwezig. 1843 geslagen weg voort te gaan, want het is niet genoeg te beginnen, men moet ook volhouden en voleindigen, wil men iets in de wereld worden. Betje is vroolijk en wel Zaterdag thuis gekomen en is heden weder naar school gegaan. — Nu van wat anders. Heb ik uw leerlust steeds geprezen, zoo moet er nu eene kleine vermaning volgen. Ik was niet zeer tevreeden, toen ik hier een gedeelte uwer kleeding in zoo een desolate toestand moest vinden en ik kan de verontschuldiging, dat zulks buiten uw toedoen zoude zijn veroorzaakt, maar zoo gaaf niet aannemen. Ik zend u de broek nu weder, zoo kwaad en zoo goed als het kon, versteld. Maar bedenk, dat het uw eenigste is en draag vooral niet te veel de nieuwe broek en jas, want waarlijk, ik heb dit jaar zoo veel gehad, dat het er slecht af kan om u weder een nieuw pak te laten maken en dat gij er dus mede op de promotie x) moet verschijnen. Doch hiermede basta. Uwe lieve Moeder is thans redelijk wel en ondanks het min gunstige weder gaat zij niet achteruit2). Dat wij weder verlangen, u thuis te zien, behoef ik u niet te zeggen Doch daarom misgun ik u de genoegens niet van het buitenleven. Ik blijve voorts na de groeten aan allen uw liefhebbende vader Naber. 35. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Grijpestijn. 7 Aug. 1843. Vrijdag ben ik met oom Jan naar Amsterdam geweest, waar ik eenige der voornaamste straten heb doorkruist en voorts Natura Artis Magistra ben gaan bezigtigen. Terwijl oom Jan op de veiling was, heeft de Heer Sulpke 3), aan wien oom Saam mij had gerecommandeerd, mij het gebouw Felix Meritis 4) laten *) Namelijk het volgend jaar, aan het einde van den thans nieuw te beginnen cursus, de jaarlijksche openbare promotie van de leerlingen der vijfde klasse naar de Academie. a) Carolina Naber-Verwoert was na de geboorte van een zoontje, dat enkele weken later weder overleed, gebleken aangetast te zijn door de tering. 3) Zwager van Samuel Adrianus Meerburg Jr. Hij had in de Kalverstraat op den hoek van den Olieslagerssteeg een boekhandel, meer bijzonder van Duitsche werken, waarvoor de Firma eenigen naam had. 4) Op de Keizersgracht. Het gebouw diende toen nog enkel voor concerten, voordrachten, lezingen, nationale feestvieringen en herdenkingen, wetenschappelijke samenkomsten. Er was ook een sterrenwacht. 1843 zien, waar men op de eerste verdieping een fraai panorama over Amsterdam heeft. Toen ik met oom thuis kwam, hoorde ik, dat Grootvader mij den volgenden dag op Grijpestijn wachtte of liever mij van Zoeterwoude zou komen afhalen. I hans evenwel moet ik u verzoeken, hetgeen ik UEd. opgeven zal, mij te willen overzenden, daar ik er dringend behoefte aan heb, namelijk: 1°. Van Bemmelen, Algebra of Stelkunst, 2°. De Gelder, Allereerste Gronden der Stelkunst, beide te vinden bovenste plank regts onder de rekenkundige werken. 3°. De Gelder, Cijferkunst, insgelijks daar te vinden, 4°. Lobatto, Tafels voor Wiskundigen, (Prijs). 5°. passer, steentje voor O. I. inkt1), potje voor water, liniaal, alles in het kastje, onderste lade. Wanneer UEd. denken, dat de port door dien passerdoos te hoog zou worden, houdt hem dan achter. Anders had ik hem liever om mijn meetkunstig werk af te maken. Uw gehoorzame zoon S. A. Naber. 36. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 9 Aug. 1843. Zoo spoedig als ik kan, voldoe ik aan uw verzoek om u de gevraagde boeken etc. te zenden, hetgeen ik alles op de aangeweezen plaatsen heb gevonden. Zoo mag ik het gaarne, dat men, zelfs afwezig, weet waar alles is te vinden. Dan heeft men orde in zijn zaken en het is altoos besparing van tijd, die zoo kostbaar is, vooral voor jonge menschen. Ik geloof, dat gij buiten nog al genoegen hebt gehad. Nu, het spreekwoord zegt, die werkt mag ook eeten, dus omgezet, die werkt mag ook uitspanning hebben. Ik geloof, dat gij, met uw rekenboeken te vragen, het voorneemen hebt, al uw vacantie-werk buiten af te maken. Dat vind ik heel goed; maar gij weet, dat gij het nu toch niet al te lang bij Grootvader moet maken; en hoewel ik u vrijheid heb gegeven om te blijven zoo lang gij verkiest, moet het toch in redelijkheid zijn. Bedenkt dat, als men lang uit is, de gewoonte van geregeld werken zoo veranderd en gij zoo dadelijk een zwaar jaar bij den l) Beide voorwerpen zijn nog bij ons, kinderen, in gebruik geweest en werden lang beschouwd als iets kostbaars. Het steentje was een ellipsvormig stukje marmer met rond loopend gootje, buitengewoon practisch. 1843 Rector ingaat x). Ook moet gij het Grootmoeder en de Tantes niet te lastig maken. Regelt derhalve met hun goed vinden uwe thuiskomst. Na de groeten verzocht te hebben, noemen wij ons uwe liefhebbende Ouders Naber. 1844 37. Hendr. Gijsbr. Meerburg aan C. Naber-Verwoert2). Lieve Carolina, hoewel het geen nieuws meer voor u zal zijn, wil ik het echter u zelf schrijven, namelijk mijn engagement met den Heer Uitenhage de Mist3). Of hij bij ul. bekendis, weet ik niet, dog ik verbeeld mij, dat gij, toen gij bij ons gelogeerd hebt, hem wel eens zult gezien hebben. Nu, hoe het zij, ik hoop, dat zich wel eens de gelegenheid zal voordoen om de Hofstad te bezoeken en dan zult gij, hoop ik, persoonlijk met hem kennis maken. Het is iemand, die veel bij ons aan huis kwam en Vader noch zijn Mama had er iets tegen. Dus, lieve Carolina, gij weet het immers zelf, dan zijn de zaken spoedig in orde. — Wat het met Vaders gezondheid aangaat, die is waarlijk geheel hersteld. Zondag morgen is Z.Ed. ter kerke geweest en gisteren naar Leijden, dus gij ziet aan dit alles, hij geheel beter is. Waarlijk, ik had mij niet durven voorstellen, dat hij zoo goed zou herstellen, daar het zich in het begin zoo hevig liet aanzien. Wij hebben nu maar de meeste moeite om te zorgen, dat Vader zich ontziet en vooral is dit noodig, daar wij thans zulk guur weder hebben. Z.Ed. praat dagelijks van uitgaan en van naar s Hage te willen gaan binnenkort, daar Z.Ed. zoo zeer naa u allen verlangde, doch gij begrijpt, dat wij vooreerst het nog zoo veel mogelijk zullen ontraden. Nu weet ik u waarlijk niets meer te melden. Wat zou ik, dorpsbewoonster, ook voor belangrijks kunnen schrijven aan bewoners van de Hofstad ? En toch, Carolina, heeft het buitenleven mij nog geen ogenblik verveeld. Gij weet, ik heb altijd zeer veel van het buiten- ') In de vijfde, toen hoogste klasse van het Gymnasium. ) Zonder naderen datum maar blijkens den inhoud van begin Juni 1844. 3) Jan Christiaan Uitenhage de Mist, Rijksontvanger te Alphen. 1844 leven gehouden en waarlijk, nu komt het zeer gelukkig, want zoo als gij weet, is mijn aanstaande Rijksontvanger alhier, dus gelukkig, dat mij het buiten zijn bevalt. Gij zult wel zoo goed zijn, het voor mij aan Naber ook mede te deelen, doch ik wilde liever aan u schrijven en mij dacht, dat zou ook hem even aangenaam zijn. En nu, lieve Carolina, vaarwel. Groet uwe lieve kinderen van mij en ook uw echtvriend en geloof mij uwe liefhebbende zuster. Hendrika Meerburg. 38. S. A. Meerburg aan zijn Schoonzoon. Grijpestijn. 16 Juli 1844. Dat het met Carolina weer niet zo wel was, trof ons en spijt ons van harte. De Algoede, zo wenschen wij, neeme het Kwaade weg en gebiede het Goede. Moed te houden zal veel tot de herstelling bijdragen. Ik ben vrij wel doch gevoele zeer, dat ik bijna één en zeventig jaar moet worden. Nu, dat mijn laatste dagen de beste zullen mogen zijn en mijn eind door Jezus Christus vreedzaam zal mogen weezen. — Wij bedanken u zeer voor het gezonden zee-banket. Onder aandenken aan u wenschen wij die te gebruiken. Bedankt Gerard en Cato voor het aangenaame toestel 1). Al aanstonds heb ik dat een plaats gegeven in een perkje calceolaria s, dat aan den Rijn stond en daar zo wel door den Rijn als door het overzigt van de koornmolen etc. een zeer goed effect maakt. Na uw allen in Gods heijlige bescherming te hebben aanbevoolen, teekenen wij als altijd uw liefhebbende Vader en Moeder. P.S. Geluk met de verjaring van Sam 2) en wel gefeliciteerd met de door hem behaalde prijzen3). God stelle hem tot een uitgebreijde zegen en tot cieraad van u en alle zijne betrekkingen. Nagenoeg zes weken later is Samuel Adrianus Meerburg, op 28 Augustus 1844 te Alphen nog *) Een zonnewijzer. a) Mijn Vader vierde dien dag, 16 Juli, zijn lóden verjaardag. ) Bij de openbare promotie van het Gymnasium verworven 1844 tamelijk onverwachts overleden en is op zijn yisten verjaardag, ji Augustus, te Leiden begraven. 39. Hendr.G. Meerburg aan haar Zwager. Grijpestijn. 1 Oct. 1844. Waarde Broeder, zo spoedig mogelijk vat ik de pen op om u in naam van Moeder deze vrugten van den wijnstok te zenden, want het doet ons genoegen, dat wij hiermede uwe Carolina nog eenige verkwikking kunnen toebrengen. Hoe gaarne zouden wij ons vast houden aan het zekere denkbeeld van herstel. Dan gij zelf weet, hoe dikwijls men geslingerd wordt en een gestadige hoop en vrees is hetgeen ons steeds bij blijft. Ik kan begrijpen hoe treurig het voor u en voor uwe kinderen moet zijn en ook wat de zieke zelf moet lijden. Dan laat ons alle hoop niet opgeeven. Niets is onmogelijk en dat denkbeeld zal u allen moed geven en tevens zal het zien van uwe geliefde lijdende x) kracht schenken, daar zij volgens uw zeggen zoo geheel onderworpen is. Dat bewustzijn te hebben van eene geliefde, die men welligt den dood nabij ziet, geeft sterkte aan hen, die de lijdende omringen. Dit, ik ben er zeker van, zult gij ondervinden. — Nog weinige dagen zullen wij hier vertoeven en dan stadwaarts gaan. Dat die laatste dagen ook voor ons veel stof tot nadenken geven, zal ik niet behoeven te zeggen. Overal mist men een dierbaren Vader, die nooit door zijn kinderen kan worden vergeten. En nu moet ik eindigen, daar reeds het duister mij belet te schrijven. Het spijt ons, te moeten zeggen, dat het de laatste druiven zijn, dog ik hoop, dat zij Carolina nog goed zullen smaken. Verzeker haar vooral van mijne opregte deelneming en groet uwe kinderen van haar, die zich gaarne noemt uwe zuster Hendrika. Drie weken later, op 23 October i844> Carolina Maria Adriana Naber—Verwoert overleden. ') Carolina Maria Adriana Naber-Verwoert behoorde tot den kring van het Réveil. waarmede zij door hare Amsterdamsche vrienden, de familie Fokke Eelco Wendelaar-Nachenius in betrekking was gekomen en dit is van grooten invloed geweest op de godsdienstige ontwikkeling van mijn Vader. 1845 40. HencLr. Uitenhage de Mist—Meerburg aan haar Zwager. Alphen. 14 Maart 1845. Lieve Broeder, nu zal ik toch eindelijk de pen opnemen om u onzen dank te betuigen voor het beeldige bel-lint, dat wij van u ontvingen. Het prijkt nu in alle fraaijheid in onze kamer. Het behangsel, dat wij hebben, is bijna wit, dus gij kunt nagaan, dat het donkere een heerlijk effect maakt en dit kan ik u verzekeren, dat van de vele visites, die ik krijg, alle aanmerking maken op het fraaije bel-lint. Ook de glazen x) voor de kandelaars kwamen als geroepen, want verbeeld u, dat wij zes bronzen kandelaars hadden en slechts twee van die glaasjes, zoodat ik reeds gezegd had, ik wenschte er wel eenige te hebben. Gij ziet dus aan een en ander, hoe welkom alles ons was. Zaagt gij zelf het maar eens in onze kamer prijken. Dan wij willen hopen van den zomer. — Terwijl ik dezen aan het schrijven ben, ontvang ik een brief uit Leijden, waaruit ik bemerkte, dat Sam deze week zijne belijdenis des geloofs zoude afleggen 2). Zijn jaren zijn nog jong 3) voor zo gewigtig een werk en toch stem ik geheel met u in, dat het beter is, deze verbintenis met Kerk en Gemeente aan te gaan vóór hij naar de Academie gaat. Zo de brief niet te dik wordt, schrijf ik hem nog een paar regels. Ik wil ook Betje nog eens schrijven. De Mist verzoekt mij, u van hem te groeten. Uwe u liefhebbende zuster Hendrika. In Augustus 1845 deed mijn Vader het kort te voren, op 23 Mei 1845, ingestelde Staats-examen en werd in September daaraan volgenden ingeschreven als student bij de litterarische faculteit der Leidsche Academie. x) Zoogenaamde bobéches, glazen schijfjes met een opening in het midden voor de kaars om het afdruipende was op te vangen. 2) Om daarna te worden aangenomen en bevestigd als lid der Waalsche Hervormde Gemeente te 's Gravenhage door Ds. Isaac Secrétan, Réveilman, leerling en aanhanger van Alexander Vinet. 3) Zestien jaar. Eerst op 16 Juli 1845 zoude mijn Vader 17 jaar worden. 1845 Op ig November 1845 huwde mijn Grootvader in derde huwelijk Alida Catharina Sepp, vgl. V.B. 4. 1846 Half October 1846 legde mijn Vader met goed gevolg zijn candidaats-examen af. 41. Joh. Wil.Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 20 Oct. 1846. Waarde Sam! de mij gepasseerden Vrijdag zoo aangenaam bereide verrassing vorderde een klein aandenken van onze zijde en hoewel ik niets wist te bedenken, heeft uw Moeder mij op de gedachte gebragt van een schaakbord met stukken. Gebruik dezelve tot uitspanning en denk daarbij steeds aan uw genegen Vader en Moeder. 16 November 1846. Ik haast mij, u in antwoord op uw schrijven van heden morgen te kennen te geven, dat ik uw voornemen om te trachten aan het Instituut van den Heer Mensing ') les te geven, slechts voorwaardelijk kan goed keuren. Vooreerst wanneer zulks kan geschieden zonder in het minst aan uwe eigenlijke studie hinderlijk te zijn. Ten andere dat de lessen niet later dan des middags vier uren worden gegeven, want in geen geval zoude ik kunnen of mogen goedkeuren, dat gij des avonds in het donker van buiten naar de stad kwaamt2). Het geldelijk voordeel, hoe aardig ook, weegt in dit geval niet op voor de vrees, dat het u in de bereiking van uw groote doel, met lof te promoveeren, hinderlijk zoude kunnen wezen. Gij ziet hieruit genoegzaam mijne meening. Ik laat u onder boven gemaakte bedenkingen geheel vrij, doch doet Het Instituut Schoonoord te Rijswijk. 2) De afstand moest toen nog heen en weder te voet worden afgelegd (fietsen waren onbekend), langs een weg aan beide zijden nog onbebouwd en zonder eenige verlichting. 1846 het niet zonder Prof. Cobetx) en Rector Bax 2) te raadplegen. 3) Adieu. Uw liefhebbende Vader Naber. 1847 42. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 16 Mrt. 1847. Hiernevens uw oproepingsbillet om op aanstaanden Woensdag voor den Militie-Raad te verschijnen, alwaar het noodig is om in persoon te komen ten einde te trachten nog een vrijstelling te verkrijgen 4). Kom dus ten laatsten Dingsdagavond over. Kunt gij vroeger, begrijpt gij, is mij ook aangenaam, doch dat moet gij zelf weten. 30 April 1847. Aangezien Bet je nu met Mei van school gaat5) en ik den Heer Ardenne 6) neem om haar nog één a twee lessen 's weeks te geven, zoo ziet uwe boeken eens na, wat zij zoo wat van Hollandsch, Fransch, Geschiedenis, Geographie en Rekenen zoude kunnen gebruiken en breng dezelve zonder vergeten mede, want bij het verlaten der school moet zij alle boeken daar laten en dan behoef ik geen nieuwe te koopen. 5 Mei 1847. Gaat eens bij oom Saam en vraagt of hij al antwoord kan geven *) Carel Gabriel Cobet, 1813—1889, sedert 20 Juni 1846 buitengewoon hoogleeraar in de Romeinsche Antiquiteiten. Hij was de hoog vereerde, eigenlijke leermeester van mijn Vader, die hem heeft herdacht als den vierden in zijn werk Vier Tijdgenooten. 2) Dr. C. Bax, Rector van het Haagsche Gymnasium. Zie over hem Vier Tijdgenooten, pag. 69 en vlgg. 3) Het plan heeft toen geen voortgang gehad. Eerst na zijn doctoraal — examen, in 1850, heeft mijn Vader op aanzoek van den Heer Mensing zich aan diens Instituut verbonden. 4) Naar mijne beste herinnering heeft mijn Vader een plaatsvervanger gehad. De plaatsvervanging is afgeschaft in 1898. B) Veertien jaar oud. 6) Vgl. No. 18, noot 3. 1847 op onze uitnoodiging om de nichten x) met de kermis te logeeren, want er dient nog het een en ander in orde gemaakt te worden. — Wat de plaats aangaat bij Rachel2), hiervoor heb ik reeds, om u te verrassen, den eersten dag, dat het bureau open was, pogingen aangewend, doch vrugteloos. Voor de drie representatiën was geen plaats, zelfs niet op de derde rang, meer te verkrijgen. 1 Juni 1847. Deze dient om u te berigten, dat ik met veel moeite nog voor u een plaats in het parquet heb gekregen voor de representatie van Donderdag den 3den Junij. De uitgaaf van / 4.10 voor één avond is wat kras, doch hierover mondeling. Geloof mij, als ik niet in andere opzigten nog al reden tot tevredenheid over u had, zoudt gij de plaats niet gehad hebben. Kom dus in tijds over. 1 Juli 1847. Gisteren heb ik een briefje van Bet ontvangen, waarbij zij mij meldt, dat Grootmoeder ons op aanstaanden Zondag zal afwachten om Bet je terug te halen 3). Wij hebben dus plan om des morgens met den eersten trein naar Leijden te komen, vervolgens eenige ogenblikken bij u 4) af te stappen, als het goed weder is de bloeiende aloë in de Hortus te gaan zien, eene korte visite bij oom Saam te maken en vervolgens per vigilante 5) naar Alphen te vertrekken. 3 December 1847. Als een zoete jongen zenden Vader en Moeder u een Sinter- *) De drie dochters van Samuel Adrianus Meerburg Jr. Suze, sedert gehuwd met Ds. Just Witzenburg, Helena, sedert gehuwd met Ds. Beets, Sophie, sedert gehuwd met Jacobus Marinus de Kuyser. 2) Elise Rachel Felix, Fransche tooneelspeelster van grooten naam, 1820—1858. Zij heeft de door het romantisme verdrongen Fransche klassieke tragedie weder in eere gebracht, doen herleven. 3) Blijkens de brieven heeft mijne Tante vóór haar huwelijk zelfs het traject Den Haag-Leiden nimmer alleen afgelegd. 4) Bij den Heer Mutsert op het Rapenburg over de Vlietbrug. Mijn Vader heeft die kamers van het begin tot einde van zijn studentijd bewoond. In later jaren heeft hij er nog eens een herinneringsbezoek gebracht, waarbij ik hem moest vergezellen. 6) Gesloten huurrijtuig, J. H. van Dale .Woordenboek der Nederlandsche Taal. 1847 klaasje, wat spikkelaas, een borstplaatje, een letter en nog iets extra: een zeer mooye zijden zakdoek 1). De laatste is echter nog niet tot gebruik gereed maar wordt in den trommel terug verwacht, omdat die nog gezoomd moet worden. Blijven na groeten uwe liefhebbende Ouders Naber. 1848 43. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 5 April 1848. Van Betje heb ik vernomen, dat gij ook als Rustbewaarder met de overige jongelui hebt geteekend en ik geloof, dat gij er niet buiten kondt blijven 2). Zorg nu maar, dat gij u niet te veel vermoeid met exerceeren, want het potlood is iets zwaarder dan hetgene hetwelk gij in uw zak draagt en dat, als gij bezweet zijt, gij u in acht neemt, want bedenkt, dat gij niet sterk zijt. Nieuws is hier niet bijzonder of gij zult het anders in de couranten wel vernemen 3). 3 Augustus 1848. Ik ontving uw brief van 1 Augustus 4) gisteren avond en nu ter zake. In het algemeen beschouwd heb ik niets tegen de familie L. en dewijl Marie mij onbekend is, moet ik mijn oordeel opschorten. Genoeg, dat ik zooveel vertrouwen stel in de beschouwingen van tante Sophie, dat wanneer deze de zaak u niet afraadt, ik er mij mede vereenig. Jammer, dat er toch altijd uwe studie door 1) Een zoogenaamde foulard. *) Mijn Grootvader heeft zelf in November 1813 bij de Haagsche Burgerwacht gediend en is in April 1815 en in Augustus 1830 vrijwilliger bij de Haagsche Schutterij geweest. 3) Mijn Vader schrijft in zijn auto-biografisch werk Vier Tijdgenooten op pag. 42: „Hoe begroetten wij in 1848 de Februari-revolutie als het aanbreken van een nieuwen „tijd! Trokken wij elkander de Indépendance niet uit de handen! Dweepten wij niet „met een herboren Frankrijk! Wat waren wij opgewonden, toen de Grondwetsherziening was toegezegd!" — En dan nog op pag. 80: „Kieswetten, onderwijswetten, „ja, wat kwam er al niet onder ons ter sprake! Alleen de sociale kwestie niet. Het zou „nog lang duren, eer die aan den horizon verscheen". 4) Niet aanwezig; maar de inhoud is uit het schrijven van mijn Grootvader gemakkelijk op te maken. 1848 lijdt, en daarom hebt gij teregt in uwen brief mij het woord wagt in den mond gelegd. Enfin, goede raad is thans duur. Dat gij haar vader spreken of schrijven wilt, keur ik goed. Spreken is echter beter, dat heb ik bij meer dan ééne gelegenheid ondervonden. Doch ik heb eene bedenking, die gij echter aan de goedkeuring van tante Sophie moet onderwerpen, namelijk of het soms niet goed was, dat gij nicht La Lau 1), vóór gij haar broeder gingt spreken, eens vertrouwelijk bij de vriendschap, welke zij zoo bijzonder voor uwe Moeder had, afvraagdet, wat de reden der u in het oog loopende verwijdering is? Welligt, en dit is toch niet onmogelijk, gevoelt Marie niets voor u en wil men op dien weg u de onaangename afwijzing besparen. Doch zelve moet gij reeds hebben kunnen gissen op welken voet gij met Marie zijt. Ons plan is thans, overmorgen de dag te Leijden door te brengen. Vraag bij Grootmoeder voor ons belet om te eeten dan heb ik beter gelegenheid om nog met uw tante Sophie te spreeken. Intusschen laat ik u geheel vrij om te handelen, zoo als gij vermeent te moeten handelen. Maar bovenal moet gij u ernstig afvragen of de keus, die gij doet, is gedaan onder opzien tot Hem, die u op al uwe wegen leidt, en of gij u sterk genoeg gevoelt om, toegestemd wordende of niet, uwe studie te volbrengen met dien ijver, waarmede gij die zijt begonnen, want anders zoude het berouw te laat komen. Uw liefhebbende vader Naber. Mijn Vader heeft kort daarna formeel aanzoek gedaan, doch is met beslistheid afgewezen. 1850 44. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 24 Mei 1850. Regt veel genoegen heeft mij uwe mededeeling van heden *) Maria Catharina La Lau, volle nicht en vriendin van Catharina Elizabeth Naber Meerburg, vgl. IV. C. 2. 1850 morgen gedaan en mijn antwoord zult gij wel geraden hebben 1). Ik vind het aanbod zoo mooi, dat ik een nader onderzoek uwentwege zeer geraden acht. Ik verwacht u dus hier om de zaak te bepraten. Uwen brief bragt mij weder in een meer vrolijke stemming, dewijl ik juist dezen morgen vernomen heb, dat ik ten gevolge van het overlijden van den Heer Blom was benoemd tot Commies in zijn plaats doch zonder verhooging van tractement2). 21 Juni 1850. Zoo ik van Bet verneem, is het alles pret, pret ten uwent 3). Ik herhaal aan u evenals aan haar, maak er een redelijk gebruik van doch denk op het einde. 10 December 1850. Waarde Sam, Moeder en ik waren zoo opgetogen over uwe attentie 4), dat wij niet wilden wagten om u in persoon onzen dank te betuigen tot gij terug komt, zodat Moeder besloten heeft om Donderdag 5) met mij naar Leijden te komen. Tot zo lang schorten wij onze dankzegging op. Adieu. Uw liefhebbende Vader en Moeder. ) Mijn Vader had zijn doctoraal-examen gedaan en daarop was gevolgd, zonder voorafgaande sollicitatie, het aanbod van een praeceptorsplaats aan het Instituut Schoonoord van den Heer Mensing te Rijswijk. *) In Juni daaraanvolgende echter werd het tractement van mijn Grootvader toch nog van / 1300, die hij sedert 1841 als adjunct-commies genoten had, gebracht on / 1800. s) Bij gelegenheid van de Leidsche lustrumfeesten, waarvoor mijne Tante te Leiden logeerde. 4) De toezending aan zijn Vader van een exemplaar zijner dissertatie De Fide Andocides Oratione de Mysterüs, in prachtband, rood marokijn met een Minervastempel in goud en het inschrift Patri Optimo Carissimo-, benevens aan zijn Stiefmoeder van een exemplaar in prachtband van den dichtbundel Bijbelsche Vrouwen, bijééngebracht door Da Costa, Ter Haar, Ten Kate en anderen, met vóór ingebonden het titelblad der dissertatie, gelijk dat toen in plaats van het geschenk der dissertatie zelve aan een vrouw gebruikelijk was. 5) 12 December, promotiedag van mijn Vader. Mijn Grootmoeder heeft het promotie-diner echter niet bijgewoond; daarbij werden toen nog nimmer Dames toegelaten. Terug gekeerd in Den Haag op de kamers in de Wagenstraat, welke mijn Vader sedert zijne aanstelling tot praeceptor aan het Instituut van den Heer Mensing bewoonde, vond hij daar, als geschenk van Ouders en Zuster de schrijftafel, die hem sedert naar Indië heeft vergezeld en die hij tot het einde van zijn leven heeft gebruikt. 4 1851 In den zomer van 1851 werd mijn Vader, 23 jaar oud, benoemd tot Conrector aan het Stedelijk Gymnasium te Haarlem op een tractement van f 1200. 45. Samuel Adr. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 4 Aug. 1851. Ik ben dan heel goed in Haarlem1) aangekomen en heb Zaterdag mijn goed ontvangen, hetwelk alles de trap is opgekomen met uitzondering van de twee groote boekenkisten. Dit verhuizen was ongeveer elf uur gedaan en toen ben ik begonnen mijn boeken te rangschikken, waarmede ik tot 's avonds acht uur onafgebroken bezig ben geweest. Gisteren ben ik thuis gebleven om wat uit te rusten, want ik was nog zeer vermoeid. Heden denk ik visites te gaan maken en morgen moet ik in Leijden zijn voor ons tijdschrift 2), waarvoor wij eindelijk een uitgever3) hebben. Mijn kamer 4) bevalt mij uitnemend, in alle opzigten veel beter dan in Den Haag. Alles in de volmaakste orde, nieuw, netjes. *) Zie over de beteekenis van den Haarlemschen tijd in het leven van mijn Vader, diens levensschets door Dr. G. E. W. van Hille in de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1914—1915. 2) Mnemosyne, (Moeder der Muzen), driemaandelijksch tijdschrift voor de classieke litteratuur, opgericht door Dr. S. A. Naber, Mr. E. Kiehl en Dr. E. Mehler. Zie hierover Vier Tijdgenooten, pag. 85. Spoedig werd prof. Cobet vaste medewerker en zijn standaardwerken zijn artikelsgewijs verschenen in de Mnemosyne. In 1902 heeft mijn Vader, toen van de drie oprichters de eenige nog in leven, het vijftigjarige bestaan van zijn lievelings-geesteskind feestelijk herdacht. Prof. J. van Leeuwen Jr. schreef bij die gelegenheid: „Beseft men wel goed, wat dat beteekent, dat Nederland een in het Latijn geschreven tijdschrift voor de Oude Letteren bezit, sinds „vijftig jaar bezit? Dat wil zeggen, dat de tijd, waarin Nederland ook op het gebied „der Oude Letteren vóór ging, niet is een stuk dood verleden, met meer of minder „eerbied weg geborgen op het groote kerkhof der Geschiedenis: dat de tijd der „Scaligers en Valckenaers samen hangt met het tegenwoordige oogenblik en dat hun „geest nog voortwerkt: dat wil zeggen: dat ook nu nog de Nederlandsche Philologie „haar stem laat hooren en dat er naar wordt geluisterd. Andere landen bezitten dozijnen tijdschriften gewijd aan Latijn en Grieksch en die dragen alle een nationale „kleur, — maar in hetgeen eenmaal de taal der beschaafden heette, in hetgeen later „de taal der geleerden is geworden en gebleven, in het Latijn, verschijnt er maar één „en dat is in óns land en heeft zich een internationale vermaardheid verworven. Zie, „dat is ook een der dingen, waarin een klein volk groot kan zijn". Het Nieuws van den Dag. 3 Januari 1902. 8) De firma Brill te Leiden. 4) In het Houtstraat boven de apotheek van den Heer Reudler. 1851 Het is nu alleen nog maar jammer, dat mijn boeken zoo erg bekrompen geplaatst zijn. Ik blijf als altijd UEd.'s gehoorzame zoon S. A. Naber. 46. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 9 Aug. 1851. Vrijdag middag heb ik een visite gehad van den Heer Bentfort van Valkenburg te Leijden, die bij mij aanzoek heeft gedaan om de hand van Bet je voor zijn oudsten zoon, thans candidaat in de medicijnen in den eersten graad, oud 22 jaar. Nu moet gij mij eens inligten of die jonge Heer u als student bekend is en of er op zijn gedrag en studie geen aanmerkingen zijn te maken. De Vader heeft mij verzekerd, dat deswegens de striktste navraag konde geschieden. Ik heb oom Saam 1) ook geschreven om inlichtingen en advies, want wat het uiterlijke betreft en als hij Bet je bevalt, zoude er niet veel op stand enz. zijn af te dingen. 26 Augustus 1851. Ik wil u met een enkel woord de toedragt der zaak van Zondag mede deelen. De Heer Bentfort is met de spoor van 1 uur gekomen en heeft bij ons koffij gedronken. Vervolgens zijn wij naar Scheveningen gereden en terug, het middagmaal gebruikt, thee gedronken, en eindelijk is hij met de spoor van half negen weder vertrokken. Nu moeten wij bekennen, dat hij ons in het geheel niet is tegen gevallen. Zijn uiterlijk is gezond en hij heeft een open gelaat. Zijn manieren zijn voldoende, wel geen fat doch ook geen boer. Ik heb er wel minder ontmoet op den leeftijd van tusschen de 21 en 22 jaar. Hij wist nog al veel van zijn bezoek aan de Londensche Tentoonstelling 2) te vertellen en deed dit zeer goed en geregeld en niet overdreven. Van zijn vak scheen hij veel werk te maken en wanneer hij het voornemen heeft om zich ten platten lande of in een kleine stad als Doctor te vestigen, dan komt het hem beter te pas om eenvoudig dan verheven te zijn. Over de ') Als toeziende voogd. *) De eerste Internationale Tentoonstelling, in 1851 gehouden te Londen, een gebeuren, dat destijds een geweldigen indruk heeft gemaakt. 1851 voorname zaak heeft hij, voldoende aan de voorwaarde zijner komst, met ons of met Bet niet gesproken. Alleen vroeg hij, wanneer hij mogt terugkomen en dat hebben wij bepaald op Zondag 7 September op hetzelfde uur. Hebt gij al iets naders van hem uit Leijden gehoord? Hij schijnt bij prof. Halbertsma *) nog al in de gunst te staan, is ook op diens partij bij zijn huwelijk geweest. 16 September 1851. Ik ben Zondag naar Leijden geweest om eens, vóór de zaak met Bentfort finaal werd beslist, met Grootmoeder, oom Saam en tante Sophie te raadplegen, hoewel ik geene genoegzame redenen had, indien Betje bleef bij haar voornemen om „Ja" te zeggen, de zaak van mijne zijde bepaald te weigeren, dewijl ik van den aanvang af haar, onder mededeeling en voorhouding van alle bezwaren, heb vrij gelaten om naar haren zin te handelen. Ik vond dë familie na al het medegedeelde en ook reeds door u vertelde 2), minder gestemd om volmondig „Ja" te zeggen. — Toch eindigde onze raadpleging met het besluit, dat zij zelve, na vóór houding van al het vóór en tegen, uit vrije eigen keuze moest beslissen. Dat heb ik haar mede gedeeld. En ziet, zij heeft mij verrast met het ontwerp van een brief, waarbij zij aan Bentfort te kennen geeft, dat zij niet datgene voor hem gevoelt, dat zij noodig acht om gelukkig te wezen. Ik heb met blijdschap dien brief goed gekeurd en hem, vergezeld van een paar regelen van mijne hand, heden morgen op de post gedaan. Ik zeg met blijdschap, want ik had geene gelegenheid om Zondag u nog te spreeken; maar ik heb uw brief aan Bentfort over deze zaak 3) volkomen beaamd. Ook mij was de koele, koude, onverschillige toon en manier bij de piano en bij het heen gaan niet ontgaan. Wat er goeds aan Bentfort is, behoeft na Betje's beslissing niet meer te worden opgehaald. Maar de familie, althans oom Saam, was met *) Hidde Halbertsma, hoogleeraar in de anatomie en physiologie te Leiden. 2) Het nadere blijkt niet; maar er zal ook wel veel mondeling zijn behandeld. 3) Niet aanwezig. 1851 mij van hetzelfde gevoelen, dat hij niet uit zich zelf kwam maar op recommandatie gezonden was x). 24 September 1851. Gisteren hebben wij een uitnoodiging ontvangen tot het diné op Zondag 5 October 2). Ook Bet je is gevraagd en oom zoude u zelfs vragen. Ik zal het voor ons aannemen en wij hopen dus u er ook te vinden. Moeder en Bet je herinneren u, dat het misschien noodig is om witte of althans lichte handschoenen te hebben. De kledermaker heeft nog een lap mooije geribte zwarte zijde gekregen. Er zal een fraai vest van komen maar nog al duur. Doch het is ook niet om alle dag te dragen, alleen Zondags met mooi weer. 8 October 1851. Ik kan mij zoo verbeelden, dat het les geven u Maandag nog al verveeld moet hebben na zo vrolijke dag. Mij, die anders nog al lust in mijn werk heb, ging het dien dag niet van harte. Na groete van Moeder noem ik mij uw liefhebbende vader Naber. 1852 Dien zomer maakte mijn Vader zijn eerste vacantie-studiereisje en wel naar Parijs. 47. Samuel Adr. Naber aan zijn Ouders. Parijs. 28 Juni 1852. Ik ben naauwelijks in Parijs aangekomen of ik haast mij, UEd. van mijne goede aankomst berigt te geven. Gelijk ik van plan was, heb ik mijne kamers genomen Quai Voltaire, Hotel Voltaire. Wanneer ik mijn oogen opsla, heb ik het gezigt op de Seine. Aan den overkant de Quai du Louvre, links de Tuileriën 3), regts de Louvre en tusschen beide de Pont du Caroussel. Het is een *) Bedoeld is waarschijnlijk: om het niet onaanzienlijke eigen fortuin mijner Tante. 2) Zilveren bruiloft van Samuel Adrianus Meerburg Jr. en Cornelia van der Post. 3) Het oude Koningspaleis was toen nog in stand. 1852 pragtig schoon gezigt. Doch om wat geregelder te gaan, ik ben Vrijdagnacht om half vijf in Rotterdam aangekomen *), ben van daar om vijf ure met de stoomboot naar Moerdijk vertrokken, vervolgens met de diligence over Breda naar Antwerpen, waar ik om drie uren ben aangekomen. Gedineerd en het merkwaardigste in Antwerpen gezien. — Vroeg naar bed en Zondag ochtend naar Brussel. — Des avonds speelde Rachel juist voor het laatst in Brussel. Ik ben dus natuurlijk daar heen gegaan. Andromaque en Les Horaces. Heden ochtend uit Brussel om half negen en zonder ongeval om half zes te Parijs aangekomen. Daar na het koopen van pennen, papier en inkt het schrijven van dezen brief het eerste is, wat ik doe, kan ik dus niets meer schrijven zonder in bijzonderheden te vallen, die ik voor later bewaar. En hiermede na de complimenten aan Betje, uw gehoorzame zoon S. A. Naber. 48. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 1 Juli 1852. Niet weinig werden wij heden morgen om 9 uur reeds verrast met uwen brief van 28 Junij uit Parijs, dien wij eerst den 3den of 4den gewagt hadden. Ik verbeeld mij zoo geheel, hoe vreemd gij alles moet hebben aangestaard den eersten morgen van uw ontwaken te Parijs. Dienzelfden nacht zijn, zoo ik geloof, nog twee Hagenaars daar heen vertrokken, de schilders Cool en Scheltema. Misschien hebt gij wel kennis met hen gemaakt. Men heeft mij gezegd, dat de baron Fagel2) zeer voorkomend en gestreeld is, als Nederlanders hem een bezoek brengen. Men moet daartoe belet bij hem vragen en dan bepaalt hij een uur. Hij is 84 jaar oud maar nog zeer vlug en aangenaam. — Houdt een vaderlijk vermaan ten goede. Draag te Parijs zorg voor uw gezondheid. De verleiding is er groot en het gevaar van besmetting zeer algemeen en in alle klassen door gedrongen. Men huivert, als men deswegens -de geneeskundige geschriften en journalen leest. —ig Juli. Wij beklagen u over de onver dragelijke warmte, die gij te *) De spoorweg liep toen nog niet verder dan tot Rotterdam. Aan den bouw van de brug over de Moerdijk zou eerst 16 jaren later, in 1868, worden begonnen. 2) Robert baron Fagel, van 1814 tot 1854 minister-plenipotentiaris te Parijs. 1852 Parijs moet ondervinden. De dagbladen schrijven van 95 graden Fahrenheit. Neem u, als er niet zoo aan gewoon als de Parijzenaars, wel in acht om u niet te veel te verhitten of te verkoelen. Neem liever een keer meer een rijtuig, dat zal zoo veel op uwe reiskosten niet maken en de Nederlandsche Handelmaatschappij heeft zich zeer in uw en mijn voordeel gunstig betoond, want het dividend is / 68 per aandeel, een mooi buitenkansje, want gepasseerde jaar was het 57 gulden per aandeel. Ik heb weder aan de firma Wendelaar x) order gegeven om ook voor uw aandeel de Obl. Rusland tegen uitloting te assureeren. Daar de prijs zoo schrikkelijk hoog is, 108%, is de assurantie 1/4%. De Heer van der Waerden 2) was van gevoelen, dat het nog geen zaak is om geld te beleggen, te minder omdat de groote kapitalisten in Amsterdam schatten stil laten liggen, omdat er iets, men weet niet wat, in het buitenland broeit. Dus blijft uw geld renteloos tot nader afspraak 8). Bet komt Maandag uit Leijden thuis en wordt door tante Marie gebragt4). — Ontvang bij voorbaat onzen gelukwensch met uwen verjaardag 5), dien gij voor het eerst zoo ver van ons af zult moeten vieren. Beleef hem nog dikwijls in het genot van gezondheid en kracht naar lichaam en geest en kome met ieder jaar meer en meer de ernst van den mannelijken leeftijd. Na groeten van alle huisgenooten en bekenden noem ik mij uw liefhebbende vader Naber. 1) Commissionairs te Amsterdam. 2) Haagsch bankier. 3) Mijn Vader was sedert zijn meerderjarigheid in 1851 in eigen beheer van zijn moederlijk erfdeel gekomen. Toen mijne Tante op hare beurt meerderjarig werd, wilde zij, die eenigen muzikalen aanleg had, op eigen kosten eenigen tijd naar Berlijn gaan voor muziekstudies. Dat heette toen „te gek om alleen te loopen" en in de meening „een meisje weet met geld nu eenmaal niets anders te doen dan het door de glazen „te gooien", heeft mijn Grootvader het vermogen zijner dochter in eigen beheer gehouden tot aan haar huwelijk. Wel werd aan mijne Tante vergund, een piano te koopen. Het feit was destijds regel. Zie over een analoog geval, overkomen aan Christina de Bosch Kemper, mijn monografie In Memoricim Christina de Bosch Kemper. De Nederlandsche vrouw had wel een gelijk erfrecht als haar broeder en werd ook op denzelfden leeftijd als deze mondig doch in de practijk bleef de vrije beschikking over haar eigen bezit haar toch onthouden. 4) Echtgenoote van Johannes Hendrik Meerburg, vgl. III. D. 4. 6) 16 Juli. 1852 49. Samuel Adr. Naber aan zijn Ouders. Parijs. 5 Juli 1852. Het bevalt mij hier zeer goed. Alleen leef ik hier in een gloeihitte. De zon brandt van 's ochtends tot 's avonds en op de Pleinen is het letterlijk niet uit te houden. Ik moet er dagelijks een over, de Place du Carousel1), maar ik schrik als ik er aan denk. Overigens wandel ik hier veel. Ik begrijp niet, hoe het mogelijk is maar het is zoo, ik wandel dagelijks door elkander een uur of vier. Zoo ben ik bijvoorbeeld gisteren geweest in den Jardin des Plantes, eergisteren te Versailles, alwaar ik eerst het paleis heb gezien en toen het park heb omgewandeld. Des avonds ben ik dikwijls in de theaters. Zoo heb ik gisteren avond de 332ste voorstelling van Robert le Diable 2) bijgewoond. Maar ik wil niet te veel over dat alles uitwijden, even weinig als over het gezigt op Notre Dame om dat te kunnen vertellen, als ik tehuis kom. Mijne kamer, eeten en dergelijke huishoudelijke zaken gaan goed. Kennissen heb ik niet gemaakt en Hollandsch in al dien tijd niet gehoord. Tot drie uur ben in dagelijks in de Bibliotheek. 15 Juli 1852. Ik amuseer mij zeer goed. Mijn werk op de Bibliotheek gaat vooruit en ik denk Parijs nog vooreerst niet te verlaten. Althans niet vóór 1 Augustus. Van gebouwen enz. heb ik intusschen weinig gezien, omdat de meeste tegelijk met de Bibliotheek om 3 ure sluiten. Wat later open is heb ik bijna alles gezien. Heden ga ik naar het Hotel des Invalides en zal daartoe de Bibliotheek laten varen. Het prachtigste wat ik nog gezien heb, is de Louvre. 25 Juli. De tijd vliegt om. Ik kan mij niet begrijpen, dat ik nu al een maand op reis ben. Mijn plan is als volgt. De spoorweg tusschen Parijs en Straatsburg wordt in de eerste dagen van Augustus geopend. Het zal wel te lang duren om daarop te wachten. Met rijtuig te gaan bevalt mij niet. Dus denk ik zoo lang *) Op weg naar de Bibliothèque Nationale in de Rue Richelieu. Mijn Vader werkte er dagelijks tot drie uur aan eene uiterst nauwkeurige collatie van de Parijsche Theophrastus—Codices, later verwerkt in de Mnemosyne, en begon er de eerste handschriftstudies voor zijn Photiana, zie Dr. K. Kuiper, Levensbericht van Samuel Adrianus Naber in het Jaarboek der Koninklijke Academie van Wetenschappen. 1914. 2) Opera van Jacob Meyerbeer. 1852 mogelijk in Parijs te blijven, waarschijnlijk 2 Augustus naar Brussel te vertrekken, Woensdag naar 's Hage en Haarlem. Dit kan Donderdag worden; maar altijd ben ik Vrijdag thuis. Van Parijs schrijf ik niets, want dat is l'embarras du choix. Mijn papier raakt vol en ik heb geen enveloppes bij de hand. Hopende dus UEd. in welstand te ontmoeten, blijf ik als altoos uw gehoorzame zoon S. A. Naber. In zijn werk Vier Tijdgenooten, in zoo menig opzicht een auto-biografie, schrijft mijn Vader: „mijne vacanties van 1853 en 1854 besteedde ik om „rond te zien aan eenige Duitsche Universiteiten". De reisbrieven aan zijn Ouders zijn in dit opzicht van geen belang. Daarvoor moet verwezen naar het Levensbericht van Samuel Adrianus Naber, uitgebracht in de Koninklijke Academie van Wetenschappen door prof. Dr. K. Kuiper. Jaarboek. 1914. Voor het jaar 1853 moet hier volstaan één enkele brief. 50. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 25 Juli 1853. Dat ik u dezen schrijf, is om u mede te deelen, hoewel gij er reeds eenigszins van bewust zijt, zooals Betje mij heeft gezegd, dat oom Saam mij officieel om hare hand heeft gevraagd voor Georg 2) en dat ik dit, omdat zij zulks ook vroeg, heb toegestaan. Wanneer gij van de reis thuis komt, is alles reeds een beklonken zaak, want overmorgen, op mijn verjaardag, komt Georg voor het eerst als aanstaande schoonzoon bij ons. Uw liefhebbende Vader Naber. *) Enveloppen waren toen nog iets nieuws. Als regel moest daarom de vierde zijde van het papier vrij blijven om, als de brief in drieën gevouwen was zoodat boven- en benedeneinde in elkander konden worden geschoven, gesloten met lak of ouwel te dienen voor het adres. a) Haar volle neef George Meerburg, tweede zoon van Samuel Adrianus Meerburg Jr., vgl. III. E. 1854 51. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 9 April 1854. Wij ontvingen uwen brief*), toen wij uit de middagkerk kwamen, en het is nu vijf uuren dat ik mij tot schrijven zet. Wij willen u gaarne hier zien met de vacantie, mits gij voor lief neemt, dat Moeder Dingsdag na Paschen aan het schoonmaken gaat 2). Nu, veel last zullen wij mannen er niet van hebben. 6 Juli 1854 3). Om maar met het voornaamste te beginnen, het dividend der Nederlandsche Handelmaatschappij is ƒ 73 per aandeel, dus ƒ 7 minder dan verleden jaar, toen het / 80 bedroeg en hoewel gij groote oogen zult opzetten: Moeder en ik gaan ook op reis. Na veel aanhouden heb ik een klein verlof van een dag of tien bekomen 4), waarvan wij er zoowat vier bij oom Sepp 5) te Beusichem zullen doorbrengen en verder naar Arnhem, Nijmegen enz. Bet blijft hier en heeft Sophie 6) bij zich. Zij zal uwe brieven openen en zoo veel noodig beantwoorden. Nu, amuseert u, zooveel gij kunt. 4 October 1854. Maandagavond hebben wij een zeer boeijende verhandeling gehoord van den Heer Groen 7), docent aan het gymnasium te Leijden, over het leven en de geschriften van Molière. Zoo gij ze hebt, breng dan bij gelegenheid eens mede een deeltje van zijn werken, bijvoorbeeld Tartuffe, Le Malade imaginaire, Les Femmes savantes. Uw liefhebbende vader Naber. Op 28 October 1834 deed mijn Vader bij Samuel 1) Niet aanwezig. 2) Dat was voor mijne Grootmoeder een Wet van Perzen en Meden. 3) Mijn Vader vertoefde toen te Berlijn. 4) Van vacanties was toen voor Rijksambtenaren nog geen sprake. 6) Ds. Jan Christiaan Sepp, broeder van Alida Catharina Naber-Sepp, vgl. V. B. 3. 8) Volle nicht en aanstaande schoonzuster; zij huwde later Jacobus Marinus de Kuijser. 7) Simon Frederik Groen, Eenige jaren later met de familie Wiggers van Kerchem als gouverneur naar Indië vertrokken. 1854 Pierre L'Honoré aanzoek om de hand van diens dochter Anna Elizabeth. De families waren bevriend en de dochters waren kransvriendinnen. Mijn Vader had mijne Moeder hooren zeggen, dat zij verlangde, den pas verschenen weder vermeerderden vierden druk van de Camera Obscura van Hildebrand te lezen en had haar daarop het boek ten geschenke doen toekomen. Mijne Moeder wilde het echter enkel als ter leen beschouwen, omdat haar Vader het voor haar onpassend vond om geschenken van Heer en aan te nemen, en zij zond het boek daarom na lezing in dank terug. Mijn Vader deed daarop aanzoek om hare hand ten einde, gelijk hij later wel beweerde, het recht te hebben, haar geschenken te geven. — Mijne Moeder, toen ruim 24 jaren oud, was de oudste dochter uit haars Vaders huwelijk met Elizabeth Rebecca Oorthuys. Zij verloor haar Moeder op haar vijfde jaar en was sedert den dood har er zeer geliefde Stiefmoeder Adriana Carolina Boers, van haar 17de jaar de steun geweest van haar Vader en de verzorgster van hare vijf jaren jongere zuster Elizabeth Catharina Gerardina L'Honoré, toen 19 jaar en van haar halfbroeder, den zoon uit haars Vaders tweede huwelijk Pieter Hendrik Adriaan Frans L'Honoré, toen dertien jaren oud. Vgl. VI. E. 2 en F. 8, 9 en 10. 52. Samuel P. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 29 Oct.1854. Na breedvoerig met Anna te hebben gesproken, heeft zij zich, met mijne toestemming, bereid verklaard, u te ontvangen, van de door u gegevene verzekering uitgaande, dat uwe démarches onder voorweten en goedkeuring van uwen Vader plaats vinden. Kunt gij u dus, mijn vriend, heden omstreeks half drie ure te mijnent vervoegen? — Het zal intusschen wel geen bepaald betoog behoeven, dat het door u verlangde onderhoud tot geene dadelijke beslissing, in welken zin dan ook, zal kunnen leiden, 1854 alsmede dat het mij, evenals aan Anna aangenaam zal zijn, dat van deze regelen de vereischte mededeeling aan uwen Vader geschiede. Met gevoelens van achting en vriendschap UEd.s dw. Dienaar S. P. L'Honoré. Het einde van dit onderhoud was, dat door mijne Moeder, mede namens haar Vader, zes weken bedenktijd werd bedongen. 53. Anna E. L'Honoré aan M. E. Naber. 's Hage. 2 Nov. 1854. Lieve Bet, in de gegeven omstandigheden acht ik het voegzamer, de krans morgenavond ten uwent niet bij te wonen. Weest dus zoo goed mijne excuses ook aan de anderen over te brengen en geloof mij na groeten aan de uwen, steeds uwe liefhebbende Anna. 54. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 19 Nov. 1854. Waarde Sam, hoewel wij niet waren afgesproken of gij deze week zoudt zijn overgekomen, begrijpen wij echter, dat gij dit liever niet deed en tot nadere gelegenheid wacht. Ik vat echter de pen op om, daar wij er niets van vernemen, u te vragen hoe of uwe afspraak is geweest en of dat nu juist zes weken moet duren ? Anders wilde ik u in bedenking geven, of het niet wat precies na den letter is om tot dien tijd te wachten? En of gij dus niet vóór dien tijd nog een briefje schreef om spoediger uitslag? Ik heb van mijne zijde den Heer L'Honoré dadelijk een briefje geschreven, dat uw aanzoek met mijne volkomene toestemming was en heb daarop een beleefd antwoord ontvangen, waaruit ik echter nog geen gunstig of ongunstig resultaat kan opmaken. Vind gij het goed te schrijven, waarin gij echter uw eigen zin moet doen, sluit het dan bij uw antwoord aan mij in, dan zal ik het bezorgen. Met tante Diesbach is het nog hetzelfde. Hoewel niet meer ziek, blijft zij zwak. Als altoos uw liefhebbende Vader Naber. 1852 55. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 22 Nov. 1854. Liefste Anna, het kan u niet verwonderen, dat ik vóór het verstrijken van den gestelden termijn mij tot u wend. Wanneer gij u mijne handelwijze van het begin van dit jaar af herinnert, zult gij u ligtelijk overtuigen, dat van dien tijd af mijn besluit heeft vast gestaan. Tot mijne verwondering hebt gij mijne gevoelens veel later ingezien dan ik vermoed had; maar nu begrijpt gij ook, dat het mij eenige moeite kost, mij voor te stellen, dat ook gij den tijd wilt hebben om u te beraden vóór gij eenen stap doet, die voor ons, — houd mij ten goede, dat ik welligt te voorbarig uw en mijn naam vereenig, -— van zoo beslissenden invloed is voor ons geluk. Ik kan mij soms moeijelijk voorstellen, hoe uw besluit, welk dan ook, niet reeds zoude zijn genomen. Is dit zoo, waarom dan langer gedraald? Hoe uw antwoord uitvalt, altijd verlost het mij uit eene zeer pijnlijke onzekerheid. Gij kunt u niet voorstellen wat ik mij al niet in het hoofd haal, wanneer ik dit naga. Hoeveel is er, dat ik u wilde zeggen op dien Zondagmiddag! Hoe gaarne had ik nogmaals de gelegenheid u te zeggen wat ik toen niet heb gezegd, omdat mij de noodige kalmte te meer ontbrak naarmate ik zag, dat gij u zelve volmaakt meester bleeft. Ik bedoel niet, u sterker verzekeringen te geven, dat ik u bemin. Ik heb het u gezegd. Gij hebt mij geloofd en dat ééne woord zegt genoeg, want het zegt alles. Het drukt het vertrouwen uit, dat gij mijn geluk zoudt kroonen en de hoop, dat ik het uwe zou bevestigen. Wat ik u had willen zeggen was van anderen aard. Ik had mij voorgesteld, u een dieper blik in mijn gemoed te laten slaan dan ik het gewoonlijk aan anderen vergun. Ik had gehoopt, dat ik u mij zeiven zou toonen, zoo als ik was met al mijn gebreken en, kon het zijn, ook in gunstiger licht; en naauwelijks was de gelegenheid voorbij of ik herinnerde mij, dat ik van dat alles niets had gezegd. Het gevolg is, dat ik thans bij mijn ongeduld ook nog de vrees voed, dat gij mij verkeerd zult beoordeelen. Welligt te gunstig, welligt te ongunstig maar mij in ieder geval niet zult kennen zoo als ik ben. Ons belangrijkste leven is in de gedachtenwereld en van hetgeen op den grond dier gedachten ligt, geven wij ons zeiven eenige rekenschap. Maar men deelt het 1854 nooit mede tenzij in de betrekking zooals, — God geve het, — de onze voor tijd en eeuwigheid zijn zal. Zie, Anna, ik ben te oud !) om romanesk te zijn en ik heb, gij moogt dit ook wel weten, in de liefde te treurige herinneringen. Maar dat eerste oogenblik, waarop ik de zekerheid zal hebben, dat wij elkander verstaan, — ik duizel als ik denk aan het geluk, dat ik dan zal gelooven, dat zich voor mij opdoet. Vaarwel en blijf mij gelooven te zijn uw teeder beminnende S. A. Naber. Mijn Vader zond bovenstaanden brief ongecacheteerd aan mijn Grootvader L'Honoré met verzoek dien aan zijne Dochter te willen overhandigen. 56. Samuel P. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 26 Nov. 1854. Amice, ik heb gaarne gevolg gegeven aan uwe regelen van 22 dezer en heb dus uwen daarbij toegezonden brief aan Anna overhandigd. Dat die brief ongecachetteerd was, wordt door mij geapprecieerd. Dat ik hem evenwel niet gelezen heb, zult gij, zoo ik vertrouw, wel als waarheid willen aannemen. Het volgende antwoord is dus gegrond op hetgeen door Anna mij uit uwen brief werd mede gedeeld. — Ware het niet, dat eene bijzondere omstandigheid aanwezig was, die echter volstrekt niet tot de zaak zelve betrekking heeft, — zou Anna zeer waarschijnlijk in uw verzoek hebben toegegeven. Nu echter zou het haar, en ook aan mij, aangenaam zijn, dat het vroeger besprokene stand bleef houden. Men zou Anna, geloof ik, bezwaarlijk kunnen beschuldigen van coquetterie of caprices of wat dies meer zij. Ik behoef dus daaromtrent haar apologie niet te maken bij wie het ook zij, te minder daar, zoo als ik hier voor opmerkte, haar meening aangaande de strekking van uw schrijven volkomen door mij wordt gedeeld. Het blijft u dus vrij gelaten om na verloop van den besproken tijd u weder ten onzent te vervoegen, als wanneer, J) 26 jaar. 1854 volgens mijne beschouwing, het alsdan aan u door Anna te geven antwoord hoogstwaarschijnlijk wel met uw verlangen zal overeenstemmen. Het zou mij hinderen, indien Anna ten uwent soms minder rigtig werd beoordeeld en het is om die reden, dat ik gemeend heb ook van dit mijn schrijven daar de vereischte mededeeling te moeten doen. En nu vaarwel en tot wederziens. Uw vriend S. P. L'Honoré. 57. Samuel Pierre L'Honoré aan Johan Wil. Ant. Naber 1). Amice, de strekking van den brief van uwen zoon aan Anna zal u zekerlijk bekend zijn. Ik hecht er zeer aan, dat mijn antwoord ook bekend zij, alsmede aan Daatje 2), wier oordeel over Anna mij insgelijks veel waard is en ik voeg dus dit antwoord hiernevens ter lezing en, zoo het niet te indiscreet is, het verzoek om het vervolgens aan uw zoon te willen doen geworden. Adieu. Onze vriendelijke groeten aan Daatje en, zoo zij reeds uit Leyden terug is, ook aan ul. Freule. Steeds t.t. S. P. L'Honoré. Onderschrift van Johan Wil. Ant. Naber. Waarde Sam, volgens dit briefje heb ik den ingesloten brief gelezen en wij gelooven uit een en ander te mogen afleiden, dat de zaak wel gunstig voor u zal afloopen en wachten u derhalve over veertien dagen hier. Na groeten van Moeder als altoos uw liefhebbende vader Naber. 58. Joh. Wil. Ant. Naber aan S. P. L'Honoré. 's Hage. 2 Dec. 1854. Amice, ik heb van mijn zoon een brief 3) ontvangen, waarin hij mij meldt, dat hij heden over acht dagen in Rotterdam moet wezen en dus eerst Zaterdag laat of Zondag 10 December des *) Ongedateerd. Ter begeleiding van No. 56. 2) Alida Catharina Naber-Sepp. 3) Niet aanwezig. 1854 morgens vroeg alhier kan zijn. Heb dus de goedheid, mij te melden, wanneer gij en Anna hem kunt afwachten. Komt het u echter beter gelegen op Zaterdag, dan zal hij er zijne Rotterdamsche reis om opgeven. Doch zoo niet, op welk uur Zondag? T.t. J. W. A. Naber. 59. S. P. L'Honoré aan J. W. A. Naber. 's Hage. 3 Dec. 1854. Amice, bij voorkeur nu aanstaanden Zondag *) tusschen half drie en drie uren. Adieu. Na groeten aan Daatje en ul. Freule steeds t.t. S. P. L'Honoré. 60. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 3 Dec. 1854. Liefste Anna, gij kunt begrijpen met welk verlangen ik naar eenig antwoord op het verzoek, dat ik u voor eenige dagen deed, heb uitgezien en welken indruk het antwoord 2) van uwen geachten Vader op mij gemaakt heeft. Vergis ik mij toch niet geheel en al in den zin zijner woorden dan mag ik hopen, dat er nog slechts ééne week zal verloopen, eer ik het antwoord vernemen zal, waarnaar ik zoo vurig gewenscht heb. Binnen eenige dagen zal ik u, naar ik mij vlei, ongedwongen en vertrouwelijk kunnen zeggen, hoe ik mij naar u getrokken gevoelde door die sympathie, door die overeenstemming van gevoelens, door dat onbekende iets, bij gebrek waarvan onze geest kwijnt als de plant in het duister. Het is sedert jaren, dat ik die behoefte gevoel verstaan te worden. Men zal mij niet ligt beschuldigen, dat ik mij een te gering denkbeeld maak van wat vriendschap is. Zoo iemand dan ben ik aan mijne vrienden veel verschuldigd 3). Maar om die behoefte aan sympathie te voldoen geven vrienden slechts een armelijk surrogaat. Wat zullen wij ons al mede te deelen hebben! *) 10 December 1854. 2) Vgl. No. 56. 8) Mijn Vaders werk Vier Tijdgenooten is daar een ontroerend getuigenis van. Terecht schrijft Dr. G. W. E. van Hille in zijn Levensbericht van Sa/nuel Adrianus Naber °P Pag- 12. „zijn biographiën zijn tevens mémoires". 1854 Welk een wisseling van denkbeelden, van gevoelens, van meeningen, deels zorgvuldig opgegaard als het resultaat van nadenken en ondervinding, deels door de kracht van het oogenblik gevormd, deels lang omgedragen maar nooit uitgesproken, omdat de mededeeling onbepaalde vertrouwelijkheid vereischte! Welk een verandering in ons beider bestaan! Hoe wijzigt zich het doel van ons leven! Hoeveel minder eigenbelangzuchtig, roep ik mij zeiven toe, dan van de levenswijze mijner laatste jaren noodwendig het gevolg is! Welk een vooruitzigt van lief om samen te genieten en van leed, dat men zich ligt maakt door het te zamen te dragen! Welk.. .. maar ik gevoel, dat gij nog vrij wilt blijven in uw antwoord en ga niet voort met mijne luchtkasteelen. Voor het oogenblik niet meer dan dit. Ik kom Zondag morgen in Den Haag en zal de vrijheid nemen, mij des middags bij u aan te melden om uw antwoord, kan het zijn thans uw beslissend antwoord te vernemen. Ik schort dus mijn ongeduld tot Zondag op. Gij hebt aanleiding gegeven, dat ik mij allerlei illusies voorspiegel. Ik dank er u voor. Houd mij nu ook ten goede, dat ik ze in dezen brief gevormd heb. Noode leg ik de pen neder. Maar ik gevoel, dat ik onder het schrijven als bij overrompeling telkens onderstel, dat uwe wederliefde mijn geluk mogelijk maakt en tot die onderstelling gaaft gij mij nog geen regt, althans niet om u in dien zin te schrijven. Doch gij weet, dat Eros altijd het bestaan van zijn broeder Anteros x) onderstelt en niet rust vóór hij hem heeft gevonden. Voor ditmaal derhalve vaarwel en wat ons wedervare, geloof mij te zijn eeuwig de uwe. Sam. De verloving mijner Ouders had plaats Zondag 10 December 1854. 61. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 11 Dec. 1854. Chère Amie, er zijn nog menschen, die medelijden hebben met hunne natuurgenooten. Buys 2) heeft mijn verzoek om mijne ver- ') In de latere Grieksche mythologie de god der wederliefde, broeder van Eros. ■) Johan Theodoor Buys. Zie over hem Vier Tijdgenooten, pag. 103 en vlgg. 5 1854 handeling van Zaterdag 1) over te nemen aangenomen en daardoor regt verkregen op ons beider dankbaarheid. Hij wenscht zeer aan u gepresenteerd te worden, iets wat ik op mij genomen heb, dat ik u zou voorslaan in de Kerstvacantie. Hoe jammer van die verhandeling over Bellerophon en het gevleugelde Paard Pegastis 2), die nu onafgewerkt blijft liggen? — Nu eene vraag. Gij gevoelt, dat ik u gaarne eenig aandenken zou geven, indien ten minste eenig aandenken noodig is, aan den heugelijken dag van gisteren. Maar daar is nu de moeijelijkheid. Wat zal u het aangenaamste zijn? Begreep ik u gisteren avond wel, dan is het misschien een ring. Maar het kan ook zijn, dat er iets anders is, dat u meer genoegen zou doen. Laat dus uw gedachten er eens over gaan. — Ik kan nog naauwelijks aan mijn geluk gelooven. Het gaat mij omstreeks als een kind, wien men een geschenk geeft, waarnaar het lang heeft uitgezien en dat het niet geloofde, ooit te zullen bekomen. Zijn eerste gewaarwording zal waarschijnlijk verwondering zijn. Eerst een oogenblik later zal het ten volle genot hebben van zijn wensch vervuld te zien. Schrijf het daaraan toe, zoo gij mij gisteren welligt stil, koud of afgetrokken vondt. Geloof mij, het was slechts schijn. Bij wijlen kon ik mij nog niet voorstellen, dat ik uwe wederliefde veroverd had. Het was bij mij een tweede natuur geworden er naar te verlangen en nu verbaast mij de werkelijkheid. En dan weder, welk een wereld van geluk, die zich voor ons opent! Arm in arm door het leven. Twee en toch één. Onze innigste overtuiging, onze heiligste gevoelens, ons opregtste oordeel, onze liefste wenschen, — ik zal niet het onmogelijke zeggen, namelijk dat zij altijd dezelfde zouden zijn, — maar altijd in harmonie. Zouden wij daarmede niet gelukkig zijn? Nog ééne bede. Blijf mij beminnen gelijk ik altijd zal zijn uw innig verbonden Naber. *) Voor de door mijn Vader met Mr. Buys, Mr. Bergsma en Ds. Busken Huet opgerichte Debating-Society, vgl. Vier Tijdgenooten, pag. 116. 2) Het onderwerp, waarover mijn Vader een verhandeling zou hebben gehouden. 1854 62. AnnaE. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 12 Dec. 1854. Liefste vriend, regt aangenaam werd ik heden verrast door uw schrijven. Ik wilde het u Zondagavond verzoeken doch aarzelde, omdat gij zoo'n drukke week tegemoet gingt en vreesde, dat als gij mij hierin ter wille waart, Amor en Pegasus het zamen te kwaad zouden krijgen en die Mythologie is toch al zoo'n verwarde historie. — En nu, ik heb u zoo heel veel te zeggen, waarmede ik eergisteren x) geen begin wist te maken. Vooreerst ben ik u eenige opheldering schuldig ten opzigte van mijne contenance vis d vis u vóór ons engagement en ik doe zulks liever schriftelijk dan mondeling. Ik zal dus van het begin openhartig biechten. Toen gij in het voorjaar herhaaldelijk ten onzent kwaamt, trok het wel mijn aandagt. Doch door meer dan ééne ondervinding had ik geleerd, hieraan niet te spoedig eenige waarde te hechten. Ik bleef er dus zeer bedaard bij en daar uw gezelschap mij steeds aangenaam was, genoot ik het zonder er mij verder in te verdiepen. Alleen toen gij uwe afscheidsvisite 2) bij ons maaktet, bragt een kleinigheid mij op een ander spoor. Gij liet u namelijk ontvallen, een briefje van mij aan Bet gelezen te hebben. Daar die regelen niets interessants behelsden, begreep ik niet wat gij daarmede te maken hadt. Slechts later bragt ik het met vroegere incidenten in verband en ben toen, teregt of ten onregte, op het idee gekomen, dat uwe attenties een but hadden en Bet je er van wist en u daarom op die mooije epistel had vergast. Ik kon dit echter niet doen rijmen met uwe Duitsche reis en was dus hartelijk blijde, dat ik den schijn niet had, (ten minste ik meende zulks), van mij met eene conquête gevleid te hebben zonder dat er gegronde reden toe was. Bij uwe terugkomst echter werd mijn vermoeden zekerheid. Doch hoe hoogen prijs ik op uw vriendschap stelde, ik had te dien tijde uw aanzoek nooit aangenomen, daar ik mij toen verbeeldde, wij niet voor elkander geschikt waren. Het werd mij toen zeer moeijelijk. Stug wezen kon ik niet en den schijn op mij laden van coquetterie wilde ik niet. Ik trachtte dus mij zooveel mogelijk terug te trekken en wanneer ik kon gis- *) Op den verlovingsdag, 10 December 1854. 2) Vóór de afreis naar Duitschland in de vacantie. 1854 sen, gij ons een bezoek zoudt komen brengen, heb ik zooveel mogelijk gezorgd, niet thuis te zijn, aan welk boos opzet gij te danken hadt van verscheidene malen voor eene gesloten deur te komen. Dat ging nu goed met de mooije zomeravonden; maar later wist ik er niets meer op te verzinnen en daar ik er nog eveneens over dacht, zat ik mooi en peine. Toen ik nu, tegen wil en dank, tehuis moest blijven en gij uwe visites zoo in het oog loopend bleeft vol houden, ben ik langzamerhand van idee veranderd, schoon ik het niet wilde laten blijken en zulks te meer daar Papa's contenance mij hoe langer hoe onbegrijpelijker en onkiescher voorkwam 1). Dit laatste hinderde mij vreesselijk. Ik kon er mij geen begrip van maken, hoe mijn goede Vader zoo totaal blind kon zijn voor de ware toedragt der zaak. Maar het mooiste van alles was, dat gij mij hoe langer hoe meer voor u innaamt. Ik bemerkte, dat wij op zoo vele punten niet alleen konden harmonieer en maar ook sympathiseer en. Begrijp ik dat onderscheid goed, Mijnheer de Litterator? En toen gij mij, ik meen opzettelijk, bij een van uw laatste bezoeken zulk een veel beteekenende handdruk gaaft, heb ik bij mij zelve gedecideerd wat ik doen zou en besloten u van mijne zijde niet langer tegen te werken. Daarop is uwe formeele declaratie gevolgd en hadt gij mij toen het eerste gesproken, ik geloof, dat ik van ontsteltenis het jawoord duidelijker had laten doorschemeren dan ik op dien Zondagmiddag deed. Ik won echter tijd en besloot dus, ook op specialen aandrang van Papa, zeer voorzigtig in mijn antwoord te zijn, wat mij dan ook zoo volkomen gelukte, dat gij mij van koelheid hebt beschuldigd, waar ik de meeste moeite had, mijne aandoening te bedwingen. Wat nu die fameuse zes weken aangaat, men maakt er zich vrolijk mede en ik denk: Pourvu qu'on s'amuse. Maar ook dit wil ik ophelderen. De hoofdzaak was, dat ik u niets kon geven dan onverdeelde wederliefde. Hierbij kwam nog, dat ik voor niemand en allerminst voor uwe familie den schijn wilde hebben van te haastig naar een engagement te grijpen. Ook is mijne positie in ons huishouden van dien aard, dat ik mij daarvan niet on- ') Door die bezoeken aan te moedigen. 1854 doordacht mogt los maken. Nu was ik wel gedecideerd vóór ik uwen eersten brief ontving en had toen gaarne den gestelden tijd verkort, daar het mij ook te lang duurde, doch een paar redenen, die zelfs voor u van geen belang zijn, verhinderden mij hierin. Ik deed dus met goedvinden van Papa wat ik kon, en uit uwen tweeden brief bleek mij, dat gij mij begrepen hadt. Als gij mij nu begrijpt en mijne handelwijze niet afkeurt, ben ik volkomen tevreden en laat de menschen er over oordeelen zoo als zij willen. Het was mij eene behoefte, u dit uitéén te zetten vóór ik u wederzie. — Wat uwe ideëen aangaat omtrent een verbintenis als de onze, daar stem ik volkomen mede overeen. Alleen dagt ik steeds, die idealen in het menschelijk leven niet terug te zullen vinden en ik gevoel mij overgelukkig, dat ik het tegendeel heb ontdekt. Wat nu andere punten in uw brief aangaat, die zal ik liever mondeling beantwoorden. Ik ben moe van het schrijven en gij zult misschien zeggen: „ziezoo, daar zijn wij eindelijk aan het slot van dat meis„jes-geschrijf". Ik heb nu maar één verzoek, dat Mijnheer de Litterator met zijne critiek achterwege blijve, want ik ben niet gewoon, dat mijn geschrijf onder zulke geleerde oogen komt. En nu vaarwel van uwe innig liefhebbende Anna. 63. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 19 Dec. 1854. Lieve Anna, heden is na mijn ochtendles mijne eerste bezigheid aan u te schrijven onder den indruk van de beide gelukkige dagen, die wij te zamen hebben door gebragt. Wij hadden gelegenheid wat vorderingen te maken in die vertrouwelijkheid, die wij de vorige week nog misten. Ik heb getracht mij zóó aan u te vertoonen, niet als ik wenschte te zijn maar zoo als ik meen te zijn en gij zijt van uwe zijde niet achtergebleven. Wel zal het nog lang kunnen duren, eer wij elkander volmaakt zullen kennen; maar wij zijn op den goeden weg. Hoe zou ik u anders reeds Zaterdag die mededeeling hebben kunnen doen omtrent Marie L.1) ? Ik kom hierop terug omdat, toen gij welligt later u mijne woorden herinnerdet, ') Vgl. No. 43. 1854 die confidence u ongepast heeft kunnen schijnen en om in u dat geval vergiffenis te vragen. Ik weet thans wel, dat het een groot ongeluk voor mij geweest zou zijn, zoo ik zóó jong ware geëngageerd geraakt; maar dat geval met Marie L. maakte op mij eene diepe impressie, al werd bij hare weigering mijne ij delheid welligt meer gewond dan mijne liefde. Het is eene herinnering, die voor mij ook daarom belangrijk is, omdat ik daaruit vrij wel kan opmaken, hoe ik in die zes jaren veranderd ben en hoe, naar ik hoop, mijn karakter meerder vastheid erlangd heeft. Ik weet zeer wel, dat ik toen tot in het buitensporige romanesk was. Maar toen ik u vroeg, dacht ik, het volstrekt niet meer te zijn. Tegenwoordig bemerk ik van tijd tot tijd weder sporen van den ouden zuurdeesem met dat onderscheid, dat ik mij thans wijs maak, dat plannen zijn wat ik toen idealen noemde. Maar kan het ook anders, nu ik mij door uwe liefde zoo onuitsprekelijk gelukkig gevoel? Nu ik eenigszms begrijp den angst van Polycrates, dat zijn geluk zóó groot was, dat het geen stand zoude kunnen houden? Ik zal daarom niet, als hij, mijn ring in zee werpen; maar toch gevoel ik mij in deze dagen gestemd tot dankbaarheid, want ik weet, dat ik het schoone vooruitzigt, dat zich opent, niet verdiend heb. — Van ringen gesproken. Ik heb alles geregeld, dat ik Zaterdag in de gelegenheid zal zijn, u eene keuze te laten doen. In de meening, dat het een cadeau de rigueur was, had ik er u over geschreven; en had ik dit niet gemeend, ik zou het toch zoo geschreven hebben, omdat ik uit instinct, of hoe gij het noemen wilt, er aan hechtte, u vóór alles juist dat te geven. Nu hoor ik, dat het volstrekt geen cadeau de rigueur is, dat men zelfs meestal iets anders geeft en ik kan niet ontkennen, dat dit berigt mij désappointeerde. Maar tot mijn groote vreugde doet gij mij de lieve bekentenis, dat uwe keus op datzelfde was gevallen dat ik reeds oorspronkelijk voor u bestemd had. Deze omstandigheid levert mij het bewijs van overeenstemming van denkbeelden omtrent veel ernstiger en belangrijker onderwerpen. — Een ander punt van gewigt, dat wij behandelden, was naar aanleiding van het kerkgaan. Dat ik u daartoe niet kwam afhalen, dat ik waarschijnlijk nog menigmaal die pligt zal verwaarloozen, zult 1854 gij mij, gij hebt het mij verzekerd, niet als een inattentie aanrekenen. Maar welligt heb ik u den twijfel nog niet geheel ontnomen, dat het met mijne positieve godsdienstige overtuiging vrij treurig er uit zou zien. Het zoude mij reeds om onze liefde spijten, als gij zoo dacht, omdat juist een vast geloof aan de onsterfelijkheid de liefde heiligt en zuivert van wat zij aardsch en vergankelijk heeft; gij herinnert u welligt dien omkeer in de betrekking van Glaucus en Ione, nadat zij bekeerd zijn, in Bulwer's 1) roman Laatste Dagen van Pompei? Maar nog veel meer zou het mij spijten, omdat ik noodzakelijk en teregt zeer in uwe agting zou moeten dalen, of gij mij ten minste eenigszins als een verdoolde zoudt moeten beschouwen. Ik wil daarmede niet gezegd hebben, dat ik u het bewijs zoude willen geven, dat ik op den goeden weg ben. Ik wil u alleen maar de verzekering geven, — gij verwagt toch geene uitvoerige geloofsbelijdenis van mij, — dat ik mij zeer bepaaldelijk aansluit bij het Protestantisme, al heb ik weinig eerbied voor de dogmen, gelijk zij door de Kerkgenootschappen geformuleerd zijn. Ik heb daarbij onbepaalden eerbied voor de overtuiging, althans de op gronden steunende overtuiging, van anderen en gij noch iemand wie ook zal van mij één woord hooren, dat zijne overtuiging zou kunnen beleedigen of een medelijdend glimlachen of .schouderophalen, dat hem zou kunnen ergeren. Vraagt gij naar mijne gronden? — dan zal ik niet achterblijven ze u langzamerhand te doen kennen zonder u ooit eene overtuiging, welke de uwe niet kan zijn, op te dringen. Tot zoo lang vraag ik een weinigje vertrouwen. Ik verbeeldde mij, dat deze explicatie wenschelijk was. Vooral in onze tegenwoordige betrekking is niets zoo doodelijk, gij zeidet het zelve, als wantrouwen, welk woord intusschen niet uitdrukt wat ik bedoel, het is te hard. Zoo er het een of ander is, waarover wij ons bij elkander verwonderen, dat wij heimelijk afkeuren, dat ons mishaagt: zoo er twijfel oprijst aangaande onze bedoelingen, laten wij het elkander terstond mede deelen. Wij kunnen daarmede zoo veel voorkomen, want, — nu valt mij het rechte woord in, — aan de liefde dreigt geen groo- *) Edward George earl Bulwer Lytton. 1803—1873. 1854 ter gevaar dan achterhoudendheid. Ik zoude nog zoo veel kunnen schrijven maar breek thans af, anders kan ik den brief heden middag niet meer verzenden. Als altijd onverdeeld de uwe. Sam. 64. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 20 Dec. 1854. Cher Ami! Ik heb uwe regelen gelezen en herlezen en denk zulks nog dikwijls te doen, dus behoef ik u niet te zeggen of zij mij aangenaam waren! Ik ben ten volle met u eens, dat onze vertrouwelijkheid reuzenschreden heeft gedaan! — Nooit zoude ik uit kleingeestige jalouzie gezinspeeld hebben op uwe vroegere inclinaties. Maar zelve van diergelijke impressies niet vrij gebleven zijnde, gelijk ik u Zaterdagavond zeide, was het mij een behoefte reeds bij den aanvang onzer kennismaking hetzelfde vertrouwen te vragen, dat ik in u stelde, namelijk dat al die vroegere indrukken voorbij waren en wij elkanders hart geheel en onverdeeld bezitten. — Zie, ik ben regt blijde, dat gij ook aan een ring hecht. Voor een souvenir van dien aard vind ik alles wat enkel tot sieraad strekt, ongeschikt; maar een ring draagt men onder alle omstandigheden en louter uit gehechtheid aan den persoon, die hem gegeven heeft. — Ik heb nog een ander punt uit uwen brief te beantwoorden, namelijk hetgeen gij zegt van uwe godsdienstige begrippen. Ik heb mij volstrekt niet in het hoofd gehaald, dat gij dwaalbegrippen hadt, want daar men uit iemands denken handelwijze grootendeels kan opmaken welke waarde hij aan den godsdienst hecht, heb ik geene aanleiding gevonden om mij daarover ongerust te maken. Zoolang gij blijft dweepen met Van Koetsveld 1), geloof ik niet, dat er reden is, u van atheisme te verdenken. Ik hoop echter voor het oogenblik, dat wij in de gelegenheid zullen zijn om zamen het Oude Jaar te sluiten. Ik meen, dat Van Koetsveld die beurt zal hebben. — Die passage uit Bulwer's roman herinner ik mij zeer goed. Ook mij zoude de gedagte ondragelijk zijn, dat onze liefde van dien aard ware, dat *) Cornelis Elisa van Koetsveld, 1807—1893, sedert 1849 predikant en hofprediker te 's Gravenhage. Mijn Grootvader en mijn Vader behoorden beiden tot zijn warme vereerders en trouwe hoorders. 1854 er in een volgend leven niets van kon overblijven. Maar ik heb te dien opzigte geen vrees. Ik geloof, dat onze liefde daartoe op te hechte grondslagen rust. — Ik moet dezen sluiten, anders komt hij niet weg. Uwe u opregt liefhebbende Anna. 1855 65. S. A. Naber aan Anna E. L'Honoré. Haarlem. 11 Jan. 1855. Liefste Anna! Het is wel denkelijk, dat uwe eerste gedagte bij het openen dezes wezen zal, wat of toch die twee verlepte rozenblaadjes beteekenen ? Ik zal terstond uwe nieuwsgierigheid voldoen. Gij herinnert u welligt, dat ik u wel eens gesproken heb, ten minste naar ik meen, van mijnen vriend Bergsma1), die thans om zijne zwakke gezondheid den winter in Italië gaat doorbrengen. Hij heeft zich op zijn reis naar Napels eenigen tijd te Nizza opgehouden en schrijft mij van daar onder anderen het volgende: „hiernevens eenige Italiaansche rozenbladeren, die ik u verzoek „als een bewijs van deelneming in uw geluk aan uwe uitverkorene „aan te bieden. Zij zijn welligt reeds verdord bij de aankomst; „maar de klassieke bodem en de vriendschap hebben ze geheiligd. „Vergeef dien Feithiaanschen zin; maar hij moet met uwe Zon„dagsstemming harmonieeren". Ik volbreng hierbij dien tant soit feu romanesken last en vind het zeer attent van hem. Van mijne vrienden gesproken, ik ontving dienzelfden dag ook eenen brief van mijn vriend Burgersdijk 2) te Breda, die den negenden December dus één dag eerder dan wij verloofd is. — Onder mijn drukten door, — ik heb mijne verhandeling 3) die ik Maandag aanstaanden moet voordragen, bijna af, — denk ik nog dikwijls aan de schoone dagen, die voorbij zijn *). Zij zullen voor ons een schoone herinnering blijven, omdat wij er beiden ons werk van hebben gemaakt om ons niet in onze Zondagskleeding, figuurlijk x) Mr. W. B. Bergsma. Zie over hem Vier Tijdgenooten, pag. 105, passim. 2) Dr. L. A. J. Burgersdijk, leeraar aan de Academie te Breda, verloofd met Johanna Gijsberta Sophia van Nieuwkuvk. 3) Over Het Grieksche Scheppingsverhaal. *) De Kerstvacantie. 1855 gesproken, voor te doen maar gelijk wij zijn. Door de goedheid van uwen Papa, breng hem daarvoor nogmaals mijn dank, zijn wij zooveel te zamen geweest, dat ik van uwe en mijne scherpzinnigheid verwagt, dat wij, zonder daarom wederzijdsch den rol van inquisiteur te spelen, een vrij bepaalden blik op eikaars karakter hebben. Het wordt laat. Daarom zal ik morgen dezen vervolgen. Ik ga van u droomen. 12 Januari 1855. Eén punt is er, waartoe het voorafgaande bestemd was ter inleiding doch waartoe het toen niet is gekomen. Het kan u niet ontgaan zijn, dat toen ik een van de eerste dagen der vacantie zeide, dat ons besluit van 9 December x) wel het belangrijkste was, dat wij konden nemen, gij meendet, dat het toch moest worden gevolgd door een, dat nog belangrijker was; en dat ik, die een verbintenis als de onze van een huwelijk alleen door een formaliteit gescheiden beschouw, niet eens begreep, wat gij wildet. Toen gij u nader verklaardet, noemde ik, met eenige overhaasting welligt, heden zomer. Maar gij antwoordet zeer gedecideerd, dat het te gek was om van te praten. Later was ik huiverig dit punt weder ernstig aan te roeren, ofschoon het mij op onze laatste wandeling telkens op de tong zweefde. Thans evenwel kan ik dat niet uitstellen. Gij weet, of kunt weten, dat mijn inkomen met mijn weinigje vermogen mij in staat stelt met vertrouwen het woord huwelijk uit te spreken, want wij zullen, naar ik meen, hier fatsoenlijk ofschoon dan zonder luxe van kunnen leven. Gij begrijpt, dat de zomer het eenige tijdstip is, dat ernstig in aanmerking komen kan en dat, zullen wij mijn voorslag volvoeren, wij ons om allerlei redenen thans daarover, althans voorloopig, dienen te decideeren. Gij hebt, gelijk gij toen teregt opmerktet, zeker ook een stem, ja zooveel regt om in hoogste instantie te beslissen, dat ik niet eens zoo indelicaat zou willen zijn om naar de redenen van uw gedecideerd „Neen"! te willen vragen of gissen. Intusschen kan ik niet ontkennen, dat juist dat *) Vgl. het slot van den volgenden brief. 1855 gedecideerde mij toen onverklaarbaar voorkwam; maar later meen ik den sleutel te hebben gevonden. Ik gis, dat bij u het zwaarst weegt, dat het uw Papa zeer hard zou vallen, u te missen. Ware dit nu eene zwarigheid, die met wagten uit den weg geruimd werd, dan zoude ik in die suppositie dit geheele punt niet eens meer hebben aangeroerd. Maar daar dit niet zoo is, verzoek ik u alleen dit: neem het nog eens ernstig in overweging. Ik verwagt een antwoord of geen antwoord, al naar gij het best vindt, overtuigd als ik reeds van te voren ben, dat wat gij in een zoo belangrijke zaak ook beslist, uwe beslissing op goede gronden steunen zal. Hij, die u zoo hartelijk lief heeft. Sam. 66. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 14 Jan. 1855. Cher Ami\~Ndi het ontvangen van uwe hoogst welkome regelen geef ik er eene wandeling en familie aan om met veel grooter genoegen dezelve aanvankelijk te beantwoorden, daar ik anders geen rustig uurtje in het vooruitzigt heb en gaarne dezen brief a tête reposée wil beantwoorden. Ik zal dus beginnen met de hoofdquaestie, die gij mij op zulk eene kiesche wijze voorlegt. Dat ons engagement niet lang zou behoeven te duren, was mij van den aanvang af duidelijk. Maar toen gij zulks zoo spoedig liet blijken, was het toen te verwonderen, ik er voor terug trad? Te meer daar mijn Vader had laten doorschemeren, zulks hem veel kosten zou? — Wat mij persoonlijk betreft, ik zou niet aarzelen om op den door u gewenschten tijd mijn lot aan het uwe te verbinden, hoe zwaar mij de scheiding van mijn zoo gelukkig ouderlijk huis ook vallen zal. Maar er zijn redenen, die mij vooreerst daarvan kunnen terug houden. Niet de zorg voor de huishouding. Mijne zuster x) is er voor berekend, die taak over te nemen. Ook niet de leegte, die het gemis van een zijner kinderen voor mijn Vader wezen zal, dit is toch meest vroeg of laat het geval en ZEd. is te redelijk om daarin op zich zelf genomen een bezwaar te zien. Maar mijne positie in ons gezin is sedert 8 jaren 2) 1) Elizabeth Catharina Gerardina L'Honoré, 1835—1899, toen ruim 19 jaar oud. 2) Sedert den dood in 1847 van haar stiefmoeder Adriana Carolina L'Honoré-Boers. 1855 van zeer exceptioweelen aard. Daar ligt de moeijelijkheid. Vóór mijn 17de jaar rustte de zorg voor de huishouding op mijne schouders J). Dit was niet zoo zwaar in geheel stoffelijken aard doch er was meer. Betje was toen 12 en Hendrik2) eerst 6 jaren oud. Die zorg drukte mijn Vader vreesselijk en afgezonderd als hij zich te dier tijde van familie en vrienden hield, was ik de eenige met wie hij alle bezwaren wikte en woog, de eenige in wie hij steun zogt en die hij van alles deelgenoote maakte. Dit gaf mij een geheel eigenaardige rigting en mijn invloed werd zóó groot, dat ik soms terug deinsde voor de verantwoordelijkheid, die zulks op mij laadde. Hieruit sproot voort, dat de opleiding van de beide jongeren eigenlijk geheel naar mijne idéés, voor zoo verre zij uitvoerbaar waren, is voortgezet. God heeft tot hiertoe mijne zwakke kragten geholpen en mijne zuster kan nu, naar mijne meening, aan zich zelve worden overgelaten. Met Hendrik is dit echter het geval niet en ik weet, dat Papa, — hij heeft zijn vrees deswege reeds doen blijken—, er zeer tegen op ziet om mij te missen vóór Hendriks carrière aanvankelijk gekozen is, ten einde ik hem nog ter zijde zoude kunnen staan in het overwegen van alles wat daarop betrekking heeft. Daarvoor is in zijn oog mijne zuster niet genoeg berekend. Dat is de moeijelijkheid. En terwijl ik alles vóór en tegen overwogen heb en niet inzie, dat mijn verlengd verblijf onder het vaderlijk dak zoo veel nut zou stichten en in mijn oog de schaal het zwaarst hangt aan de zijde van uwe en mijne wenschen, ben ik toch bevreesd om regter en partij in deze zaak te zijn. Voor niets ter wereld zoude ik mijne pligten hier verzuimen uit louter eigenbelang of den schijn hebben alles zóó gemakkelijk te kunnen overlaten om mijne eigene wenschen te volgen. Zoo doende zou ik op onze verbintenis geen zegen dur- ) Mijne Moeder was op haar 14de jaar van school thuis gekomen. Hare opleiding heette toen voltooid. Daar staat tegenover, dat die ook veel vroeger dan bij onze tegenwoordige meisjes het geval is, was begonnen. In eenige autografische aanteekeningen, die mijn Grootvader L'Honoré aangaande de ontwikkeling zijner kinderen geregeld placht bij te houden, staat in dato December 1834 betreffende mijne Moeder, die toen vier en een half jaar oud was, opgeteekend: „kan tamelijk vlug lezen en „breyen en is begonnen met naayen en met Fransch". : Pieter Hendrik Adriaan Frans L'Honoré, thans 14 jaar oud. 1855 ven hopen. — Eenige andere redenen moet ik u toch ook nog overleggen. Hebt gij wel goed bedacht wat het voltrekken van zulk een besluit al na zich sleept ? Wij meisjes maken vroeg kennis met het proza eener huishouding en zijn op vele petites misères voorbereid. Maar gij, Heeren, al zijt gij te verstandig om enkel aan rozengeur en maneschijn te denken, zijt toch dikwijls te veel aan een onbezorgd leven gewoon om niet uit het veld geslagen te worden door de vele beslommeringen en onaangenaamheden, die in de beste huishouding voorkomen en toch zoo dikwijls op den achtbaren heer des huizes terugwerken. Ziet gij, dat zijn de doornen van de vele rozen, die gij zoo schielijk wenscht te plukken en zij kunnen fel steken, dat verzeker ik u, die vroeg met het werkelijke leven heb kennis gemaakt. Misschien zijt gij, evenals ik, van het idéé, dat ik onlangs vond in een werk van Fredrika Bremer 1), dat zulke moeijelijkheden slechts zomerwolkjes zijn, wanneer de hemel uit innige, wederzijdsche liefde bestaat, zoo als het bij ons is. Hoe het zij, verzint eer gij begint en als gij nu terug komt, wil ik gaarne alles met u overleggen en ook de wijze, waarop wij mijn Vader er in elk geval het best over spreeken kunnen. Maar liefst op een wandeling. Wees verzekerd, dat ik hartelijk verlang naar Zaterdag. Dan begin ik met knorren, want gij hebt een leelijken flater begaan, — ons engagement gedateerd op 9 December 2). Als gij den datum nu reeds vergeet, ziet het er slecht uit. Uwe Anna. *) Fredrika Bremer, 1801 —1865, Zweedsche schrijfster, wier werken, in nagenoeg alle Europeesche talen overgezet, destijds eene wereldvermaardheid hadden en ook mijne Moeder niet alleen in haren meisjestijd hebben bezield maar in later jaren er toe hebben gebracht zich met geestdrift aan te sluiten bij het opkomende Feminisme en mij er toe op te wekken. Ik herinner mij uit mijnen eigen meisjestijd nog levendig, hoe mijne Moeder mij met iets van plechtige wijding Fredrika's roman Hertha in handen gaf. Vgl. de Voorrede mijner monografie Fredrika Bremer naar hare Brieven. Hier ter plaatse zal wel zijn bedoeld Fredrika's in 1839 verschenen roman Hjemmet, het Gezin. Mijn Moeder las dien in de Duitsche vertaling van Dr. G. Fink. Het boek heeft naast Hertha in de kleine boekenverzameling mijner Moeder eene eereplaats behouden. Beide exemplaren dragen de sporen van lievelingsboeken te zijn geweest. Overal vindt men er potloodstrepen, uitroepteekens, aanteekeningen in margine. 2) Vgl. in No. 65 den brief van 12 Januari. 1855 67. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 24 Jan. 1855. Chère Amie, toen ik den datum boven dezen brief had gezet, hield ik een oogenblik op met schrijven, want ik herinnerde mij weder, dat het heden de sterfdag mijner Moeder is. Dat is nu reeds zestien jaar geleden en reeds lang is de herinnering, die ik van haar heb, verflaauwd, zoozeer dat ik mij haar beeld niet meer kan te binnen brengen. Maar toch maakt het bewustzijn van de zorgen, die zij gedurende mijn tien eerste levensjaren voor mij had, dat ik dien dag niet ligt zal vergeten. Wat mij ook ontgaan moge zijn, niet ligt zal ik den schrik vergeten, toen ik vernam, dat zij, wier ziekte ik niet kende en nooit had geleerd voor gevaarlijk te houden, op sterven lag. Een uur later was zij dood. —• Waarom zoo veel over iemand, die u geheel onbekend is geweest ? Deels omdat gij, die evenals ik dat ongeluk tweemaal ondervonden hebt, dezen aanhef wel heel natuurlijk vinden zult, deels omdat gij, begrijp ik onze betrekking wel, een zeker regt hebt, eene dergelijke herinnering te kennen. Het is bijzonder vreemd, dat de meeste menschen zoo weinig over hun verleden spreeken en de namen hunner dierbare dooden bijna nooit noemen. Laten wij niet zoo doen. Het kan niet missen of wij zullen in wat wij waren, menigmaal den oorsprong ontdekken van hetgeen wij zijn. Ik houd veel van dergelijke herinneringen. Ik begrijp niet, hoe het eigenlijk komt, dat ik u thans in dezen toon schrijf. Aan niemand anders zou ik dergelijke dingen mededeelen, zelfs niet aan mijne zuster. — Intusschen, hoe staat het met de toestemming van uw Papa? Gij weet, dat hij mijne vraag beantwoordde met eene wedervraag: of ik het gewigt van dat voornemen in alle opzigten genoeg bedacht had? Ik geloof mij daaromtrent geene verwijten te doen te hebben. Nu is de keus: om dezen zomer ons lot aan elkander te verbinden of nog een vol jaar te wagten. Gij maakt geene zwarigheid, uw lot aan het mijne voor eeuwig te verbinden. Waarop zullen wij dan wagten? Mogten wij, wat God verhoede, zien dat het beter ware onzen proeftijd te verlengen, iets wat zeker een zeer slecht teeken zou zijn, dan staat het over een maand of wat nog altijd in onze magt. Maar zal er van ons voornemen dezen zomer iets komen, dan moeten wij binnen weini- 1855 ge weken beslissen, want ik schrik, als ik Moeder hoor spreken over al wat er gedaan moet worden, eer wij rustig over elkander in ons huis zitten. Ik vlei mij bovendien, dat zoo Hendrik met September naar het Gymnasium gaat, een der bezwaren tegen uw vertrek zal komen te vervallen. Ik doe dikwijls in gedagten de reis naar 's Hage, want waarlijk, de tijd valt mij lang zonder u. Hoe kort wij geëngageerd zijn, ik ben reeds zoo gewend, u naast mij te zien, zoo als wij reeds menigmaal arm in arm aan het venster of in den haard stonden te turen, dat ik u overal mis. Als altijd truly yours Sam. 68. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 1 Febr. 1855. Cher Ami, deze moet eigenlijk dienen om u te bidden en te smeeken, ten eersten in mijn naam en dan voornamelijk in dien van uwen Vader om toch met dat vreesselijk ongunstige weder aanstaanden Zaterdag x) niet over te komen. Ik vind het zoo naar, dat het weder ons zoo contrarieert. Ik zag al zoo verlangend uit naar die beide dagen en nu duurt het weder zoo lang. Hoe maakt gij het met de kou? Ik ben nog altijd ingepakt als een Russin en aan huisselijke petites misères ontbreekt het niet. Aan de theetafel beginnen wij pas zoo wat te ontdooien; maar omdat ik niet kouelijk ben, erger ik mij gedurig aan al die bibberende menschen om mij heen met hun warme stoven etc. en ben dus in continueele schermutselingen gewikkeld. Enfin, dat houdt den geest zoo'n beetje wakker. Ik had waarlijk niet gedacht, dat de vorst mij dezen winter den voet zóó dwars zou zetten en evenmin, dat ik u zoo van harte animeeren zou om maar thuis te blijven. Ten uwent is alles wel en uwe Moeder heeft het hoofd vol plannen. Uwe innig liefhebbende Anna. 69. 5. A. Naber aan Anna E. L'Honoré. Haarlem. 2 Feb. 1855. Lieve Vriendin, gij weet wel wat Vondel zingt: *) Mijn Vader kwam in zijn engagementstijd geregeld om de andere week naar 's Gravenhage om er van Zaterdagmiddag tot Zondagavond te blijven. 1855 Zijn Bruid te omhelzen in een beemt bezaait met rozen Of in het zachte dons, is geen bewijs van trouw. Maar springende in een meer, daar het water stremt van kou En op de lippen vriest, zich te verreuckeloozen .... enz. ? Wat zou hij wel gezegd hebben van een minnaar, die er tegen op zag om anderhalf uur in den trein te zitten met een overjas, bouffante en waterstoof? Ik lijd op school soms meer koude1). Liever die koude dan de jagtsneeuw en de snerpende wind van de vorige maal. Toen was werkelijk de weg 2) naar het station bijna onbegaanbaar. Wezenlijk, als ik er eenigermate tegen op zag dan zou ik meenen aan uw belangstellend verzoek te moeten voldoen, omdat ik na dat verzoek mij te veel te verwijten zou hebben, als ik er niet goed afkwam. Maar hoewel ik beken, dat de kou hevig is en de straten glad zijn, zou het mij toch eene te groote opoffering zijn, u die beide dagen te missen. Ik zal het dus wagen ongehoorzaam te zijn. — In mijn tusschenuurtjes lees ik thans in The Caxtons 3). De opvatting der karakters is eenig. Ik zal u The wide, wide World4) mede brengen. Het boek heeft al de schoonheden maar ook al de gebreken van De Negerhut5). In More6) l) Mijn Vader verhaalt in Vier Tijdgenooten, pag. 4 van de primitieve schoolverwarming op het instituut, dat hij als kleine jongen bezocht, „in het ééne schoollokaal, „de school had er twee, zaten wij warm, soms te warm bij een gloeiend kolom-kachel„tje. Het andere lokaal moest zich vergenoegen met de uitstralende warmte van de „kachelpijp, die langs den zolder de gansche lengte van het vertrek doorliep. De drie „ramen tochtten soms gruwelijk. De barsten in de voor dien tijd groote vensters waren „met papier toegeplakt. In den strengen winter van 1838 duurde het stellig een uur, „vóór dat de inkt in de kokers ontdooid was. En dan de ijskoude leien!" Zoo was het destijds op een Fransche school voor jongens en meisjes uit den fatsoenlijken stand en op een Gymnasium zal het toen nog wel niet beter zijn geweest. *) Voorbij de Wagenbrug nog niet bebouwd. 3) The Caxtons. A Family Picture, in 1850 verschenen roman van Edward George earl Bulwer-Lytton. 4) In 1851 onder den schuilnaam Elizabeth Whetherell verschenen, in nagenoeg alle Europeesche talen overgezette en ook hier te lande veel gelezen roman van de Amerikaansche schrijfster Susan Warner, 1818—1855. 6) Uncle Tom's Cabin, eene in de jaren 1851 en 1852 in het tijdschrift National Era uitgegeven reeks van schetsen door Elizabeth Beecher-Stowe, 1812—1896. Tot een bundel vereenigd baarden die schetsen over de geheele beschaafde wereld een voorbeeldeloos opzien. Het boek is beslissend geweest voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij. 6) Thomas More, 1779—1852, lievelingsdichter mijner Moeder, vooral om zijn National Melodies en Sacred Songs. 1855 vorder ik maar langzaam. Hoe staat het met Hard Times *) ? Truly yours Sam. 70. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 7. Febr. 1855. Cher Ami, het is mij nog zoo vreemd, dat binnen weinige maanden alles zoo geheel anders zal zijn. Ik was Zondag wel heel gelukkig met het genomen besluit 2) maar toch een weinigje er door verbijsterd. Ik kon niet tot rust komen, vóór ik eens met Papa gesproken had. Maandagavond hadden wij daartoe eene geschikte gelegenheid en wij hebben toen met ons beidjes de zaak van alle kanten bekeken en zoovele ligtpunten gevonden, dat wij de schaduwen zullen laten rusten tot die zich van zelf weder eens laten gelden. Nu ben ik er uit en denk mij nu eens van harte te verblijden in de schoone toekomst, die voor ons open ligt. Waarlijk, sints ons engagement ben ik wel zeer gelukkig geweest; maar met al die quaesties kreeg mijn hoofd zooveel te doen, dat ik vroolijkheid in den eigenlijken zin haast verleerd zou hebben. — En is er kans om eene woning te vinden ? Gij hebt mij ook Zondagavond nog eenige financieele quaesties voorgelegd en ik was zoo blijde, gij ook van idéé waart, dat wij best zouden doen met zeer bedaard te beginnen. Ik was eenigszins bevreesd, wij op dit punt geen gelijke lijn zouden trekken en al kunnen wij reeds van den aanvang beschikken over een som, die aan menig fatsoenlijk huishouden veel later ten deel valt, zouden wij als jongelui, dunkt mij, zeer dwaas handelen, als wij niet trachtten onze uitgaven zoo ver mogelijk beneden ons inkomen te beperken. Dat ik daarbij geen kluizenaarsleven op het oog heb zult gij wel begrijpen. Mijn ideaal is het huisselijke leven, afgewisseld door ee- nen, al is het dan ook kleinen, kring van goede vrienden. Morgen ga ik den dag ten uwent passeeren met een aanteekenboekje en een nieuw versneden potlood op zak, want ik denk, mijn arm hoofd wel niet in staat zal zijn om alles zonder opschrijven te onthouden en ik verbeeld mij, dat er wat bepraat zal worden x) In 1853 verschenen roman van Charles Dickens, 1812—1870. 2) Om in den zomer van dat jaar te huwen. 6 1855 tusschen Mevrouw Naber 1 x) en Mevrouw Naber II op zigt. Om 12 ure worden de debatten geopend en het zal wel duren tot uw Vader thuis komt, die dan weder vergast zal worden op al de plannen, die door de beide Dames gemaakt zijn en zulks is dan de introductie tot de massa-drukte, waarvan de finale nog wel eenigen tijd zal uitblijven. De menschen kijken toch nog verwonderd op, dat wij zoo met twee locomotieven voortgaan. Aan Betje 2) heb ik dadelijk geschreven, zoodat zij het stellig niet door de buitenwagt vernomen zal hebben. Dat zou mij erg gespeten hebben. — Hard Times en The wide, wide World liggen nu geheel agter voor Het Grieksche Scheppingsverhaal3). Ik lees het met heel veel genoegen; maar als dergelijke lezingen onder de amusementen der Haarlemsche Dames hooren, moeten zij, dunkt mij, op een hoog standpunt van wetenschappelijke beschaving staan. Uwe liefhebbende Anna. 71. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 7 Febr. 1855. Lieve Anna, ik begin ongerust te worden omtrent een woning. Althans is het zeker, dat wij niet veel keus zullen hebben. Het is een zorg, die mij te meer drukt, omdat ik mij zoo groen gevoel. 15 Februari 1855. Nog altijd geen huis gevonden, dat ernstig in aanmerking kan komen. Ik maak mij intusschen niet ongerust of ik zal nog wel iets vinden. Maar nu iets anders. Als ik u zie, zie ik u in uwen werkkring. Behalve dat zie ik u in het huisselijk leven, waardoor men van iemands humeur toch wel eenig denkbeeld krijgt. Ein- ') Alida Catharina Naber-Sepp gold in haren kring voor eene autoriteit op huishoudelijk gebied en was daarin voor dien tijd zeker ook onovertroffen. Wat ik er mij van herinner uit den tijd, dat ik als aankomend jong meisje bij de Grootouders logeerde, heeft mij om het onlogische, empirische en onberedeneerde er van in later jaren de noodzakelijkheid van systematisch huishoudonderwijs als vakonderwijs wel doen beseffen. Men versta mij wel. Vakonderwijs, geen spelend geliefhebber op de Lagere, Meer Uitgebreid Lagere en Hoogere Burger School. ■) Mijne Tante Maria Elizabeth Naber logeerde toen voor de kermis te Rotterdam bij haar oom Dr. P. C. Meerburg. >) Vgl. No. 65. 1855 cielijk ken ik uwe uitspanningen, met name uwe lectuur, en krijg daardoor een oog op uwen smaak, iets waarover ik met Buys in vroeger tijden dikwijls gedisputeerd heb, want hij beweert, wat mij wat sterk voorkomt, dat dit bij eene vrouw het voornaamste is. Stel daar nu eens tegenover wat gij van mij ziet of weet, dan moet gij toegeven, dat gij, in weerwil van den scherpen blik, dien gij vrouwen hebt, mij toch in ieder geval veel minder goed leert kennen, in ieder geval mij maar van ééne zijde ziet. Van mijnen eigenlijken werkkring hetzij op de school hetzij voor mijn studeertafel weet gij zoo goed als niets. Zoo het waar is, dat men iemands humeur het best leert kennen uit zijn omgang met zijn huisgenooten, kent gij ook dat niet. Voor zoo ver iemands smaak blijkt uit zijn lectuur, zijt gij ook daarover niet in staat te oordeelen, want gij kent slechts een zeer klein gedeelte van de boeken, die zij het voor studie zij het voor uitspanning, meestal voor beide tegelijk, door mijne handen gaan. Ik zal u dus eenigszins op den weg helpen doch stel dit tot morgen uit. 16 Februari 1855. Wat mijn eigenlijken werkkring op de school betreft, over het algemeen weet gij wat hij is: Latijn en Grieksch etc. te leeren aan jongens van 15 tot 16 jaar. Dit vult intusschen slechts een gering gedeelte van mijn tijd. Mijne bezigheden loopen iedere week in achttien uren af. Zeker zou het Gymnasium mij werk genoeg kunnen geven, indien ik thans reeds op den loop der zaken, die mij hoogst onvolledig voorkomt, eenigen invloed kon oefenen. Zoo als de zaken intusschen staan, moet ik wachten om aldaar door reorganisatie van het geheel wezentlijk nuttig te zijn, totdat ik Rector *) zal wezen, iets wat ik al lang gedacht had te zuüen zijn. Werd ik dit niet, dan was mijne geheele carrière gebroken," maar opdat dit zou geschieden, zou mij heel wat moeten tegenloopen. Gedurende mijn vrijen tijd is bij mij altijd de studie der Oudheid de hoofdzaak. Waarin die studie eigenlijk voor mij be- ') Rector was toen nog Jacobus Venhuijzen Peerlkamp (1788—1864), broeder van professor Petrus Hofman Peerlkamp te Leiden. Zie over beiden Vier Tijdgenooten Da?. 1 nfi ' 1855 staat, schrijf ik u later wel eens. Thans heb ik alleen u mede te deelen, wat ik er mede beoog. Gedurende de eerste jaar of tien rekeh ik, dat zij uitsluitend dienen moet tot mijne eigene ontwikkeling. Wanneer ik u zeg, dat ik eerst in Haarlem eene bruikbare methode om te studeeren heb gevonden, dan zal het u niet verwonderen, dat er bij mij nog veel aan ontbreekt vóór ik het uitgestrekte veld, hetwelk wij Litteratoren te bewerken hebben, zou kunnen overzien. Gedurende dien tijd moet ik van tijd tot tijd wel iets van mijne hand laten drukken, gelijk ik ook geregeld doe, opdat de menschen mij niet zouden vergeten. Om dezelfde reden laat ik van tijd tot tijd hier in Haarlem door verhandelingen enz. iets van mij hooren om mijne reputatie, die ik zeer wel weet, dat hier gunstig is, te behouden. Tegen den tijd, dien ik u noemde, welligt vroeger, zal ik welligt kans hebben, ofschoon die kans inderdaad niet groot is om in een onzer Academie-steden beroepen te worden. Maar of dit gelukt of niet, in geen geval zal ik er een enkelen stap toe doen. Na die jaar of tien wilde ik met eenig werk voor den dag komen om mij eene reputatie te maken, deels omdat mijne ambitie mij daartoe leidt deels omdat ik te bang ben, dat mijne tegenwoordige betrekking mij op den duur eens niet mogt blijven bevallen, om uitsluitend daarop te willen rekenen. Meer in bijzonderheden zijn mijne plannen nog niet uitgewerkt en zij zullen het in den eersten tijd wel niet worden; maar zij zijn het genoeg om u eenig oog te geven op het doel, dat ik mij voorstel. En dat is noodzakelijk, want zal ik slagen, ik gevoel het te wel, moet ik kunnen rekenen op uwe sympathie. Meen daarom niet, dat de oorzaak van mijn streven eene uit ontevredenheid met het tegenwoordige geborene ambitie zou zijn. Maar mij dunkt om iets tot stand te brengen, moet men een doel voor oogen hebben. Studeeren eenvoudig om te studeeren, gaat op den duur niet. Men moet iets bepaalds willen onderzoeken en uitwerken. En heeft men onderzocht en uitgewerkt, dan wil men ook laten drukken, want in ons land althans kan men daardoor alleen de reputatie verkrijgen, waardoor men verder kan komen. Dit zijn mijne denkbeelden en gij hebt het regt ze te kennen. — Ik heb u dus medegedeeld wat mijne studiën, wat mijne plannen zijn. Van 1855 mijn humeur en mijn smaak, de woorden, die boven onderstreept waren, kan ik u uit den aard der zaak niets zeggen. Gij zult daarbij u aan uwe opmerkingsgave moeten houden. Wilt gij dan, als gij onkruid ziet, aan het wieden gaan, dan zal ik mij trachten te beteren. — De huishuur valt mij tegen. Ik vrees, dat wij niet voor / 300 zullen klaar komen. Gelukkig dus, dat wij omtrent het wenschelijke eener gepaste zuinigheid het eens zijn. Geloof, dat ik u inniger lief heb dan ooit. Sam. 72. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 17 Febr. 1855. Cher ami, ik heb al eens beproefd, u anders te tituleeren; maar daar gij toch gezegd hebt, ik zulk onzuiver Hollandsch spreek *), zal ik mij maar bij het oude bepalen en u toonen, dat ik op dat punt onverbeterlijk ben en Fransche termen blijf gebruiken, waar ze mij invallen. Het is wel naar voor een litterator om zoo'n vrouw te krijgen; maar schik er u in. Ligt dat het naderhand nog wat afslijt. — Wat nu al de plannen aangaat, waarvan gij mij deelgenoote maakt, die zijn zoo verstandig als zij bij mogelijkheid zijn kunnen doch ik heb ééne vrees, en duidt mij niet ten kwade, ik het zoo openhartig zeg, zoudt gij het u niet vreesselijk aantrekken, als gij later het Rectoraat misliept ? Gij schijnt honderd kansen tegen één te hebben; maar het behoort toch tot de mogelijkheden, dat gij gepasseerd wordt. En juist de uitwerking, die zulks op u hebben zou, is de éénige vrees, die ik voor de toe- *) Mijne Moeder was opgegroeid in een kring van issus de réfugiés. Haar Vader Samuel Pierre L'Honoré was nog beide van Vaders- en van Moederszijde van zuiver Hugenootsche afkomst maar toch reeds zoozeer Hollander, dat hij tijdens de inlijving van Nederland bij Frankrijk als jong ambtenaar verdacht werd, het Fransche Bestuur tegen te werken, ten minste ongenegen te zijn, vgl. de aanteekening bij V. E. 2, waarom hij ook als straf werd gedegradeerd. Over het algemeen hebben de Franschen bij hunne komst hier te lande geen steun gevonden bij de issus de réfugiés, al wisten dezen zeer goed, dat in Frankrijk Godsdienstvrijheid een geschenk was geweest van de Revolutie en dat deze hun bij terugkeer naar Frankrijk het recht op het Fransche Burgerschap wettelijk had verzekerd. — Mijn Grootvader L'Honoré was de eerste van zijn geslacht, die een Hollandsche vrouw huwde. Ten zijnent werd ook Hollandsch gesproken en hij gaf zijn zoon de oude, traditioneele familie-namen in den Hollandschen vorm. In zijne onmiddellijke omgeving was het Fransch als omgangstaal echter nog overheerschend en kleurde het Hollandsch mijner Moeder. 1855 komst heb. Dus verre over uwe plannen. Wat uw humeur en smaak betreft, het eerste zal wel geene zwarigheden geven en wat het laatste betreft, met den scherpen blik der vrouw eigen heb ik al lang opgemerkt, dat gij veel smaak hebt. Ik versta daar onder een open zin voor het waarlijk schoone onder welken vorm het zich voordoet. Is die definitie juist? Want ik begin te bemerken, dat ik mij op danig glad ijs waag. Ik heb nog twee andere eigenschappen in u ontdekt, die ik zeer op prijs stel, ik meen diep gevoel en fijnen tact. — Nu nog over huishoudelijke bijzonderheden. Ik heb Woensdag weder bij uwe Moeder koffij gedronken. Wij harmonieeren in de perfectie en hebben weder een massa dingen bepraat, waarvan ik de helft al schandelijk vergeten ben. Hare bezorging strekt zich zelfs uit tot de schuurlappen onzer aanstaande gedienstige. Het is mij zoo'n repos d'esprit, dat zij al die zaken tot in de kleinste bijzonderheden met zoo'n hartelijkheid voor mij bezorgt. — Hoe ik morgen met de kerk zal doen, weet ik niet, want ik heb half plan om mijn aanstaanden biechtvader L) te gaan hooren; maar dan moet ik u zeggen, hoe ik de preek gevonden heb en daarvoor ben ik een beetje bang. 25 Februari 1855. Als een gehoorzaam kind heb ik op uw verlangen bij nicht Petitpierre 2) belet gevraagd en zoo even ontving ik een allerliefst briefje van Marie, waarin zij mij namens haar Mama meldt, ik met zeer veel genoegen zal ontvangen worden. Verder hoopt zij Monsieur Naber te dineer en te hebben, ten einde wij onze plannen bedaard kunnen regelen. Nu ben ik niet langer en peine, want *) Conrad Busken Huet, toen Waalsch predikant te Haarlem. Hij zou dien Zondag te 's Gravenhage preeken. Zie over hem Vier Tijdgenooten. I. 2) Louise Petitpierre-Le Chevalier was de dochter van Marie Le Chevalier-Eschauzier, volle nicht van Samuel Pierre L'Honoré, vgl. VIII. D. 1. Als weduwe van Edouard Petitpierre, Waalsch predikant te Dordrecht, had zij zich met hare 18 dagen na den dood des vaders geboren dochter Marie gevestigd te Haarlem. Zij heeft mijne Moeder in de eerste huwelijksjaren van deze trouw bemoederd en hare dochter is mijnen Ouders tot den einde eene goede vriendin gebleven; maar vóór 1855 was de familiebetrekking geheel verflauwd. Mijne Moeder had vóór hare komst te Haarlem hare nichten Petitpierre nog nimmer ontmoet, kende ze slechts bij name en zij was van nature uitermate teruggetrokken en schuw. Mijn Vader was reeds spoedig na zijne komst te Haarlem met de Dames Petitpierre in verkeer gekomen. 1855 alles is zeer hartelijk ingekleed. Maar ik verzoek nooit graag en was dus na het schrijven van mijn billet niet erg a, mon aise. Adieu. Toute a vous. Anna. In het laatst van Februari 1855 kwam mijne Moeder eenige dagen in Haarlem bij de nichten Petitpierre te gast om huizen te gaan zien. 73. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 3 Maart 1855. Liefste Anna, ik heb het huis in de Zijlstraat gehuurd, een groo- te stap tot de verwezenlijking onzer schoonste verwachtingen. Ik heb de huur aangegaan voor twee jaren, gij weet ten bedrage van 400 gulden. Ik hoop nu maar, dat het ook naar uw genoegen zal zijn, want ik vlei mij, dat wij er lang zullen kunnen blijven. Het is morgen twaalf weken van ons engagement en nu al een huis! Maar gelijk ik gisteren zeide, ik geloof niet, dat in het bijzonder voor ons een lang engagement noodig of in het algemeen wenschelijk is. Trouwens ieder is het met mij eens, want men blijft nooit lang geëngageerd zonder noodzakelijkheid. Gelukkig, dat die voor ons niet bestond! Onze liefde zal bij ons huwelijk nog niets van hare frischheid verloren hebben. Ik heb niet veel tijd en breek dus af. Meer dan ooit geheel de uwe Sam. 74. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 4 Maart 1855. Cher ami, ik behoef u niet te zeggen, mij uwe regelen aangenaam waren en ik regt ingenomen ben met het idéé, wij zoo'n goede woning hebben. Toen ik u zoo tegen uw zin animeerde om nog eens naar andere huizen rond te zien, ging ik alleen uit van den wensch om minder kostbaar te wonen; maar dit huis maakte aanstonds op mij een aangename impressie. God geve er ons vele gelukkige dagen in. -—■ Ik heb toch, hoop ik, geene sottise begaan door uwe kamers met een bezoek te vereeren ? Papa, die op al die punten zeer streng is, keek er eenigszins vreemd van op en het zou mij ook om uwentwil erg hinderen, wanneer ik on- 1855 willekeurig met een dergelijken flater gedebuteerd had. Op zich zelf vond ik er letterlijk niets in; maar daar het voor een vrouw of een jong meisje zeer verkeerd is, iets te doen, dat met de publieke opinie in strijd is, had ik er met Marie over gesproken en zij verzekerde mij, dat ik het gerust kon doen zonder dat iemand er iets in vinden zou. Ik vertrouwde er dus op, te meer daar Nicht, die toch ook de kieschheid zelve is, zich er eveneens over uitliet. Met zulke autoriteiten gewapend, heb ik er mij verder niet om bekommerd doch Papa's zeggen maakte mij eenigszins ongerust. — Eerst hebben wij heden een heerlijke wandeling gemaakt. On sentait le printems. Daarop avondkerk. Vervolgens hebben wij gemusiceerd. Wij waren niet heel opgeruimd en eindelijk raakten wij door de muziek zoo en train, dat de avond vrolijk besloten is. Bonne nuit. Uwe innig liefhebbende Anna. 75. 5. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 15 Maart 1855. Lieve Vriendin, mijne verdediging op de Debating 1), waardoor ik het, gelijk gij weet, zoo volhandig had, is eenige dagen uitgesteld moeten worden, zoodat ik alles meer op mijn gemak kan afdoen en het er nu dezen avond terstond van neem om eenige ogenblikken met u op het papier door te brengen. Gij zoudt niet gelooven, hoe ik u hier telkens meer mis, vooral nadat gij eenmaal hier geweest zijt. Als gij er niet zijt, gevoel ik eene leegte, die mij waarschijnlijk nog meer hindert, naarmate gij den avond en familie doorbrengt en ik toch meest van zes uur af alleen zit. Niet of die tijd gaat spoedig genoeg om. Daarvoor heb ik te veel bezigheden. Maar mij dunkt, dat het mij goed zou doen, als ik van tijd tot tijd op zie, dat ik u dan zag, bezig, zooals ik mij vlei, dat ik u den volgenden winter des avonds zien zal. Ik houd mij overtuigd, dat dit u noch mij in onze werkzaamheden storen zal. En dan later onze gemeenschappelijke lectuur. Sedert mijn zestiende jaar dweep ik met het denkbeeld, Schiller en Goethe te lezen met het meisje, dat mij lief heeft. Daarbij dan gevoegd de herinnering aan Duitschland zelf, waarvan gij dan toch ook door *) Over Het Indische Cultuurstelsel. 1855 eigen aanschouwing iets zult kennen en wel een belangrijk iets, want de Duitschers zijn trotsch op hun Rijn. — In het digtere verschiet zie ik ons huwelijksreisje, onze honey-moon, ik zal wel oppassen te zeggen als den schoonsten tijd van ons huwelijk, want dat zou eene groote ondankbaarheid zijn jegens de volgende jaren, maar zeker is het toch de tijd van de grootste opgetogenheid. Ik stel er mij veel van voor met u die plaatsen nog eens te zien, die ik reeds ken. — Als wij van Rolands-Eck op Nonnenwerth zullen neerzien, — gij kent waarschijnlijk het volksverhaal, dat door de herinnering een nieuw schoon geeft aan de plaatsen reeds door zich zelf zoo bekoorlijk, dan zijt gij reeds voor goed de mijne. En dat zal over nog vier maanden zijn. 1 talk nonsense. Maar kan ik het helpen ? 17 Maart 1855. Wij hebben elkander zoo hartelijk lief maar wij zijn verstandig genoeg om niet alleen van rozengeur en maneschijn te droomen. Wij zijn op het oogenblik niet in de positie om elkaar van onze ongunstige zijden te leeren kennen. Is men er niet op voorbereid, dan moeten latere ontdekkingen van dien aard een gevoeligen slag aan eens gevormde illusiën toebrengen. Langzamerhand moet dat, wat ons niet bevalt, door het voortdurend samenzijn hinderlijker en hinderlijker worden. Men kan twee steenen wel tegen elkander glad slijpen; maar hebben zij al te scherpe kanten, dan is er veel gevaar, dat de krassen, die zij nalaten te diep zijn. Eene wederzijdsche opvoeding is daarom in het belang van huisselijk geluk, zooals ik dat versta, noodzakelijk. Wij kunnen zooveel voor elkanders tijdelijk en eeuwig welzijn doen en wij hebben, dunkt mij, nog eene hoogere verpligting dan alleen die van elkander aangenaam te zijn. Er is zooveel gevaar, eikaars gebreken over te nemen. Het is veelal gemakkelijker dan het tegendeel. Ik weet wel, van al deze beschouwingen zal gedurende onzen engagementstijd niet veel komen; maar het is goed, dat gij van te voren mijne zienswijze kent. Het zoude mij spijten, als gij het niet met mij eens waart; maar gij zoudt niettemin blijven mijne eenige Anna. — Weder een stap nader gedaan. Ik heb 1855 Huet gevraagd, de gelegenheid deed zich juist vóór, of hij ons huwelijk wilde inzegenen. Hij heeft dit zeer gaarne aangenomen. Ik ben en blijf truly yours. Sam. 76. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 18 Maart 1855 Cher Ami, reeds in het midden der vorige week was ik in groote verzoeking u te schrijven; maar ik heb het gelaten om met mijn gebabbel niet midden in het Indische Cultuurstelsel te vallen. Het is waarlijk meer dan erg, dat ik uw hart met die kostelijke politiek moet deelen. Enfin, over een maand of vier zal ik zooveel consideratie niet gebruiken, al zat gij ook in alle mogelijke Indische en Europeesche queasties verdiept. Nu, een kort lied is gaauw gezongen en ik zal mij in die weinige weken maar heel soumise naar alles voegen; maar deze 14 dagen *) vallen mij insupportable lang. Ik zie altijd reikhalzend uit naar die Zaterdagen en ben toch de eerste ogenblikken, dat gij er zijt, zeker eenigszins koel in uw oog. Ik geloof, dat ik eenigszins schroomvallig ben om mij zoo gelukkig te toonen als ik wezenlijk ben, vooral als de anderen er bij zijn. Ik vind het dwaas, dat ik zoo ben en meer dan dwaas, dat ik u dit alles schrijf; maar de slotsom is, dat ik wel diep gevoel maar zelden hartstogtelijk en dus kunt gij geen opgewonden betuigingen van blijdschap van mij verwagten. Zeker is het, dat niemand, geloof ik, vermoeden kan, welke innige liefde wij elkander toedragen. Het zoude mij leed doen, als uwe oudelui ons voor koel hielden, daar ik voor ons geluk niet veel woorden gebruik en wij in hun bijzijn zoo geheel aan het gezelschap toebehooren. Maar onze betrekking is van dien aard, dat ons gesprek meestal loopt over onderwerpen te teer om door derden gehoord te worden en veel verliefde fadeurs te debiteeren in gezelschap van anderen, daar zijn wij niet voor berekend. — Ik dweep ook met ons reisje 2). Toen gij van Parijs spraakt, vond ik het vooruitzigt minder aangenaam; maar ik meende, dat gij er moeijelijk 1) Vgl. No. 68, noot 1. a) Mijne Moeder was nog nimmer de grenzen over geweest. 1855 van af zoudt stappen, omdat die Expositie x) zoo dikwijls door u werd besproken en gij er zoo naar scheent te verlangen, die te zien. Beide tourtjes waren voor mij even nieuw en ik was toen egoïstisch genoeg om niet tegen uwe keuze te protesteeren, daar het mij grooter genoegen was, te doen wat gij het liefste hadt, dan een reisje te doen, dat meer met mijn smaak overéén kwam. Maar nu gij uit eigen beweging den Rijn op wilt, ben ik zeer blijde. In de vrije natuur rond te dwalen is altijd mijn grootste genot en de menschelijke kunst moge nog zoo veel schoons voortbrengen als zij wil, zij heeft voor mij nooit zóó veel aantrekkelijks. En dan dat alles samen te genieten! — Eén denkbeeld maakt mij wel eens angstig. Gij verwacht veel van mij. Als ik nu eens niet ten volle daaraan beantwoordde? — Gij zijt er vlug bij om Huet in te palmen. 18 April 1855. Ik ben letterlijk onder een avalanche van huisselijke zorgen begraven en naar ligchaam en geest even moe. Dat gebeurt mij zelden, want ik ben niet bang voor drukten; maar nu loopt alles buitengewoon samen en ik ben dezer dagen haast blij, dat gij weg zijt, zoo woelig is het hier. Daarenboven is onze gedienstige ziek. Gij moogt Buys waarlijk wel verzoeken, hij zoo barmhartig zij, mij niet d'après notre première rencontre te beoordeelen. Ik was Zondag min of meer ontstemd en toen ik er zelve attent op werd, raakte ik nog meer van de wijs en verbeeldde mij toen, dat gij daarover, en met reden, eenigszins knorrig op mij waart. Het zou mij zeer leed doen, als ik later uwen vrienden uw huis niet zoo aangenaam mogelijk kon maken en de eerste impressie doet zoo veel af. Als ik later op eigen terrein sta, hoop ik, het beter zal gaan. Aan goeden wil zal het ten minste niet mankeeren. Ik geloof, dat Buys een uitstekend mensch is. Hij heeft ook iets gedistingeerds in zijn voorkomen en manieren; maar ik zal nog een beetje aan hem moeten wennen, even als aan de preeken van Huet. Uwe innig liefhebbende Anna. l) De tweede Wereldtentoonstelling, de eerste was in 1851 gehouden te Londen. 1855 77. 5. A. Naber aan A. E. L.Honoré. Haarlem. 20 April 1855. Chère Amie, ik heb niet veel tijd maar wil u toch zeggen, dat ik met leedwezen verneem, dat gij het zoo druk hebt. Die huishoudelijke drukten komen ook altijd op de vrouwen neder. Het is niet regtvaardig. — Omtrent den indruk, dien gij op Buys gemaakt hebt, behoeft gij niet ongerust te zijn. Daar hij wist, dat gij aan het Avondmaal waart geweest, had hem uwe betrekkelijke stilzwijgendheid niet gehinderd. Maandag komt Buys in Den Haag om in Oefening te lezen. Denkelijk zal ik hem een brief voor u mede geven. Ik hoop, dat gij thans tot rust gekomen zijt. Hij, die u zoo innig bemint. Sam. 78. Anna E. L'Honoré aan S. A. Naber. 's Hage. 21 April 1855. Ik ben weder wat opgefleurd. Toen ik u schreef, was het zoo wat de crisis van die opééngepakte drukten 2). Ik dacht haast, dat mijn hoofd kapot ging. In mijne toekomstige regeering zal ik u eens op de proef stellen betreffende die mooije theorie, dat het niet regtvaardig is, dat wij vrouwen alleen met die huishoudelijke drukten belast worden. In de praktijk zult gij u wel aan de zijde van de Heeren stellen 3). — Ik gun Buys de pret om in *) Het aloude, op 28 Februari 1734 gestichte Haagsche Genootschap Oefening kweekt Kennis. 2) Schoonmaak, naloopen van verkoopingen voor meubilair, bestellingen voor het uitzet, berekeningen voor de ontvangst van gasten in de bruidsdagen, overleggingen om familie-gevoeligheden te ontzien en niemand, die een uitnoodiging meende te mogen verwachten te vergeten. De uitvoerige bijzonderheden in de wederzijdsche brieven daaromtrent zijn hier weg gelaten. 8) Mijn Vader heeft de proef glansrijk doorstaan. Ik herinner mij levendig uit den tijd, dat de zorg voor haar groeiend gezin mijne Moeder wel eens te machtig werd, dat wezenlijke vereenvoudigingen van den huishoudarbeid altijd van mijn Vader zijn uitgegaan en in de praktijk tevens bezuinigingen zijn gebleken. Mijn Vader schrijft in een zijner brieven: „de groote ooren van kinderen, waarvan men spreekt, zijn „geen ezelsoor en"; en ik heb als meisje van acht jaar, in 1867, zeer goed opgemerkt, dat mijn Vader, mijne Moeder dwong, zich van het afmattende, bewerkelijke onderhoud van lampen te ontslaan door, zoodra het verkrijgbaar was, gas te nemen. Hij was het ook, die doorzette, dat eerst het strijken, daarna de geheele waschbehandeling buitenshuis zou geschieden. Mijn Vader had ook, misschien meer dan mijne Moeder, een open oog voor de waarde van een gemakkelijk te onderhouden en te bewonen huis voor de huisvrouw en zeker had hij dat meer dan mijne Moeder voor eene goede tijd verde'eling bij mangel waarvan het huiswerk zoo noodeloos wordt verzwaard. BH 1855 Oefening te lezen. Het is zoo razend moeijelijk om voor het gros van dat publiek iets geschikts te vinden. Het is al gaauw te geleerd en wil de spreker zich wat al te zeer au niveau van zijne toehoorders stellen, dan is het strijk en zet laf. Dat Buys misschien als postillon d'amour zal fungeeren, vind ik heel prettig. — Onder mijne lectuur behoort thans Le Mémorial de Familie van Emile Souvestre. Kent gij het? Ik dweep er mede. Voor Hard Times kan ik thans tijd noch courage vinden. Waarlijk, het is goed voor mij, zoo kort geëngageerd te zijn. Ik raak te veel in allerlei droomerijen geabsorbeerd en vat het practische leven niet meer met zoo'n lust aan als vroeger. Mijne intellectueele ontwikkeling vaart er al even slecht bij. Al heb ik een interessant boek in handen, dan nemen mijne gedagten al weder den gewonen loop en ik denk over het boek heen. En in de kerk is het nog het ergste. Het is zonde, dat ik het zeg en nog meer dat ik het doe maar ik heb nog nooit zoo weinig stichting meegebragt als in de laatste maanden. Het is, alsof ik er alleen maar naar toe ga om met het meeste recueillement te zitten.... denken!! Als ik nu binnen kort een geposeerde getrouwde vrouw ben, zal ik mij wel racquitteeren. Er groeit thans te veel onkruid in den tuin. Uwe liefhebbende 79. Begrooting voor het jonge paar volgens schema, opgemaakt door Johan Willem Anton Naber. De cijfers in de eerste kolom zijn ingevuld door mijn Vader, die in de tweede door mijne Moeder. Anna. Huishuur ƒ 400 ƒ 400 Personeele belasting 75 „ 100 Huur meid 60 „ 55 Slager 120 „ 120 Bakker Turf, hout, steenkolen, oly 150 „ 160 Wijnkooper 100 „ 50 Boterboer 100 „ 100 Kerkplaatsgeld Contributies, diversen 50 „ 60 1855 Kleederen „ 200 „ 50 Meubelen „ 30 Brandassurantie ;) 5 5 Nieuwjaars- en kermisgiften „ 50 „ 40 Aardappelen 40 , 70 Bleeker 60 „ 60 Kruidenier n 100 Huishoudelijke uitgaven 365 „ 365 Reiskosten, verteringen u 75 Doctor en Apotheker Boekverkooper „ 200 „ 200 Totaal / 2150 / 2015 80. S. A. Naber aan A. E. L'Honoré. Haarlem. 22 April 1855. Cara mia Anna, Gelukkig heb ik nu eenige oogenblikken, die ik aan u kan wijden. De huishoudelijke bemoeijingen voor de inrigting van het huis zijn afgeloopen. Het uitvoerig verslag geef ik u Zaterdag mondeling. Jammer, dat ik mij bij al die beredderingen dagelijks meer ongerust maak, hoe wij zullen rond komen. Bezie ik thans het budget, dat Vader heeft opgemaakt, dan begrijp ik volstrekt niet, hoe wij het moeten stellen, als ons huisgezin eens toeneemt. En dat wenschen wij toch, niet waar? Als gij intusschen, die zulk eene goede huishoudster zijt, en van die dingen meer verstand hebt, het niet zoo donker inziet, moeten wij maar zien, hoe het gaat. — Gij schrijft mij over den onwillekeurigen loop, dien uwe gedagten nemen. Ik geloof intusschen niet, dat het een slegt teeken is, al moet ik bekennen, dat dit met mij niet het geval is. Integendeel, ik heb in het laatste half jaar zeer veel gedaan, welligt meer geschreven en gelezen dan anders. Denkelijk wel, omdat ik thans een bepaald doel voor oogen heb. Ik weet thans, dat mijne toekomst u toebehoort en dat ik die niet mag verspelen. Hoe komt het, dat gij mij zoo onmisbaar zijt geworden? Wat 20 Mei 1855. 1855 is het, dat mij naar u toe trekt? Waarom ben ik zoo gelukkig in uw bijzijn? Wij noemen het liefde, sympathie enz. maar dat verklaart de zaak niet. 14 Juni 1855. Dit zal denkelijk wel de laatste brief zijn, dien ik u vóór ons huwelijk schrijf, Het is heel eigenaardig, dat ik iets, dat ik zoo gaarne deed, zoo gaarne vaarwel zeg. Ik zal u dergelijke dingen welligt nooit meer schrijven; maar hoe dikwijls zullen mijne oogen het u zeggen en ik door daden tragten er u van te overtuigen. — Thans echter eerst nog eenige varia. Gisteren zijn mijne boeken overgegaan en heden heb ik den middag door gebragt met ze te schikken. Ik heb daarbij de grootste hulp gehad van een mijner leerlingen, Henri Moltzer 1), vandaar, dat ik zoo spoedig klaar kwam. Morgen ga ik voor een pas zorgen, Monsieur leDocteur Naber avec Madame son Epouse! — Vrijdagavond. Ik hoop, dat gij u in Leijden verder goed geamuseerd hebt2). Het speet mij zoo zeer, dat ik Dingsdag zoo vermoeid was. Ik vrees, dat ik des avonds zeer dull ben geweest. Hebt gij gezien het aantal personen, dat dien dag alléén uit de rigting Rotterdam over den spoortrein naar Leijden is vervoerd? Tien duizend. Het is ontzettend. Intusschen hoop ik in onze bruidsdagen wat rustiger dagen te zullen hebben dan deze was. In dien maalstroom van beweging hebben wij aan elkaar niet genoeg. En dat is althans vooral nu zoo wenschelijk. Wij hebben onze illusies nog niet verloren. Wij weten, dat uit den aard der zaak van den bloeij enden boom eenige bloesems moeten en zullen afvallen, dat de werkelijkheid beneden het ideaal zal blijven, dat die werkelijkheid komt, zoodra wij in Haarlem gevestigd zijn. Wij moeten dus den kostbaren tijd, dat de bloeitijd duurt, niet verspillen. En de gevolgtrekking hieruit? Vooreerst wenschte ik, dat wij beiden overtuigd waren en dagelijks meer en meer werden, dat zonder den zegen des Heeren, *) Later hoogleeraar eerst te Groningen, daarna te Utrecht. a) Mijne Ouders waren door de familie Meerburg uitgenoodigd geweest, de studenten-maskerade te komen zien. 1855 dien ik op onzen trouwdag over u zal afbidden, al het geluk, dat wij ons voorspiegelen, in rook zal vervliegen. En ten anderen om u de overtuiging te geven, hoe hoog ik het blijf waardeeren, dat gij mij uw jawoord geschonken hebt. Eindelijk, opdat wij bij de vreugde van dien heuchelijken dag, die ons voor eeuwig verbindt, niet vergeten zouden den ernst der verplichtingen, die wij op ons laadden. Want gij kent mijn denkbeeld. Ik zou het mij nooit vergeven, zoo ik bemerkte, dat ik ooit verzuimd had, iets te doen, dat u genoegen kon geven. Maar nog veel minder dan dit zou ik het u of mij zeiven vergeven, zoo wij ooit vergaten, dat wij ons huwlijksgeluk hebben gekocht tot den prijs, dat wij zullen leven om ons op te offeren voor hen in wie wij eenmaal, naar ik hoop, zullen herleven. Gij bloost welligt en vindt, dat ik die zorg wel voor later had kunnen besparen. Maar kan ik het helpen? Ik heb daarover nu eenmaal zoo mijne denkbeelden en ik ben volstrekt niet overtuigd, dat ik ongelijk heb met ze te hebben. Ik ben thans minder dan ooit van plan om mijne, hoe zal ik ze noemen? liberaal-puriteinsche gevoelens te omzwachtelen. Het is thans nog tijd. Wanneer ik dit alles neerschreef, even zooveel om uwentwil als om mijne denkbeelden voor mij zeiven te regelen, dagt ik, dat wij bij de belangrijkste handeling onzes levens toch wel en connaissance de cause mogten handelen en vond ik het goed, dat wij er eens over nadagten wat wij deden. Is er beter middel om te verhoeden, dat wij later worden teleurgesteld, als de uitkomst niet beantwoordt aan de verwachtingen, dan wanneer wij eerst het mogelijke lief zoowel als het mogelijke leed, dat wij samen zullen te dragen hebben, hebben nagegaan ? Wij zullen er dien dag niet minder gelukkig om zijn. Intusschen laten wij slechts oordeelen naar hetgeen wij reeds in onze tegenwoordige, voorbijgaande betrekking voor elkander waren. Ik kan u verzekeren, dat het zelfs op mijn karakter heeft terug gewerkt, dat ons engagement voor mij een nieuw tijdperk heeft geopend, dat ik thans nog niet wel kan definieeren maar waarvan ik het gewigt en den invloed duidelijk bespeur. Tot zoo ver voor heden. Geloof mij als altoos hem, die veel aan u denkt. Sam. 1855 81. AnnaE.L'HonoréaanS.A.Naber. 'sGravenhage. 17Juni 1855. Lieve Bruigom, — op het tipje! — ik ben het weder ten volle eens met de denkbeelden, in uwen brief ontwikkeld. Nog twee dagen en dan nog weinige en dan zijn wij voor altijd vereenigd. Wie zal het eerste dien band moeten los laten? Want verbreken is het woord niet. Wat gij mij op den dag van ons engagement zeidet: „Voor eeuwig", zal wel waarheid zijn. Ook ik kan dit en een volgend leven nooit scheiden en bij de vervulling van zooveel aardsche wenschen word ik gedurig en onwillekeurig gedwongen om verder te zien. Misschien druk ik mij tamelijk duister uit. Zet het dan maar op rekening van al mijn bemoeijingen. Later zullen wij philosopheeren op alle manieren en dan zult gij mij helpen om mijne denkbeelden helder uit te drukken, daar excelleert gij toch in. — Dat gewigtig artikel, een trouwjapon '), is eindelijk gearriveert. Als het nu maar voldoet, want zoo kinderachtig en coquet ben ik wel. Enfin, wij zullen zien. Mijn hoofd loopt om van toilet-artikelen, bruidssuikers, bloemen! Het is om suf te worden! Adio. Ik kan mij niet voorstellen, dat Anna L Honoré de correspondentie hiermede sluit. Mogten er weinige brieven van Anna Naber aan haar echtgenoot volgen. Ontvang ons aller groeten en geloof, dat ik u, zoo mogelijk, nog meer lief heb dan ooit. Anna. Het huwelijk mijner Ouders werd gesloten op 4 Juli 1855 en in de Waalsche kerk te 's Gravenhage ingezegend door Ds. Conrad Busken Huet. Acht en vijftig jaar heeft die echtverbintenis geduurd. Ik heb mijn Vader, die, nagenoeg vijf en tachtig jaren oud geworden, tot het laatste toe helder van geest is gebleven l) De japon was van changeant zijde, de schering fijn parel grijs met een inslag van teer rose; hij was afgewerkt met zwart kanten rosetjes en had een plat omliggend kraagje van echte Brusselsche kant. Er bestaat een portretje in Daguerréotypie, toen nog een nieuwtje, van mijne Moeder in bruidstoilet, gekapt met het zwarte, glanzige haar in breede, gladde bandeaux langs de slapen gelegd en over de ooren naar achteren gestreken; in de hand een kleine porte-bouquet met een enkel takje oranje-bloesem. Geen sluier. 7 1855 en die bij volle bewustzijn is heen gegaan, nog weinige uren vóór zijn verscheiden tot mijne Moeder, die hem tot het einde zelve heeft verpleegd, hooren zeggen: „Anna, laat mij niet te lang wachten". Mijne Moeder, die op mijns Vaders grafsteen heeft laten beitelen de woorden van den Apostel Paulus uit II limotheus 4:7, Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop voleindigd,ik heb het geloof behouden, heeft haren weduwrouw nog twee jaren gedragen. 82. Joh.Wil. Ant.Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 29 Juli 1855. Waarde Kinderen, met genoegen vernamen wij heden, uit de kerk komende, door uw Papa, dat gijlieden behouden te Brusselx) waart aangekomen en er nog gelegenheid was om u poste restante te Antwerpen te schrijven. — Donderdag, den 26sten zijn wij van Haarlem teruggekomen, na daar alles zooveel in ons vermogen was, in orde te hebben gebragt. Het schip is Zaterdag alhier met droog weder geladen en Maandag mede, tusschen de buien door, droog gelost. Niets is beschadigd of gebroken en ook niets gemist, zoodat wij over den schipper en de hulp, die wij gehad hebben, zeer tevreden waren. Mevrouw Petitpierre zal het genoegen hebben, u nog één of twee dagen te logeeren, alvorens gij in uw huis gaat, omdat er nog veel kleinigheden, vooral keukengoed, aan het huisraad ontbreken. Wij wachten u nu Dingsdag of Woensdag bij ons, mits gij alleen komt en geen vreemde gasten 2) medebrengt. Moeder, Bet en Georg groeten u, terwijl ik mij noeme uw liefhebbenden vader Naber. 83. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 15 Oct. 1855. Met genoegen vernamen wij uit de Haagsche brieven, gij allen *) De huwelijksreis was gegaan langs den Rijn tot Heidelberg en over Luik, Brussel, Antwerpen terug. 2) Er was destijds altijd gevaar, dat met reisgoed ongedierte medekwam. Als huisregel gold dan ook, dat koffers bij aflevering moesten worden nedergezet op een uitgespreid wit laken. 1855 welvarende waart en wij kunnen u even gunstig berigt zenden, daar wij zoo gezond als visschen zijn, gelijk men zegt, ofschoon ik niet begrijp, waarom visschen zooveel gezonder zouden zijn dan andere dieren. — Met mijne huishoudelijke beredderingen vlot het best, dank aan de dikwijls noodige inligtingen van nicht Petitpierre. De bleeker doet goed zijn best en ik hoop de zoo keurig door Moeder ingerigte linnenkast geen schande aan te doen. — Gelijk u misschien weet, heeft Anna Swaan mij eene visite gemaakt en ik ben daardoor eenigszins in connectie geraakt met Jet Westerkappel *). Beide Dames hebben een prettige koffij-visite bij ons gemaakt. Buijs en Huet hebben ook een middagje heel familiaar bij ons gedineerd. Gisteren avond hadden wij nicht Petitpierre en Marie en zijn regt genoegelijk bij elkander geweest. Dezer dagen heb ik een deftige kraamvisite gemaakt, voor het eerst in mijn leven, bij Mevrouw de Vries 2), waar ik allerliefst ontvangen ben. Zoetjes aan kom ik ook aan het maken van gewone visites als bij Mevrouw Enschedé 3) en de Dames Sander 4). Het zijn regt lieve menschen. Onze speeltafels zijn gearriveerd en keurig uitgevallen 5), in denzelfden smaak als ons overige ameublement met gebogen pooten. Voor het overige geld van oom Piet8) zullen wij denkelijk nog een paar platen koopen. — Verder vliegen de dagen om. 's Morgens ben ik natuurlijk in de bereddering: trap op trap neer. Om 12 ure drinken wij koffij en van dien tijd tot den eten ben ik half op de studeerkamer en half beneden, anders zou de meid het huis te ruim hebben, als ik zoo den ganschen dag boven bleef. Tegen 5 ure eten wij en wippen dan soms eens uit of trekken anders in den regel tot 10 uur naar boven. Wij vergasten de buren ook nog wel eens op nachtmuziek, want wij krijgen na 10 ure!! nog wel eens lust om een beetje te musiceeren. Maar dat moeten zij zich maar getroosten. Uw liefhebbende dochter Anna. ') Echtgenoote van den Haarlemschen bankier Westerkappel. 2) Echtgenoote van Ds. Abraham de Vries. 3) Francina Koenen, echtgenoote van Mr. Adriaan Justus Enschedé. ) De zusters Jans en Sophie Sander. Zij hadden in de Schachelstraat te Haarlem eene meisjesschool, die lang grooten naam had. 1 Dergelijke zaken werden toen op bestelling naar teekening gemaakt. ') Dr. C. P. Meerburg te Rotterdam. 1855 84. Joh. W. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 9 Nov. 1855. Lieve Kinderen, wij hebben eene logee gehad, jufvrouw Mulder, eene Amsterdamsche vriendin van Moeder, die nu weder vertrokken is en daar Betje nog in Leijden logeert, hebben wij het met ons beiden zeer stil. Doch de winteravonden verveelen ons nooit, dewijl wij druk lezen. Ik verneem met genoegen, dat de kring uwer kennissen zich uitbreid, want dat gij deze week bij de Sybrandi's 1) zijt geweest. Doch doet alles met mate, want groote conversatie is wel aangenaam maar heeft voor de huisselijke kas bezwaren, vooral in dezen tijd. Wij kunnen het hier merken, dat dezen en genen van den winter niet zooveel uitnoodigingen doen als vroeger. Familjaar een avondje bij elkander met de vieren of zessen, dat gaat nog; maar partijen komt niets van in. — Niet dat ik uitgaan en ontvangen afkeur; maar aan jongelui, die nog geen slot van hunne begrooting gezien hebben, kon ik de waarschuwing niet onderdrukken. Tot afwisseling is een uitgezochte vriendenkring nuttig en noodzakelijk. — Wij zijn verlangend naar de Kerstvacantie, wanneer wij u, als er niets in den weg komt, toch hopen te zien. Na groeten van Moeder noeme ik mij uw liefhebbende vader Naber. 1856 85. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 2 Apr. 1856. Regt prettige Paaschdagen hebben wij ten uwent ddorgebragt en danken u nogmaals regt hartelijk daarvoor. Wij zien nu met verlangen den tijd tegemoet, dat de respectieve families zich eens in Haarlem zullen laten zien. Nieuws is hier niet dan dat wij beiden volmaakt wel zijn en dat is eigenlijk in het geheel geen nieuwtje.,— Gister avond zijn wij eens samen naar de Duitsche comedie geweest. Ik heb zoo weinig lust in die zaken vooruit; doch als ik er eens ben, vind ik het meestal heel aardig. Verleden Zondag hebben wij van het tegenwoordige verrukkelijke weder l) Doopsgezind predikant te Haarlem. 1856 geprofiteerd om een mooije wandeling te doen, voor een gedeelte in de duinen, waar men heerlijke uitzigten op de stad aan den eenen en de zee aan den anderen kant heeft en dan in de verte zag men het IJ en Amsterdam en de Zaan zoo duidelijk liggen. Wij hebben den afgeloopen zomer zooveel schoone vergezigten genoten; maar dit van de Haarlemsche duinen is toch waarlijk eenig in zijn soort. U zult wel zeggen, en dat met regt, dat mijn geschrijf van daag aan één hangt als droog zand; maar ik ben in Den Haag zoo uitgepraat, dat ik waarlijk gebrek aan stof heb. Uwe liefhebbende dochter Anna. 86. Joh.Wil.Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 15 Mei 1856 In welstand zijn wij na de reis van anderhalf uur in onze woning terug gekeerd en danken u nogmaals voor de lieve ontvangst en de genoegens ons aangedaan. — De kermis heeft hier dit jaar niet veel te beteekenen wat de kramen betreft. Spellen en paardenspullen echter zijn er in menigte, dus gelegenheid genoeg om geld te verteren voor diegenen, die geen budget maken. Hedenavond gaan wij naar Judels *) en om niet lang te wachten zijn wij Dingsdagavond naar Smeets geweest om de Familie Soufflet te hooren, wat ons uitmuntend is bevallen. Wij troffen er Papa L'Honoré en Betje ook aan. 3 Juli 1856. Volgens telegrafisch bericht is Just Witsenburg 2) beroepen te Ouderkerk bij Zierikzee, een lief plaatsje, maar Zeeland. 13 September 1856. Tante Diesbach laat u wel bedanken voor de attentie op haar verjaardag. Wij zijn er met ons beiden dien avond geweest en hebben aardig nog zitten babbelen. Zij is altijd even opgeruimd. *) Nathan Judels, tooneelspeler, dirigeerde van 1844—1875 het Salon des Variétés in de Amstelstraat te Amsterdam in samenwerking met Pierre Boas. De firma heette toen Boas en Judels. Des zomers reisde zij met haar troep de provincie af. a) Zoon van Abraham Witsenburg en Johanna Helena Meerburg, vgl. III. D. b, verloofd met zijn volle nicht, Suze Meerburg, dochter van Samuel Adrianus Meerburg Jr. en Cornelia van der Post, vgl. III. D. 3. 1856 22 October 1856. Met genoegen zijn wij weder eenige dagen bij ulieden geweest. Onze terugreis was ook prettig met het fraaije weder. Na groeten noeme ik mij uwen liefhebbenden vader Naber. 87. Anna.E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 2 Nov. 1856. Dit rustig Zondagavondje wil ik besteden aan het schrijven in de hoop u eenig berigt van ons welkom zal zijn. Om Moeder een pak van het hart te lichten, zal ik maar beginnen met te melden, dat volgens mijn vroeger reeds vastgesteld plan, dat ik voor haar te vervelend vond om tijdens uw verblijf alhier lang en breed uit één te zetten, alles met primo November is klaar gekomen; en zoo het geval zich heden of morgen mogt voordoen, hoe weinig kans daar natuurlijk ook voor is, zou niemand wat het in orde vinden van de zaken betreft, met zijn handen verlegen staan. Wieg en luijermand staan klaar en gevuld op de achterkamer. Zelfs de lakens etc. liggen parés en wel op het bed van mijn man en op dat van de baker, (natuurlijk niet opgemaakt. Wat dadelijk noodig is, ligt in alle bijzonderheden voor de handen. Aan het luijermandsgoedje ontbreekt niets dan de mooije jurken, die wel krijtwit gewasschen zijn doch die ik liever zoo laat mogelijk laat opmaken, daar zij ligt vóór het gebruik wel een paar maanden zullen liggen en ik dat zonde vind van het nette goedje. De kamer ziet er nu heel netjes uit en voor de ramen hangen de donker blauw en bruin damasten gordijnen uit de huiskamer en wij hebben de kagchel uit hetzelfde vertrek nu op de slaapkamer. Wat dus al die zaken aanbelangt, denk ik wel, Moeder er nu gerust op zal zijn. — Wij hebben besloten om volgens oude wetten en gebruiken onzen eerstgeborenen naar de ouders van Vaderszijde te noemen. Zoo het een jongen is, en Vader er niet op tegen heeft om een naamgenoot, — geen petekind, want dat vind ik een van de akeligste gebruiken, die er zijn, — te bezitten, dan wilden wij hem Jan Samuel heeten. Zoo krijgt Papa ook zijn deel. Is het nu een meisje, dan zal het Elizabeth Rebecca heeten, 1856 de eerste naam naar Sam's Moeder, de andere naar de mijne. In de wandeling zal het dus Jan of Elizabeth wezen, ten minste als deze voorslag zonder protest doorgaat. — Wij hebben in huis nog eenige verschikkingen gemaakt. De huiskamer is buiten gebruik gesteld en wij huizen nu tot na het vertrek der baker (bij leven en welzijn), in de zaal als wij niet op de studeerkamer zijn. De canapé staat nu aan de raamzijde en de ovale tafel er voor. In het midden de etenstafel en de piano schuin in den hoek. De kamer is nu zoo gezellig en prettig, dat wij er haast niet uit te krijgen zijn, als wij beiden met onze paperassen aan weerszijden van den haard zitten. Het theegoed ziet er even gezellig uit als de brandende kagchel en de gesloten overgordijnen zetten de kroon op al die huisselijke bijzonderheden, die een winteravond zoo gezellig kunnen maken. Van morgen hebben wij heerlijk gewandeld en mijne gezondheid is zoo goed als ooit, dus hebben wij waarlijk geen klagen. — Het trouwen van Suze x) schijnt stil te zijn afgeloopen. Wij hebben hun een naar mijn idéé heel lief zuurstel gezonden. Zou Bet er nog zoo lang blijven als u dacht? Mij dunkt, nu al de najaarsdrukten aan kant zijn, zult u het al heel stil krijgen, hoewel het veel scheelt, dat u samen de winteravonden zoo heel gezellig kunt doen omvliegen. En nu, lieve Ouders, zal ik maar eindigen. Als u al dit gebabbel leest met 1/4 van het genoegen, waarmede ik het op het papier heb gezet, dan ben ik dubbel tevreden. Nu mijne drukten over raken, komt de schrijflust weer in mij op. Uwe liefhebbende dochter Anna. 88. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 8 Nov. 1856. Waarde Kinderen, Moeder en ik danken Anna voor het zeer uitvoerig schrijven van den 2den. Wij verplaatsten ons geheel in uwen huisselijken kring en dewijl ons ieder hoekje van uw huis bekend is, was ons alles zeer duidelijk. Moeder draagt mij op, u te zeggen, dat zij nu gerust is voor alle overvallen en zoo zal de aanstaande Moeder ook wel blijde zijn, dat het zoo verre gereed is. — Ten aanzien van de naamgeving heb ik volkomen vrede x) Zie vorige noot. 1856 maar met een kleine wijziging. Noch ik noch mijn Vader hebben Jan geheeten maar wel Johan. Was Jan dus maar ter verkorting gezet, dan is het goed. Anders zoude het mij aangenaam wezen, het te veranderen in Johan. Tante Diesbach is bedlegerig en zwak doch wel bij haar geest. Blijve ik uw liefhebbende vader Naber. 89. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 3 Dec. 1856. Waarde Ouders, ik denk juist de post van tweeën nog te halen, wanneer ik u in de vliegendste haast meld, dat wij heden om half één ure een Dochter hebben gekregen. Ieder zegt, dat het een flink kind is. Ik kan dat zoo niet beoordeelen en ga dus af op het advies van onzen Aesculaap 1). Mama is bijzonder wel maar vermoeid. Welligt nog heden uitvoeriger. Uw liefhebbende zoon Sam. 90. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 'sHage. 4 Dec. 1856. Waarde Sam, dat wij gisteren avond om half negen uur aangenaam verrast werden door uw berigt van Anna's bevalling, zal ik u wel niet behoeven te zeggen. Niet wetende of soms Papa L'Honoré den brief reeds had, zond ik hem dadelijk ter lezing. Kort daarop kwam Papa en gezamenlijk verheugden wij ons over den goeden afloop. Hartelijk wenschen wij u geluk met die groote gebeurtenis, die zoo eene geheele verandering in ulieder maatschappelijke positie daarstelt en wij bidden onzen Hemelschen Vader, dat hij de lieve kraamvrouw spoedig herstelle en de jonggeborene doe ontwikkelen tot vreugde van ouders en opvoeders en verdere betrekkingen. Hij stelle u in staat om de gewigtige pligten van ouders en opvoeders naar waarde te vervullen en schenke Zijn zegen op alle die pogingen. -— Heden morgen vroeg was ik reeds bij Papa, die mij uwen lateren uitvoerigen brief van gisteren avond heeft laten lezen. Ik verplaatste mij zoo geheel bij de tooneelen, die ik bij uwe geboorte en die van Bet heb bijgewoond. Tante Diesbach, die weder ^ooveel is bijgekomen, dat zij weder gekleed in de binnenkamer zit, was ook regt in haar schik met J) Dr. Malefyt, verloskundige. 1856 de zaak en wenscht ulieden alles goeds toe. Denk om de aangifte op den Burgerlijken Stand binnen drie dagen. Anders gaat gij voor drie dagen in de kast, zoo als wijlen de Clercq, secretaris der Handelmaatschappij, die het had vergeten 1). Onze complimenten en dank aan nicht Petitpierre voor de hulp, die zij u heeft bewezen, waar Moeder als der zaak onkundig, met verkeerde handen zou hebben gestaan. Nu, beste Sam, God sterke de lieve Anna en groet haar van ons drieën. In verwagting van steeds goede tijding noeme ik mij uw liefhebbenden vader Naber. 91. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 4 Dec. 1856. Ik vervolg heden mijn bulletin met verzoek het aan Papa mede te deelen. Gisteren avond is alles perfect gegaan. Wij ontvingen een pak met brieven en anderszins. De kraamvrouw heeft natuurlijk die lectuur zich moeten ontzeggen tot van ochtend, toen zij vóór de koffij den brief van de eene zuster en na de koffij dien der andere heeft georberd. Papa's weinige regels heb ik haar terstond mede gedeeld. Van morgen is de doctor gekomen om de kleine een badje te geven 2), wat wij der baker, niet gewoon daarmede om te gaan, niet toe vertrouwden. Van Anna valt niets te melden dan dat zij zich buitengewoon wel bevindt. Zij is volstrekt niet zwak en men zou in haar spreken nooit vermoeden, dat men met een kraamvrouw te doen had. Het is wel gelukkig, niet als zulke uitsluitend gunstige berigten te melden te hebben. Heden ochtend is nicht Petitpierre de baker in haar ambt komen bijstaan en is om 12 ure weder heen gegaan. Ik heb heden middag bij haar gegeten. Morgen en overmorgen ben ik bij Buijs en Huet gevraagd. U zult zeker gezien hebben, dat de laatste ons gaat verlaten voor Leijden. Secretaris van Rijnland, f 2500. *) Vgl. A. Pierson. Willem de Clercq naar zijn Dagboek. II. pag. 7. 2) Dat mijne vooruitstrevende Moeder, onder den indruk van het in 1853 door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen uitgegeven werk Het Kind in de eerste Levensjaren van Dr. Gerard Arnold Nicolaas Allebé, den baanbreker voor eene verbeterde zuigelingen-verzorging, haar kindje wel wilde laten baden maar niet wilde laten wiegen en pertinent weigerde, thans haar haar te laten afsnijden en een mutsje te gaan dragen, gaf, naar zij mij zelve wel heeft verhaald, in haar kring van verwanten en kennissen aanleiding tot veel opspraak en bedenkelijk hoofdschudden. 1856 6 December 1856. Gelukkig kan ik dezen brief weder beginnen met de verzekering, dat alles naar wensch gaat. Ook de dag van gisteren is geheel zonder koorts of iets van dien aard afgeloopen. De kleine heeft van ochtend weder een badje gehad. Zij slaapt telkens vier of vijf uur door en het gaat zonder wiegen perfect. Malefijt heeft gezegd, geheel uit zich zelf en ongevraagd, dat Anna overmorgen een oogenblik mag opzitten. Zij is weer even vrolijk als altijd en gevoelt zich, vreemd genoeg, volstrekt niet verzwakt. Om haar eens op de proef te stellen vertelde ik haar van morgen van den opstand in Sicilië *) en zij stelde er evenveel belang in als in gewone tijden. Had ik haar willen spreken over Luxemburg 2) of over de Begrooting, (Buitenlandsche Zaken is zoo afgestemd) 3) zij zou er, geloof ik, ook naar geluisterd hebben. Maar nu houden wij haar gedagten maar binnen de kraamkamer. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 1857 92. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 2 Jan. 1857. Mijn plan om u gisteren avond te schrijven is verijdeld geworden door de drukke visites, die wij nog den geheelen avond hebben ontvangen. Dit gevoegd bij de zeventien, zegge 17 visites, die ik tusschen twaalf en vier uren had gemaakt, deed mij het schrijven tot heden morgen uitstellen. Dat wij u reeds op 1 Januarij met klokslag gedachten, zal ik u niet behoeven te zeggen. Wij zaten stil bij elkaar. Er was zooveel in 1856 voorgevallen, dat er stof te over was tot bidden en danken. Het jaar 1856 was voor u ook belangrijk. De gewigtige ouderentaak werd u op de schouders gelegd. — Ds. Van Koetsveld wekte ons op Nieuwjaarsmorgen zoo heerlijk op naar aanleiding van Genesis XXXI, vers 13, alleen *) Tegen de overheersching van Ferdinand II, koning van Napels. 2) Moeilijkheden in verband met de dubbelzinnige verhouding van Limburg en Luxemburg tot den Duitschen Bond. Vgl. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, IV, pag. 433 en 453. 8) Vgl. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, IV, pag. 428 en vlgg. 1857 dit woord: Wie weet? Naamlijk de toekomst. En dan A. Wij niets; maar B. God alles. Het leidt voor de wenschenden tot hopen en voor de bedrukten tot bidden. Zoo zij dan ook de vervulling van dat hopen en bidden uw deel in den loop van dit jaar. Uw liefhebbende Vader Naber. 93. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Moeder. Haarlem. 4 Jan. 1857. Lieve Moeder, mogen wij het genoegen hebben, u en Vader bij dezen plegtig voor aanstaanden Zondag, 11 Januarij, te inviteren om bij den doop van kleintje tegenwoordig te zijn en verder en familie bij ons te komen eten? De eerste trein komt voor de kerk te laat aan. Als u dus den dienst ook bij wilt wonen, zult u den vorigen avond moeten komen. In ieder geval rekenen wij er op, gij Zondagavond blijft, daar het anders niet de moeite waard is om bij elkander te gaan zitten. Ik ben weer flink en sterk en doe zoetjes aan weer wat huisselijke zaken. Kleintje komt ook goed aan. Ik leer nu druk om haar te kleeden etc., ben tamelijk onhandig doch vol moed om over een dag of tien de directie zelve over te nemen. Sam is gisteren naar Leijden geweest en Bet en Georg komen ook. Papa en Hendrik zullen bij ons slapen. De beide zusters bij nicht Petitpierre en Georg zal zijn fortuin moeten zoeken. Wij vinden het heerlijk, den geheelen staf, vermeerderd met het kleine, nieuwe adjudantje, nog eens bij elkander te hebben. Oom en tante Bosselaar v) zullen u gaarne logeeren. Uwe liefhebbende dochter Anna. 94. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 18 Febr. 1857. Waarde Ouders, wij hebben lang geaarzeld, u nadere berigten omtrent Betty te doen geworden, omdat die berigten helaas over het geheel niet gunstig konden luiden. Sedert den doopdag is zij al sukkelende en afnemende gebleven. Heden ochtend was zij l) Willem Bosselaar, rustend apotheker, in tweede huwelijk gehuwd met Johanna Sepp, zuster van Alida Catharina Naber — Sepp, vgl. V. B. 4. 1857 weder minder, hoewel wij den vorigen dag eenige teekenen van beterschap hadden meenen te bespeuren. Egeling *) verheelt ons niet, dat haar toestand gevaarlijk is. Intusschen hebben wij de hoop gelukkig nog niet verloren. Het laat zich begrijpen, dat Anna bitter bedroefd is; maar onder de gegeven omstandigheden houdt zij zich goed. Verzoeke mededeeling op de Houtmarkt2). 19 Februari 1857. Ongetwijfeld heeft Papa u den inhoud mede gedeeld van den heden morgen vroeg verzonden brief. De hoop, die wij toen nog hadden, is verijdeld. Even nadat ik den brief had verzonden, is de kleine in de armen van de min zacht en kalm overleden. U kunt denken, hoe diep bedroefd Anna is, die zich nog altijd met hoop had gevleid, vooral toen gisteren avond alles zich wat beter voordeed. Als altoos blijve ik uw gehoorzame zoon Sam. 95. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 19 Feb. 1857. Reeds was een antwoord gereed op uwen brief van gisteren en ik stond gereed dat te verzenden, toen ons de laatste treurige tijding gedaan werd, eerst door Papa L'Honoré en later ook door uwe mededeeling. Zoo zijn de Raadsbesluiten van den Allerhoogsten veelal in strijd met onze wenschen en toch is daar, hoewel voor ons verborgen en bedroevend, wijsheid in. Althans de lieve kleine is in hooger sfeer dan wij. Die na-ooging is voor ouders zoo troostrijk, met welke redevoering gij voor als nog niet gebaat zijt, want de menschelijke droefheid heeft haar regten. Bij ondervinding ken ik uwen toestand. Twee malen was ik in dit geval 3) en hoewel diep geschokt, sterkt de Heer ons toch altijd. Moeder en Bet nemen veel aandeel in uw verlies en wij hopen, *) Dr. Lucas Jacob Egeling, toen nog geneesheer te Haarlem, later Geneeskundig Inspecteur in de provincie Zuid-Holland. 2) Samuel Pierre L'Honoré woonde op de Houtmarkt. 3) Johan Willem Anton Naber verloor eerst zijn oudste zoontje uit zijn eerste huwelijk, vgl. pag. 26, noot 3; later ook het eenig kind zijner tweede echtgenoote Carolina Adriana Verwoert reeds spoedig na de geboorte. 1857 dat het Anna niet veel nadeel zal bezorgen. Ik heb plan Zondag of Maandag over te komen. Meld mij dus, wanneer de begrafenis zal plaats hebben. Na groeten aan Anna uw liefhebbende vader Naber. 96. Anna. E. Naber—L'Honoré aan haar Moeder. Haarlem. 22 Feb. 1857. Lieve Moeder, ik wil Vader toch een paar regels meegeven om u hartelijk dank te zeggen voor uw deelnemend schrijven en voor uwe vriendelijke zorgen omtrent de komende dagen te mijnen opzigte. In bijzonderheden zal ik nu niet komen. Vader zal u wel alles vertellen en, hoe dankbaar ook voor uw aanbod omtrent de Paaschvacantie, hoop ik, u niet kwalijk nemen zult, dat ik daarop wat later antwoord. Zeer veel genoegen zal het mij doen, als Bettij mijne zuster, die thans hier is, eens wil opvolgen. Maar eerst moet ik zelve hier alles uiterlijk in de oude plooijen gebragt hebben. Ik vind zoo alles in mijn echtgenoot en wij hebben elkander zoo innig lief, dat ik, hoeveel ik ook van beide zusters houde, den eersten tijd liever met hem alleen ben. Dat ik dit openhartig zeg, zult u niet vreemd vinden, die, geloof ik, ook buitengemeen aan Vader gehecht zijt en Sam is niet wat hij schijnt. Ik wist zelve nog maar half, hoeveel er aan hem is, dat door verschillende omstandigheden aan den dag komt en mij zooveel steun en troost aanbrengt*). U behoeft niet te vreezen, dat ik er bij neer zal gaan zitten of somber gestemd worden. Ik ben zielsbedroefd geweest en zal het inwendig lang blijven; maar ik heb zoo'n vast bewustzijn, dat alles wèl is zooals het ons wordt toegezonden en dat mijn kleintje het zóó veel beter heeft dan al mijn wenschen haar konden maken, dat ik zelfs spoedig betrekkelijk opgeruimd zal zijn en mij zelfs een droevig genot voorspel met alles weer te zien wat tot kleintje behoorde. Dank nogmaals voor alles. Uwe liefhebbende dochter Anna. *) In eenige dagboekaanteekeningen van mijn Vader vind ik opgeteekend: „Samen „gelezen 19 Februari, dood van Eliz. Reb., J Corinthiers, XV; 20 Februari- Hebreëers „XI; 22 Februari, Johannes XI; 23 Februari, begrafenis van Eliz. Reb, Johannes XX". 1857 Dien zomer maakten mijne Ouders een vacantiereisje naar B aden-B aden. 97. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 29 Juni 1857. Lieve Kinderen, aangenaam was het ons, uit uwen brief te vernemen, dat gij welvarend zijt en regt veel geniet. Aangezien wij bij uw verre afzijn niet dagelijks kunnen schrijven, zoo willen wij anticiperen en wenschen u met den herinneringsdag geluk x). 8 September 1857. Wij hebben ons dezen zomer het fraaije weder zeer ten nutte gemaakt, waartoe onze logés, die wij van tijd tot tijd hadden, in de gelegenheid stelden. In den winter zitten wij toch stil bij de kagchel, dus mag ik 's Zomers wel eens uitvliegen. 14 September 1857. Ik wensch u geluk met de blijde verwachting, die gij koestert en waarvan Papa mij mededeeling deed. Moge het God behagen alles naar wensch gelukkig te doen afloopen, dan ziet gij daarin een vergoeding voor uw geleden verhes, eene ondervinding, die ik ook indertijd heb gehad bij uwe eigene geboorte, Sam! — Wij zullen ons stipt aan het consigne van stilzwijgen houden totdat het wordt opgeheven. Intusschen moet gij de zaak niet overdrijven. Het is geen schelmstuk. 30 October 1857. Dat het berigt omtrent het Raadsbesluit 2) ons aangenaam was, zullen wij u wel niet behoeven te melden. Gevoelig ben ik op het stuk der belooning, die uwe inspanning en vlijt volgt, want behoudens thans niet op te halen bezwaren, die de benoeming nog zouden kunnen in den weg staan, mogen wij aannemen, dat de kans daartoe meer dan waarschijnlijk is. Mogt de benoeming vol- *) 4 Juli, verjaring van den trouwdag mijner Ouders. 2) Het besluit om den Rector van het stedelijk Gymnasium Dr. Jacobus Venhuizen Peerlkamp op verzoek eervol te ontslaan en te pensioneeren. Algemeen zag men dadelijk in mijn Vader den aangewezen opvolger. 1857 gen, dan wenschen wij allen u bij voorbaat daarmede geluk en als ook daarin niet alles naar uw wensch mogt zijn, geduld. Het zijn wereldsche zaken, die zich met den tijd schikken. Tante Diesbach verheugde zich ook en doet u beiden groeten. 20 December 1857. Chris Sepp x) is dezer dagen door Z.M. benoemd tot 2de luitenant bij het 2de regiment infanterie, te 's Hertogenbosch in garnisoen. — Het verheugt ons, van Anna steeds de beste berigten te ontvangen. Jammer dat het winterweder haar niet zal veroorloven, de in haar toestand zoo zeer noodige beweging in de vrije lugt door wandelingen te maken. Het eenige nog is om haar zoowat van den kelder naar den zolder en vice versa te jagen. Dat geeft beweging. Uw liefhebbende vader Naber. 98. Samuel P. L'Honoré aan Joh. W. A. Naber. 's Hage. 1 Nov. 1857. Amice, een brief heden ochtend uit Haarlem ontvangen, bevat de volgende regelen. „Om met het nieuws van den dag te be„ginnen, mijn dierbare gemaal ontvangt van regts en links feli„citatiën, zelfs van Curatoren, over zijn benoeming tot Rector. „Daar hij er officieel nog een tittel of jota van weet, laat hij zich „maar in alle kalmte befeliciteeren en wachten wij nu maar, dat „de laatste formules over het besluit zijn heen gegaan. In ieder „geval is het zoo goed als gedecideerd en heb ik de promotie „gemaakt van Frau Rectorin te zijn, eene hoogst deftige en ge„wigtige waardigheid zou ik meenen. Finantieel is het, zoo als de „zaken nu staan, geen groote verbetering, daar de ex-Rector „vrije woning of liever f 400 vergoeding daar voor heeft. Niet heel „aangenaam". Anna eindigt met de regelen: „over mij behoeft u „niet ongerust te zijn, want ik blaak van gezondheid en heb van „morgen in anderhalf uur Overveen en de Kleverlaan omgewandeld. Sam, de Rector, is ook zeer florissant". Betrof het een ander onderwerp, zou ik nu moeten zeggen, houd mij ten goede, x) Tante-zegger van Alida Catharina Naber — Sepp. vgl. V, C. 1857 dat ik u met zoo'n eeuwig lang billet lastig val doch in het gegeven geval kan ik dit gerust nalaten. — Door eene bijzondere omstandigheid, de zekerheid namelijk, dat Sire x) niet werkte, kon ik bij exceptie gisteren de vóórmiddagkerk waarnemen. Ook 's avonds was ik er, doch slechts even, qua liefhebber, en kon toen het geduld bewonderen van mijn vriend Naber, die ook nog de preek slikkende was van Ds. Zaalberg!! 2) Man, ik zou het u niet kunnen nadoen. 12 November 1857. Anna schrijft mij: „wat de benoeming van Sam betreft, die is „heel secuur, zij het dan nog niet officieel. Waarschijnlijk zal „Sam met Januari in functie komen. Het Rectors tractement zal „niet hooger zijn dan /. 1600. De ex-Rector had somme toute „ƒ. 2150, dus een leelijke bekorting. Verzoeke s.v.p. mededeeling „van deze details op de Veer kaai". Aan dit verzoek heb ik gemeend, niet beter te kunnen voldoen dan door eene letterlijke afschrijving van de betrokken bijzonderheden. Overigens blijkt het mij uit Anna's brief, dat zij zoowat meent te kunnen rekenen op Maart. Steeds t.t. L'H. 1858 Mijns Vaders benoeming tot Rector van het Stedelijk Gymnasium te Haarlem kwam officieel af op 27 Januari 1858 met toekenning van een extratoelage, waardoor het Rectorstractement werd gebracht op f. igoo. 99. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 30 Jan. 1858. Ik behoef u zeker wel niet te melden, dat mij de mededeeling der benoeming tot Rector hoogst aangenaam was en een einde *) Koning Willem III. Samuel Pierre L'Honoré was Referendaris van het Kabinet des Konings. 2) Dr. J. C. Zaalberg. 1858 maakte aan alle onzekerheid. De Hemelsche Vader, die u in dezen weg geleid heeft, bevestige uwe krachten en vermogens om den u opgedragen post met lust en ijver en tot nut van vele jongelieden jaren lang te mogen bekleeden. — Deze gelegenheid deed mij nog eens terug denken aan vroegere gesprekken over levensverzekeringen en thans, nu uwe inkomsten zoo veel staan vermeerderd te worden, moet gij dit nog eens ernstig overwegen om bij een soliede Maatschappij een jaargeld voor Anna vast te stellen, zij het niet groot, althans iets; en is dat gedaan, dat gij er dan lang vrugteloos uw geld voor moogt uitbetalen. Dat is mijn wensch. Uw toegenegen vader Naber. 100. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 11 Mrt. 1858. (Tel.). Charles x) groet zijn Grootouders. 101. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage, 11 Mrt. 1858. Zeer verheugd waren wij allen door de gelukkige tijding, die gij ons per telegraaf hebt gezonden. Van harte wenschen wij u geluk met den goeden afloop der zaak. Mogen kraamvrouw en kind in alles gesterkt worden. Rust zij vooral aanbevolen en met de, hoewel minder, toch altijd koude lugt, voorzigtig met vrouw en kind. Wat ik u bidden mag, wees toch niet te vroeg in de weer met baden 2). Het is er nog geen saizoen voor en de ondervinding van oudere menschen spreekt er meer tegen dan de opgevatte theoriën van jongeren. Het moge in Zuidelijker streken nuttig wezen, ons klimaat is er niet voor geschikt en de gewone waschkom is in het eerste jaar voldoende. Bedenk toch eens het onderscheid in temperatuur, die het kind moet ondergaan en alleen de invloed der lugt op de huid der kleinen doet hen bij de geboorte reeds schreeuwen. — Enfin, ik stap van dit onderwerp af. Zoo ik van Papa L'Honoré verneem, zal de kleine heeten Jean Charles. *) Jean Charles Naber, met den tweeden voornaam vernoemd naar de zeer geliefde stiefmoeder mijner Moeder, Carolina L'Honoré—Boers. 2) Vgl. No. 91, noot 2. 8 1858 Indien gij daarmede bedoeld hebt, met den eersten naam hem naar mij te noemen, neem ik het niet aan. De familie-naam zooals hij is, — of niet. Het is mij onverschillig. Ik sta er niet op, want het was deze keer aan de zijde der kraamvrouw. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 102. Samue A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 14 Maart 1858. Alles gaat goed; maar Anna blijft toch nog zwak en heeft dezen nacht wat koorts gehad. Daar tegen wat kina. Het kind maakt het voortreffelijk en de Doctor beweert, dat het al gegroeid is. 16 Maart 1858. De vereenigde werking van eenige uren slaap en van het voorgeschreven drankje heeft Anna's zenuwgestel wat tot rust gebragt. Zij is thans veel kalmer, ofschoon nog niet in den normalen toestand. Met de kleine gaat alles naar wensch. 19 Maart 1858. In de laatste dagen is Anna wel aanmerkelijk in krachten toegenomen; maar die zenuwachtigheid blijft nog steeds. Het komt mij voor, dat het heden eer erger dan beter is. 22 Maart 1858. (Telegram). Veel erger dan gisteren. Komt spoedig over. Er is nog hoop. Naber. 103. Joh. W. A. Naber aan zijnechtg. Haarlem. 22Mrt. 1858. (Tel). Anna is niet beter. Alle hoop is nog niet weg. Ik kom niet terug en heb Bet*) ontboden. Naber. 104. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn echtg. Haarlem. 22 Mrt 1858. Lieve Daatje, ik hoop, dat gij mijn telegrafisch berigt zult *) Mijne Tante logeerde bij hare aanstaande schoonouders te Leiden. 1858 hebben ontvangen. De toestand was treurig. Men kan wel zeggen opgewonden tot volslagen krankzinnigheid. Sam was afgetobd; de baker enz. ook. Ik heb dadelijk aan Bet geseind om over te komen en zij is reeds met den trein van zes uuren hier geweest met Georg, die dezen nacht blijft waken. Wanneer ik morgen terug kom, weet ik nog niet. Alles zal van de omstandigheden afhangen. Sam was kinderlijk blijde, mij te zien. Mevrouw Petitpierre en haar dochter doen het mogelijke. Dr. Lubach 2) is met Dr. Egeling in consult geweest. Zij komen heden avond weder om 8 uren. Wat de nacht zal geven? Ik geloof weinig rust. Laat deze aan de Houtmarkt lezen. Uw liefhebbende Naber. 105. Uit de dagboekaanteekeningen van Samuel Adrianus Naber. 23 Maart. Slaapt bij tusschenpoozen. Meer kans op behoud. 24 Maart. Onrustige nacht. Egeling hier van half twee tot drie. Morphine. Eindelijk slapen. Egeling en Lubach vinden geen verandering. Tegen den middag iets, tegen den avond veel beter. Anna wil in mijne armen slapen en heeft helderder oogenblikken. 25 Maart. Zij wordt helderder. Een half uur lang volmaakt wel. Overdag nog in de war maar rustig. Slaapt geregeld. 26 Maart. Wordt altijd helderder. Slaapt meestentijds. Als er niets bijzonders gebeurt, is het gevaar geweken. 27 Maart. Zij is weder geheel bij haar verstand. 106. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 30 Mrt. 1858. Ook de dag van gisteren is goed doorgebragt en dezen nacht heeft Anna rustig geslapen, voor het eerst zonder morphine. Jammer, dat het haar humeurig maakt, dat wij haar zooveel moeten ontzeggen. Men is dat van haar zoo niet gewend. Wel is zij zwak maar veel, veel minder dan men zou vermoeden. De kleine maakt het opperbest en Bet waakt met trouwe zorg over de huishouding. *) Dr. Douwe Lubach, hygiënist van groote beteekenis. 1858 31 Maart 1858. Gisteren konden wij bemerken, dat de zieke met groote schreden vooruit ging. Zij sprak weder geregeld, herinnerde zich den datum, — Hendriks verjaardag, — een paar bijzonderheden uit haar ongesteldheid enz. Maar wat de kroon op alles zette, de kleine is een oogenblik bij haar geweest, — met doctors vergunning, dat spreekt. 12 April 1858. Mijn schrijven van heden kan alleen dienen om mijne vorige berigten van Zaterdag te bevestigen. Ik geloof, dat Anna thans geheel hersteld kan worden genoemd. Zondag verraste zij mij met geheel gekleed op de studeerkamer te komen en zij heeft overal eens rond gekeken. Beneden is zij echter niet geweest, alwaar zij ook niets te doen heeft, daar Bet voortreffelijk voor alles zorgt. Het blijkt uit alles, dat zij niet zoo heel erg verzwakt is. Het is ongelooflijk. — Heden morgen heeft de installatie van Uylenbroek en mij 1) plaats gevonden. Aanspraken enz. Heden middag waren van mijne drie leerlingen 2) twee ziek en een nog niet in stad. Een fraai debuut. Na groeten als altijd uw gehoorzame zoon Sam. Onderschrift van Anna Elizabeth Naber—L'Honoré. Ten bewijze dat ik zeer aan de beterhand ben, mag ik hier een paar regelen bijvoegen en wil u dus mijn dank betuigen voor al de goede dingen, die u mij tot versnapering en versterking hebt overgezonden. Dat Bet hier als een engel uit den hemel is komen nederdalen, hoef ik niet met zooveel woorden te zeggen. Ik ben zoo overtuigd, dat zij alles heerlijk bereddert, dat ik om geen huishouden denk. Uwe liefhebbende dochter Anna. *) Als con-Rector en Rector. a) In de Rectorsklasse. 1858 107. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 2 Juni 1858. Waarde Ouders, aanstaanden Zondag zal ons kleine heidentje eindelijk gedoopt worden 1). Wilt u ons het genoegen doen daarbij tegenwoordig te zijn? De kleine jongen floreert perfect en is 's nachts heel rustig doch van 5 uur af een en al leven, zoodat Moeder het lang slapen wel afleert. Zondag ben ik met Naber heel Heemstee omgewandeld, dus ziet u, dat mijne krachten weder geheel terug zijn. Uw liefhebbende dochter Anna. 108. Samuel A. Naber aan zijn echtg. 's Hage. 28 Juli 1858. Chère Amie, even leg ik een brief aan Bergsma, dien ik hier heb opgezet, ter zijde om u enkele regelen te schrijven. Maandagmiddag ben ik hier aangekomen en vond alles nog al wel. Papa maakt het goed. Bet en Hendrik heb ik mis geloopen. Gisteren morgen ben ik naar Scheveningen geweest en heb koffie gedronken bij Cobet. Mevrouw2) was naar Leijden maar mej. Olifant en Marietje te huis. Heel aangenaam .— De felicitatie 3) liep als naar gewoonte af. Heden morgen is mijn eerste werk na het ontbijt geweest om aan Bergsma te schrijven. Ik hoop dat werk hier ten einde te brengen, want die epistel zal nog al uitvoerig worden. Gij zult het wel stil hebben. Kus Charles voor mij en schrijf mij dezer dagen nog eens hoe het u gaat. Ik kan u niet zeggen, hoe vreemd het is zonder u te zijn. U in gedachten omhelzende, als altijd t.t. Sam. 109. Anna. E. Naber—L'Honoré aan haar echtg. Haarlem. 28 Juni 1858. Het is goed, dat mijn weduwstaat maar namaak is, want het is niet opwekkelijk maar als „helft" rond te dwalen; en terwijl ik *) Door Ds. Cd. Busken Huet. 2) Prof. Cobet was in 1847 gehuwd met Jeanette Madelène Oliphant. Hun eenig kind, Marie Cobet, huwde den lateren minister Staal. 3) Verjaarsreceptie bij mijn Grootvader, waarvan altijd zeer veel werk werd gemaakt. 1858 van harte blij ben, dat gij deze afleiding hebt, verheug ik mij evenzeer op je retour. Dat gij als echte geloovige, aanstonds de bedevaart naar Scheveningen hebt gedaan, verwondert mij niets. De Afgod heeft zich zeker weer met veel gratie laten aanbidden. Mij dunkt, dat er in uw aller oogen zelfs iets buitengewoons moet liggen in de manier, waarop hij thans garnalen eet. En nu adio, lieve man. Denk, als gij tijd hebt eens aan uwe liefhebbende Anna. 110. Joh. Wil. Ant. Naberaan zijn Kinderen. 'sHage. 26 Oct. 1858. Dat wij niet weinig verwonderd waren over het ons medegedeelde nieuws omtrent het blijde vooruitzigt, dat u weder wacht, behoef ik u niet te melden. Wel had ik gewenscht, dat er nog meerder tijds tusschen beide ware verloopen, want Charles is, als hij een broertje of zusje krijgt, nog niet uit zijn kwaadst en het wordt dan voor de moeder wat druk. Zoo doende kunnen er een boel komen, die gij allen onder een waschmand x) kunt stoppen. Doch wat zal ik zeggen. Kinderen zijn een zegen des Heeren maar houden de noppen van de kleeren. Nu zult gij ondervinden, waarvoor gij werken moet, want niet ieder kind brengt ƒ. 1000 mede, gelijk men wel eens zegt. Enfin, wij wenschen Anna bij voortduring eene goede gezondheid en opgeruimdheid toe, dat zooveel toedoet bij het wel afloopen van het scheepje. Uw liefhebbende vader Naber. 1859 111. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 3 Jan. 1859. Waarde Kinderen, wij zeggen u dank voor de heilwenschen l) Hierbij is te denken aan de groote, stevige, staande, bijna manshooge manden met als voet een houten kruis, waarin de wasch placht te worden verzonden bij de gezinnen, die reeds zoo nieuwerwetsch waren, om buitenshuis te laten wasschen maar de wasch toch nog nat terug verwachtten, dus van een enorm gewicht, waarop de bouw van die manden dan ook berekend was. 1859 van het jaar en hebben ons met u verheugd over de vele zegeningen, die het afgeloopen jaar aan uwe personen in den kleinen Charles heeft gebragt. — Den Nieuwjaarsdag heb ik met de vele visites (negentien), die ik te maken had, het met het weder zeer goed getroffen. Ik ging na kerktijd (bij Ds. van Koetsveld), naar tante Diesbach en kwam kwart over vieren thuis, toen ik ze alle had afgeloopen. Dus konde ik 's avonds rustig thuis blijven, en daar er niemand kwam feliciteren, hebben wij met ons drieën een ombertje gelegd. Uw liefhebbende vader Naber. Onderschrift van Maria Elizabeth Naber. Lieve Anna, ik vereenig mij met Vaders wenschen en dank je ook voor de gezondene. Gaarne zoude ik, gelijk gij vraagt, over een dag of acht bij u komen; maar wij wilden hier eerst aan het Heilig Avondmaal gaan en ik weet nog niet, wanneer George daarvoor kan overkomen. Na den 18den kom ik gaarne. Om een van je soirees bij te wonen vind ik heel prettig. Anders hoop ik maar niet, dat wij veel uitgevraagd worden, want wij zitten altijd zoo prettig thuis, als Sam voorleest, ik mij niet beter kan amuseren. Lang kan ik echter niet blijven, daar ik ook nog in Leijden gevraagd ben. Uwe openhartige vraag van half Maart had ik wel gewenscht, dat vroeger noodig was, want hoewel het eerst met Februarij wordt beslist, is het wel mogelijk, ik een heel druk voorjaar tegemoet ga en hoewel George meent, dat ik er dan geen tijd voor zal hebben om bij je te komen, zal ik toch mijn best doen, het te schikken, want ik zoude het mijzelve nooit vergeven om dat lieve kind aan vreemde handen over te geven en hoe zoudt gij het anders vinden? Als ik dus bij je ben, zal ik mij in het een en ander op de hoogte stellen, want ik ben nog onbedreven in het vak van kinderen. Mijn goeden wil hoop ik mede te brengen. Uwe liefhebbende Elizabeth Naber. 112. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 20 Mrt. 1859. Waarde Ouders, wij danken u voor de bijdrage in de spaarpot 1859 van Charles *), die het voortdurend opperbest maakt. Hij komt met den dag aan en kan thans nagenoeg alleen staan. — Dat Bet nog wil uitbreken om voor hem te komen zorgen gedurende de eerste dagen na Anna's bevalling, doet mij ontzaggelijk veel genoegen. Ook Anna is nu geheel gerust gesteld door dit vooruitzigt. Zij is volmaakt wel. Eergisteren zijn wij nog naar Overveen geweest. Wij hebben natuurlijk een half uurtje gepleisterd; maar toen zij thuis kwam, was zij niets vermoeid. — Als u het goed vindt, wenschten wij den aanstaanden wereldburger Johan Willem Anton of Johanna Wilhelmina Antoinette te noemen. Bij u aan huis is zeker al veel voorloopige drukte met de huishoudelijke beredderingen voor Bet. Ik hoop maar, dat het nu voor Bet niet al te druk zal wezen; maar gelijk ik reeds zeide, zij helpt ons uit groote verlegenheid. Uw gehoorzame zoon Sam. 113. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 21 Mrt. 1859. Ik haast mij om u te doen weten, dat de mij voorgestelde namen mij aangenaam zijn. Ik schrijf u dit per omgaande, omdat in dergelijke zaken de tijd ons soms verrast en gij dan niet in onzekerheid zoudt wezen. — Het is een grootsch besluit van Bet om u te komen helpen, maar ik beaam uwe verklaring, dat zij u uit groote verlegenheid helpt. Jammer dat Anna, als het soms haar beurt eens wordt, haar wederkeerig niet zal kunnen bijstaan, want met twee kinderen zoude dat niet wel gaan. 25 Maart 1859. God lof, dat alles zich zoo goed geschikt heeft tot heden. Wij zijn benieuwd na uw telegram nadere bijzonderheden te vernemen. Aanvankelijk wenschen wij u geluk met uwe dochter 2), dat Anna nog al genoegen zal doen. Bet maakt zich gereed om naar u te vertrekken. Zij zal dus dezen mede nemen. Adieu, tot *) Hij had op 11 Maart zijn eersten verjaardag gevierd. a) Johanna Wilhelmina Antoinette Naber. 25 Maart 1859. 1859 nader. De beste wenschen ook van Moeder. T. t. uw vader Naber. 114. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 25 Mrt. 1859. Na het verzenden van mijn telegrafisch berigt haast ik mij, de pen op te vatten om u het nadere mede te deelen. Onze dochter is geboren omstreeks zes ure. Anna is op het oogenblik zeer zwak. Zij begint echter reeds wat op te fleuren. Gelukkig is de kraamkamer rustig en zijn wij van vertrouwde personen omringd. Anna is in het minst niet zenuwachtig, gij mogt daarvoor soms bezorgd zijn. Dochterke ligt rustig te slapen. Mij komt zij, bij Charles vergeleken, bitter klein voor. De deskundigen zeggen, dat zij niet minder is dan Charles verleden jaar. Papa zal ik van avond schrijven. Verzoeke mededeeling aan tante Diesbach. Uw gehoorzame zoon Sam. 115. Samuel P. L'Honoré aan Joh. Wil. Ant. Naber. 'sHage. 26 Apr. 1859. Amice, in een brief van Anna, dezen morgen ontvangen, schrijft zij onder meer: „de kleine Johanna maakt het heel goed „en haar moeder evenzeer, ofschoon zenuwachtig gestemd op het „punt van doopen uit angst voor kouvatterij. Ik houd veel van „Huet; maar ik zou liever het kind in de Hollandsche middag„kerk laten doopen dan die akelige ochtendstrubbelingen weer „door te staan. Groet Vader en Moeder en de beide Betten hartelijk". Wat nu den doop betreft, wensch ik wel, dat Huet, — van wien ik ter loops en onder ons gezegd en gebleven, niet houde, — op de Mookerheide zat, want die ochtenddooperi) is eene innovatie, die hij, als hij zelf kinderen had x), waarachtig niet zou hebben ingevoerd. God geve intusschen met de kleine Johanna het beste! — A propos van Huet, hebt gij 's mans *) Ds. Cd. Busken Huet was toen nog ongehuwd. In het najaar van 1859 huwde hij Anna van Toll, onderwijzeres aan de school van de Dames Sander. Deze maakte zich eenigen naam als vertaalster, o.a. van den Adam Bede van George Elliott. Zij schreef in De Gids onder den schuilnaam C. Hasselaar. 1859 critiek over De biddende Jezus van Zaalberg in De Gids x) gelezen? Ik recommandeer het u. Ook het artikel in de 'sGravenhaagsche Nieuwsbode van 24 dezer, waarbij Huet dan jammerlijk, doch mijns inziens met het meeste regt, op zijn vóórman wordt gezet. Inderdaad het bedroeft mij, dat onze kinderen zóó zeer met hem zijn ingenomen. — Sire werkt heden eerst tegen 1 ure. van daar, dat gij door mij op zoo'n ellenlang billet wordt onthaald. Geloof mij steeds opregtelijk t. t. L'H. 116. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 17 Juni 1859. Het doet ons veel genoegen bij voortduring zulke goede berigten omtrent u allen te krijgen wat de gezondheid betreft. Dat de twee kleine apostelen het de moeder lastig en druk genoeg maken, dat kunnen wij wel nagaan. Bij ons beginnen de drukten zich te vermenigvuldigen: wasch-aankoopen, bereddering van allerlei aard. Zondag ga ik eens naar Leijden om met oom Saam te spreken over een en ander, want dan doe ik in één uur meer af dan in tien brieven 2). Reeds zijn drie kisten en eenige meubelen naar Leijden vertrokken 3). 11 Juli 1859. Ik heb het op het Bureau bijzonder druk. Mogt al die drukte maar vergeefsch zijn en de goede vooruitzigten verwezenlijkt worden, iets waaraan ik nog altijd twijfel, want vertrouwen doe ik Napoleon III niet veel 4). Na groeten uwe liefhebbende ouders Naber. 1) Cd. Busken Huet. Stichtelijke Lectuur. De Gids. 1859 I, pag. 383. 2) Mijn Grootvader stond er op, dat zijn dochter niet in gemeenschap van goederen doch met huwelijksche voorwaarden zoude huwen, eenigszins tegen den zin van mijne Tante. Vgl. No. 244 en 246. 8) Georges Meerburg was werktuigkundig ingenieur aan zijns vaders laken- en linnenfabriek te Leiden. 4) Moeilijkheden in verband met dreigende oorlogsver wikkelingen tusschen Duitschland en Frankrijk, waarbij Nederland door de halfslachtige verhouding van Limburg tot Duitschland betrokken kon worden en waarop men aan het Departement van Oorlog tijdig voorbereid wilde zijn. Vgl. P. J. Blok. Gesch. v/h. Ned. Volk. IV, pag. 418, passim. Vgl. hier achter No. 198. 1859 117. Samuel A. Naber aan zijne echtg. 'sHage. 18 Juni 1859. Lieve Vrouw, veel tijd om te schrijven heb ik niet maar wil u toch melden, dat alles gisteren perfect is afgeloopen x). De bruid was keurig netjes. Een zijden japon met sleep, kanten enz., heel mooi. De receptie was druk bezocht. Ook het diner was regt prettig. Veertien in al. Moeder heeft het natuurlijk vreesselijk druk. Zoo ook Bet. Allen laten u groeten. Als steeds t.t. Sam. 118. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 7 Oct. 1859. Waarde Ouders, Zondagavond gevoelde Anna zich wat vermoeid en onpleizierig. Een paar uur later kreeg ook ik dat gevoel van vermoeidheid en lusteloosheid, zoodat ik gauw naar kooi trok. Maandag was het niet veel beter doch Dingsdag lagen wij beiden, —hoe sympathisch, —met de koorts te bed. De koorts van Anna was heviger en liep meer geregeld af dan de mijne, die niet bepaald afliep maar dan eens heviger dan wat slapper was. Gelukkig zijn wij er heden weder boven op. Anna is evenwel ongeloofelijk verzwakt. Ik ook wel wat maar veel minder. Wij hopen volgende herhalingen te zullen kunnen voorkomen en dan zullen wij wel gaauw weder beter zijn. Een en ander gaf natuurlijk in het huishouden nog al bezwaar, te meer daar het loopmeisje Zaterdag ook de koorts had gekregen. De kinderen zijn volmaakt wel en tierig gebleven. Het is opmerkelijk, zeggen de deskundigen, hoe dit jaar de Haarlemsche koortsen x) wel niet talrijker zijn dan in vorige jaren maar hoe ééne koorts voldoende is om iemand in zoo hooge mate te verzwakken als dit bij sommigen en ook Anna het geval is. Gelooft ons altijd te zijn uwe gehoorzame kinderen Sam en Anna. 119. / oh. Wil. Ant Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 130ct. 1859. Zoo hebt gij dan ook met die fatale koorts kennis gemaakt. 1) Bruidsreceptie van Maria Elizabeth Naber. De huwelijksvoltrekking had plaats op den verjaardag van mijn Grootvader, 27 Juli 1859. 2) Een gevolg der drooglegging van het Haarlemmer meer. 1859 Gelukkig, dat het zich spoedig heeft geschikt, want anders zijn twee of drie koortsen voldoende om iemand voor langen tijd van de been te houden en dat schikt niet noch voor man noch voor vrouw in uw huishouden. — Zondag zijn Bet en Georg bij ons geweest. Jammer dat de tijd zoo kort was. Vóór zevenen moesten zij al weg; dit is de laatste trein. Gisteren hadden wij plan gemaakt en afgesproken om thee bij hen te komen drinken. Maar daar de courant nog al erg opgaf van de ziekte 1), durfde ik het niet te wagen. Word ik geroepen als het nood is, kan het mij niet verweten worden. Maar om zoo zonder aanleiding mij er in te begeven, dit vind ik onverantwoordelijk. Dus is dat reisje uitgesteld. Sam, ik heb de deelen van Van Hogendorp 2) gevonden, als ook de Memorie en Bijlagen voor de O. I. C. van Daendels, een zeldzaam stuk, omdat er maar 100 exx. van zijn gedrukt. Ik zal ze u zenden. Tante Diesbach is weder te bed en zwak en de vrouw is bijna 89 jaar. 21 October 1859. Wij zijn, Gode zij dank, welvarend maar in de stad, zooals men vertelt, moet het nog al erg zijn. Te Leijden is het ook niet in orde. Volgens de laatste berigten waren Bet en Georg wel. — Ik heb het zeer druk en alles van die akelige drukte, die een mensch niet opvroolijkt. Bij de militairen te Leijden en alhier is het nog al erg met de cholera. Uw liefhebbende Vader Naber. 120. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 31 Dec. 1859. Lieve Ouders, daar ik volstrekt geen slag heb om een hartelijken wensch in omslagtige bewoordingen te kleeden, zoo kan ik met den aanvang van dit nieuwe jaar niet anders zeggen dan dat ik u zeer vele gelukkige dagen toewensch. De groote leegte, die door Bets vertrek in het afgeloopen jaar is ontstaan, zal zich a) Een nieuw optreden van de cholera. ') g. k. van Hogendorp. Bijdragen tot de Huishouding van Staat in het Koninkrijk der Nederlanden. 1818 tot 1825. 10 dl. 1859 nu zeer pijnlijk doen gevoelen, al is een gelukkige gebeurtenis er de aanleiding toe geweest. Dubbel genoegen deed het mij daarom, dat ik Naber heb kunnen overhalen om mij ter willle van u te verzaken en tel quel nog als derde man een soort van kringetje te maken, want ik begreep wel, dat de Leidsche jongelui dat niet kunnen doen. Ik zal nu in mijn ééntje het jaar sluiten. Heel ongezellig. Zelfs zonder kerkgang, daar ik de koorts weer heb en om half elf op één oor ga liggen. Daar ik nog aan mijn Heer Gemaal ga schrijven en dien natuurlijk op allerlei kinder- en huishoudbijzonderheden tracteeren zal, wil ik u dat alles besparen, daar u het waarschijnlijk dan dubbel vernemen zoudt. — Kleinzoon zal wel geëxcuseerd worden, dat hij nog geen Nieuwjaarsbrief schrijft. Uwe liefhebbende dochter Anna. 121. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Echtg. Haarlem. 31 Dec. 1859. Lieve Man, God beware mij voor een vroegen weduwlijken staat, want het moet een treurig leven zijn. De eerste avond na uw vertrek was ik heel landerig. Nu merk ik het zoo erg niet, daar ik zelf landerig ben van een paar koortsbezoeken en je dan maar verveel met allerlei kuren. Het is om tureluursch te worden. Maar gisteren ga ik gezond en frisch met slecht weder uit en om elf uur komt het weder als een emmer water over mij, zoodat ik met moeite tot één ure ben opgebleven. Tegen den eten ben ik opgestaan en nu koortsvrij. Charles is fleurig. Hij mist je wel en den dag na je vertrek hoorde hij iemand de voordeur inkomen, waarop hij heel vroolijk naar de kamerdeur wees, blijkbaar je verwachtende. Jojootje is ook heel fleurig en soms door het dolle heen. En hoe staat het met de groote quaestie x) ? — Toen wij geëngageerd waren, vond ik de correspondentie genotvoller dan het spreken. Nu omgekeerd. Denk en schrijf eens aan uwe liefhebbende Anna. x) De oproeping van sollicitanten voor den post van Rector aan het te Batavia op te richten Gymnasium Willem III. 1859 122. Samuel A. Naber aan zijn echtg. 's Hage. 31 Dec. 1859. Lieve Vrouw, had ik in Leijden over vrijen tijd kunnen beschikken, dan had ik u van daar geschreven. Thans neem ik mijn eerste vrije oogenblikken waar, na afloop van Koetsvelds Oudejaarsavondpreek 1). Gij ontvangt dezen op Nieuwjaarsdag. Dat dus hierbij gaat de innig gevoelde wensch, dat ons huwelijksheil, op hechten grondslag gevestigd, de bloem moge zijn van ons geluk hier op aarde tot in lengte van dagen, gevoelt gij zelve en ik denk op die wijze thans te levendiger, omdat de weken, die wij nu beleven, zoo beslissend zijn wat betreft de Oostersche kwestie, waarover zoo aanstonds. ■— Ik heb in Leijden alles wel gevonden. Het is een knutsch huishoudentje dat van Buijs 2) en Mina, trouwens dat van zwager en zuster ook. Ik ben er met veel genoegen geweest. — De Oostersche zaak is niet veel gevorderd. Nu dat spreekt ook van zelve, zoo lang gij er buiten blijft. Ziehier de voorwaarden, gelijk ik die van Cobet en De Vries 3) heb vernomen. Later ontvang ik van alles een gedrukt program. Een administrateur voor het huishoudelijke der inrigting: de Rector zal alleen als hoofd fungeeren en enkele lessen in het vervolg waarnemen: zijn taak schijnt het organiseren van het geheel te zijn. Aanlokkend genoeg, dat moet ik bekennen. Tractement: eerste 5 jaren /. 600 's maands, tweede vijf jaren /. 800 'smaands, later /. 1000. Na tien jaren /. 2000 pensioen, na 20 jaren /. 3000. Gij ziet wel aardig. Niettemin zijn er aan den anderen kant ook vele bezwaren. Ik zal die nu niet optellen, eenvoudig omdat ik niet twijfel, dat gij u die ligt zult voorstellen. Het is echter een waarheid, dat meer dan één hoofdbezwaar gaandeweg uit den weg wordt geruimd: geen zorg voor kostjongens: het tractement niet afhankelijk van het welslagen der inrigting: genoeg vrijen tijd om wat uit te voeren. Dat zijn punten van gewigt. Wij zullen dit x) Ds. van Koetsveld had dien avond tot tekst: Gij hebt een langen weg vóór u; en mijn Vader placht later te zeggen, dat hij dit toen als een vingerwijzing had beschouwd. Ik heb de plaats niet kunnen terugvinden. a) Thans gehuwd met Mina Arntzenius. 3) Prof. C. G. Cobet, prof. M. de Vries, Jhr. J. P. Cornets de Groot van Kraayenburg en Mr. J. L. de Bruyn Kops, secretaris, vormden de door het Bataviaasche Curatorium ingestelde Nederlandsche Commissie van Advies in zake de benoemingen. 1859 eerstdaags bedaard bespreken. Wees evenwel gerust, dat ik nooit eenigen stap zal doen tenzij met uwe volle instemming. Sollicitanten zijn er legio. Ernstige schijnen er tot nog toe slechts twee: de Rector van Dordrecht, Van Hoëvell, en die van Groningen, Schneiter. Tegen beiden bestaan evenwel bezwaren en vraag ik om de betrekking, dan zal ik zeker behooren tot hen, die zeer in aanmerking komen. Wat vreemd is, niemand, dien ik tot nog toe gesproken heb, is het plan gunstiger gezind dan Vader, niemand meer tegen dan Moeder. Doch gelijk ik voor eenige dagen al opmerkte, al de punten, die zich ter beoordeeling voordoen, kan niemand regt goed overzien dan wij beiden. Bepaaldelijk ook wat mijn voorgenomen studie der Koloniale Politiek betreft 1). Nu hoop ik maar niet, dat deze brief u een slapeloozen nacht bezorgt, want inderdaad ik zelf, hoewel de onderneming mij toelacht, ben in vele opzigten huiverig. Wees dus niet ongerust, dat ik zal trachten, u te overrompelen. Ware goede raad slechts niet zoo onverkrijgbaar duur! Zoo lang alles zoo onzeker is, spreek ik er met Papa niet over om hem de noodelooze angst uit te halen, als er, gelijk toch altijd waarschijnlijk is, van het gansche plan niets komt. — Gij moet mij spoedig schrijven, hoe de kinderen het maken. Ik ben ongeloofelijk nieuwsgierig of Charles mij eenigszins mist. En hoe maakt Jojootje het? En nu, lieve kind, sluit ik dezen. Toen wij geëngageerd waren, schreef ik netter. Nu gaat het in der haast en toen nam ik er behoorlijk den tijd voor. Als gij het maar kunt lezen, want bij het overzien lijkt *) In zijn Vier Tijdgenooten schreef mijn Vader in later jaren, vgl. pag. 93, „het „was een wonderlijke tijd. Ons aller hart trok naar Indië. Het heeft aan een zijden „draad gehangen of Buijs was ook als advocaat naar Samarang gegaan". In 1858 was Mr. W. B. Bergsma naar Indië vertrokken. In 1869 volgde Cd. Busken Huet. De lijst van sollicitanten naar het Bataviasche Rectoraat, die mijn Grootvader in de gelegenheid was mijn Vader te doen toekomen, bevatte de namen van: (alphabetisch) Aernout, con-rector te Breda, Bisschop, docent te Dordt, De Breuk, docent te Ysselstein, Cats Bussemaker, med. dr. te Parijs, Dorenbosch, con-rector te Winschoten, Van Deventer, con-rector te Dordt, Van Gennep, dr. in de letteren te Groningen, Van Hoëvell, rector te Dordt, Van de Laar, privaat-docent te Amsterdam, Moquette, rector te Ootmarsum, Naber, rector te Haarlem, Pompe van Meerdervoort, docent te Apeldoorn, Schneiter, rector te Groningen, Stortenbeker, litt. en jur. cand. te Leiden, Volker, con-rector te Zierikzee. 1859 het wel wat hieroglyphisch x). Bovendien ook onsamenhangend. Doch de recensie laat ik aan u. Als gij slechts gelooft, dat ik steeds ben en blijf uw liefhebbende man Sam. 1860 123. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 12 Jan. 1860. Ik heb uitgesteld u te schrijven totdat wij eene beslissing zouden hebben genomen. Dat heeft nu aangeloopen tot gisteren avond, het tijdstip, dat wij als uiterste termijn hadden gesteld om te decideren. Ik heb mij zoo naauwkeurig mogelijk naar alles geïnformeerd en na zeer lang wikken en wegen zijn wij dan eindelijk besloten om de betrekking te vragen. Het is geen klein besluit ; maar mij en ook Anna komt het van dag tot dag onverantwoordelijker voor, er geen werk van te maken. Wel zien wij zeer op tegen de scheiding van zoovele dierbare betrekkingen, bepaaldelijk van u en Papa, in geval mijn pogingen slagen. Maar de redenen, die vóór ons besluit pleiten, zijn te zwaar om ze ligtvaardig op zijde schuiven. 13 Januari 1860. Wel zien wij de mogelijkheid in, dat het vertrek met eenige opoffering van kapitaal zal gepaard gaan. Er moet evenwel in het oog worden gehouden, dat wij op Batavia dadelijk kunnen beschikken over een renteloos voorschot van /. 2400, waarvan de terugbetaling zeer gemakkelijk wordt gemaakt. Bovendien het halve tractement gedurende de reis, dus ƒ. 900 a ƒ. 1200. Eindelijk in Europa de gratificatie van /. 1500. Ik ben intusschen van plan om bij een levensverzekeringmaatschappij een contract te koopen, waarbij aan mijn erfgenamen /. 10.000 wordt uitbetaald, indien ik binnen de vijf jaar na mijn vertrek naar Indië stierf. Dit kan op weinig bezwarende voorwaarden geschieden en die som kan 2) Mijn vader schreef een keurig handschrift met als geteekende letters maar daar hij zeer bijziende was, bijna microscopisch fijn, vooral zoo lang hij nog met veeren pennen schreef. 1860 tot /. 15.000 worden vermeerderd, waardoor Anna en de kinderen tegen schade gedekt zijn, indien ik hun te vroeg kwam te ontvallen. Hoe ik ook reken, ik kom altijd tot het resultaat, dat uit zuiver financieel oogpunt eene sollicitatie alleszins wenschelijk is. Anna is het overigens in alles volmaakt met mij eens. Kiest men een ander, dan zal ik mij best kunnen troosten; maar ik blijf het onverantwoordelijk achten, geen stap te wagen. De handeling staat in onze magt, de uitkomst niet. Ik hoop en vertrouw bij Anna geen misbruik van eenigen invloed te hebben gemaakt. 17 Januari 1860. Alle inligtingen, die ik kan bekomen omtrent Indië en de levenswijs aldaar: alle beschouwingen over mijne waarschijnlijke carrière hier in Europa: iedere becijfering van het belang van Anna en de kinderen leidt mij tot hetzelfde resultaat. Bedenk daarbij dat, ofschoon ik het natuurlijk liefst niet overal uitbazuin, ik niet langer dan tien jaren in Indië denk te blijven. Het is een heel tijdsverloop maar ik troost mij met de gedachte, dat wij niet alle hoop behoeven op te geven, elkander weder te zien. En al ware het zoo, dat het ons niet vergund werd, wij zien elkander tegenwoordig toch slechts enkele malen 's jaars. Wij kunnen iedere veertien dagen van elkander hooren. Ik erken, dat het mij spijt, dat deze betrekking op mijn weg ligt; maar ik geloof vast, dat ik deze eenige gelegenheid niet mag laten voorbij gaan. — Ik schreef het bovenstaande even alsof mijne benoeming zoo goed als zeker was. Eigenlijk is dat ook zoo. De ernstigste concurrentie scheen van de zijde der Rectoren van Dordrecht en Groningen te zullen komen. Intusschen den dag, nadat ik mijne sollicitatie bij Cobet had ingediend, ontving ik een billet vanhem, waarin o.a. „Nu gij eenmaal besloten hebt te solliciteeren, kan „ik u in vertrouwen melden, dat er zich tot heden toe niemand „heeft aangemeld, die tegen u opweegt; het is zeer waarschijnlijk, „dat gij zult worden voorgedragen". En daarop gisteren avond: „Uit naam van den Heer De Vries en van mij zeiven heb ik aan „onze beide medecommissarissen x) doen weten, dat naar onze l) Vgl. pag. 126 noot 3. 9 1860 „overtuiging niemand beter geschikt was dan gij om tot Rector „te worden voorgedragen." Ik moet bekennen, dat in dezen stand van zaken mij verder geen vrijheid gelaten wordt. Het lijkt wel, dat ik de persoon ben, die dat werk op mij moet nemen. Gelukkig lacht de zaak mij meer en meer toe en ik geloof wezenlijk met eenig nut in Indië te zullen kunnen werkzaam wezen. Het kan zijn, dat wij meer voor onze Ouders moesten over hebben en om hunnentwil van dit denkbeeld afzien. Maar hoe grievend het ons zou spijten, als wij ons later overtuigden gedwaald te hebben, voor het oogenblik volgen wij hetgeen bijna eene roeping lijkt. Als altijd uw gehoorzame zoon Sam. 124. S. P. L'Honoré aan J. W. A. Naber. 'sHage. 31 Jan. 1860. Amice, gisteren avond thuis komende vond ik een brief van Anna, waarin zij mij nader en gemotiveerd de redenen uitéénzet, die tot het besluit hebben geleid. Ik kan niet anders dan hunne voornemens te billijken, hoe zwaar de verwezenlijking ook mij zal treffen. Ik zeg opzettelijk ook mij, want noch gij noch ik, mijn vriend, zullen onze kinderen hier op aarde terug zien. God geve, dat het zij in betere gewesten! Overigens leveren Anna's handelingen een nieuw doch vrij wel overtollig bewijs, dat Sam zich kan verheugen in het bezit van eene brave, verstandige en lievende vrouw, eene overtuiging, die door ulieden niet zal worden gewraakt. — Daatje vroeg laatst aan Bet, of wij niet eens weder kwamen Veerkaayen? Schikt u zulks morgen? Steeds t.t. L'H. 125. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Haarlem. 31 Jan. 1860. Gisteren ontving ik berigt van prof. Cobet, dat bij eene vergadering der Commissie van Advies, Zondag gehouden, de keuze op mij was gevallen. Met eene definitieve voordragt aan den Minister 1) 'moet natuurlijk nog een paar dagen gewacht worden. — De tijd begint te naderen en de gebeurtenissen dringen op el- *) Jan Jacob Rochussen, minister van Koloniën. 1860 kander. Langer dan de eerste mailvan Mei kunnen wij stellig niet blijven. Mogelijk moet ik reeds eerder gaan. Zijn de plaatsen in Southampton bezet, dan zouden wij over Marseille of Triest moeten gaan, waar minder toeloop te verwachten is. Deze reisroute is echter met het oog op de kinderen zeer weinig wenschelijk ofschoon aanmerkelijk veel goedkooper. Nogmaals na groeten uw gehoorzame zoon Sam. 126. M.E. Meerburg-Naber aan haar Ouders. Leiden. 2 Febr. 1860. Lieve Ouders, Georg was gisteren naar Amsterdam, toen Sam mij kwam verrassen met zijn komst. Maar natuurlijk, hem zoo spoedig na de Kerstvacantie ziende, begreep ik dadelijk, de zaak al meer en meer haar beslissing krijgt. Dat het genoegzaam zeker is, vertelde hij mij, maar dat hij voorgedragen was, begreep ik eerst nog niet. Wij mogen wel allen ons best doen, nu maar zoo goed mogelijk ons te houden, want hoe gewenscht of hij de betrekking vindt, hij ziet toch erg tegen het vertrek op. Ik vind het met twee zulke jonge kinderen een reuzenbesluit. Is Sam er bij, kan ik mij tot nog toe zeer goed houden: maar ben ik alleen, hoe eervol de betrekking is, ben ik er dikwijls zeer bedroefd om. Kan het echter tot Sams geluk wezen, dan mag ik niet zelfzuchtig zijn. — Wij aten dus met ons beidjes en toen Georg om zes uur thuis kwam, was Sam naar Grootmoeder Meerburg; maar Georg heeft hem nog later bij Vader en Moeder gezien. — Wie of hier professor zal worden voor den overleden professor Kist L) ? Ik heb *) Een Hollandsche directe stoomvaartverbinding met Indië bestond nog niet. Men ging toen per zeilschip om de Kaap of per Engelsche of Fransche mail, gewoonlijk landmail genoemd, omdat men dan van de Middellandsche tot de Roode Zee over land, door Egypte ging. Ferdinand de Lesseps had in 1859 nog pas een begin gemaakt met de doorgraving van de land-engte van Suez. Tien jaren later, in 1869, is het kanaal eerst gereed gekomen. Mijn Vader kreeg als Rector, ter bespoediging zijner overkomst, voor de kosten der landmail, Fransche of Engelsche naar keuze, f. 2000 vergoeding, daarmede moest hij maar zien, er te komen. Voor zijn gezin ontving hij alleen het bedrag, dat per gewone scheepsgelegenheid werd berekend. Wilde hij het op de landmail bij zich houden, dan moest hij het verschil zelf bijpassen. De docenten kregen alleen vergoeding van reiskosten per zeilschip om de Kaap. 2) Nicolaas Adriaan Kist, tegenstander van Scholten en Kuenen. 1860 al gewenscht Van Koetsveld. Na groeten, lieve Vader en Moeder, uwe liefhebbende Elizabeth. 127. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 8 Febr. 1860. Namens Papa L'Honoré en mij haast ik mij, u mede te deelen, dat Sam bij resolutie van heden door den Minister van Koloniën ter beschikking is gesteld van den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië om geplaatst te worden als Rector-Directeur van het Gymnasium Willem III. — Wat zal ik hierbij voegen? Veel kan het niet zijn, omdat de eerste schok mij treft. God sterke ons allen bij datgene wat ons te wachten staat. En dan moed om de toekomst onder Zijne leiding tegemoet te gaan. 9 Februari 1860. Uwe aanstelling wordt u morgen of overmorgen avond per post toegezonden en voor dezen brief moet door de post worden gevorderd welligt iets meer dan /. 172.05 doch zeker niet minder. Een heele haal. Ik schrijf u dit, opdat gij er op zoudt kunnen rekenen. Ten tweede, de audientie bij den Minister van Koloniën wordt gehouden des Woensdags te 12 uur; als gij plan daartoe hebt, schrijf het mij, dan zal ik voor u op de lijst teekenen. Ten derde de Gouverneur Generaalx) moet zelf voor iederen brief, dien hij ontvangt, port betalen. Dus moet gij den uwen frankeeren (a /. 0.90), of wat nog beter is, hem mij geven of zenden dan zal de Heer Muller 2) hem in het officieele pakket insluiten. Ten vierde voor de meid 3) moet een pas door Koloniën worden afgegeven om naar Indië te mogen vertrekken. Doch daartoe is noodig een borgtogt als bijgevoegd model aanwijst en welke door het Gemeentebestuur moet gelegaliseerd wezen. Daarbij behoort een bewijs van goed zedelijk gedrag (van de meid), afte geven door het Gemeentebestuur van Haarlem. Wanneer die *) Christiaan F. Pahud. 2) Bevriend ambtenaar aan het Departement van Koloniën. s) Heintje Bahle, het mede te nemen kindermeisje. 1860 beide stukken in orde zijn, zendt ze mij dan. Ik zal ze dan ter verdere behandeling aan den Heer Mulder overhandigen. Uw liefhebbende vader Naber. 128. Alida C. Naber—Sepp aan haar Dochter. 'sHage. 2Mrt. 1860. Lieve Anna, daar ik nu tog aan de kousjes voor uwen lieve kleinen begonnen was, zoo heb ik dat werk maar voltooid en zend u dus bij het paar, dat gij reeds ontvingt, de vijf overige paren. Misschien kunt gij deze twee maanden of op de reis er nog gebruik van maken. Gij zult zeker nu wel al druk aan het zorgen zijn en hoezeer wij niet weten, hoedanig wij u van dienst kunnen zijn, bieden wij tog, indien zulks voor u noodig is, hetzij in raad of hulp onze diensten aan. Het is dan ook omdat wij niet weten, waarmede u te kunnen helpen, dat wij maar beter vinden niet meer naar Haarlem te komen. Dit zouden noodelooze kosten zijn, daar wij er tog stellig op rekenen, dat gij den laatsten tijd van uw verblijf in Holland ten onzent doorbrengt. Gisteren middag maakten wij eene visite bij uwen Papa en zijn nog zeer prettig bij elkander gebleven en regt genoegelijk gequadrilleerd. Papa was redelijk wel en opgeruimd. Vele groeten van ons beiden, ook aan Sam. Uwe liefhebbende moeder A. Naber—Sepp. 129. Samuel A. Naber aan zijn Vader. Haarlem. 3 Mrt 1860. Waarde Vader, wij hebben in de laatste dagen meer voorbereid dan gedaan. Zoo heb ik op het oogenblik de kisten voor mijn boeken in vermoedelijk voldoenden getale staan. Overmorgen gaan wij aan het inpakken om ze, naar ik hoop, op het einde dezer week naar den Amsterdamschen cargadoor te zenden. De uitrusting is bij Sinkell) besteld maar de ware drukte komt pas tegen J) De nog bestaande Amsterdamsche firma op den Nieuwen Dijk, het eerste warenhuis in Nederland, waarvan de volksliedje zong: In den winkel Van Sinkel Is alles te koop, Van potjes pomade Tot fleschjes met stroop 1860 het einde der maand. Anna en de kinderen maken het wel. Het is tegenwoordig druk uitgaan, want nu men ziet, dat wij heen gaan, worden wij overal gevraagd. Dat wij u niet meer in Haarlem zullen zien, spijt ons maar het laat zich begrijpen. Wij zien elkander toch binnen kort. Anders waren wij van plan geweest, u te inviteren tegen Charles' verjaardag 1). Bet en Georg komen morgen. 27 Maart 1860. Alles is het onderst boven gekeerd en het hoofd loopt iemand om. Wij willen hopen, dat dit de grootste drukte zal wezen. Als alles maar het huis uit is en ter verzending gereed, is reeds veel gewonnen. Woensdag ga ik naar Rotterdam bij oom Piet. Donderdag met Anna naar Amsterdam 2). Maandag verlaten wij onze woning. Van harte feliciteeren wij u met Bets vooruitzigten. Uw liefhebbende zoon Sam. 130. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 5 April 1860. Wanneer vertrekt gijlieden nu naar Leijden 3) en wanneer denkt gij bij ons te komen ? De kleinen zullen zich dan wat moeten behelpen en slapen in baliemanden 4). God geve, dat zich bij Bet alles wel moge schikken. Zoo komen wij van de eene zorg in de andere. Met Papa's ongesteldheid is het nog al hetzelfde maar Papa komt sedert een paar dagen toch wel wat bij. Ik verbeeld mij, dat er veel zenuwachtigs onder loopt. Uw liefhebbende Vader Naber. 131. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Haarlem. 6 Apr. 1860. Aanstaanden Woensdag hopen wij naar Leijden te gaan. Alles *) Zijn tweeden op 11 Maart 1860. 2) Om afscheid te nemen van de familie Rijfsnijder, oud-oom mijner Moeder, vgl. vii. b. 3) Om eenige dagen bij zuster en zwager Meerburg—Naber te vertoeven. 4) Groote, sterke, langwerpig vierkante manden ter berging van het op te maken schoone waschgoed. 1860 loopt in goede orde af maar het is verschrikkelijk druk geweest en nu voel ik eerst, dat ik moe ben. Wij hebben 19 kisten, die morgen naar Amsterdam geëxpedieerd worden. Half Julij hoopt men, dat het zeer snel zeilende schip de Electra aan kan zijn 1). De mail-koffers zijn er ook en alles is gereed om er in te pakken. De droevige dagen beginnen nu en wij ondervinden, hoe pijnlijk het is om van zooveel goede vrienden te scheiden. Ik ben regt blijde, dat Papa vrij wel is dog ik beef voor de laatste dagen. Ik benijd Sam het voorregt, dat gij u meester genoeg zijt om hem in alles te raden en bij te staan. Mijn goede Vader sluit zich zoo op in zijn droefheid, dat het dubbel treurig wordt. Leiden. 13 April 1860. Wij denken Dingsdag of uiterlijk Woensdag in Den Haag te komen. Met groote moeite hebben wij Haarlem verlaten. Wij hebben er zóóveel goede vrienden! Heden zijn wij met het kleine volkje naar Katwijk geweest om afscheid te nemen J). Bet ziet er perfect uit en is frisch en vlug. En nu vaarwel tot aanstaande week. Uwe liefhebbende Anna. Na nog een tiental dagen te 's Gravenhage bij mijne Grootouders te hebben vertoefd, reisden mijne Ouders af op 28 April 1860. 132. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 29 April 1860. Lieve Kinderen, de bede, die ik op den morgen van uw vertrek met en voor u tot God heb opgezonden, bevatte in het kort al datgene, hetwelk wij u en den uwen toewenschten. Ik herhaal hier deze bede. „Barmhartig God en Vader! Zegen den weg, dien „wij onder opzien tot u gaan betreden. Geleid ons op onze reis. „Versterk de achterblijvenden, die het onzen Heiland eerbiedig „nazeggen: Heilige Vader, bewaar ze in Uwen naam. Heilig ze in x) Het is begin September geworden, vgl. No. 139. 2) Van de familie Oorthuys, vgl. VII, C. 1860 „Uwe waarheid. Uw woord is de Waarheid 1). Amen". Welligt hebt gij, Sam, er niet op gelet, dat ik daarin het textwoord heb gevlochten, dat Ds. Secrétan had gekozen, toen hij u als lidmaat der Gemeente bevestigde. Het was, dacht mij, ook op uwe gezamenlijke levensreis een gepast woord. Moge dan onze bede vervuld worden. En dat is zij reeds aanvankelijk wat het weder betreft. Althans hier is het zeer ten goede gekeerd en uwe komst te Rotterdam en aan boord was volgens de beschrijving, die Georg 2) er ons van gaf, zeer aangenaam en wel geschikt om uwe stemming wat op te wekken, die ongetwijfeld even als de onze zeer was gedrukt. Georg heeft dadelijk aan Papa uw wedervaren te Rotterdam gaan vertellen en dat alles was ook zeer geschikt om hem zeiven ook wat op te wekken. Althans hij was redelijk wel gestemd, toen hij later bij ons kwam. Bet en Georg zijn met den laatsten trein naar huis getrokken, zoodat wij het dadelijk na zoo aangenaam woelige dagen heel stil en eenzaam hadden. Ik was dood moe en ging om 10 uur naar bed met de bede, dat God ulieden moge behoeden. Heden ochtend ontwakende, was het verrukkend weder en waren Moeder en ik er over uit, dat het begin van uwen togt zoo uitlokkend schoon was, zoodat wij ruime dankstof hadden. 30 April 1860. Wat prachtig weder! De natuur werkt mede om ons hart te vertroosten. Zoo even was Papa bij mij. Hij was voor zijn doen nog al opgewekt. En nu, kinderen, ga ik dezen eersten aan u gerigt, sluiten in het vertrouwen, dat het verblijf in Londen u wel zal zijn bevallen en dat gij geen averij aan lijf of goed zult hebben gekregen in het, volgens de romans, zoo streng godsdienstig en toch vooral zoo dief- en bedriegachtig Londen. Ik weet niet wat al zwarte denkbeelden ik mij van die plaats heb gemaakt en als men er dan in de werkelijkheid is, valt het meestal mede. Na groeten van Moeder en u en de kinderen in gedachten omhelsd te hebben, blijye ik als altoos uw liefhebbende vader Naber. ') Johannes XVII, 17. a) Hij had mijnen Ouders geleide gegeven tot aan boord van het schip. 1860 133. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Londen. 29 April 1860. Wij zijn allen in den besten welstand aangekomen en hebben, door goed weder begunstigd, de reis zoo snel afgelegd, dat wij heden, weinige minuten over éénen met pak en zak in ons logement op onze kamers zaten. Alleen Jufvr. SwartJ) en Heintje 2) hebben des nachts iets van de zeeziekte gevoeld doch niet hevig. Hoe ik al mijn pakkaadje gered heb, weet ik niet maar wij waren in een kwartiertje met alles in twee cabs op weg: Anna in de ééne, ik in de andere. De koffers werden met gemak op de cabs geladen. Hoe één paard het trok, begrijp ik niet. De kinderen waren volmaakt wel. Kort na onze aankomst hebben wij met ons drieën een wandeling gemaakt naar St. James' Park. Daarna om half zes middagmaal, en nu zit ik aan u te schrijven, terwijl Anna de kinderen naar bed brengt. Alles is tot nog toe al heel wel gegaan en wij krijgen hierdoor vertrouwen op het verdere onzer reis. Southampton. 3 Mei 1860. Dank voor uwen brief, zoo even aan het postkantoor afgehaald. — Maandag en Dingsdag hebben wij besteed in Londen en hebben voor dien korten tijd vrij wat gezien, o.a. het Crystal Palace. Ook van de Londensche drukte hebben wij eenig denkbeeld gekregen en Anna heeft zich wezentlijk uitnemend gehouden bij het oversteken van straten met vijf rijen rijtuigen, zooals bijvoorbeeld Maandag op London Bridge. Natuurlijk waren de kinderen niet bij ons. Gisteren zijn wij met den trein hier heen gekomen. De togt was regt aangenaam. Het weder was uitgezocht en de landstreek over het geheel schoon. Heden morgen zijn wij, na onze goederen aan boord van de Ripon gebragt te hebben, met een zeilschuitje naar de Great Eastern 3) geweest, *) Alida Swart, eene gewezen pensionaire van Ds. Sybrandi te Haarlem. Zij keerde thans, na voltooiing harer opvoeding onder geleide mijner Ouders naar het ouderlijk huis te Batavia terug. a) Heintje Bahle, het mede genomen kindermeisje. 8) Het monsterschip van 1856. Het had gelegenheid voor 600 passagiers der eerste en 1800 der tweede klasse, alsmede voor 10.000 man troepen. Het schip eindigde zijn bestaan als telegraafkabellegger. 1860 die een uurtje van Southampton af ligt. Men mag zoo iets eenigs niet verzuimen en behalve het schoone uitzigt, dat wij uit de kamer van ons hotel hebben, is hier ook weinig te zien. Het eiland Wight is voor wie hier zoo kort blijven, wat ver af. Bovendien is onze avond niet vrij, want wij gaan op het oogenblik naar de Ripon om onze hutten in oogenschouw te nemen en te zorgen voor het bergen onzer koffers daarin, hetwelk ons zonder bezwaar is toegestaan. Uiterlijk is het schip geweldig groot. Ik ben zeer nieuwsgierig het van binnen te zien. Onze koffers trekken algemeen de aandacht om het maaksel1). Een Heer uit Londen, met wien wij aten, kon zich niet begrijpen, dat men in Holland zulke stukken vervaardigde. Hij had ze namelijk op een hoop in het voorhuis van het hotel zien staan. — Ik had zeer wel opgelet, dat het de tekst van Ds. Secrétan was en vermoedde, dat uw keus daardoor geleid was. Het deed mij genoegen. Uw liefhebbende zoon Sam. Onderschrift van Anna Elizabeth Naber—L'Honoré. Om te toonen, dat de kinderen en ik frisch en wel zijn, voeg ik er twee regels bij. Voor de kleinen heb ik met de onbestemde etensuren heerlijk gebruik gemaakt van Moeders beschuiten. Ook de neutjes van tante Diesbach hebben tot heden goeden dienst gedaan. Dat moet u haar eens zeggen. Het is een rust, dat dat droevige afscheid nemen achter den rug is. Ik zag er zóó tegen op. 134. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 4 Mei 1860. Met genoegen hebben wij uwen eersten uit Londen ontvangen. Hier is weinig nieuws. Papa is mij de laatste dagen zeer mede gevallen. Later vervolg ik. Als mij wat invalt, moet het maar dadelijk ten papiere. *) Zij waren van de firma Lodewijk Pilger, koffermakers te Amsterdam, én een paar er van hebben in 1926 nog dienst gedaan bij het vertrek naar Indië van een kleinzoon mijner Ouders. 1860 6 Mei 1860. Heden morgen hebben wij uwen brief uit Southampton ontvangen en daaruit met genoegen gezien, dat alles aanvankelijk zeer goed gaat. — Ik dacht, dat uwe koffers naar een bepaald model vervaardigd waren en begrijp dus niet, dat een Engelschman er zich over konde verwonderen; maar het doet mijn Hollandsch hart goed. 17 Mei 1860. Gij ontvangt dezen, naar wij hopen, als gij reeds veertien dagen te Batavia zijt aangekomen 1). Ik kan mij maar flauw voorstellen, hoe die aankomst zal zijn geweest. Personen en zaken zijn mij vreemd. Toch hoop en vertrouw ik, dat er wel een of andere vriend, bijv. Bergsma, zal zijn geweest, die u het eerste welkom heeft toegeroepen. En was die eerste stap op Java's bodem vreemd, gewigtig was die tevens, omdat daar voortaan uw werkkring ligt en wel een werkkring, die aangenaam en nuttig zal zijn maar niet altijd zal beantwoorden aan uwe idealen. Doch geen nood. Met moed en kracht aan den arbeid. En wanneer men uwe goede bedoelingen waardeert, zal alles zich wel schikken. Wees vooral bedaard. Matig uw drift, wanneer iets soms niet naar uwen zin mogt gaan. In een heet klimaat als Java is dat vooral te vermijden. ■— Wanneer gij dezen ontvangt, is welligt de inkt verbleekt en mijn schrift bijna onleesbaar. Is dat zoo, schrijf het mij dan, dan zal ik een ruimer transparant nemen. Omhelst elkander voor ons. Zoent de lieve kinderen. Na u Gode te hebben aanbevolen blijve ik als altoos uw liefhebbende vader Naber. 135. A. E. Naber— L'Honoré en S. A. Naber aan hun Ouders. Anna E. Naber—L'Honoré. Bij Kaap Finisterre. 7 Mei. Ik verneem zoo even, dat er te Gibraltar gelegenheid zal zijn om brieven af te geven en haast mij dus om met een paar woorden te berigten, hoe het ons allen gaat. Door de meerdere deining ben ik wat zeeziek geweest en Charles heeft Moeders voorbeeld *) Dat zou pas gebeuren op 23 Juni, dus na eene reis van 84 dagen. 1860 gevolgd. Jojotje houdt zich patent. Wij zijn de eenige vreemdelingen aan boord. Gelukkig kunnen wij ons met ons Engelsch wel redden. Het is zoo'n vreemd denkbeeld om zoo van alles af te zijn, dat de reeds zeer tastbare werkelijkheid nog altijd veel van een droom voor mij heeft. Ik heb echter, hoe dwaas het ook schijnt, den tijd niet om mij aan melancholie over te geven, want mijn tijd is zóó bezet met die twee kleine kinderen, die, al heb ik Heintje, toch onafgebroken in het oog moeten worden gehouden, dat ik moeite heb dit oogenblik af te zonderen om te schrijven, want des avonds ben ik te moe en ga even na de kinderen te bed. Verbeeld u, dat kleine troepje ontbijt klokke 7, dus moeten moeder en kinderen om dien tijd gekleed en paré zijn 1). Slapen ze, dan moet er iemand bij zijn. Zijn zij wakker, dan bij ieder kind één. De hut is veel ruimer dan ik dacht en wij zijn samen. Sam boven. Charles en Jojotje daaronder in ééne kooi met de voeten tegen elkaar. Ik op de canapé over hen. De ventilatie is ook goed. Samuel A. Naber. In het gezicht van Gibraltar. 9 Mei 1860. Alles gaat tot nog toe perfect. Wij hebben pragtig weder. Het is verrukkelijk op het dek, vooral gisteren avond. De kinderen houden zich al heel wel, hoewel zij heel wat toezigt noodig hebben. Aan boord is alles uitmuntend ingerigt. Onze mede-passagiers zijn over het geheel aangename lui, grootendeels officieren van het Engelsch-Indische leger. Anna E. L'Honoré—Naber. Caïro. 18 Mei 1860. Wij genieten de beste gezondheid, pragtig weder, goed logies op de boot en hier in het logement. Kortom alles loopt mede en de kleinen zijn tegen onze verwachting zoo fleurig als rozen. Onze Ripon is heden te Alexandrië aangekomen. Wij hebben het er best gehad. Om circa 8 uur gingen wij aan boord van een kleine stoomboot, die ons naar den trein bragt. Toen begon het ergste. Wel was het weder niet overwarm en waren de kinderen voorbeeldig zoet. Wel hadden wij een goeden wagon voor ons alleen ') Buiten de reglementaire etensuren was op Engelsche mailbooten voor geld noch goede woorden iets te krijgen. 1860 met één vreemden Heer; maar toch, 7 uren stoomens in een flinke zomerwarmte met twee levendige kleintjes deden ons snakken naar het einde van den togt. Grooter gejoel dan aan het station te Caïro van ezeljongens, pakkendragers, koetsiers etc. kan men zich niet voorstellen. Het is om gek te worden. Gelukkig kwamen wij spoedig in een omnibus, die ons naar het beste hotel bragt, namen een bad en na vrij wel en ik geloof voor hier zeer prachtig gedineerd te hebben, zet ik mij in onze kamer neer om dit op te krabbelen. Gij kunt niet gelooven, hoe vreemd het is om plotseling uit de Europeesche omgeving in eene geheel Oostersche wereld verplaatst te zijn. Alles is anders. Kameelen op straat. Groote mannen op kleine ezels. Gesluijerde vrouwen. Het is net een droom. Wij waren te moe bij onze aankomst om de stad eens in te gaan. Buitendien durfde ik de kinderen niet alleen laten en morgen, vrees ik, zullen wij heel vroeg weg moeten. Het spijt mij verschrikkelijk, want Caïro met zijn 300.000 inwoners moet zeer merkwaardig zijn. Morgen gaan wij de woestijn in. Het nu afgelegde gedeelte is zeer vrugtbaar land maar ziet er, behalve de palmboomen, net uit als Holland. Alleen wordt men uit den dut geholpen door de inwoners met hun donkeren tint en bont costuum en de afzigtelijke dorpjes met hunne huizen van leem, erger dan varkenshokken. Verscheidene menschen loopen spiernaakt en de kinderen worden ruiter te paard op de schouders der moeders gedragen. Wat verlang ik naar een brief! Samuel A. Naber. 23 Mei 1860 '). Zaterdag morgen zijn wij uit Caïro vertrokken om onzen togt door de woestijn te aanvaarden. Wij spoorden om 10 ure weg, zagen de piramiden in de verte achter ons en waren weldra in de woestijn. De warmte was niet te drukkend en wij waren bovendien van ale en soda-water voorzien, want gewoon drinkwater kan men in Egypte niet gebruiken. In vijf of zes uur waren wij in Suez en om zes uur bragt een kleine stoomboot ons aan boord van de Colombo. Wij waren zeer blijde weder in zee te zijn. Wat ons verblijf op het schip betreft, alles is vrij wel ingerigt. maar het l) Zonder plaatsbepaling. 1860 valt af bij de voortreffelijke orde en gemakkelijkheid, die op de Ripon te vinden waren. De hitte is vrij redelijk, daar men het onmogelijke doet om togt te maken, hetgeen evenwel meestal slecht gelukt. Wij maken hier voor het eerst kennis met de Punkahs, die in Engelsch Indië overal verspreid zijn. Zij bewijzen in de kajuit goede diensten. Des nachts is het niet koeler dan overdag, zoodat de kinderen bijna geheel ontkleed met open raam slapen. Doch gelijk ik zeide, wij hebben over het geheel minder hinder van de warmte dan wij gevreesd hadden. Onze dagen gaan zoetjes voorbij. De kinderen houden zich wel. Charles krijgt van dag tot dag meer pleizier om woorden na te zeggen. Ik hoop dezen in Aden, waar wij morgen of overmorgen zullen aankomen op de post te doen. Als altoos blijf ik uw gehoorzame zoon Sam. 136. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 1 Juni 1860. Zondag en Maandag van Pinksteren hebben Georg en Bet bij ons doorgebragt maar zij hebben het niet getroffen, want over ons geheele land heeft vooral den tweeden dag een storm *) gewoed, die alle mij heugende overtrof. En dat in den zomer, toen de boomen in vollen dos prijkten. Het was ontzettend zooals alles gezweept werd. Daken en schoorsteenen bij menigten zijn verbrijzeld. Uit de berigten, die nog dagelijks in de couranten staan, heb ik eenige uitgeknipt en hierbij gevoegd; er waren er te veel om ze over te schrijven. In Het Bosch zijn bij de 500 boomen omgewaaid. Het ziet er jammerlijk uit. Bij uwe verjaardagen zullen wij bijzonder aan u denken en niet minder voor uw geluk bidden. Hoewel Moeder zegt, dat het een vlieg in een strooppot is, zoo wilde ik toch niet afwijken van de goede gewoonte van u op dien dag iets te schenken. Maar ik weet er geen beter raad op dan uwe rekening met twee malen /. 5 te crediteeren. 17 Juni 1860. Verleden week hebben wij een paar dagen bij Bet en Georg gelogeerd ter gelegenheid van de studentenmaskerade, De intogt x) De lang berucht gebleven Pinkster storm van 29 Mei 1860. 1860 en huldiging van den hertog van Anjou te Antwerpen in 1582 als hertog van Brabant, eene prachtige maskerade, die al de vorige naar mijn inzien overtrof, want zij hadden niet minder dan 50 paarden van de Rijdende Artillerie ten gebruike gekregen om te. berijden. Wij hebben den trein vijf malen gezien, den laatste keer te 12 ure en ik moet erkennen, dat altijd de meeste orde is bewaard en ik er toen geen één heb gezien, die te veel had gedronken. De geheele week was als gewoonlijk aan feesten gewijd; maar wij zijn Dingsdagmorgen weer stil naar huis gegaan. Gij kunt denken, hoe druk het was. In 1855 werden er per spoor 10.000 menschen vervoerd en deze keer 16.000. Bet houdt zich goed en heeft druk de feesten bij gewoond. Moge alles zoo goed afloopen. Volgens de Haarlemsche Courant is het dividend der Nederlandsche Handelmaatschappij bepaald op /. 86, zegge zes en tachtig gulden per aandeel, dus juist het dubbele van verleden jaar. Wanneer alles goed is afgeloopen, dan rekenen wij, dat gij, terwijl ik dit schrijf, digt bij Batavia zijt of er welligt reeds zijt aangekomen. 23 Juni 1860. Zoo even lees ik in de Haarlemsche Courant, dat de Maatschappij van Nederlandsche Letteren te Leijden is vergaderd geweest en onder anderen tot buitenlandsch lid heeft benoemd Dr. S. A. Naber, Rector aan het Gymnasium Willem III te Batavia. Ik wensch u geluk met deze onderscheiding, die wel niet veel geeft doch toch altijd aangenaam is en vereerend. De Maatschappij zal mij wel niet vóór zijn met u de benoeming mede te deelen. Uw liefhebbende vader Naber. 137. S. A. Naber aan zijn Ouders. Point de Galles. 5 Juni 1860. Een enkel woord vóór wij Ceylon verlaten. Tot nog toe hebben wij de beste gezondheid genoten. Toen wij hier aankwamen en het wrak van de Malabar 1) in de haven zagen liggen, — alleen *) Het schip had reeds vóór 14 dagen van Point de Galles naar China moeten vertrekken met de gezanten lord Elgin en baron Gross aan boord. 1860 de mast en de schoorsteenen zagen wij boven het water uitsteken, — vreesden wij, dat dit ongeval, waarvan gij in de courant zult gelezen hebben, en dat, zoo het schijnt, door de dronkenschap van den kapitein is veroorzaakt, u grooten schrik zal berokkend hebben. Bij narekenen hebt gij echter ligt hebben kunnen nagaan, dat wij tedier tijde nog in de Roode Zee waren. Regt blij de waren wij hier 24 uur te kunnen uitrusten, want nu, in een goed, ruim logement, merkten wij, hoe warm het op de Colombo was. 12 Juni 1860. Op den middag van den 5den Juni gingen wij aan boord van de Pekin x), die overvol was, daar zij behalve de passagiers van de Colombo ook die van de Malabar had te vervoeren, waaronder de beide gezanten. Het is hier heel wat minder dan op de vorige booten. Alles is vrij smerig en de bediening laat veel te wenschen over. Wij houden ons goed doch Anna is zeer vermoeid en heeft sedert een paar dagen veel geleden aan scheele hoofdpijn. De kinderen zijn veel tieriger dan gedurende de warme dagen in de Roode Zee en den Indischen Oceaan, want het klimaat laat nu weinig te wenschen over. Gisteren bereikten wij Poeloe Pinang aan den ingang van de Straat Malacca, waar wij eenige uren stil hielden om kolen in te nemen. Morgen hopen wij in Singapore te wezen, waar ik dezen op de post zal doen. Wij vertrouwen, dat het vervolg van onze reis aangenamer zal zijn dan de laatste acht dagen. Ik hoor, dat de booten tusschen Singapore en Batavia goed zijn ingerigt; maar hoe het zij, wij zullen dankbaar wezen, aan het einde van den togt te zijn. Gedurende de reis trokken de kinderen de aandagt om hunne voorbeeldige zoetheid maar het is niettemin voor Anna een zware taak, waaronder zij zich, dit moet ik zeggen, voortreffelijk kwijt. Het zijn nu de laatste loodjes en die wegen het zwaarst. Uw gehoorzame zoon Sam. *) De Pekin was bestemd voor China; de passagiers voor Java zouden te Singapore moeten overgaan op de Macassar, een Hollandsch schip, dat de verbinding van Singapore en Batavia moest onderhouden. 1860 138. Uit het reisjournaal van Samuel Adrianus Naber. In den namiddag van den 14-den Juni gingen wij te Singapore aan boord van de Macassar. Het schip zou met zonsopgang vertrekken, derhalve hadden wij nog langer aan wal kunnen blijven. Maar wij wilden met daglicht aan boord, want ik wist reeds uit ondervinding, dat bij gebrek van een trap de boot hoogst lastig was om te beklimmen. Men had slechts een loodregt afhangende touwladder, waarop wij ons in donker met de kinderen niet durfden wagen. Zoo waren wij de eerste passagiers. Als men eenmaal op het dek was, was de boot vrij wel ingerigt. Betrekkelijk was zij klein; maar zij scheen goed van alles voorzien. De Hollandsche Kapitein had meer van den ronden, vrijen zeemanstoon, minder van de beschaafde manieren van de eerste officieren op de Engelsche mailbooten. Men gevoelde zich aan zijn boord vrijer, want rooken was op het achterdek geoorloofd en men kon ten allen tijde krijgen wat men wenschte, terwijl de Engelsche stewards alleen voor zieken uitzondering maken op den regel, dat buiten de vaste etensuren niets te geef of te koop is. Wij stelden ons vier lange maar niet onaangename dagen voor en het deed ons genoegen weder eens geheel onder Hollanders te zijn. Wij bragten een schoonen avond op het dek door en eindelijk legden wij ons te bed. Wij hadden een hut zoo ruim en lugtig als men redelijkerwijs kon wenschen. Trouwens de prijs van /. 200 per persoon voor vier dagen is hoog genoeg. Des nachts om drie ure werden wij wakker door het praten op het dek van twee passagiers, kennelijk zelf zeelui, die pas waren aangekomen. „Toen ik beneden „kwam", zeide de een, „was er al drie voet water in de machine„kamer maar ik ga toch mee". — „Hoort gij dat", riep Anna, mij wakker roepende. — „Maak u niet ongerust, Mevrouw", klonk het van boven, „er is volstrekt geen gevaar. Men heeft de kraan „open laten staan. Zijn wij eenmaal van wal, dan haalt de machine „zelf het water weer op". Wij sliepen weder in en bemerkten een paar uur later, dat de boot zich in beweging zette. Toen wij des morgens gingen ontbijten, zagen wij, dat er een man of wat stond te pompen. Dat verwonderde niemand. Maar het pompen bleef steeds aanhouden en telkens stonden er meer matrozen aan het 10 1860 pompen. Ongeveer te tien ure werden de booten los gemaakt zonder dat hierdoor de aandagt der Dames werd gaande gemaakt. Later vernamen wij, dat de Kapitein inderdaad een oogenblik had gedagt, dat wij het schip zouden hebben moeten verlaten. Er waren reeds vijf gaten in de ijzeren platen ontdekt en het water dreigde te wassen, daar de matrozen, die allen aan het werk waren gesteld om te pompen, afgemat raakten. Tot ons behoud kwamen wij echter weldra in het gezigt van het eiland Riouw en naderden zoo digt, als het in die ondiepe haven mogelijk is, geholpen door de naauwkeurige plaatselijke kennis van een zeeofficier der hier gestationneerde oorlogsschepen, die bij ons aan boord was gekomen. Wij hadden middelerwijl eerst Hollandsche matrozen, toen kettinggangers gekregen om bij het pompen te helpen en zoo klom het water niet hooger. Maar meer kon men niet bereiken. Onderwijl werd de lading aan wal gebragt doch de passagiers bleven in onzekerheid wat te doen ? Het was bekend, dat er op Riouw geen zweem van een hotel bestond. Zoo ging ieder achtereenvolgens aan wal in de overtuiging, dat men op de Macassar toch niet kon blijven. Gelukkig was de hulpvaardigheid der Riouwers groot. In een paar uur waren allen hetzij bij den Resident hetzij bij andere ingezetenen gehuisvest. Wij troffen het bijzonder goed, want kort nadat wij voor anker gekomen waren, kwam er een Heer aan boord, die naar mij vroeg en zich bekend maakte als de Heer Homburg, den benoemden lector voor het Hollandsch aan ons Gymnasium. Op het oogenblik was hij hier nog als onderwijzer werkzaam. „Veel ruimte", zeide hij, „heb ik niet; maar mijn woning staat voor u open Wij gingen met hem aan wal en genoten gedurende vier dagen bij hem en zijn vrouw de hartelijkste gastvrijheid. Ons verblijf op Riouw was van onzekeren duur. De telegraaf naar Batavia was gebroken, zoodat wij van daar geen hulp konden vragen. Wij besteedden den tijd met kennis te maken met de meeste Europeanen op Riouw en kregen voorloopig een kijkje op de Indische maatschappij. Laat in den avond van den 19den Junij hoorden wij een kanonschot. „De mail uit Singapore , zeide mijn gastheer, want hij wist, dat dit het eenige kanonschot was, dat 1860 op dien tijd gewacht kon worden. Wij spoedden ons naar het Hoofd; maar daar was geen nieuws te vernemen. Tegen twee uur in den nacht kwam er tijding, dat de Shandon, eene oude, half afgekeurde Engelsche boot uit Singapore was gekomen om de passagiers en de mail van de Macassar over te nemen. De mailagent wilde om vier uur weder vertrekken doch hiertegen verzette zich de Resident. Om half acht moesten wij echter aan boord wezen. Anna had den vorigen dag met koorts te bed gelegen, gevoelde zich zeer zwak en toch moest zij dadelijk op om het goed te pakken. Er viel nog zoo veel te bezorgen, dat wij tegen zes ure juist klaar waren om aan het Hoofd te zijn ten einde ons naar het schip te laten roeijen. Onze verwagtingen van de Shandon waren niet hoog gespannen en toch werden wij teleur gesteld. De boot was klein en vuil. Hutten waren er niet. Men moest op de canapés, die den salon omgaven, slapen. Een rood gordijn scheidde de Dames van de discreete Heeren. Wij hadden voor vijftien passagiers vier waschkommen en, naar ik geloof, twee handdoeken. Van een badkamer was geen sprake. Een der passagiers had voor ons geld voor ijswater gezorgd, anders hadden wij niets anders te drinken gehad dan laauw water. Het eten werd van dag tot dag slegter. De kippen al taaijer en taaijer. De rijst al vuiler en vuiler. Het brood zat vol mieren en ander eten was er niet. De passagiers waren knorrig. Het was ellende. Toilet maken was onmogelijk en iederen dag zag ieder er onoogelijker uit. Voor de kinderen was er niets te krijgen en Johanna kreeg het eindelijk te kwaad. Zij begon aan dyssenterie te lijden. Den derden dag dacht ik niet anders of het kind stierf. Drie dagen lang was zij zonder geschikt voedsel!!! De Kapitein was een sukkel, die het vaarwater niet kende en door twee of drie der passagiers, oude zeelui, in den regten koers moest worden gehouden. Wij naderden Muntok en men wierp het anker uit vóór dat de machine stil stond. Wij zouden vertrekken en men kon de machine niet aan den gang krijgen. Den 22sten Junij meenden wij langzamerhand aan het einde onzer ongelukken te zijn gekomen: •— daar zien wij weder pompen door de zwakke bemanning. Het bleek, dat de Shandon weinig minder lek was dan de Macassar en dat wij eenigen tijd bepaald 1860 in gevaar hadden verkeerd. Eindelijk naderden wij den 23sten Junij tegen den voormiddag de reede van Batavia. Kort nadat wij voor anker waren gekomen, werden wij afgehaald door den Heer Swart l), die ons bij zich deed logeeren. Wij ontboden dadelijk een doctor voor Johanna en kregen den eersten middag al bezoek van Bergsma, dat mij veel genoegen deed. 139. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 8 Juli 1860. Ik zal dezen brief, den eersten, dien ik rustig uit Batavia schrijf, No. 1 doopen. Het begin uwer rekening-courant zal ik in een daarvoor bestemd boek overnemen. Uw schrift is perfect leesbaar en in het minst niet verbleekt. Schrijft mij s.v.p. of het mijne even leesbaar is. Ik sukkel met het mail-papier. De pen gaat er door. Het verschuift. Het geringste zugtje hier onder de galerij doet het opwaaijen. De inkt dringt door naar de keerzijde. — Thans het belangrijkste. Namelijk dit. De Curatoren hebben nog geen vergadering gehad. Ook heb ik slechts met enkelen hunner eenigszins uitvoerig over het plan van het Gymnasium gesproken. Maar de inligtingen, die ik van allerlei menschen krijg, ook van hen, die het plan dwaasheid vinden, hebben, moet ik zeggen, mijn vertrouwen op het welslagen der zaak althans niet verminderd. Ik ben nu meer dan ooit overtuigd van de wezenlijke behoefte, waarin voorzien moet worden. Welligt spreekt gij dezen winter Dr. Bleeker 2) wel. Dat is de hartstogtelijkste voorstander, dien ik nog ontmoet heb. Daarbij heeft men hier voor de zaak wat over. De noodige bouw van schoollokalen en docent woningen zal ongeveer vijf ton kosten. Gij kunt daaruit opmaken op wat groote schaal alles wordt aangelegd. 20 Juli 1860. Gisteren was het feestdag, want de mailbrieven kwamen aan. Gij kunt u, geloof ik, niet voorstellen wat een genoegen dat is. Voor eenigen tijd schijnt het, dat de afstand is weggenomen. Alleen als men naar den datum kijkt en ziet, dat het nieuws al zes >) Vader van Alida Swart, de reisgenoote mijner Ouders. ') Dr. P. Bleeker, lid van het Curatorium, die op het punt stond te repatrieeren. 1860 weken oud is, verdwijnt de illusie. Wij hebben de laatste veertien dagen zeer rustig doorgebragt: Anna druk bezig met het oprigten onzer Indische huishouding: ik met het vervaardigen van allerlei instructies en reglementen en met het schrijven van ons reisjournaal, dat u bij eene volgende gelegenheid op heel wat briefport zal komen te staan. Tusschen beide eenige buurvisites en heden ben ik weder opnieuw begonnen met visites afleggen om de Curatoren te zien, die ik nog niet ontmoet had en bovendien mijn opwagting te maken bij allerlei notabiliteiten, ook de Raden van Indië, daar men mij had laten merken, dat dit verwagt werd. Onze woning *) bevalt ons wel maar is wat klein: drie groote kamers met één daaraan grenzend dog kleiner, alle in elkaar loopend, aan drie zijden omgeven door eene gaanderij, waar Charles 's morgens om half zeven al loopt te spelen. Johanna komt met den dag bij. — Wij zullen het Gymnasium openen op 1 September. Admissie-examen 13 Augustus. Maar hoe de leerlingen zullen gehuisvest worden, is nog een raadsel. De woning is wel schoon; men rekent, dat de bouw minstens anderhalve ton gekost heeft. Zij is bovendien de woning geweest van den Vice-President van den Raad van Indië maar van kamers wordt hier weinig werk gemaakt. Het zijn de galerijen, die groot en ruim zijn. Ongelukkig zijn dat geen slaapzalen en wij zullen dus vóór 1 September nog aan het tijdelijk verbouwen moeten. Charles maakt verwonderlijke vorderingen met spreken. Hij weet om één uur, den tijd van rijst en vruchten, wat goed om pisang 2) te vragen, waar hij dol op is en die hij zelf schilt, want daarvoor is geen mes noodig. Andere vrugten zijn voor hem nog verboden waar. Een groot gedeelte van den dag brengt hij onder de gaanderij door en dan zit hij alleen of met Jojotje te spelen. Soms komt beider opvliegend humeur wel *) Eene voorloopige woning in Salemba, voorstad van Batavia op den weg naar Buitenzorg. Na voltooiing van het geprojecteerde schoolgebouw, waarvoor de eerste steen nog gelegd moest worden, zou de Rector met zijn gezin worden gehuisvest in het zoogenaamde Groote Huis, vroeger de woning van den Vice-president van den Raad van Indië, J. de Perez, waarin thans nog tijdelijk het Gymnasium zelf werd ondergebracht. a) Pisangs of bananen waren toen nog in Holland onbekend, werden nog niet aangevoerd. 1860 voor den dag maar dergelijke stormen wijken toch spoedig. Hij is hier regt in zijn schik. Alleen in het bad heeft hij geen regt behagen. Hij gilt, alsof hij vermoord wordt, als Anna hem mede naar de badkamer neemt, een afzonderlijk gebouwtje in den tuin, waar men zich uit een tobbe begiet met een emmertje. Dat doet zoo iedereen op Batavia. Zelf vind ik het ook nog niet zeer comfortabel ; maar het is niet anders. Men moet er dagelijks aan gelooven of men krijgt den rooden hond. 6 Augustus 1860. Ik ben zeer nieuwsgierig, wat ons nu weder berigt zal worden, als de mail aankomt, niet alleen omtrent u allen maar ook omdat ik denk, dat wij heel wat zullen vernemen, dat in die veertien dagen in Europa is voorgevallen op politiek terrein zoo in Nederland als elders, bepaaldelijk in Sicilië 1). — Sedert een dag of acht hebben wij een rijtuig en paarden. Vooral met het rijtuig hebben wij het, naar het schijnt, voortreffelijk getroffen. Het ziet er beelderig uit, is zoo goed als nieuw, Engelsch naar men zegt, wat beduidt geen inlandsch makelij, dat gaauw weer versleten is, voor / 710. Het is een vreesselijke last geen rijtuig te hebben. Net het gevoel van iemand, die met regenagtig weder geen parapluie heeft en volstrekt uit moet. Huurrijtuigen zijn slecht en kostbaar. Wij zijn op een talrijke receptie geweest bij den Heer Diepenheim 2), die schuins over ons woont. Men moet hier met kaart spelen op zijn tellen passen. Er wordt nooit om minder dan een dubbeltje gespeeld, hetgeen kan oploopen. Daarbij zeer fijn, zoodat ik eigenlijk maar eventjes kan meedoen en Anna na ééne proefneming besloten heeft, in Indië nooit te spelen, waartoe ik ook zal moeten komen, als het geluk mij tegen loopt. Tot nog toe speelde ik vrij wel quitte. Maar niet te spelen is een heel besluit, want zoo'n receptie van 8—11 is vrij saai, als men niet speelt. Bij den Heer Diepenheim werd ook gedanst, ge- 1) Giuseppe Garibaldi, de Italiaansche vrijheidsheld, was 11 Mei 1860 in Sicilië geland en, na zich aan het hoofd der Siciliaansche opstandelingen te hebben gesteld, had hij binnen de drie maanden het eiland van de overheersching van den koning van Napels bevrijd. 2) J- W. C. Diepenheim, curator. 1860 heel geïmproviseerd, want het concert bestond uit een accordeon, door een Inlander jammerlijk bespeeld, wat evenwel de danslust der jongelui niet verminderde. Op andere recepties, zoo als bij den Heer Swart, is het stemmiger. In één opzigt gaat het met het Gymnasium voortreffelijk. Er melden zich tal van leerlingen aan, nu reeds 57, op twee of drie na allen internes. Voor deze allen is geen plaats, dus zullen zij, die zich het eerst hebben aangemeld, wel alleen in aanmerking komen. Later als het hoofdgebouw klaar is, maar dat zal nog wel een paar jaar duren, hebben wij plaats voor 120. Met het bouwen van al wat met 1 September noodig is, vordert men zeer langzaam. Zelfs badkamers en privaten zijn nog niet gereed. Wij hebben geen lampen, geen docenten, geen boeken, geen banken, geen bedienden, zoodat er in deze drie weken nog heel wat dient te gebeuren. Het Gymnasium heeft tot zijn geluk een uitstekenden administrateur in Alberts gevonden. Dat zal mij het werk veel verligten. Met onze buren hebben wij het goed getroffen. Onze overbuurman is Ds. Ader, dus gemakkelijk voor Heintje met de catechisaties. Salemba ligt zóó afgelegen, dat de buren elkander meer zoeken dan bijvoorbeeld de bewoners van het Koningsplein. Van de hooge personaadjes is er nu nog slechts één, dien ik niet heb gesproken, namelijk de Gouverneur Generaal, die op reis is doch geïnviteerd zal worden bij de feestelijke plegtigheid op 1 September. Met de Curatoren zal ik het wel vinden. 18 Augustus 1860. Mogelijk schrijf ik ditmaal wat klein en gedrongen, omdat ik op het oogenblik geen mailpapier heb. De Electra 1) is nog altijd niet aan en van hier tot den naasten boekverkooper is het stellig een uur gaans. De vertraagde aankomst van de Electra is zeer onaangenaam, niet alleen omdat ik geen mailpapier heb maar ook omdat wij nu nog altijd zonder meubelen zitten en ik zonder boeken. Nu ik geen studie-boeken heb, lees ik Adam Bede van Georg Elliot, een boek, dat door Mevrouw Huet vertaald is, een allervoortreffelijksten roman, waarvan ik u de lezing met de l) Het schip, waarmede de groote bagage was verzonden. Vgl. No. 131. 1860 winteravonden zeer durf aanbevelen 1). — Het is zoo vreemd in de brieven uit Holland van stormen, buijig, guur en koud weder te lezen, terwijl wij zelf dag aan dag de prachtigste zonneschijn hebben en Charles met volstrekt niets aan dan een hemd des morgens op de gaanderij rondom onze woning loopt te spelen, een gaanderij, die tegen de Indische gewoonte het voorregt aanbiedt van een houten vloer te hebben, zoodat ook Johanna in hetzelfde costuum er rond kruipt. Schoenen, kousen en jurkjes worden voor den middag bewaard. Anna is wel tot dit costuum moeten afdalen, want reeds op de boot konden de passagiers het niet aanzien, dat zij de kinderen in zooveel goed pakte; men kwam haar daar zelfs over onderhouden. En daar ik nu tog aan de kinderen bezig ben, volge hier het berigt, dat Charles het uitnemend maakt. Hij wordt stevig en flink. Hij spreekt nu al heel aardig. Wanneer 's morgens de Chineezen hunne waren komen aanbieden, is hij hun soms al vóór met Tabé, — goeden dag in het Maleisch, — te roepen: een woord, dat hij natuurlijk uit zich zelf heeft opgemerkt. Johanna maakt het nu ook goed. Zij begint moeite te doen om enkele woorden te zeggen en doet een paar pasjes tegen den muur. Een groot verschil met twee maanden geleden, toen zij meest bewegingloos op de canapé lag. Anna maakt het goed maar heeft het met haar huishouden zeer druk. Ik zou zeggen, dat een huisvrouw hier meer te doen heeft dan in Holland. Tot het uitgeven van paddi, — ongepelde rijst voor de paarden, —- behoort tot haar departement. Gij moest haar 's morgens zien in sarong en kabaai, de bloote voeten in een paar muilen. Dat is zoo hier het gebruik. Zij begint al aardige vorderingen in het Maleisch te maken en de hulp van den administrateur komt dagelijks minder te pas. — Wat mijne financiën betreft, hetgeen ik van de reis overhield plus 4 maanden tractementvoorschot hebben ons juist in staat gesteld om de eerste noodzakelijke aankoopen te doen. Wanneer alles betaald is benevens *) Deze roman verscheen in 1859 en in 1860 volgde reeds de vertaling in het Hollandsch van de hand van Anna Huet—van Toll met eene voorrede van Allard Pierson; dat George Elliot een schuilnaam was voor een vrouw, Mary Ann Evans, was toen nog niet bekend. 1860 de vracht en het transport hierheen van onze goederen per Electra, mag een honderd gulden of zoo overschieten maar dat zal al zijn, denk ik. Overigens ben ik met mijn Engelsch goud zeer gelukkig geweest. Ik had omtrent 120 souvereigns, die ik a /. 11.75 gekocht had en die ik weder verkocht voor /. 13, zoodat ik per stuk 25 stuivers heb verdiend. — Nu nog een paar woorden over het Gymnasium. Wij beginnen 15 September maar het zal heel wat in hebben om met alles klaar te komen. Verbeeld u, wij openen met nagenoeg 80 leerlingen, op 2 na alle internes. Om al die jongens te voeden en te kleeden, daarvoor is wat noodig. Bijvoorbeeld 5 Europeesche suppoosten, eene opzigtster over vier naaisters, een 20-tal bedienden van allerlei aard, een eerste en een tweede kok met een paar jongens, een waschbaas met acht jongens. Gij ziet, de administrateur zal met zijn ledigen tijd wel raad weten. Ik blijf altijd omtrent den goeden uitslag de beste verwagtingen koesteren; maar ik voorzie, dat ik het vreesselijk druk zal hebben, vooral in den eersten tijd als ik mij behelpen moet met de drie docenten, die hier zijn 1). Maandag had het admissie-examen plaats, dat mij wezenlijk nog al is medegevallen. Die Indische jongens antwoordden al niet minder dan jongens van dien leeftijd in Nederland. Verscheidene ouders laten hunne kinderen uit Europa terug komen. Ik voor mij had wel gewenscht, dat wij met wat minder enthusiasme begonnen waren, want ik zie er tegen op om tegelijkertijd 80 jongens aan wat orde te wennen, terwijl de docenten en hun manier van omgang met de jongens mij ook nog vreemd zijn. 6 September 1860. De Electra is aan en het goed is vrij wel overgekomen. De boeken zijn echter nog niet uitgepakt bij gebrek aan rekken. Orde in onze woning is er volstrekt niet. Dat gaat hier zoo gauw niet als in Holland. En wat het Gymnasium betreft, niet eens de keuken is klaar. Ook de slaapzalen niet. Wij hebben geen genoegzaam aantal ledikanten en kleerkasten en waschtafels, volstrekt geen schoolbanken enz. Doch het schijnt, dat alles hier *) De Heeren Homburg, Schwertzel en Fischmann. 1860 teregt komt. De meesters zullen nog meer moeite hebben om onder dak te komen dan de leerlingen. Wilt u Max Havelaar l) voor mij bestellen en bij gelegenheid zenden ? De weinige exemplaren, die hier zijn, worden verslonden. Er is geen aankomen aan. Uw gehoorzame zoon Sam. 140. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 8 Sept. 1860. Met verlangen zien wij uit naar uw uitvoerig reisjournaal, dat welligt als gij dezen ontvangt, reeds aan ons is afgezonden. Papa is veel beter dan hij geweest is, veel meer opgewekt, nu hij uw behouden aankomst heeft vernomen. — Morgen is tante Diesbach 90 jaar. Wij gaan er koffij drinken. 23 September 1860. Als gij dezen ontvangt, zijt gij reeds druk aan den gang. Gij zult mij immers wel op de hoogte houden van uw werkkring? Daar ben ik zeer benieuwd naar en vooral hoe uwe verhouding is met de Curatoren en met uw collega's en of gij nog al snuggere of domme jongens hebt gekregen. Ieder, die op Batavia bekend is, roemt zeer Salemba als prachtig en gezond. Jammer dat uwe tegenwoordige woning wat klein is, doch hoe kleiner in den beginne hoe minder verleiding om partijen te geven, die in Indië nog al kostbaar moeten wezen, vergeleken bij onze familaire avondjes met deze of gene goede vrienden. Met het ongunstige weder, dat wij den geheelen zomer gehad hebben, zijn hier de avondbijeenkomsten reeds begonnen maar met den duren tijd zeer eenvoudig. Geen taarten of pastijen. Tante Diesbach is nog dezelfde. Met de opening der Staten-Generaal2) zijn wij er ouder gewoonte gaan koffie drinken. — Bij het Departement van Oorlog zal een groote schifting plaats hebben. Wie boven de 65 oud zijn, worden gepensioneerd. Gelukkig is dat mijn deel nog niet 3). Uw liefhebbende vader Naber. *) Eduard Douwes Dekker. Max Havelaar of de Koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. 1860. 2) De stoet trok toen nog door de Gevangenpoort over het Buitenhof. s) Mijn grootvader was toen 63 jaar. 1860 141. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 23 Sept. 1860. Waarde Vader, in vliegende haast een paar woorden, want ik heb het tegenwoordig zoo verschrikkelijk druk. Voor den eersten tijd zal de correspondentie wel grootendeels op Anna neerkomen, want het is een gedraaf en gevlieg van den morgen tot den avond. Met het Gymnasium gaat alles beter dan ik had durven hopen en verwagten. Van alle kanten ondervind ik zeer veel ondersteuning. Gelukkig is de secretaris van Curatoren op het oogenblik afwezig, een voortreffelijk man door wiens toedoen vooral de inrigtingis tot stand gekomen, de Heer Van Kerchem 1), maar vreesselijk voortvarend, zoodat met hem mijn hoofd zeker omliep. Hartelijk hoop ik, dat de Kosmopoliet 2) gaauw moge aankomen, want anders zal het hier niet vol te houden zijn voor de docenten met les geven en voor mij ook niet, die geen tijd heb om les te geven, als ik geen con-Rector krijg, wien ik wat kan overlaten. Gij zult u dat eenigszins kunnen begrijpen, als gij weet, dat er geen detail der huishouding is, dat niet met mij besproken moet worden. De grootste last veroorzaken de Mama's, die veranderingen willen hebben in de bestaande bepalingen ten gunste van hun zonen. 6 October 1860. Het begint nu werkelijk interessant te worden onze inrigting te zien met haar tachtigtal meer of min bruine leerlingen (doch grootendeels blank). In het speeluur op het uitgestrekte grasperk voor het groote huis onder de schaduwen van een verbazend groote waringin zouden zij Hildebrands jongens geen oneer aandoen en ook met de lessen begint het te gaan. Nu liggen zij allen gerust te slapen in hun bamboezen slaapzalen. Jammer dat de Waterstaat met den aanbouw zoo weinig haast maakt. Nog altijd behelpen wij ons met twee badkamers in afwachting, dat er tien klaar zijn. Nu krijgt ieder jongen een paar minuten, hoogstens drie, en dan duurt het nog anderhalf uur. — 18 October. Terwijl *) Gerardus Barend Wiggers van Kerchem, secretaris van Curatoren. 2) Het zeilschip, op 16 Juni vertrokken met de docenten Meulemans, De Roo en Clavier benevens hunne gezinnen aan boord. 1860 ik dezen schrijf, is het zeker zoo omtrent den tijd van Bets bevalling. Wij herinneren elkander dikwijls daaraan en betreuren het, dat het zoo lang moet duren, eer wij er iets van vernemen. — Bij het ontvangen van het briefje van tante Diesbach, wisten mijne oogen niet wat zij zagen. Het is eene merkwaardigheid, het schrift eener 90-jarige. ■— Daar mijn betrekking mij thuis houdt, hebben wij aan één span paarden genoeg. Mijn koetsier is tevens staljongen. Tuinjongens heb ik niet noodig, omdat daarvoor het Gymnasium zorgt. Een boodschaplooper evenmin, daar er voor de inrigting dagelijks iemand naar beneden gaat. Ons huis is niet zeer groot, dus gaat het met twee huisjongens. Heintje haalt ons twee baboes uit. Gij ziet, dat bekrimpt veel op den gewonen rompslomp. Uw gehoorzame zoon Sam. 142. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 4 Oct. 1860. Aangenaam verraste ons uw reisjournaal, dat wij zoo spoedig niet verwacht hadden. Ik heb het dien eigen avond hard op aan Moeder en juffrouw Mulder, die bij ons logeerde, voorgelezen en heb er drie uren aan besteed. Niet zonder aandoening las ik het begin *) en met smart het einde 2), waarin uwe jammerlijke eindreis ons trof. Het journaal is nu in handen van Papa. Als die het gelezen heeft, gaat het naar Georg en Bet. — Omtrent de politiek schrijf ik u in den regel niet, want uit de dagbladen, die gij zeker in Indië krijgt, tegelijk met onze brieven, zal u uitvoeriger blijken wat er voorvalt dan ik het u kan mede deelen, temeer omdat ik, zoo gij weet, niet zeer politiseer. 21 October 1860. Gisteren morgen ontving ik een telegram van Georg, dat Bet zeer voorspoedig was bevallen van een dochter. Eenige uren later kwam een brief, die ons meldde, dat alles zeer wel was, een dikke, frissche meid 3) met een stem als een klok. Ik was benieuwd, er *) Eene ontboezeming over het leed der scheiding. 2) Zie daarvoor No. 138. 3) Cornelia Johanna Meerburg, 1860—1931. Zij was vernoemd naar haar Grootmoeder van vaderszijde, Cornelia Johanna Meerburg—van der Post. 1860 meer van te weten en stapte om vier uur op den trein, ging even bij oom Saam en toen naar Georg. Ik heb Bet gezien, die ik zeer wel vond, en het kind ook. Ik bleef geen vijf minuten bij haar, omdat zulks tegen mijn beginsel strijdt. Om zes uur weder op den trein. Dus om half zeven thuis. Wij hebben nieuwe stof tot dankbaarheid, dat alles tot nu toe zoo goed is afgeloopen. — Zoo even, toen ik den Heer Sas x) zoo wat vertelde van het Gymnasium, zeide hij, schrijft aan uw zoon, dat hij zijn best moet doen om de karakters der jongens te bestudeeren en ferm te wezen, want ik heb ondervinding, zeide hij, dat zij slim en koppig zijn, zeer verkwistend en geneigd tot tegenstand bij complot. 3 November. De koude begint hier al weder. Gisteren en heden heeft het des nachts gevroren. Wij zijn dus goed en wel aan het stoken. Sophie Meerburg is komen logeeren op de Burgwal2) en heeft een eigenhandig schrijven van Bet medegebragt, dat ons de tijding bragt, dat zij zeer in krachten toeneemt en eigenlijk meer zoude kunnen doen dan de baker haar toestaat. Moeder heeft de groote wasch, dus druk in de weer. Uw liefhebbende vader Naber. 143. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 13 Nov. 1860. Ik was niet van plan geweest, u ditmaal te schrijven doch juist op het laatste oogenblik viel het mij in, dat deze mail denkelijk tegen Nieuwjaar aankomt. Nu wil ik toch niet nalaten, u van harte daarmede geluk te wenschen en de hoop uit te drukken, dat het jaar 1861 voor u in alle opzigten een gelukkig jaar moge zijn. Zoo gewichtig als het vorige behoeft het wel niet te wezen, een jaar waarin wij, ik mag zeggen plotseling, zijn hierheen getrokken en u een kleinzoon of een kleindochter, dat weet ik nog niet, zijt rijker geworden. Moge zich bij Bet alles ten goede 1) Kolonel Jacob Joannes Sas, Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst bij de Landmacht. Hij had ook in Indië gediend. 2) Waar de apotheek van Gerard Bisschop, gehuwd met haar tante Catharina Johanna Meerburg, gevestigd was. 1860 geschikt hebben! Ik heb gedroomd, dat zij op den 12den October bevallen zou. Als het uitkomt, word ik bijgeloovig. Alles gaat hier wel maar er viel nog al veel te doen, want de thans eindelijk aangekomen nieuwe docenten moesten aan het werk gezet worden en alleen reeds het maken van een geschikte verdeeling van werkzaamheden is een ongelooflijk hoofdbrekende arbeid. — Den 27sten legt de Gouverneur Generaal den eersten steen van ons gebouw. Ik zal zien een couranten-uitknipseltje voor u uit te knippen. Na hartelijke groeten en herhaling onzer beste wenschen voor 1861, — herinnert gij u wel den Oudejaarsavond van 1859 ? — x) uw gehoorzame zoon Sam. 144. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 14Nov. 1860. Het boek de Max Havelaar heb ik besteld doch moet wachten naar den tweeden druk, waarvan het eerste deel reeds gereed is en het andere binnen eenige weken volgt. —- Zondag 18 November zal het kind van Bet en Georg worden gedoopt. Wij zijn om de drukte voor Bet daarvoor bij oom Saam ten eeten en te logeeren gevraagd. Het eerste hebben wij aangenomen. Het laatste niet, omdat het gure weder mij sedert eenigen tijd met rhumatische pijnen plaagt. Bet is al weder een geheelen dag beneden geweest. 22 Novenber 1860. Nu zal ik u vertellen, hoe wij het Zondag gehad hebben. Het was 's morgens regen en wind, zoodat wij hier en in Leijden van en naar spoor per vigilante moesten gaan. Des middags was het droog, zoodat Bet met ons te voet naar de kerk (Mare) is gegaan onder het gehoor van Ds. Laurillard 2) en het kind is door Just Witsenburg, die met Suze over was, gedoopt. Na de kerk groot diner bij oom Saam. Bet is met het kind ook gebleven. Na het diner hebben de zeven Heeren een partij billard gespeeld, want ') Vgl. No. 122, noot 1. ■) Ds. Elisa Laurillard, dichter en letterkundige, toen predikant te Leiden. 1860 oom heeft van de kamer van Georg, die toch leeg stond, een billardkamer gemaakt. Heel aardig en een goed billard ook. — Ik weet niet, of ik het u reeds in mijn vorigen brief heb geschreven, dat ik zeer prijzenswaardig acht uwen ijver voor de zaak; maar bedenk, dat het klimaat dubbel zooveel afmat als in Europa. Zoodra gij kunt, moet gij wat rust nemen. Wij zijn aan het lezen van Adam Bede. Het eerste deel hebben wij uit. In lang niet zoo iets moois gelezen. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 145. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 28 November 1860. Gij kunt niet begrijpen, hoe aangenaam het mij is, dat gij zoo trouw blijft schrijven. In uw laatsten spreekt gij ook van de blijde toekomst te Leijden. God geve, dat het nu een blijde tegenwoordigheid zij. Wij zijn zeer verlangend naar tijding en ik heb mij in het hoofd gesteld, dat het volstrekt op den 12den moet zijn gebeurd. — Anna Sesseler *) zien wij hier veel, omdat zij bij ons in de buurt woont. Zij heeft het op het oogenblik als gouvernante zeer goed en zou een aardig potje kunnen maken, als de opvoeding van haar zoon haar niet zooveel kostte. Het is moeijelijk zich het Indische leven juist voor te stellen, als men het niet gezien heeft. Zoo zijn de recepties op zich zelf niet eigenlijk kostbaar. Men heeft, ja, mooije speelkaarten, verguld op snee, doch er wordt niets gepresenteerd dan ijswater, bier en wijn en van het eerste wordt alleen veel gebruikt. Het zijn de toiletten der Dames, waarvan veel werk wordt gemaakt. Men is hier overtuigd, dat de Europeesche Dames zich niet weten te kleeden en Anna zegt, dat de Indische Dames gelijk hebben. Groot toilet ziet men 's avonds bij de minste aanleiding. Bij de zending, die nu waarschijnlijk onder weg is, hebt u zeker ook den Max Havelaar gedaan? Dat boek hebt u zeker eerst gelezen? Doe het anders nog. Althans de episode van Saidja, trouwens het eenige wat ik er zelf nog van ken. Ik had het boek enkel voor eenige uren ter leen *) Anna Sesseler, volle nicht mijner Moeder, vgl. VII, D. Zij was weduwe van F. Sesseler, luitenant bij het Indisch leger en had één zoontje, Willem Sesseler, waarvoor zij zorgde en werkte. 1860 van een lid van den Raad van Indië in het aangezigt van de Drukperswet1) en dat niet in het geheim, het kwam op een receptie ter sprake. U ziet dus, dat men die zaak hier volstrekt niet geheimzinnig behandelt. Het boek is nog altijd het onderwerp van ieder gesprek. En nu al een tweede druk! En nu nog iets over het Gymnasium. Het groote feit der laatste dagen is een geest van oppositie, die zich begint te ontwikkelen onder de nieuwe docenten. Zij beschouwen zich, jammerlijk genoeg, als voornamer dan de drie oude docenten en verheven boven het secondanten werk 2), waarvan het niet mogelijk is hen te ontslaan. De nieuwe docenten zitten echter nog het meest in met hunne woningen. In de nabijheid zijn er geen en ver af wonen is vermoeijend en kostbaar om de paarden. De oude docenten wonen in bamboezen woningen op het erf; maar daarvoor vinden de nieuwe zich te voornaam. Na verloop van een maand of wat zullen zij wel moeten bij krabbelen. De indemniteit voor huishuur, die zij krijgen, is voor Indië wel ruim maar voor Batavia toch niet voldoende. 12 December 1860. Nu ik van morgen dezen datum nederschrijf, denk ik aan tien jaren geleden. Het was mijn promotie-dag, weet gij nog wel? Wat is er in dien tijd ontzettend veel gebeurd! En nu weder Bets bevalling! Ik zie, dat ik toch nog acht dagen mis heb geraden en dat mijn voorgevoel mij bedrogen heeft. Nu gevoelt men eerst regt den afstand. Als Bet met deze mail onze gelukwenschen ontvangt, is het kind al drie maanden oud, wordt al kennelijk, is misschien al gedoopt! Dat zal een drukte gegeven *) Het toezicht op de drukpers in Nederlandsch Indië is voor het eerst geregeld bij Art. 110 van het Regeerings Reglement van 1854, sedert nader omschreven bij Koninklijk Besluit van April 1856 en om zijn weinig liberale strekking van preventief toezicht door Thorbecke een ,,gewrocht der duisternis" genoemd. Het werd dan ook eenigszins verzacht door de ordinantie van Juni 1858; maar het is toch meest, toe te schrijven aan de uiterst zwakke toepassing van het Reglement in de praktijk, waardoor het drukkende feitelijk weinig werd gevoeld, dus ook weinig verzet wekte, dat het tot in 1906 heeft geduurd, eer in Indië drukpersvrijheid werd verkregen. Encyclopedie van Nederlandsch Oost-Indië. 2) Surveillance. 1860 hebben in dat nette, kleine huishoudentje, zoo'n kraamkamerprinses over den vloer! — Maar nu aan het beantwoorden van uwe laatste brieven. Tot nu toe heeft geen enkele uwer brieven mij niet bereikt. Het stelletje is compleet, zooals de nummers uitwijzen en is al een aardig stapeltje, waarin ik in vrije oogenblikken zit te snuffelen. De rekening-courant wordt geregeld bij gehouden. Behalve Max Havelaar zou ik graag nog ontvangen het Bijbelsch Woordenboek van Moll, Veth en Domela Nieuwenhuijs en de prijsvraag van neef Sepp 1), als zij verschijnt; eindelijk Cobet, De Philostrato en Novum Testamentum, ed. A. Keunen en C. G. Cobet, een gewone Roomsche Vulgata, u weet wel, een Latijnschen Bijbel, G. N. du Rieu, Schedae Vaticanae. Lugd. Bat. apud Brill; bovendien den laatsten roman van Mevrouw Bosboom loussaint, Graaf Pepoli. — Onze Oostersche jongens zijn beter dan hun reputatie. Weinig vorderingen maar dat ligt aan vroeger onderwijs. Veel leerlust. Soms ondeugend maar volstrekt niet zoo slim in het bedenken van grappen als Hollandsche jongens. Zeer volgzaam. Niet verkwistend, omdat zij geen duit op zak hebben, anders ja. Tegenstand bij complot kwam tot nog toe volstrekt niet voor, daarvoor hebben zij geen energie genoeg. Gij ziet, mijne schilderij valt aanmerkelijk gunstiger uit dan die van den Heer Sas 2). Als ik met de docenten niet meer moeite had dan met de leerlingen, dan had ik hier een leventje als een koning. Nu maakt hun zaniken het dikwijls hoogst moeilijk. En als de Curatoren maar niet zoo bemoeiziek waren! Daarbij komt nu, dat zij veel te voornaam zijn om mij tot hunne vergaderingen uit te noodigen, zoodat er ten eerste veel te schrijven valt, —■ in de vergadering van gisteren kwamen niet minder dan acht stukken van mij ter tafel, — en ten tweede nooit iets wordt afgedaan, want men wil toch ook weder niet, iets besluiten zonder mij gehoord te hebben. Dan willen zij de docenten behandelen als secondanten, wat dezen weder onlekker maakt. De eigenlijke reden van het wantrouwen van Curatoren zit in den vorigen directeur *) Ds. Christiaan Sepp, een neef van Alida Catharina Naber—Sepp. Zijne Proeve eener pragmatische Geschiedenis der Theologie in Nederland van iy8y—1858 was de bekroonde beantwoording eener door Teylers Genootschap uitgeschreven prijsvraag. Vgl. pag. 157. 11 1860 van Herwijnen 1), Gartman, die het inderdaad zoo bont heeft gemaakt, dat nu allen maar beter vinden, voorzigtigheidshalve, mij zoo kort mogelijk te houden. Het maakt mij wel eens verdrietig maar als ik mij ga verzetten, bederf ik de zaak voor altoos. Nu kan het nog teregt komen. Bij voortduring heb ik het zeer druk. Zóó zelfs dat ik veel minder oog op het onderwijs kan houden dan ik gewenscht had. Welligt zal dat later beter gaan. Zeker is, dat alles zich reeds veel gemakkelijker in het gareel laat spannen dan voor een week of wat. Wij blijven ons aanbevolen houden voor berigten omtrent de Leijdsche familie. Het deed ons familieziek hart goed, toen wij voor eenige weken van den langganan, Chineeschen leverancier, een vaatje boter kregen met het merk van oom De Kuyser 2). Als altijd uw liefhebbende zoon Sam. 146. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 31 Dec. 1860. Oudejaars-avond, — en zittende, als naar oude gewoonte, op de boven-achterkamer 3) om zaken en boeken af te sluiten en om ons te herinneren wat er al zoo in een jaar is voorgevallen, komt ons al dadelijk voor den geest wat juist heden vóór een jaar voor het eerst werd besproken aangaande een mogelijk vertrek. En ziet, nu heeft dat alles reeds zijn beslag en zit gij met uwe kinderen in betrekkelijke orde op Batavia. Intusschen danken wij den Hemelschen Vader, die u bij al die gevaren op reis bij leven en 1) Eene inrichting voor Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs uit particuliere middelen met Gouvernementssteun opgericht in 1851 maar in 1855 reeds weder opgeheven. i) j. de Kuyser, boterhandelaar te Delft, in tweede huwelijk gehuwd met Maria Drajer, weduwe van Johannes Hendrik Meerburg, vgl. iii. D. 4. Zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, Jacobus Marinus de Kuyser, huwde Sophie Meerburg, dochter van Samuel Adrianus Meerburg Jr. 3) De mooie, ruime slaapkamer met uitzicht in den tuin, waar de secrétaire stond, waarin mijn Grootvader zijn souvenirs bewaarde, vgl. pag. 7, noot 3, en in een diepe kast de zware ijzeren geldkist met naar vier zijden uitspringend slot; dan precies in het midden een groote, stevige tafel; tegen den breedsten wand de reusachtige, glanzend gewreven, massief mahoniehouten, stijf gevulde linnenkast mijner Grootmoeder en ónder het bed, vlak voor de hand in geval van dieven en moordenaars, de sabel, dien Grootvader als Rustbewaarder had gedragen, alles indertijd voor mijn kinderoogen hoogst merkwaardig. 1860 gezondheid heeft gespaard en het tot hiertoe zóó wel maakt, dat wij zeker mogen uitroepen: „Heere, groot zijn uwe weldaden"! Want hoewel ik u niet ontveinzen mag, dat ulieder verwijdering mij soms nog diep treft, ik berust er wel tevreden in en beveel u aan Hem, die meer dan Vader en Moeder zorg voor u en uw kroost kan dragen. Dit doen wij inzonderheid bij den aanvang des jaars 1861 en wenschen, dat gij daarin de vervulling moogt zien van alle uwe betamelijke verwagtingen: gezondheid voor u en uwe kleinen; kracht om de zorg voor uwe betrekking en huisgezin naar eisch te vervullen en om u zeiven en uwe kleinen tot hoogere belangen op te leiden. Daartoe moge onze God en Vader u sterken. — Ik ben door mijne rhumatische pijnen nog verpligt om dagelijks per vigilante naar het Bureau en soms naar de kerk te gaan, want er ligt thans meer dan een voet sneeuw op straat. Heden is het zoowat gaan dooijen; maar het zal niet aanhouden, zoodat ik morgen geen visites maak maar het met kaartjes afdoe. Is die gewoonte van Nieuwjaar wenschen ook op Batavia in gebruik? Georg en Bet met de kleine zijn wel. De Leijdsche familie is welvarend. Tante Diesbach laat u bedanken voor uw briefje. Na u Gode te hebben bevolen, noem ik mij na groeten en heilwenschen van Moeder uw liefhebbende vader Naber. 1861 147. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 1 Jan. 1861. Waarde Ouders, ik heb tot heden uitgesteld eenen brief voor u op het getouw te zetten, omdat de dag mij bijzonder eigenaardig scheen om aan u te schrijven. Op dagen als deze vliegen de gedachten nog meer dan gewoonlijk naar Europa over. Dat deden zij ook heden morgen aan het ontbijt, toen wij uitrekenden, dat het nu zoo wat de tijd zou zijn, dat bij u het Nieuwe Jaar begon en dat gij vermoedelijk tegelijkertijd aan ons dagt, als gij ten minste de oude gewoonte hebt gevolgd van de twaalf slagen af te wachten. Zoo indrukwekkend kan dat oogenblik hier niet zijn, daar gij wel begrijpt, dat op het afgelegen Salemba 1861 geen torenklokken worden gehoord. Ook is de omgeving zoo geheel anders dan men gewoon is. In weerwil van het natte jaargetijde hebben wij de laatste dagen prachtig weder. Wij zaten gisteren avond als altijd buiten in de galerij met vriend Bergsma. Alleen de buitengewone rust op het erf, waar gedurende deze dagen alles verlaten is, herinnerde ons, dat het toch een bijzondere avond was. Ook het schieten en het vuurwerk bij onzen buurman bragt daartoe mede. Heden morgen, den Nieuwjaarsdag, werd men daaraan genoeg herinnerd door de leerlingen, die allemaal te paard of per as komen feliciteeren, welk voorbeeld de suppoosten, de bedienden, zoo die van het Gymnasium als de onze, volgen en onderwijl de kaartjes van de collegaas. Eigenlijk is deze ochtend zeer ongeschikt om te schrijven. Een Nieuwjaarsbrief schrijf ik ook niet. Ik heb dit reeds voor zes weken gedaan en wat ik nu schrijf, ontvangt gij eerst midden Februari. — Als naar gewoonte eerst het gezondheidsbulletin. Wij maken het wel, inzonderheid Johanna, die in de laatste weken met reuzenschreden is vooruitgegaan. Zij kan thans aan ééne hand fiksch loopen en begint te spreken. De wijze, waarop zij de woorden uitspreekt, is vooral niet minder, eer beter dan die van Charles. Over het geheel is Johanna levendiger dan Charles. Nu leg ik, ook al weder ouder gewoonte, uw laatsten brief, in dato 3 November naast mij. Dat wij daaruit, evenals uit Bets eigenhandig schrijven, met belangstelling vernamen, dat alles goed gaat, spreekt. Hoe gaarne zouden wij eens een kijkje nemen van dat huishoudentje. Ik kan mij nog niet regt voorstellen, dat ik oom ben geworden! Gij gaat nu zeker nog al eens dikwijls naar Leijden? Ten minste als het weder redelijk is. 14 Januari 1861. Ik ben al weder zoo gelukkig, u te kunnen melden, dat wij allen springlevend zijn. Inzonderheid Johanna maakt het steeds zeer goed. Het is wezenlijk ongelooflijk, als men dat drukke schepseltje vergelijkt met zoo als zij was gedurende de laatste dagen van de reis, toen ik tweemaal dacht, dat zij stervende was. De groote passie van haar en van haar broeder is tegenwoordig 1861 om prenten te zien. Zij schreeuwen om een „penneboek" van 's morgens tot 's avonds. Anna heeft in een gewoon schoolschrift allerlei prenten geplakt. Dit boek verlaat Charles nu maar zelden. Ook als hij met zijn speelgoed bezig is, houdt hij het meestal onder den arm. Hij speelt nu nog alleen; maar „als hij „groot is", zegt hij, zal hij meespelen met de jongens, die hij in de speeluren in den tuin ziet ravotten. — Met het Gymnasium gaat het goed. Ziehier eenige détails. De man, die door zijn voortvarendheid alles zoo spoedig aan den gang heeft gebragt, is de Heer Wiggers van Kerchem !), — waar Groen gouverneur is, dien gij welligt kent uit Oefening kweekt Kennis 2), — Die voortvarendheid begon nu evenwel lastig te worden, niet minder ook zijn bemoeizieke aard. Hij liet mij met de minste détails geen rust en was gekrenkt, als ik hem niet dagelijks over allerlei nietigheden onderhield. Dat beginnen de Curatoren nu ook te zien en nu is het maar goed, dat hij als secretaris van het Curatorium heeft bedankt, daar hij over een maand of wat met de mail voor twee jaren naar Europa gaat, gelijk zijn gewoonte is, twee jaren in Europa en twee jaren hier. Alle twee jaren dus een mailreis met vrouw en kinderen, gouverneur en bedienden, daarnaar kunt gij afmeten, dat hij, die als tweede stuurman hier kwam, redelijk goede zaken heeft gedaan. Het zal nu nog wel wat duren, eer het Curatorium van die bemoeizieke regeling, die hij heeft ingevoerd, is terug gekomen; maar dat zal wel teregt komen. Ik heb daarop alle hoop, sedert ik met alle openhartigheid dit punt besproken heb met Mr. Arij Prins, Vice-President van den Raad van Indië en Eere-Voorzitter van het Curatorium. Waren wij twee der docenten, Schwertzel en De Roo, maar kwijt, dan geloof ik zelfs, dat het uitmuntend zou gaan. Deze beiden hebben evenwel weinig tact van onderwijs en omgang met de jongelieden. De eerste heeft bovendien een zeer lastig karakter. Bij de anderen begint eenige belangstelling in de zaak zelve te ontkiemen. Dit plantje moet natuurlijk zeer zorgvuldig worden aangekweekt. Reeds nu begint evenwel openbaar te worden, *) Vgl. pag. 155, noot 1. 2) Vgl. pag. 58, noot 7. 1861 dat wij te weinig docenten hebben, vooral omdat tengevolge van de nachtbeurten ieder niet zóóveel uren les kan geven, als anders van een docent gevergd kan worden en ik vooreerst geen les kan geven, daarvoor is er nog altijd te veel te doen. Voor catechisatie is thans zoowat gezorgd; maar de dienstijver der predikanten hier is beneden peil. Wij hebben nu ook twee muzijkmeesters, een dansmeester, een teeken- en een gymnastiek-onderwijzer, dus de dag wordt te kort, ofschoon de jongens om half zes opstaan en des avonds te half negen naar kooi gaan. De gebouwen zijn zoo tamelijk. Het Groote Huis 1), onze aanstaande woning, is groot genoeg maar voor schoollokaal allerongeschiktst. Daaraan is evenwel twee jaar lang, totdat het groote gebouw voor de school gereed is, niets te doen. Van woningen der docenten op het erf is vooreerst geen spraak, dat zal nog wel vier of vijf jaar duren. Ondertusschen is het zeer jammer, dat zij niet bij de hand zijn 2). In de buurt wonen beteekent hier niet te voet gaan of komen maar een minuut of tien rijden. Badkamers, thans tien in getal, zeer goed. De huishoudelijke administratie begint zeer wel te loopen, dank aan onzen ijverigen, zeer bekwamen administrateur. De leerlingen maken wel weinig vorderingen, want zij hebben slecht onderwijs gehad; maar de leerlust is voldoende. Wij verwachten alles van de jongere leerlingen. Met de ouderen, die reeds hun 15de tot 17de jaar bereikt hebben, is weinig meer aan te vangen, hoewel ook daarop zeer gunstige uitzonderingen bestaan. Enkele leerlingen zouden overal uitblinken. Vooral voor teekenen en gymnastiek bestaat veel aanleg. De grootste moeijelijkheid ondervinden wij door de apenliefde der ouders. Die is wezenlijk ongelooflijk. Zij schijnen te gelooven, dat wij alleen kinderen hebben om hen te bederven. — Nog al in onze buurt woont Oudenians 3), die met Pauline Verdam getrouwd is. Hij is ex-professor van Utrecht in de astronomie, een academie-kennis van mij en thans Directeur van den Geographischen Dienst. Het is een heele aanwinst. *) Vgl. pag.4 149, noot 1. a) Telefonische verbinding bestond nog niet. s) Jean Abraham Chrétien Oudemans. 1861 14 Februari 1861. De meeste docenten blijven mij het leven gruwelijk lastig maken. Van hunne illusies vinden zij hier niet veel; maar dat kan ik toch niet helpen, ofschoon zij er mij wel aansprakelijk voor willen stellen. In dat opzigt valt het mij hier zeer bepaald tegen, ofschoon de moeijelijkheden op andere punten weder minder zijn dan ik had gevreesd. Dat neemt niet weg, dat ik de toekomst van het Gymnasium donker inzie, wanneer de docenten niet op eenigerlei wijze eenigszins tevreden worden gesteld, want hun den mond te snoeren is wel gemakkelijk; maar helpt niet veel. Ik had een zeer groote dosis geduld mede gebragt; maar het verbruik is in den laatsten tijd zeer sterk geweest. Ter wille van de zaak moet egter veel verdragen worden en Anna zelve erkent, dat ik een bewonderenswaardige kalmte en bedaardheid heb aan den dag gelegd. Alle détails over dit verdrietig onderwerp laat ik daar, omdat zij zonder uitvoeriger beschrijving dan de zaak waard is, toch onverstaanbaar zouden zijn. Overigens, en dan ga ik eindigen, maak u niets ongerust over al die haspelarijen. Sedert Van Kerchem weg is, ben ik met de Curatoren zeer wel. Doet s.v.p. vele groeten aan Houtmarkt en Mare in de eerste plaats en geloof mij steeds uw gehoorzame zoon Sam. 148. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 15 Jan. 1861. Welligt hebt gij reeds uit de dagbladen vernomen, welk een ramp een gedeelte van de Provincie Gelderland en omstreken heeft getroffen. De geheele Bommelerwaard met 19 dorpen is door dijkbreuken te Brakel en te Poederooijen ondergeloopen, zoodat alles zich op de weinige hooge plaatsen heeft moeten redden. De ellende is vreesselijk om te vernemen. Bij honderden zijn de menschen, na gered te zijn, in kerken en kazernen gehuisvest, aan alles gebrek hebbende, want niets is gered. Een boer zag zijn 55 koebeesten vóór zich verdrinken. Vrouwen en kinderen stonden uren achtereen tot de knieën in het water op de dijken naar hulp uit te zien. En bij aanstaanden dooi vreest men nog meer doorbraken. Deze doorbraak is met vorst geschied en 1861 de rivieren zitten nu tot aan de kruin der dijken met water en ijs en op vele plaatsen ijsdammen. De Betuwe, waarin oom Jan Sepp woont, is voor het oogenblik door het verbreken der Bommelerwaar d wel wat ontlast, doch bij Pannerden zit een groote ijsdam, die het voor de Betuwe bij spoedigen dooi gevaarlijk genoeg kan maken. Daarbij heden sterke Oostenwind en 10 a 12 graden Fahrenheit vorst, zoodat in die oorden veel ellende wordt geleden. Gij kunt u vast geen denkbeeld meer maken van een strenge vorst, zooals wij die in jaren niet gehad hebben. De liefdadigheid is weder groot. Tal van Commissies en tal van giften aan dezen en een collecte gisteren alhier gehouden bragt meer dan ƒ 23.000 op. — Ik verneem, dat in de Javasche couranten uwe benoeming staat tot lid van het Bataviaasch Genootschap x). Ik wensch u geluk met die onderscheiding. — Als nieuws dient, dat Co Bisschop 2) en Stortenbeker 3) van dezen zomer gaan trouwen. 19 Januari 1861. Sedert een paar dagen is er een langzame dooi begonnen, die nog niet veel aan de rivieren helpt; maar als het zoo zacht gaat, is het te hopen, dat wij van verdere ellende bevrijd blijven. Het is aandoenlijk om te lezen wat er al gegeven wordt. 21 Januari 1861. Toen wij gisteren uit de kerk kwamen, van Ds. Koetsveld, vonden wij uwen brief van 28 November en een half uur later kwam er een pakje van Bet met een brief, dus kreeg ik van mijne beide kinderen zoowat tegelijk tijding. Tot nog toe hebben wij, wanneer ik de brieven aan Papa L'Honoré medereken 4), met 1) Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, het eerste van dien aard door eene Europeesche Natie in hare Koloniën gevestigd. Het werd opgericht in 1778 als Dochter-instelling van de Hcliandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Encyclopaedie van Nederlandsch Oost-Indië. 2) Oudste dochter van Johanna Catharina Meerburg en Gerard Bisschop, vgl. III. D. 9. 8) Jacques Stortenbeker, musicus van naam, hofpianist van koning Willem III, organist van de Groote Kerk te 's-Gravenhage. 4) Niet aanwezig. 1861 iedere mail van u of Anna tijding gehad. Niet minder dan ulieden is het mij een troost, iedere mail tijding te krijgen en ik geloof, dat ik ook getrouw bijhoud, al heeft een en ander niet veel om het lijf. — Nu neem ik uw brief nog eens naast mij. Nu gij het schrijft, wil ik Max Havelaar open snijden en lezen. Dit had ik anders niet gedaan; maar dewijl al de rivieren toe zijn, vertrekken er ook geen schepen naar Java en kan ik het kistje met het voor u bestemde toch niet verzenden. Dezer dagen schreef een hoog geplaatst Indisch ambtenaar of militair aan Dr. Sas, dat de schrijver in Indië bekend stond, als iemand die den eenvoudigen Javaan wel zeer goed wist te onderdrukken; en nu schrijft hij zoo. — Wat gij schrijft omtrent het Gymnasium en vooral omtrent uwe verhouding met de overige docenten baart mij zorg. Kunt gij die docenten niet ontheffen van dat secondantenwerkl Stel u zeiven als gepromoveerd Dr. in hunne plaats. Ik bedoel niet, hen van alle toezigt uit te sluiten; maar die corvée 's nachts! Zijn er dan geen Europeesche onderofficieren, die tot opzigters kunnen worden benoemd? Te Breda zijn tot dat einde wel onderofficieren en dat nog wel bij jongens, die ouder zijn dan bij u. Wat hier van zij, ik hoop, dat als gij dezen ontvangt, de zaak zich zal geschikt hebben. Maar ten ernstigste moet ik u aanraden, blijf zoo veel mogelijk kalm. Denk, dat het klimaat ook daarin uw ergste vijand is, dat gij uw bloed niet aan het gisten maakt. Ik ben zeer overtuigd van uwen ijver om de zaak goed op het getouw te zetten; maar spaar u zeiven voor uwe vrouw en kinderen en voor ons. Vóór gij weg gingt, heb ik u gezegd, dat niet alles naar uw zin zoude kunnen geschikt worden. Denkt daaraan en zoekt uw steun bij de Curatoren. — A propos, ik hoor nooit iets, hoe of het met kerkgaan is ? Hebt gij nog al goede Domines ? 30 Januari 1861. Onder een alleraangenaamsten indruk begin ik dezen met u mede te deelen, dat ik bij Z. M. Besluit van 28 dezer, ingevolge eener reorganisatie aan het Departement van Oorlog, ben benoemd tot Hoofd-Commies op /. 2000, dus een vermeerdering van /. 200, hoewel de eerste jaren daar vele kortingen voor pensioen 1861 en weduwenfonds af moeten. Ik ben egter zeer tevreden en dankbaar, want wel zes of zeven mijner collegaas zijn bij die gelegenheid gepensioeneerd en ik had nooit gedacht, dat mij immer nog een rangsverhooging, veel minder tractementsverhooging zoude kunnen te beurt vallen. Trouwens ik geloof niet, dat iemand het mij na 47 jaren dienst zal misgunnen. Mogt ik nu het geluk hebben, mijne gezondheid te behouden, dan heb ik aangenaame dagen in het verschiet. 16 Februari 1861. De ramp van de Bommelerwaard is door nog veel grootere gevolgd, namelijk door twee doorbraken boven en beneden Nijmegen, waardoor in het land tusschen Maas en Waal 17 dorpen onder water zijn gezet en duizende menschen zonder dak zijn na alles te hebben verloren. De nood is groot. De Koning is er weder dadelijk naar toe gegaan om zich van alles te overtuigen, heeft geen gevaar ontzien, heeft een halven nacht op den dijk in het water door gebragt en heeft vele menschen helpen redden, zoodat niet alleen zijn goud maar zijn raad en bevelen allen hebben gesterkt. Er gaat maar één roep in het land op, namelijk dat hij zich manhaftig heeft gedragen. Als bewijs van sympathie bij zijn terugkomst is hij in alle steden, te Rotterdam, te Delft en alhier door duizenden bij duizenden ingehaald. De beschrijving is te lang. Daarom ontvangt gij met deze mail een Haagsche Nieuwsbode als gedrukt stuk franco, waarin gij kunt zien, hoe groot en klein hem vereerde. Op zijn verjaardag, 19 Februari, zal er een algemeene collecte zijn, waarin hij zelf ƒ 40.000 heeft gegeven behalve alles wat hij reeds gegeven heeft en dat reeds meer dan een ton gouds bedraagt. Eere, wien eere toekomt. Hij is niet rijk. — Gisteren is mij door eene bijzondere gelegenheid ter lezing gezonden het gedrukt verslag van de plechtigheid der eerst steenlegging 1), dat voor Z. E. den Minister was bestemd. Met groot genoegen hebben Papa en ik het gelezen en vooral uwe rede, die mij; _ als Vader, — niet weinig beviel. Ik dankte God, die mijne i) Voor het geprojecteerde Gymnasiumgebouw op 27 November 1860. 1861 zwakke pogingen te uwer opvoeding met zoo heerlijke vrugt gezegend had, want het gemoed was mij vol. 23 Februari 1861. De collecte op 's Konings verjaardag alhier gehouden, heeft opgebragt /. 52.000 met de giften der Koninklijke Familie /. 72.000, behalve de gift des Konings van /. 40.000. Er was nog een voorloopige collecte gehouden, die had reeds opgebragt, met wat er na kwam, /. 38.000. Gij kunt u geen denkbeeld maken wat buiten de collecten bij de verschillende commissiën aan geld en kleedingstukken inkomt, ware scheepsladingen. 2 Maart 1861. Ds. Laurillard is mij bij den doop van de kleine Cornelia zeer goed bevallen. Moeder was minder voldaan, die vond zijn beelden wat ver gezocht. Mij kwam dat niet zoo voor. Wanneer de Dominés bij u zoo min zijn, wenschte ik u er wel zoo een toe. Dat gebed van Ds. Scheurer bij de eerste steenlegging vond ik zeer flaauw en onbeteekenend, welligt om het bijzijn van den Bisschop en misschien ook Joden, want zoodanigen konden het ook bidden. — Tot dus verre schreef ik op het Bureau, hetgeen gij welligt aan de kleinere letter, want het is dag, zult bemerken. Neem er geen voorbeeld aan, want uwe voorlaatste was zoo klein geschrevan, dat ik sommige woorden met de loupe heb moeten ontcijferen. — Oom Bisschop rigt een tweede assurantie-maatschappij op, omdat er zoo een gebrek aan is. Dit jaar was het dividend /. 75, dat gaat goed vooruit. Gij hebt zeker geen lust een aandeel te nemen? Althans ik herinner mij, dat gij den eersten keer er tegen waart. Ik ben nog niet beslist of ik het doen zal maar ik geloof van wel. Van alle kanten hoort men, dat er Nederlandsche Assurantie-Maatschappijen te kort zijn. 19 Maart 1861. Jan Feith x) is in de plaats van den Heer Loudon 2), die Minis- *) Zoon van bevriende buren. a) Jbr. Mr. James Loudon. 1861 ter van Koloniën is geworden, benoemd tot Secretaris Generaal bij Koloniën op /. 5000. Hij zal nu wel niet meer te genaken zijn. 30 Maart 1861. Gisteren ontvingen wij den uwen van 14 Februari, die mij veel zorg baart. Toch ben ik blijde, dat gij uw hart aan uw vader uitstort. Wel heb ik u vooraf gezegd, dat gij met onaangenaamheden zoudt te kampen hebben maar ik moet bekennen, de opgenoemde zijn grooter dan ik mij kon voorstellen. Ik weet niet, wat ik u kan en moet raden. Ik bewonder reeds nu uw geduld en toch moet het langs dien weg. Die leelijke nachtdienst, zij wil er bij mij ook zoo gaaf niet in voor Doctoren in de Letteren enz. en toch kunt gij geen uitzondering maken. Houd mij op de hoogte en blijf zoo bedaard mogelijk, want om uw driftig te maken en het bloed aan het gisten is in het Indische klimaat zeer gevaarlijk. Terwijl ik dit schrijf, gevoel ik dat het een moeijelijke les is en gemakkelijker kan gegeven dan uitgevoerd worden. Gelukkig dat uw beider gezondheid en die der kinderen zoo wel is en wie weet, wat zegen gij later nog op uw werk krijgt. Volharden dus, want gij zit nu eenmaal op dien post en ik moet er niet aan denken, zoo die u te moeijelijk viel. Ik zal maar op het slot van uw brief letten en mij voorshands niet al te ongerust maken. Uw liefhebbende vader Naber. 149. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 1 Maart 1861. Wij zien belangstellend de aankomst tegemoet van de volgende mail, welke ons nadere berigten moet brengen omtrent den watersnood. Omgekeerd zal deze mail u doen zien, dat Java daarvan ook niet vrij is. De overstroomingen te Solo moeten verschrikkelijk zijn. De Inspecteur der Cultures, die pas 24 uren thuis was van zijne reis naar Oost-Java, is er dadelijk heen gegaan. Morgen gaat, hoor ik, Van der Wijck, lid van den Raad van Indië, met eene in een halven dag verzamelde collecte van /. 36.000 en vrije beschikking over 's Lands Kas. Men schat de lijken op 10.000. Doch om dit chapiter, waaromtrent de couranten 1861 u wel op de hoogte zullen houden, vaarwel te zeggen, — uwe vraag, waarom wij niemand anders dan de docenten voor de surveillance bezigen? is gemakkelijk te beantwoorden. Eerstens zijn er voor de surveillants geen aparte fondsen uitgetrokken en de begrooting wordt toch al ver overschreden. Ten andere heeft men daarvoor geen personeel. Het lijkt in Holland zeer eenvoudig om voor de surveillance afzonderlijke personen te nemen, omdat men die te Breda heeft. Dat dit hier evenwel zoo gemakkelijk niet gaat, blijkt daaruit dat ook de Militaire School te Meester Cornelis zijn officieren van politie heeft. Onderofficieren zijn hier genoeg en geschikte ook; maar die voor deze taak geschikt zijn, zouden hier stellig een inkomen moeten hebben van /. 200 's maands met vrije woning en voeding. Dat is bijvoorbeeld het inkomen van onzen administrateur, ook oud-onderadjudant, voor wien dit inkomen zóó ver van te ruim is, dat Van Kerchem mij zeide, hem gaarne op zijn kantoor /. 300 te willen geven doch hij hem aan het Gymnasium niet wilde ontnemen. Wij hebben ook onderofficieren onder de suppoosten, vijf in getal, die /. 50 's maands hebben. Het zijn de geschiktste, die voor dien prijs te bekomen zijn; maar over de leerlingen kunnen zij weinig of geen gezag uitoefenen, hoezeer ik hen ook ondersteune. Hier in Indië staan ieders gezag en invloed in regte verhouding tot zijn inkomen. Waren deze suppoosten even geschikte lui als Albers, de administrateur, dan konden en zouden zij overal /. 200 verdienen, net zoo goed als hij. Als men nu bedenkt, dat wij drie surveillanten zouden moeten hebben, dan is dit een jaarlijksche uitgave van /. 72.000. Over zulk een som kunnen de Curatoren niet beschikken en zij houden zich overtuigd, dat een daartoe strekkend verzoek door de Regeering zou worden van de hand gewezen. 15 Maart 1861. Gij zult nu reeds uit de couranten gezien hebben de bijzonderheden van het onheil, dat Java heeft getroffen. Het aantal menschen, dat daarbij is omgekomen, moet zeer aanzienlijk zijn doch het cijfer van 10.000, dat men onder den indruk van den 1861 eersten schrik noemde, is denkelijk wel overdreven. Ook is de rijst, tegen de verwachting, weinig gestegen. Maar als men voor dit jaar gerekend heeft op het gewone excédent, dan zal men zich vergist hebben. Die overstroomingen zullen hier aan het Bestuur schatten kosten. Het is vreesselijk twee zulke rampen op eens. — Max Havelaar heb ik dezer dagen eindelijk in zijn geheel gelezen en verslonden. Wat een boek! Maar dat ongelukkige slot! Ik ben benieuwd eens te weten, hoe Dekker het tegenwoordig maakt ? en wat of hij doet? Wat die hooggeplaatste ambtenaar aan Dr. Sas schreef 1), kan niet geheel juist zijn, want behalve op Lebak heeft hij niet op Java gediend. Een onbruikbaar ambtenaar is hij zeker maar talent zou men hem moeijelijk kunnen betwisten. Ik heb naar Indië medegenomen de nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament van Vissering. Die kan ik u aanraden. Ik heb haar thans op een dozijn kapittels na met het oorspronkelijke naauwkeurig vergeleken. Die vertaling is voortreffelijk. 26 Maart 1861. Van harte feliciteeren wij u en ons zeiven met uwe bevordering tot Hoofd-Commies. Ik kan mij best begrijpen, dat deze u aangename dagen verschaft heeft, even als aan ons, daar wij daaruit opmaken, dat gij uw dagelijksch werk in weerwil van kleinere of grootere ongemakken toch nog goed kunt waarnemen. Bet schreef mij: „Vader wordt jong op nieuw". Op uw leeftijd promotie te maken behoort zeker tot de groote zeldzaamheden.— Gaarne wil ik meedoen om aan de aanstaande Mevrouw Stortenbeker een cadeau te geven, Hoe staat het met Stortenbekers lessen? Zeker beter, anders ging hij niet trouwen. Hij moest zich kunnen laten betalen als hier: twee uur 's weeks les voor /. 25 's maands. Dat geeft gaauw een aardig inkomen. De beide muzijkmeesters hier aan het Gymnasium doen goede zaken, dat verzeker ik u. — Voor het oogenblik staan de zaken aan het Gymnasium stil. Dat wil zeggen, het blijft bij het oude: de Curatoren zijn individueel allen de vriendelijkste en voorkomendste menschen van de wereld maar zij schenken mij geen aasje ver') Vgl. pag. 169. 1861 trouwen en binden mij handen en voeten. Zij meenen de docenten tevreden te stellen met die telkens tegen mij gelijk te geven doch die laten zich niet paaijen, worden alleen telkens onbeschaamder. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 150. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Batavia. 13 Mrt. 1861. Daar Sam zoo geregeld de pen opneemt om te schrijven, heb ik het al te lang nagelaten, altijd met het idéé, dat hij wel eens zou overslaan en ik het dan in zijne plaats zou doen. Daar ik van avond gemerkt heb, dit volstrekt zijn bedoeling niet is, wil ik ook niet langer wachten met aan u te schrijven. Ligt meld ik kleine bijzonderheden, waaraan hij niet denken zou. Wij zijn zoo heel blij, dat u het schrijven om de veertien dagen ook zoo prettig vindt. Voor ons behoort de port onder de beste posten van ons budget en over en weder de kleine bijzonderheden te vernemen, neemt zoo het pijnlijke van den afstand weg en houdt ons tesamen. Wel zijn de berigten van uw beider en Papa's gezondheid niet zoo voldoende maar in verband met dat verschrikkelijke saizoen, waarvan de berigten ons zeer getroffen hebben, toch nog om dankbaar voor te zijn. Wat is er vreesselijk geleden! Hier in het binnenland is het onheil ook zeer groot geweest en er zijn heel wat menschenlevens bij ingeschoten maar het klimaat hier verzagt veel en daardoor zijn de behoeften behalve aan voedsel ook minder talrijk. — Wij zijn, gelukkig, allen wel. Naber mag nog al eens vermoeid zijn maar dat is meer door het beloop van zaken dan dat zijn gezondheid minder is. Het climaat convenieert ons heerlijk en de kinderen bloeijen als rozen. Eergisteren is Charles drie jaren geworden, waarvoor hij een boterham met suiker heeft gehad en een Nederlandsche vlag, door Heintje genaaid, waarmede hij in groote verrukking overal heen promeneert, druk Joppie achteraan met een miniatuur dito op schouder. Joppie babbelt honderd uit. Ik weet niet, waar dat kind de woeligheid van daan heeft en heb dikwijls het gevoel van een oude, bedaarde kip, die eendeneijeren heeft uitgebroeid. — Ik kan mij 1861 tegenwoordig al heel goed schikken. De bedienden bevallen mij steeds beter. Ik leer steeds beter dirigeeren. Het werk is overvloedig maar niet bezwarend en de finantiën gaan vooruit. Echter niet veel, want ons inkomen wordt nog duchtig gekort. Het is thans nominaal /. 440 maar daalt tot /. 390. — Bij sommigen is het hier verschrikkelijk weelderig. Bij velen weder zeer verstandig en ik geloof, dat als men 's avonds maar niet zuinig is met het presenteeren van wijn en bier, ieder dan tamelijk wel kan leven, zoo als hij wil, zonder zijn fatsoen te verminderen. Het artikel toilet valt mij ook mede, want als men gematigd uitgaat en geen lust heeft om een mooijer japon te hebben dan een ander, geloof ik zeker, dat men goed, deftig en degelijk voor den dag kan komen zonder buitengewoon veel uit te geven. Het dagelijksch gebruik is zeer groot maar daarvoor is ook alles weer goedkoop aan de deur te krijgen van de Chineezen. Ik heb nu weder een snoezig japonnetje gekogt voor 34 centen! L) Zoo even ontvang ik van Anna Sesseler, die ons een enkele maal bezoekt en financieel een zeer goede betrekking heeft, een beeldig bouquet, waarbij men, even als bij zooveel dingen, wanen zou in Holland te zijn. Allerlei frissche rozen, beeldige geraniums, heilotropen en verbena's tieren hier met wat zorg zeer goed. Inlandsche bloemen zijn hier weinig. Alles ziet zoo heel groen maar die er zijn, ruiken overheerlijk, zoodat de lugt, vooral bij maneschijn, vaak geparfumeerd is. Op het erf zijn ook prachtige boomen, heel wat grooter dan onze oudste beuken. Zij heeten waringi en alleen de Indische vorsten mogen er van planten zooveel zij willen. De onderdaan, die er meer dan één op zijn erf zou wenschen, maakt zich aan hoogverraad schuldig. Ik ben opgehouden, dus het verdere voor de volgende mail. Van harte hoop ik, dat de kleine van Bet voorspoedig blijve opgroeien. Uwe liefhebbende dochter Anna. 151. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 3 Apr. 1861. Wij zijn den 2den Paaschdag naar Leijden geweest doch hebben niet veel mooi weder gehad, regen en wind. De kleine Cor- l) Wel te verstaan de stof, om zelf te maken, per el niet per Meter. 1861 nelia zeer gezond en VTij wel aangekomen. Een lief kind. Vele groeten van de Leijdsche familie, ook van Grootmoeder Meerburg. Heden middag is Kiehl bij ons geweest en heeft mij voor u gegeven het slot van zijn werk over Le Gouvernement Représentatif. Dat krijgt gij dus bij de eerste gelegenheid. A profos, moest gij niet eens aan Cobet schrijven ? Houd die baan toch open. 6 April 1861. Ik heb al eenige dagen gewagt met u te melden, dat Papa L'Honoré ongesteld is. Wanneer gij dus soms geen brief ontvangt van de Houtmarkt, is dat de reden. Sedert 19 Maart moest hij thuis blijven en de Doctor schreef bedrust voor, want hij had koorts, die zich van tijd tot tijd verhief. Die rust is goed geweest. De koorts is wat verminderd maar niet geheel weg. Hendrik is met verlof overgekomen l) en waakt nu met Bet bij beurten in de voor- en nanacht. Zij wil dat liever dan vreemde hulp en ik kan haar geen ongelijk geven. Voor het oogenblik ziet de Doctor er minder bezwaar in dan voor acht dagen, hoewel de man zeer zwak is. 9 April 1861. Over het algemeen is de toestand niet zóó verontrustend als de eerste dagen, hoewel Papa zeer zwak is. Ik hoop over 14 dagen u gunstiger berigt te kunnen zenden en na u Gode te hebben aanbevolen, noeme ik mij met groeten van Moeder uw liefhebbende vader Naber. 152. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Batavia. 8 Apr. 1861. De toestand hier is al zoo hetzelfde. De laatste maatregel der Curatoren was ook weinig geschikt om de docenten te bevredigen. Eerst besluiten de Curatoren (buiten mij om, gelijk gewoonlijk), dat de nachtwachten wel kunnen worden afgeschaft en de leerlingen voorloopig zonder opzigt gelaten. Vóór dat dit besluit in werking kwam, had ik gelegenheid daartegen particulier te *) Hij werd thans opgeleid aan het Instructie-bataillon te Kampen. 12 1861 protesteeren en ik was van plan, doch dat heb ik hier in Indië aan niemand gezegd, om als de Curatoren dit doordreven, de nachtwachten bij wijze van protest alleen op mij te nemen. Toen gingen de Curatoren, nadat zij (ook al weder buiten mij om), aan de docenten van hun besluit om de nachtwachten af te schaffen mededeeling hadden gedaan, over de zaak nog eens nadenken en kwamen tot het besluit, dat de wijze, waarop tegenwoordig het toezigt 's nachts gevoerd wordt, niet eens voldoende is en werden de docenten voorloopig aangeschreven, alles in statu quo te laten. Ik behoef u overigens niet te zeggen, dat de nachtwacht voor den docent niet de verpligting in zich sluit om te waken. Hij slaapt alleen maar in het gebouw. Een suppoost waakt. De docenten hadden eenig regt over deze handelwijze verbitterd te zijn. Eigenlijk ik ook. Maar met oppositie bederft men hier nog meer. Wij maken het allen wel. Charles begint heel aardig te keuvelen. Hij herinnert zich dat hij vroeger naar Den Hout werd gedragen om de herten te voeren; hij weet ook nog van Grootvader en van de poesen. Hij weet, dat hij hier heen gekomen is over zee in een boot met schoorsteenen, waaruit rook komt: dat hij nu te Batavia is: dat Batavia op Java ligt en Java in de zee, waarin de visschen zwemmen; dat er op Java rijst, koffij, suiker en klappers groeijen: dat er karbouwen en tijgers zijn maar geen olifanten, ook geen ijsbeeren enz. Johanna is zoo geleerd nog niet doch maakt goede vorderingen met spreken. Over het geheel is zij veel driftiger en koppiger dan Charles, zoodat er nog al eens executies moeten worden gehouden. 10 April 1861. Ik heb den door u beloofden Nieuwsbode 1) ontvangen. Met belangstelling hebben wij van 's Konings intogt kennis genomen. Wat mij zeer trof was, dat om die menschenmassa in orde te houden slechts acht dragonders op de been of liever op het paard waren. Er moet wel een uitmuntende geest geheerscht hebben. De bouw van de school gaat thans traag vooruit. De fondamenten, ') Vgl. pag. 170. 1861 ontzettend zwaar en stevig, zijn naauwlijks uit den grond. Daarbij ruzie tusschen den aannemer en den ingenieur met het toezigt belast, wat ook wel noodig is om het knoeijen tegen te gaan. Over de inrigting van het gebouw ben ik volstrekt niet gehoord. 21 April 1861. Let eens op De Gids van Maart. Daarin zult gij een aardig stukje van Groen vinden (vroeger aan het Gymnasium te Leijden, thans gouverneur bij Van Kerchem), getiteld De aankomst der mail op Java. Niet dat zijn stukje zoo belangrijk is; maar ik verbeeld mij, dat gij tegenwoordig wat u over Java onder de oogen komt, aandachtiger nagaat. — Aan oom en tante Bisschop verzoek ik u, mijne speciale groeten over te brengen. Aandeel te hebben in die tweede Assurantie-Maatschappij, daartoe heb ik, gelijk gij teregt vermoedt, weinig zin. Voor de interest behoef ik het zeker niet te doen, want 7 a 71/2% is hier in Indië een lage dus zeer secure interest. Van het Gymnasium valt op het oogenblik weinig te zeggen. Alleen nog dit, dat den toestand teekent; op de laatste Docenten-vergadering lieten vier docenten eenvoudig weten, dat zij verhinderd waren te komen zonder verdere opgaaf van redenen en dat zijn juist zij, die het hardst om Docenten-vergaderingen hebben geschreeuwd. Natuurlijk worden die vergaderingen op deze wijze geheel nutteloos. 13 Mei 1861. Met de collegaas gaat alles op het oogenblik wonder wel. Hunne onbeschoftheden hadden zulk een peil bereikt, dat zij niet langer te dragen waren. Toen heb ik als laatste redmiddel ieder nog eens afzonderlijk onder handen genomen. En, o wonder! dat heeft eindelijk goede uitwerking gehad. Wij zijn op het oogenblik zoo wel als zich na het voorgevallene slechts eenigszins laat verwachten. Zij begrijpen eindelijk, dat het onbillijk is, mij de schuld hunner teleurstellingen te geven. Of deze toestand duren zal, betwijfel ik zeer maar voor het oogenblik heb ik althans rust. Het doet mij des te meer genoegen, omdat ik voor den eersten tijd op weinig bijstand van Curatoren rekenen 1861 kon. Die wilden a tout prix een éclat vermijden, wat zeer natuurlijk is. Als altijd uw gehoorzame zoon Sam. 153. Joh. Wil. Ant. Naber aan zijn Zoon. 's Hage. 27 Apr. 1861. Beste Sam, ik vertrouw, dat gij uit mijn vorig schrijven aan u beiden reeds zult vermoed hebben wat deze moet inhouden, namelijk het overlijden van Papa L'Honoré, dat op den 18den dezes des avonds te zes ure heeft plaats gehad. Zijn laatste oogenblikken waren kalm maar sedert drie a vier dagen was hij buiten kennis van wat en wie hem omringden. Dus geen woord van afscheid voor één der zijnen. Anna verliest veel aan den waardigen man en hoewel zij hem tot een schoonen leeftijd x) heeft mogen behouden, zal het haar toch zeer treffen. Wij beklagen haar in ons hart maar vertrouwen, dat Rede en Godsdienst haar bij dat verlies zullen sterken. Voor Bet je en Hendrik is het ook een treffend verlies. Maandag, den 22sten dezer, hebben wij de laatste eer aan den overledene bewezen, waaromtrent de bezorging door oom Frans 2) op verzoek van oom Oorthuijs, die zoo men mij gezegd heeft door Papa tot voogd over Hendrik is benoemd, is op zich genomen. Ik heb u dezen langs een buitengewonen weg 3) gezonden, omdat ik het aan u wilde overlaten, het geschikte tijdstip te kiezen om het aan Anna te zeggen. God sterke u in deze beproeving. Betje L'Honoré heeft mij verzogt, Anna te schrijven, dat zij nog geen tijd of sterkte had om te schrijven. Met de volgende mail hoopt zij een uitvoerigen brief te zenden. De beste meid is overspannen door één en twintig dagen steeds in zorg, spanning en nachtwaken te hebben door gebragt en nu zoovele bemoeijingen met de begrafenis en wat er bij behoort en op volgt. De aankondiging in de dagbladen is natuurlijk om ulieden uitgesteld tot na het vertrek der mail. Uw liefhebbende vader Naber. ') 1791—1861, zeventig jaar. a) Jongere broeder van Samuel Pierre l'Honoré. s) Onder couvert aan Ds. Ader. 1861 154. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Batavia. 13 Mei 1861. Waarde Vader en Moeder! Om aan onze afspraak getrouw te blijven van alles wat ons betreft zonder achterhouding te melden, vat ik de pen op om Nabers brief l) nog wat aan te vullen, daar hij vóór het afzenden dezer regelen, zoo ik hoop, op den weg naar Buitenzorg zal zijn. In het begin waren de drukten, vooral met het kleine personeel, overmatig groot en ik ben overtuigd, dat dit hem al wat had aangepakt, toen de Cosmopolieten 2) aankwamen en door hun gepermitteerde en ongepermitteerde grieven en klagten hem in zooveel moeijelijkheden bragten, dat er geen doorzien aan was. In den laatsten tijd, toen hij van vermoeijenis en ergernis zich al lang binnenkoortsen had op den hals gehaald, die hem zeer afmatten, ging hun onwil en onbeschoftheid alle palen te buiten, zoodat hij, na eene laatste explicatie met de belhamels, wel voor een oogenblik vrede heeft verkregen doch de koorts in hevige mate daarbij. De Doctor wilde hem zoo gaarne „boven hebben", doch hij was er niet toe te krijgen. Gelukkig, moet ik zeggen, was hij van daag tegen zijn verwachting zóó slap, dat ik het er door heb gekregen en alle gedachte heb, dat afleiding en de krachtige berglucht hem zullen opfrisschen. Dan volgt na een kleine pauze de groote vacantie en de Hemel geve, dat dan de gemoederen wat kalmer zullen zijn. Het is onbegrijpelijk zulk een verbitterd troepje als dit is en hoewel ik wel geloof, dat Nabers voortvarendheid om de zaak op een goeden grondslag te vestigen hunne ambitie, (die bovendien door de wezentlijk groote teleurstellingen, welke zij hier ondervonden, vrij wel verkoeld was), te magtig was en zij allerlei maatregelen, die van de Curatoren uitgingen, op Nabers rekening stelden, zoo heeft hij hun waarlijk nog vele onaangenaamheden bespaard en zich gedragen met een Jobsgeduld, waar ik, die niet tot de heftigsten behoor, voor gepast zou hebben. Al is men met Nabers persoonlijkheid niet ingenomen, zoo behoeft zich dit toch op l) Vgl. het slot van No. 152. a) Naar het zeilschip de Cosmopoliet, waarmede de laatste docenten waren aan gekomen. 1861 zulk een grove wijze niet te toonen. Het onaangename is, dat als Naber zich beklaagt, èn Curatoren èn publiek tot de conclusie moeten komen, dat een man, die door zijne onderhoorigen aldus bejegend wordt, daar zeker heel groote aanleiding toe heeft gegeven. Dat ligt voor de hand, niet waar? Op het oogenblik heeft hij de laatste vredelievende poging bekroond gezien. Ieder is verwonderlijk rustig en beleefd. Achteraf is gebleken, dat onze goede Doctor hun ook eens de waarheid heeft gezegd en nu Naber een poosje weg gaat, komt zijn hoofd tot rust en dat der anderen ook, zoodat men op nieuw kan beginnen. U ziet, dat wij u alles eerlijk mede deelen en u moet mij nu ook gelooven, als ik u zeg, dat ik over Nabers gezondheid nu niet ongerust ben en u het nu ook niet moet zijn. Vaartwel, waarde Ouders. Met de volgende mail krijgt u weder een trouw berigt van uwe liefhebbende dochter Anna. 155. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 1 Juni 1861. Uwen brief van 8 April hebben wij den 26sten Mei ontvangen. Ik bewonder uw geduld met de zaken van het Gymnasium en toch kunt gij geen anderen weg inslaan. Wie weet, of door volharden nog niet eens alles naar uw zin teregt komt. 3 Juni 1861. Gisteren waren Georg en Bet in een vigilante overgekomen om de kleine aan de Haagsche familie te laten zien. Ieder had den mond vol van het mooije, lieve kindje. Het was net een verjaardag. Wel veertien visites kwamen de kleine zien. Bet is er mede naar tante Diesbach gegaan, die was er over uit. Het is een zoet kind, vrolijk en wel. — Morgen komt Betje L'Honoré bij ons eeten en verder den avond met ons beiden doorbrengen. Zij heeft reeds op eenige advertenties geschreven *) doch geen antwoord bekomen. *) Mijne Tante wilde nu „in conditie gaan", gelijk het destijds heette, als juffrouw van gezelschap of huishoudster, toen de eenige uitweg voor ongehuwde vrouwen van 1861 15 Juni 1861. Het artikel Gymnasium baart mij veel zorg voor de toekomst. Wat moet het worden, als de boel in duigen spat! Waar redding bij zoo veel opoffering! God geve. dat het zoo ver niet kome en uw volgende brief mij meer gerust stelle; maar ik verlang waarheid en geen geveinsde tevredenheid, want nu kan ik ten minste in uw zorg deelen. — Hoewel ik u een voorstel wilde doen omtrent het niet meer alle veertien dagen schrijven, (want nu ik de port x) niet meer met Papa 1'Honoré deel, zou mijn budget een tekort opleveren, als wij het op den duur zoo vol hielden), en dat ik dacht ééns in de maand te schrijven en met de andere mail een courant of eenig gedrukt stuk te zenden met een eigenhandig geschreven adres, voor 10 ets. te frankeeren, heeft Engeland daar al dadelijk verandering in gebragt door de tweede mail in de maand af te schaffen, dus nu kunnen wij van zelfs maar ééns in de maand brieven schrijven of verzenden. — De tweede assurantie van oom Bisschop is nog niet vol. Er is thans geen geld onder de menschen. Ik heb het meer gehoord, dat de interest in Indië zoo hoog is. Als gij aan het beleggen kunt gaan, zal u dat te stade komen. Zooals gij gezien zult hebben, is Loudon Minister van Koloniën geworden. Het is echter nog meer waard, als de Secretaris Generaal J. P. Feith maar voor het Gymnasium gezind is. Ik heb hem sedert zijn benoeming nog niet gesproken en verlang er niet naar, want ik kan den pedanten vent niet uitstaan, hoewel hij mij altijd beleefd groet. Men hoort nog niets, wie Gouverneur Generaal moet worden2), dat schijnt zeer geheim te zijn of men denkt er nog niet aan. Het dividend der Handel Maatschappij is ƒ 77 per aandeel. Niet veel maar toch aardig. goeden huize zonder fortuin, voor wie nog aan geenerlei vakopleiding werd gedacht. Het gebruikelijke salaris was dan behalve kost en inwoning ƒ 50 's jaars, zegge nog niet ten volle één gulden per week. Eene dienstbode, eene vak-arbeidster dus, had toen een jaar-inkomen van ƒ 80.— *) Brieven werden als regel ongefrankeerd verzonden. a) Charles Ferdinand Pahud had eervol ontslag aangevraagd. 1861 24 Juni 1861. Ik had gelegenheid den Heer Bax te spreken en hem de zinsneden uit uwe vier of vijf laatste brieven betreffende het Gymnasium mede te deelen. Hij was daarover zeer deelnemend en raadde mij aan, u in overweging te geven om aan Cobet in groote trekken de gebreken mede te deelen en vooral de weinige overeenstemming tusschen Curatoren en Rector en dat Cobet dan, indien hij onder de Curatoren een bijzonderen kennis heeft, aan dien eens in vertrouwen zeide, dat de zaak nooit goed kan gaan, als Curatoren niet den Rector vertrouwen en steeds op diens raad en voorligting te werk gaan, want dat hij geacht moet worden de zaak te kennen, waarvoor hij geroepen is. De Heer Bax liet u bijzonder groeten. 2 Juli 1861. Wij nemen uwe betuiging aan, dat gij ons altijd de waarheid omtrent ulieder gezondheid mededeelt. Zoo willen wij dan ook gelooven, dat wij omtrent de gezondheid van Sam ons niet ongerust behoeven te maken. Wij hopen dus, dat het uitstapje naar Buitenzorg hem goed moge gedaan hebben, als de reis ten minste niet is verijdeld door de droevige tijding van het overlijden van Papa, die gij omtrent dien tijd moet hebben ontvangen. Het deed mij genoegen te vernemen, dat er te dier tijde eene rust met de docenten was gekomen. Mogt die van goede gevolgen zijn zoowel voor al de betrokken personen als voor de inrigting. — Het is mij een groot genoegen, u te kunnen melden, als Betje of Hendrik zelf het nog niet heeft gedaan, dat Hendrik is bevorderd tot sergeant-titulair, dat is ten minste een groote stap nader. Hij is den laatsten tijd, hoewel er nog niet veel soldatenbloed in hem zit, toch veel in zijn voordeel veranderd. Betje L'Honoré is thans bij oom Frans maar dewijl tante Koek x) te Katwijk is gelogeerd, is zij daar voor een dag of acht naar toe gegaan. Ik hoor, dat de nieuwe Gouverneur Generaal, baron Sloet van de Beele, een zeer knap en regtvaardig man is. Hij zal u beter bekend zijn als Sloet—Reuchlin, de man die onder het vorig Ministerie ') Vgl. VII. C. 4. 1861 de concessie had voor de Spoorwegen. Hij was ook griffier der Staten in Gelderland. 55 jaar oud, zegt men. — Ik lees daar voor den derden of vierden keer den brief van Anna 1) over en dank haar wel voor de getrouwe schets. Ik bewonder haar moed in het dragen van onaangenaamheden met haar man. Zij is het type van de vrouw, zooals zij behoort te zijn. Uw liefhebbende vader Naber. 156. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Buitenzorg. 27 Mei 1861. Waarde Ouders, na het vervullen van velerlei vervelende en nuttelooze formaliteiten verkreeg ik de vereischte vergunning tot een veertiendaagsch verlof en ben nu sedert eergisteren alhier. Tot mijn groote blijdschap heb ik sinds een dag of vijf geenerlei koortsachtige aandoeningen gehad, zoodat ik hoop, dat mijn verblijf alhier in dit alleraangenaamst klimaat mij er geheel boven op zal brengen. Op Batavia heb ik alles wel verlaten, dat spreekt, anders ware ik niet gegaan. Met de docenten ging het nu ook nog al wel, ten minste in vergelijking met vroegere weken. Mijn brief wordt nu ditmaal een soort journaal. — Zaterdagmorgen te zes uur hield de diligence voor het erf stil2). Die diligence is een aan alle kanten open en ligt wagentje met een dak tegen de zon en met een zwaar onderstel vanwege den somwijlen erbarmelijken toestand der wegen. Kr vóór loopen vier erbarmelijke paarden, — gladak zegt men hier, — die alle vijf of zes paal3) verwisseld worden en in een sukkeldrafje worden gehouden door het onophoudelijk hu\ hu\ roepen van den koetsier en zijne beide loopers, die naast het rijtuig draven, aan welke vermaning kracht wordt bijgezet door drie lange zweepen, die nooit rust hebben. Het vierspan is niet altijd gewillig. Dan gaat het ééne dan het andere scheef vóór den wagen staan. Ieder oogenblik houden zij stil. Zij zijn koppig als ezels en zóó klein, dat een lang man te paard zijne beenen moet optrekken of hij stoot met zijn teenen *) Vgl. No. 154. #) Dit lag onmiddellijk aan den grooten weg naar Buitenzorg. 3) Een toen in Ned. Indië gebruikelijke afstandsmaat, thans vervangen door K.M. 1861 tegen den grond. Voorbijgangers zijn er genoeg: koelies met zware vrachten aan stokken over den schouder. Chineezen met staarten, soms een militair uit het kamp te Meester Cornelis. Onophoudelijk lange rijen van karren met een dak van atap, die naar Buitenzorg gaan, getrokken door twee paarden van iets minder kaliber dan de onze. Deze gaan altijd stapvoets en de drijver loopt er naast. Is de kar leeg, dan gaat hij er soms in staan. Naarmate men verder komt, vermindert de drukte der voetgangers, niet die der karren. Voorbij Meester Cornelis worden de Europeesche woningen al zeldzamer. Eindelijk ziet men aan den weg niets meer dan de kampongs der inlanders, achter het groen verscholen. Die bamboezenhuisjes zijn op een afstand vrij schilderachtig maar van nabij vrij smerig, hetgeen ook kan worden gezegd van de bewoners, die het geheim verstaan om dagelijks in de rivier te gaan baden zonder ooit regt zindelijk te worden. Het terrein blijft vrij vlak en begint eerst wat hellender te worden voorbij de vijfde of laatste post. Duidelijk en duidelijker verheffen zich de Salak en de Gedeh, boven welke juist een wit wolkje hangt, als rook uit den krater. Regts en links zien wij rijstvelden, eindelijk de eerste kleine koffietuin, eenige verschroeide kaneelboompjes, dan de brug over de met snelle vaart voortschietende Tjiliwong, die hier nog veel van een bergstroom heeft. Nu worden de Europeesche woningen langzamerhand weder menigvuldiger. Nog een steilte, die de paarden maar niet over willen, wat ons tien minuten oponthoud kost, — het Paleis van den Gouverneur Generaal laten wij links liggen, — en ten half tien sta ik voor het logement te Buitenzorg, waar ik dadelijk een lieve, koele kamer krijg. De waard, de grootvader van een onzer leerlingen, is in 1826 als kanonnier hier gekomen, toen kleermaker geworden, toen weder wat anders, heeft ƒ 60.000 gespaard, welke hij in Europa heeft verloren en is toen naar Indië terug gegaan om hier deze zaak te beginnen. Het klimaat is hier overheerlijk. Des nachts redelijk koel. Des morgens tot 9 ure kan men zeer goed wandelen. De warmte, die dan volgt, is veel minder drukkend dan te Batavia. Tegen 4 ure valt er gewoonlijk regen, waardoor als de wegen niet te morsig zijn geworden, de lucht 1861 weder genoeg is afgekoeld voor een namiddagwandeling. Gisteren morgen was ik al vroeg op het pad. Tegen 7 ure begaf ik mij in den tuin achter het Paleis. De ééne helft is voor het publiek geopend, de andere helft hoop ik na kennismaking met den Heer Teijsman *) te zien. Dit gedeelte is eigenlijk een botanische tuin doch waar de sierlijkheid aan de wetenschap slechts zeldzaam is opgeofferd. Er zijn vele ingangen. Die over het hotel leidt dadelijk naar eene breede allee van waringins van een soort, die ik nog niet had opgemerkt. Uit de hoogste takken hangen dunne, bladerlooze draden bij menigte naar beneden. Als deze draden den grond raken, hechten zij zich, vormen een met den hoofdstam verbonden stammetje en zoo ziet men zware boomen, die uit 25 of 30 dikker en dunner stammen bestaan. Door het digte gebladerte bleef het er lang frisch en kreeg de plaats een somber maar toch niet treurig aspect. Ik kwam uit op het grasperk vóór het Paleis, sloeg ter zijde eene breede, lange, regte, keurig net onderhouden laan in, die mij door zijpaden telkens in den botanischen tuin kon brengen. De bloemtuin is afgeschoten. Ik ben geen botanicus en weet dus van de waarde van den aanleg niets te zeggen. Alleen ziet ieder dadelijk de groote verscheidenheid. Regts bruist de Tjiliwong door den tuin over rotsklompen en oneffenheden, terwijl zij nu en dan hetzij aangelegde hetzij natuurlijke watervallen vormt. Overal heerscht een plegtige stilte, die zeer indrukwekkend wordt, als men een digt inééngegroeid boschje van bamboesstoelen nadert met in het midden een open ruimte, bevattende de graven der vrouwen en kinderen van gewezen Gouverneurs Generaal. — Het werd 8 uur en ik moest weder naar huis om mij te kleeden voor de kerk, die in Indië altijd om 9 uur begint. Het was eene zeer kleine gemeente. De Gouverneur Generaal met Mevrouw Vincent2) en zijn zoon, den jeugdigen Resident van Buitenzorg, die zijn kind liet doopen, waarbij Mevrouw Vincent als baker fungeerde, waren de hoofdpersonen. De preek van Ds. Ameijden van Duijn was verre weg i) Johannes Elias Teysman, hortulanus van 's Lands Plantentuin. «) De dochter van den Gouverneur Generaal Pahud, die voor dezen de honneurs placht waar te nemen. 1861 de beste, die ik nog in Indië gehoord heb. Om half elf uur was de kerk uit. 31 Mei 1861. Ik vervolg daar, waar mijn vorig schrijven afbrak, voorop stellende, dat ik mij volmaakt wel bevind en volstrekt geen koorts heb gehad. — Maandagmorgen was ik weder vroeg op het pad en volgde den grooten weg naar boven. Vóór men de plaats verlaat, komt men, altijd met de bruischende Tjiliwong ter zijde, in de Chineesche wijk, kamp zegt men hier in Indië. Hoe de woningen der Chinezen in Batavia er uitzien, weet ik niet, daar ik dat gedeelte nooit heb bezogt doch zeker is, dat het mij zeer in de hand viel. Zij staan niet als de woningen der Europeanen op afgezonderde erven maar vormen een straat. Het zijn meest winkels; maar men vindt er ook onderscheidene, die de Europeesche inrigting nabootsen: spiegels, tafels met kleeden, canapé's enz. Alleen de Chineesche letters op de blinden, over de deur of in de binnen-galerij bewijzen welk landsman de bewoner is. Een afgodsbeeld op den achtergrond of een doodkist in de voorgalerij vormen ook een vrij sprekend kenmerk. Ik ging ook de Chineesche school voorbij, waar de kinderen allen tegelijk en hardop hun lessen leerden, hetgeen een afgrijsselijk geweld maakte. De weg was als altijd druk bezocht. Een enkele reiswagen met vier of zes paarden, koelies bij menigten, Chineezen, vrachtkarren enz. Eindelijk waren de huizen voorbij en bevond ik mij weder buiten met uitgestrekte rijstvelden, sawahs, ter regter zijde, de Salak en de Gedeh vóór mij uit, links de in het groen verscholen inlandsche bamboeswoningen. Europeanen ziet men nu volstrekt niet en toch, ik weet niet waaraan het ligt, gevoelt men zich met horologie en beurs tegenover den met zijn kris in sierlijke schede gewapenden inlander volmaakt gerust, veel geruster dan in de achterbuurt eener groote stad. Jammer is maar, dat ik zoo weinig Maleisch versta. Als ik naar den weg vraag, kan ik het antwoord slechts gissen. Trouwens dat was heden ook niet noodig, want op den straatweg, — eigenlijk postweg, want er liggen geen steenen, kan men niet dwalen. Dingsdag was ik in den tuin 1861 van den Gouverneur Generaal en Woensdag wandelde ik Batoe Toelies en Tjomas om, de schilderachtigste wandeling, die ik hier gemaakt heb. Tusschen terrasvormig aangelegde en zorgvuldig besproeide rijstvelden gaat de weg kronkelend op en neer. Maar ik maak niet zóóveel kronkelingen of de rivier maakt er nog meer, zoodat ik vier of vijf bruggen heb te passeeren. Op eene daarvan ziet men de rivier tusschen hooge boorden over steenen en rotsblokken vijftig voet beneden zich bruischen. Onophoudelijk koelies en wagens met paddi, want de rijst is juist rijp. Dan weder een klapperwoud, pisang- en sirihtuinen, enz. enz. Er is afwisseling genoeg. Op ééns, terwijl ik mij nog op grooten afstand geloofde, vind ik mij vóór het logement terug. — Den vorigen dag had ik een bezoek gebragt aan Dr. Swart, wiens kennismaking mij te aangenamer was, omdat hij geneesheer was geweest te Herwijnen *), dat halverhoogte van de Gedeh lag, zoodat hij mij daaromtrent allerlei mededeelingen kon doen, die mij ver van onverschillig waren. Dezen avond, Woensdag, bragt ik een bezoek aan Teijsman, den hortulanus. Op mijne opmerking, dat hij die bordjes moest laten weg nemen, waarop overal staat Verboden Toegang, kreeg ik verlof, ze mij weg te denken en van die vrijheid maakte ik gebruik om Donderdags het terrein eens op te nemen. De schoonste helft is voor het publiek gesloten. De grond is heuvelachtig en op de schilderachtigste plekjes zijn koepeltjes aangelegd. Ten Oosten is de tuin begrensd door een tak van de rivier. Aan den uithoek bevind ik mij in een dergelijk koepeltje op een hoogte van ik gis 60 of 70 voet. Vlak onder mij de rivier, dan rijstvelden, verder boschgrond, alles begrensd door de rivier. De tuin is keurig netjes en wordt bewerkt door honderd man. Men heeft aan de zon bloot gestelde en beschaduwde plekken, hooge en lage gronden, kunstmatig vochtig gehouden moerassen langs de rivier, vijvers met zeer schoone waterplanten, kortom er is plaats voor alles. Geen gidsen, geen reisboeken, geen fooijen. Men is zoo vrij in den tuin als de Gouverneur zelf, behalve dat de beleefdheid eischt, het Paleis niet te naderen. Ik ben nieuwsgierig of er tijdens mijn verblijf ook receptie zal zijn. Ik wilde 1) Pag. 162, noot 1. 1861 het Paleis ook wel eens van binnen zien. Uiterlijk is het vorstelijk. — Ik sluit dezen nog niet, want vóór het vertrek der volgende mail komt er stellig nog wat bij. Batavia. 13 Juji 1861. Mijne voorspelling komt uit. Er is veel gebeurd, sedert ik hier boven de pen nederlegde, dat kunt UEd, best begrijpen uit nevensgaande papieren 1). Ik verzoek mijn brief aan de Commissie van Advies zoo spoedig doenlijk te doen verzenden aan het adres van De Bruijn Kops, secretaris der Commissie, natuurlijk met de bijlagen. Evenwel niet dan vóór en aleer u daarvan een naauwkeurige copij zult hebben laten nemen. Ik zeg naauwkeurige copij, omdat deze natuurlijk, nu nog niet, mettertijd naar den drukker moet. Laat s.v.p. het schrijven van Curatoren en mijne beantwoording daarvan in dato 9 Juni lezen aan wie er belang in stelt, speciaal aan de Heer en docenten van het Haagsche Gymnasium, ik meen dit te mijner verantwoording te moeten doen. Hoe de zaak zal afloopen, is niet te zeggen. Mijne weigering om mijn ontslag te nemen geschiedt volgens den raad van den Heer Swart, een invloedrijk persoon, die algemeen geacht is en alleen de Raden van Indië boven zich heeft, dus hoog geplaatst genoeg. Hij gelooft niet, dat de Curatoren mij op zulke nietige voorwendsels zullen durven voordragen voor ontslag en deden zij het, dan vermoedt hij, dat de Gouverneur Generaal er niet in zou treden. Na verzending van mijn brief aan de Commissie van Advies verzoek ik UEd. ook den bijgaanden brief aan Cobet op de post te doen. Gij kunt daaruit nog enkele bijzonderheden leeren kennen, die ik hier dus niet herhaal. Maak u in geen geval ongerust. Ik geloof wel, dat ik op mijn beenen zal neerkomen, al spijt het mij van het Gymnasium vreesselijk. — Uw brief onder couvert aan Ds. Ader 2) ontving ik te Buitenzorg. Gij kunt dus *) Gedoeld wordt op de copie van een schrijven van Curatoren, inhoudende den raad om ontslag te vragen, daar dit anders wegens gebleken ongeschiktheid ongevraagd zoude worden verleend, voorts copie van een schrijven mijns Vaders ter beantwoording daarvan, waarbij hij dien raad afsloeg en eindelijk een missive mijns Vaders te zijner verantwoording aan de NederlancLsche Commissie van Advies. 2) Vgl. Nof 153. 1861 begrijpen, dat het geen vrolijk thuis komen was, niet alleen met die droevige tijding maar ook met het berigt, dat ik mijn post kwijt was. Immers zoo dacht ik toen. Nu ben ik daaromtrent geruster. Eerst had ik gedacht, mij bij Oudemans *) nader te bekwamen voor geographisch ingenieur, zoo kwam mijne oude astronomie-studie 2) mij nog te stade; maar de vacature, die er tijden lang geweest is, is juist vervuld. Doch ik herhaal het, bekommer u niet te zeer. Wij zijn in het bewustzijn onzer onschuld kalm en ik geloof, dat wij het kunnen zijn. Mijne gezondheid laat niets te wenschen over. Anna houdt zich ook goed. Ik doe te dezen niets zonder ampele deliberaties met haar. Aan de docenten heb ik het schrijven van Curatoren mede gedeeld doch mijn antwoord niet. — Hetgeen Anna zeer veel troost geeft, is de wetenschap, dat Papa het verdriet van deze treurige tijdingen niet beleeft. Hoewel tout n'est pas perdu et l'honneur est sauf. Dat het bekleeden van mijn post op dezen oogenblik hoogst bezwaarlijk is 3), kunt u licht denken. Ik ben letterlijk overstelpt met bezigheden 4). Wat de Curatoren in hun vergadering van gisteren avond besloten hebben, is mij volstrekt onbekend. 21 Juni 1861. Het hindert mij, als ik bedenk, dat mijn vorige met die ongelukstijding u welligt op uw verjaardag bereiken kan. Dat zou geen prettig cadeau zijn. Gelukkig houden wij moed en Anna houdt zich ferm. In geen geval neem ik mijn ontslag vóór ik een postje heb. Om terug te keeren naar Holland bestaat op het oogenblik volstrekt geen plan. Nu er geen geographisch ingenieur noodig is, denk ik te zien bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij te komen, al spreekt het van zelf, dat ik niet dadelijk eene schitterende betrekking bij de factorij kan krijgen. Ge- *) Vlg. pag. 166. 2) In zijn Leidschen studententijd was mijn Vader een geestdriftig leerling geweest van den beroemden Nederlandschen sterrekundige Friedrich Kaiser en in Vier Tijdgenooten, pag. 78, schrijft hij: „het heeft weinig gescheeld of Kaiser had mij voor goed „naar het Observatorium gelokt". 3) Mijn Vader was niet geschorst, bleef dus nog in functie. *) Toelatings- overgangs- en eindexamens vóór de naderende vacantie. 1861 lukkig hebben wij in de laatste maanden ƒ. 1000 bespaard ongeveer. Voeg daarbij den verkoop van paarden en rijtuig, benevens onze Europeesche meubelen, dan hoop ik genoeg te hebben om het genoten voorschot ad /. 2400 den Lande terug te betalen. In ieder geval, al moet het rijst met dingding zijn, willen wij ons vermogen onaangetast laten behalve voor eventueele doctors- en apothekersrekeningen, die wij dus buiten onze becijfering laten. Het zal, vrees ik, een tobberig paar jaren zijn, doch ben ik eenmaal geplaatst, dan gis ik, dat ik bij de factorij wel klimmen zal. Al heeft men van den handel niets geen verstand, dan zijn 12 acties, taalkennis en een goede hand toch iets. Doch van dat alles kan ik nu nog niets zeggen. Ik durf wel wedden, dat de Curatoren er in zitten. Maar na de ontvangen beleedigingen kan ik geen stap terug doen, die mij ook niets zou baten, daar de zaken dan op denzelfden voet terug kwamen; en de Vice-President van Indië l) kan bezwaarlijk bij mij komen. Andere plannen, die mij zoo door het hoofd zweven, om bijvoorbeeld een klein aantal knappe, blanke externes tegen een hoog schoolgeld te nemen, hebben nog niets bestemds. Maar daarin zijn Anna en ik het eens: liever in Indië gebrek lijden dan in Holland. Men komt er hier ook ligter weder boven op. Ik schrijf niet aan Bet en Georg. Die vernemen wel door u al de gebeurtenissen. Ik vind ze ook niet opwekkend genoeg om er tweemaal over uit te wijden. Overigens hoe meer menschen de stukken, die ik u zend, lezen, hoe liever. 13 Juli 1861. In de laatste dagen heb ik het zoo verbazend druk gehad, dat er weinig tijd tot schrijven overschoot. Ook wachtte ik dagelijks op eenige decisieve gebeurtenis. Dus enkele woorden, want morgen sluit de mail, Op antwoord op mijn schrijven van 9 Juny aan Curatoren 2) heb ik gewacht tot heden. Thans komt er juist heden morgen een lamme brief van Curatoren, waarbij dezen hun beweren volhouden, dat ik voor de betrekking niet deug en dus mijn ontslag moet nemen. De volgende mail zend ik door uwe ') Mr. Ar ij k Prins, tevens Eere-Voorzitter van het Curatorium. 2) Vgl. pag. 190, noot 1. 1861 tusschenkomst aan de Commissie van Advies verslag daarvan en van mijn antwoord, dat ik dezer dagen schrijven zal en dan natuurlijk door Swart zal laten keuren. Mogten zij de impertinentie hebben, mij af te zetten, dan is het mogelijk maar niet waarschijnlijk, dat ik terug kom om bij den Minister regt te zoeken. Ik zal echter zooveel mogelijk handelen naar Swarts raad. De overtuiging, dat zonder mij het Gymnasium in een half jaar in elkaar zinkt, maakt, dat ik vóór alles zou willen blijven om mijne rehabilitatie bij te wonen doch dat kan ik hier niet zeggen. Ik ben hoogst nieuwsgierig naar den indruk, dien deze aangelegenheid bij de Commissie van Advies zal maken. — Verder zal ik in de eerste dagen zoo wat boekhouden leeren, anders kan men hier in den handel niets worden. En dan blijft er nog een plaats als aspirantingenieur bij den geographischen dienst; het ingenieurschap is niet meer vacant. Swart wilde mij Referendaris hebben bij de Secretairie doch dat geeft slechts /. 600 in al en voor bevordering geen kans, gesteld al, dat Prins het mij wilde maken. Nog blijft de kans, dat de Gouverneur Generaal mijn ontslag op voorstel van Curatoren weigert. Swart vindt dit niet zoo onwaarschijnlijk. In geen geval is het te denken, dat ik mijn ontslag vraag zonder wat te hebben. Laten zij dan de maat vol meten en het mij geven. Maakt u u in ieder geval niet te ongerust. Het zal raar loopen, als ik niet op mijn beenen teregt kom en binnen weinige maanden krijg ik overal gelijk. Anna houdt zich voorbeeldig. Ware dit anders dan waren wij diep ongelukkig. Nu zullen wij met moed het wel te boven komen. Wie had toch gedacht, dat ik nog eens wegens onbekwaamheid van mijn post zou worden ontzet ? Daarop was ik zeker niet voorbereid. Als altoos uw liefhebbende zoon Sam. 157. Anna E. Naber—L'Honoré aan haar Moeder. Batavia. 8 Juli 1861. Lieve Moeder, gisteren hebben wij behoorlijk uwen verjaardag herdacht en u in gedachte nog vele gelukkige levensjaren toegewenscht met de stille hoop, daarvan zeiven nog eens ooggetuigen te zijn. Het was ook de eerste verjaardag van onze aankomst 13 1861 in onze woning, waarin wij in zulk een korten tijd al heel wat hebben ondervonden. Trouwens heel ons zesjarig huwlijksleven is al bijzonder rijk aan lief en leed en het laat zich wel aanzien, dat onze levenszee vooreerst niet tot bedaren zal komen. Sinds Naber van Buitenzorg terug is, blijft eene gedurige spanning ons deel. Ik had er mij zooveel van voorgesteld, hem na aanhoudende afmatting weer opgefrischt terug te zien, zoodat de beide Jobstijdingen, die hij medebracht, mij hevig deden ontstellen. In weerwil van de onrustbarende tijdingen dacht ik nog, dat Papa's sterk gestel wederstand zou bieden. Ik wilde mij nooit de nuttelooze zelfkwelling opleggen om in te denken, dat wij ligt voor goed afscheid hadden genomen en nu valt het mij te moeijelijker mij te wennen aan het denkbeeld, dat ik hem voor goed missen moet. Toch doet het mij goed te denken, dat hij zonder veel smart uit een leven vol zorg en moeite tot grooter zaligheid is over gegaan. Veel verdriet is hem nu bespaard. Zijn naderend aftreden uit zijn veeljarigen werkkring zag ik met zorg tegemoet. De stand van zaken hier zou hem waarschijnlijk ten hoogste gekweld hebben. Ik mis hem zeer, want ik was gewoon bij alles aan hem te denken; maar mij eigenlijk bedroeven om hem kan ik niet. Wel bekommert het mij zeer, dat mijne arme zuster zulk een bitteren tijd alleen moet door maken en zich in die verlaten woning zoo diep rampzalig zal gevoelen. Haar vind ik zeer te beklagen. Heeft zij nu maar een geschikte conditie gevonden, dan zal het mij eene groote gerustheid zijn. Een bezig leven zal haar veel goed doen. Onafhankelijkheid zou ik op het oogenblik geen eens voor haar wenschen en voor Hendrik is deze slag welligt een gezegend middel tot meerdere ontwikkeling. — In spijt van onze moeijelijke omstandigheden zijn wij gelukkig zeer wel. Naber heeft het buitengewoon druk en is dus wel eens moe; maar hij is voor het oogenblik dat ziekelijke der vorige maanden te boven. De kinderen ontwikkelen zich heerlijk en praten om het best. Met dat al heb ik heel wat aan de jonge luidjes te kluiven. Kleine Jo was van avond haast zonder eten naar bed moeten gaan zoo verschrikkelijk driftig en koppig als zij was. Daar ik reden had om te veronderstellen, dat haar eetlust weinig beteekende. kon ik 1861 besluiten tot een straf, die ons anders ongewenscht voorkomt. Gelukkig brak het kleine kopje nog bij tijds. 9 Juli 1861. Naber is wegens de drukte van de aanstaande examens dood-af naar bed gegaan, dus wil ik mijn zinnen verzetten met nog een woordje aan u te schrijven. Ik geloof, dat de grondoorzaak van al de moeijelijkheden met de docenten daar ligt, dat Naber misschien met al te veel ambitie de zaken op touw heeft gezet en daardoor telkens slaags moest raken met hun onverschilligheid en gemakzucht. Het is echter opmerkelijk, dat de docenten, die het langst in Indië zijn geweest, den meesten ijver en animo hebben voor den vaak moeijelijken dienst. Als Naber werkelijk te veel vergde, zouden de altijd min of meer verwende Oosterlingen er meest tegen moeten opkomen, dunkt mij. Gelukkig, dat de vacantie over vier dagen begint, anders werden de spanning en de drukte, — er zijn zes zieken, — voor Naber te kras. Kleine Jo is waarlijk heden morgen zonder eten naar bed gestuurd. Dat kind is nu altijd in uitersten, of engelachtig lief of de kwaadaardigheid in persoon. De Hemel geve, dat ik dat woelige gestelletje ten goede leere leiden. Charles was nooit zóó erg. — Ik heb u nog niet verteld, dat ik Heintje den dienst heb opgezegd, ten minste dat zij naar iets moet uitzien en tot zoo lang kan blijven. Onze toekomst is zóó onzeker, dat wij den omhaal en de kosten eener bonne niet kunnen volhouden. Ik zou er buitendien toch toe zijn overgegaan, daar ik, nu de huishouding marcheert, bitter weinig te doen heb en mij liever zelf met de kinderen occupeer. Ik ben aan het meisje verpligt, haar bijtijds te waarschuwen. Zij wordt nu aangenomen en dan hoop ik, dat zich spoedig iets goeds voor haar zal opdoen 1). — Ik blijf het hier een heerlijk klimaat vinden. U kunt u onzen helderen maneschijn niet voorstellen en als dan de melatti en de Indische jasmijnen bloeijen en hunne heerlijke geuren verspreiden, is het luijeren in een wipstoel in onze beeldige voorgalerij betooverend. En nu, lieve Moeder, ga ik eindigen. Ik hoop, dat onze Jobs- *) Heintje Bahle heeft kort daarna een zeer goed huwelijk gedaan. 1861 tijdingen u niet te zeer zullen verontrusten. Wij zijn met de kinderen gezond, hebben elkander in het leed meer lief nog dan vroeger en hebben een gerust geweten wat den stand van zaken betreft. Wij kunnen dus goedsmoeds afwachten wat Hooger Leiding met ons voor heeft. Uwe liefhebbende dochter Anna. 158. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Hage. 26 Juli 1861. Omtrent het Gymnasium schrijf ik ditmaal niet in de hoop dat bij Sam's terugkomst van Buitenzorg alles bedaard zal zijn geweest. Met den verjaardag van Bet zijn wij naar Leijden geweest en morgen met mijn verjaardag komen Georg en Bet en de kleine over en zullen een paar nachten logeeren. Ik stel er mij aangename dagen van voor. — Er is besloten, dat gij voor één derde zult mede doen in de kosten van een cadeau, een mooi tafeltje, waarvan het blad met kralen is gewerkt door Sophie Meerburg en dat f. 40 kost, voor Co Bisschop, die morgen de bruid wordt. Sam Bisschop l) is daarvoor met verlof overgekomen en heeft zoo best gestudeerd, dat hij voor het overgangsexamen alle vakken vrij heeft. — Betje L'Honoré heeft op hare brieven om eene conditie nog niets vernomen en ik geloof niet, dat zij zoo spoedig iets zal krijgen als zij zich verbeeldt, want alles is voor haar niet geschikt en zij is niet geschikt voor alles. 1 Augustus 1861. Reeds sedert drie dagen, want uw noodlottige brief van 13 Junij ontving ik den 29sten Julij, is mij de inhoud dag nog nacht uit de gedagten en zijn Moeder en Bet en Georg, die juist bij ons waren, er geheel van verslagen. Wie had zoo een afloop kunnen verwachten? Over de bijzonderheden geen woord. Genoeg, dat ik uwe verdediging met geheel mijn hart onderschrijf. Ik heb twee copijen laten maken van uwe stukken. De Heer van Osenbruggen 2) vindt de behandeling beneden alle critiek en uwe ver- *) Samuel Adrianus Bisschop oudste zoon van Johanna Catharina Meerburg en Gerard Bisschop, toen cadet te Breda. a) Dr. Carel van Osenbruggen, 1ste praeceptor aan het Haagsche Gymnasium, huisvriend mijner Grootouders. Zie over hem Vier Tijdgenooten, pag. 64. 1861 (lediging waardig. Het door u gezonden stuk is door mij aan De Bruijn Kops bezorgd evenals de brief aan Cobet, die te Scheveningen is gelogeerd. Morgen ga ik er heen en zal trachten hem eens te spreken. Ik meld u dan nader zijn opinie. Den Heer Bax bragt ik heden middag een der gemaakte copijen. Hij beklaagde u zeer maar sprak mij moed in, dat wat er ook gebeurde, gij bij onverhoopte terugkomst wel weder spoedig zoudt geholpen zijn bij de erkentenis van uwe talenten en van uw karakter. Hij zoude het stuk met aandacht lezen. — Gij zult welligt verwonderd zijn, dat mijne gedagten zoo ver gaan maar het zij zoo. als gij onverhoopt genoodzaakt werd terug te keeren dan rade ik u aan om aan geen uwer meubelen gehecht te wezen maar alles te verkoopen en alleen uwe boeken mede te nemen. Gij kunt voor de vracht, dat het zoude kosten, hier wel andere aanschaffen. Ik zeg: als gij terug komt. Welligt oordeelt gij het in uw finantieel belang beter om naar een betrekking in Indië om te zien. Mogt gij daarin slagen! Wcint na alles wat er gebeurd is, kan de zaak van het Gymnasium u niet meer ter harte gaan. Doch ik wil niet opstoken. Gij zijt oud en wijs genoeg om te weten wat goed is en wanneer gij met een biddend oog op God, uwen trouwen Verzorger, ziet, zal Hij u of uw kroost nimmer verlaten. 3 Augustus 1861. Gisteren ben ik bij Cobet geweest. Hij had de stukken voor de Commissie nog niet gelezen doch was om hetgeen ik hem vertelde, zeer verontwaardigd en sprak mij veel moed in, dat als gij terug komt, gij wel spoedig zoudt zijn geholpen, want hij begreep, dat gij in die betrekking niet meer met genoegen zoudt kunnen dienen. — Ernst Kiehl is met belangstelling komen vernemen wat er van alle praatjes waar was. Ik heb hem een en ander uit uwe vroegere briefwisseling medegedeeld en uwe stukken laten lezen. Hij zal er u zelf over schrijven. Ik heb ze ook aan den Heer Feith laten lezen en hem verzocht, ze aan zijn broeder den Secretaris Generaal van Koloniën te geven om ze te lezen en heden morgen heb ik hem gesproken. Hij vond uwe verdediging ook zeer goed, maar aan mij als aan uw vader moest hij toch 1861 zeggen, dat er welligt wel iets van aan was, dat uwe eigendommelijkheid iets was, dat misschien de collegaas van u afstootte. 18 Augustus 1861. Van Egeling kreeg ik een brief: „het antwoord van uw zoon „vind ik uitmuntend. Ds. Huet was het geheel met mij eens". Oom Piet Meerburg zond ik de stukken ook en hij antwoordde mij: „het doet mij leed, dat Sam zoo miskend wordt. Zijne verdiensten zijn te onmiskenbaar om zoo behandeld te worden. Ik „heb zijne verdediging met genoegen gelezen. Het stuk is duide„lijk en goed gesteld en zal bij goeden wil overtuigend wer„ken". Professor Cobet is op een middag van Scheveningen bij ons komen theedrinken. Wij waren tehuis en hij heeft een paar uren zitten praten en in lof over u uitgewijd. Hij sprak maar van terug komen en wel te zullen worden geholpen. Hij zeide, u zelf te hebben geschreven. Bij hem en ieder ander is mijn thema, dat de afstand te ver is om tijden en plaatsen te beoordeelen, zoodat ik met geen bepaalden raad mag tusschen beide komen en gij zelf best zult weten wat te doen om uwe eer te redden en om in uwe behoeften voor de toekomst te voorzien. Wel weet ik voor mij, wat ik wenschelijk acht doch niet zeg en ook u niet als raad wil opdringen: als het mogelijk is, de zaak blaauw blaauw laten en blijven in uwe betrekking, omdat die in het vervolg zoo mooi is en voor uwe vrouw en kinderen zoo gerust. Maar zelf weet gij best of het te doen is. Gelukkig, dat gij en Anna u beiden kalm houdt, hetgeen ik niet mag betwijfelen, dat gij alleen te onzer geruststelling schrijft. Dat gij niet roekeloos uw ontslag zult vragen, doet mij genoegen; uw stap bij de Handel Maatschappij Factorij vind ik goed; maar is dat wel heel veel, wat men u daar zal kunnen bieden? Is er geen bibliothecaris noodig of redacteur van een dagblad of zoo? En nu kom ik op het punt, waar ik wezen wil: Pen vrij houden. Schrijven, ja, dat is mooi maar wees voorzigtig. Denk, dat het slecht kersen eten is met de grooten en dan in Indië. Uitzetting enz. Dan was de laatste dwaling erger dan de eerste. Wacht tot gij boven Jan zijt of hier en onafhankelijk. Denk om vrouw en kinderen. Ik geloof met u, 1861 dat de Curatoren er in zitten en welligt was met een kleine stap zonder laagheid weder veel in orde te maken. Uw toestand, hoewel mij zorg barende, is nog niet geheel hopeloos maar, en dit moet gij mij als vader toestemmen: de hand der Voorzienigheid, die zegent, kan ook wel eens beproeven en wij weten met, waartoe dat soms noodig is, zij het maar om ons tot Hem terug te brengen of te houden aan Hem den Gever alles goeds. 24 Augustus 1861. Bij het overlezen van uwen brief en dezen zie ik, dat ik vergeten heb uw plan om uw kapitaal onaangeroerd te laten. Dat vind ik, als het kan, zeer verstandig, want reken er op, dat nog /. 1700 moet worden afgelost en nog 's jaars /. 182 aan levensverzekering betaald. 25 Augustus 1861. Heden morgen zijn wij in de vroegpreek geweest bij Ds. Van Koetsveld, die mij onder den drukkenden last omtrent ulieder lot waren moed heeft ingesproken. Hij had tot teksten Spreuken XXVIII, vers 1. Beroemt u niet vóór den dag van morgen, want gij weet niet, wat de dag zal baren; en Mattheus VI, vers 34, Zijt dan niet bezorgd tegen den dag van morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Naar aanleiding van de spreuk eens Konings en van den Heiland, die tegen elkander stonden en toch verband houden, sprak hij over de Christelijke onbezorgdheid, dat wij niet te veel moesten hechten aan de illusies of droombeelden eener gelukkige toekomst maar ook niet het donkere heden met te zwarte kleuren schilderen. Alleen niet de bekeering en de heiligmaking uitstellen tot morgen maar ons met vertrouwen in allen nood aan den Hemelschen Vader overgeven. Wij zongen de volgende Psalmen en Gezangen, die ik u aanraad, eens na te lezen: Gezang 179, vers 1; Psalm 143, vers 10; Gezang 27, vers 2. — Zoent de kinderen, die tot nog toe door alles vergeten zijn, onzentwege. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 1861 159. Samuel A. Naber aan zijn Vader. Batavia. 30 Juli 1861. De zaken zijn nog altijd hangende. Mr. Swart zegt, dat hij blijft bij zijn overtuiging dat, hoe onaangenaam men het mij ook moge maken, ik er per slot niet slecht kan afkomen. Heden was het gerugt verspreid, dat de Gouverneur Generaal geweigerd had, mijn ontslag te teekenen. De tijd zal leeren of het waar is. Veel zoude ik daarmede niet gewonnen hebben, want als de Curatoren mij niet krachtig openlijk steunen, gaat het toch niet. — In den handel schijnt weinig vooruitzigt te zijn. Krijg ik mijn ontslag thuis, dan zal ik hoogst waarschijnlijk werk maken van het assistent-ingenieurschap. Dan zitten wij welligt nog vóór 1 September in Salatiga. Schitterend is het niet. Anna houdt moed en ik heb rust wegens de vacantie. Wij gaan volstrekt niet uit. Bij een eventueel vertrek naar Salatiga zouden wij al onze meubelen, met zooveel zorg hierheen gevoerd, moeten verkoopen. Mijne studiën zou ik ook geheel moeten staken, hoewel daarvan toch tegenwoordig niet veel inkomt. Ik zou dus mijn boeken naar Europa zenden. Vrolijk is het niet; maar in geval van ontslag zit er niets anders op. — Terwijl ik dezen schreef, maakte Anna eene visite bij Mevrouw Swart. Daar had zij ook gelegenheid den Heer Swart te spreken, dien ik in verscheidene dagen niet had gezien, daar ik hem buiten noodzaak niet lastig wil vallen. Hij had gesproken met den Algemeenen Secretaris Loudon, den broeder van den Minister. Deze oordeelde, dat Pahud wel nimmer mijn ontslag zou willen teekenen en zijn opvolger ad interim Prins 1), onze Eere-Voorzitter, welligt het voorstel naar Nederland zou durven zenden; maar volhouden was hier de boodschap, In het ergste geval zou men mij een goede betrekking aanbieden moeten, zoo Prins durfde en dat was twijfelachtig, ofschoon hij veel durfde. Swart vond, ik moest kalm mijn gang gaan doch uiterst voorzigtig zijn en geen bokken maken. Onder deze bokken rekent hij, dat ik naar Buitenzorg ben gegaan *) Aan den Gouverneur Generaal Charles Ferdinand Pahud was op verzoek eervol ontslag verleend, in te gaan op 1 September, van welken datum Mr. Arij Prins zou optreden als waarnemend Gouverneur Generaal tot de overkomst van den nieuw benoemden Gouverneur Mr. Ludolf Anne Jan Wilt baron Sloet van de Beele. 1861 en het schrijven van Curatoren aan de docenten heb medegedeeld. Anders vond hij mij volmaakt onschuldig. 13 Augustus 1861. Ik heb Zondagmorgen een briefje ontvangen van Prins, particulier mede deelende, dat het College van Curatoren besloten had, nu ik geen ontslag vroeg, mij tot ontslag voor te dragen en dat het hem aangenaam zou zijn, als hij gelegenheid kreeg, mij eene andere betrekking te bezorgen. In overleg met den Heer Swart, die Zondagavond zelf bij mij kwam, heb ik hem voor de mededeeling bedankt, en laten doorschemeren, dat als hij het waagde, ik mij bij den Minister zou beklagen. Dat Pahud het ontslag zou teekenen, is niet waarschijnlijk; maar Prms heeft zelf aan Swart gezegd, dat hij als waarnemend Gouverneur Generaal de zaak zou doorzetten, hoewel deze hem opmerkte, dat hij zich de vingers wel eens kon branden. Swart heeft mij alles verklapt, wat Prins gezegd had: dat ik twee mooije verdedigingen had ingezonden l) maar voor deze betrekking deugde ik nu eenmaal niet, dus Waarschijnlijk krijg ik nu mijn ontslag, terstond nadat Prins als waarnemend Gouverneur Generaal zal zijn opgetreden. Dan houden wij vendutie, — onze arme meubeltjes, die wij.met zooveel moeite hierheen hebben gesjouwd! en gaan dan in Buitenzorg wonen. Swart vind een assistent-ingenieurschap voor mij ongerijmd en wil niet, dat ik eene betrekking aanneem beneden de /. 700 dus moet ik het voorloopig een jaar daar uithouden. Als wij hoogst zuinig leven, hoop ik, dat dit mij lukken zal van de opbrengst der vendutie, — piano, rijtuig, meubelen van Horrix 2), alles in zijn soort nog al mooi. Van mijn wachtgeld zal ik het niet kunnen doen, want met de kortingen krijg ik in October maandelijks /. 30 in handen, net zooveel als de kok van het gymnasium maar die heeft daarbij vrij eten en woning. Swart gelooft, dat met zich kalm en waardig te gedragen ') Het antwoord aan Curatoren in dato 9 Juni en dat in dato 20 Juli in antwoord op de repliek der Curatoren van 13 Juli, vgl. pag. 190 en 192. ») Haagsche meubelmakersfirma. 1861 alles zich wel zal schikken. En dan is nog niet uitgemaakt of Prins zich niet eens zal bedenken. Is het stuk bij de aankomst van Sloet niet geteekend, dan zal die zeker zijn carrière hiermede niet openen. Als altijd uw gehoorzame zoon Sam. 160. Joh. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 2Sept. 1861. Dat akelige denkbeeld over uwen toestand, dat mij dag en nacht bij blijft, baart mij zorg en toch moogt gij niets voor mij verzwijgen van wat u drukt, want aan wien zoudt gij uw kommer kunnen mededeelen, was het thans niet aan uw Vader en Moeder? Ga dus voort met te schrijven wat er te zeggen is en wij zullen voor u bidden tot God onzen Vader, Die welligt te Zijner tijd alles zal wel maken en zeker Zijne wijze oogmerken heeft, al is het ons pijnlijk er in te berusten. — Ik voorspel, dat de Curatoren met uwe repliek weder geen genoegen nemen en bij het einde der vacantie u aan den Gouverneur Generaal tot ontslag hebben voorgedragen en dat zulks onder toekenning van wachtgeld is verleend. Kon dat wachtgeld nu maar in Nederland worden verteerd, al was het twee jaar, dan zou in dien tijd welligt iets voor u gevonden zijn doch beschouw mijn schrijven nooit anders dan wenken, geen raad, want dien weet ik niet te geven, omdat ik niet met de omstandigheden, die iederen dag veranderen kunnen, bekend ben. Ik stel den raad van den Heer Swart op hoogen prijs. Die zal althans de drift en de gekrenkte eigenliefde van u in het beantwoorden der beschuldiging wel weten te beteugelen om ze binnen de perken der betamelijkheid te houden, hoewel uw eerste stuk kalm en waardig gesteld was, zonder hatelijkheid. Ik geloof niet, dat als de Gouverneur Generaal uw ontslag teekent, dat er veel regt bij den Minister zal zijn te verkrijgen. Steunt daar vooral niet op. — Ik geloof ook met Anna, dat de tijd van spanning voor de gezondheid van Sam erger was dan nu hij weet, waaraan zich te houden. Blijft hem steunen, Anna, zooals gij dat zoo liefderijk gedaan hebt. Gij zijt er in onze achting, zoo dat kan, nog meer door gerezen. Moeder is mij in deze dagen van spanning en onrust ook een ware steun en troost 1861 en hoewel zelve eene zwaartillende, met het oog op de bestiering van Gods Vaderhand weder sterk in het bemoedigen. — Wij kunnen ons door uwe brieven de kleinen zoo juist voorstellen, druk en woelig. Maar dat Jo zoo stout en driftig is, spijt ons. Als er straf noodig is, dan niet geaarzeld. Gij weet het spreukje, dat het rijsje moet worden gebogen. Sam kon in zijn jeugd ook wel driftig wezen; maar het was spoedig over, met koppig en ontving te zijner tijd gevoelig straf. - Den 9den September is tante Diesbach 91 jaar en zij is als van ouds weder 's morgens gekleed, als ik aan kom x). 11 September 1861. Ik schrijf u als Vader en zooals alleen een Vader kan en mag schrijven. Er is voor vreemden, die u nog niet genoeg kennen, in uwe manieren iets terug stootends, dat aan geen kwaden wil is toe te schrijven maar aan dat idéé van beter weten dan anderen, waardoor men wel theoretisch gelijk kan hebben maar practisch iets geheel anders moet behandelen. Geloof mij, men moet liever de wereld nemen zooals zij is dan zooals men haar zou willen hebben. Niets is volmaakt en bij inkeer tot ons zeiven zijn wij het ook vaak niet. Wat ik u bidden mag, wees voorzigtig, wanneer gij soms aandrang of aanleiding mogt krijgen om in het openbaar te schrijven. Bedenk wel, dat gij daardoor uwen vijanden meer dan één wapen in handen geeft om later bij het zoeken naar een betrekking hier in menigen Gemeenteraad personen tegen u in te nemen, die bij minder hartstogtelijk twistgeschrijf u hunne stem niet zouden hebben onthouden. Zoo was Kiehl nog dezer dagen bij mij om mij te polsen of ik het noodig achtte, dat hij of iemand anders uwer vrienden den handschoen voor u opnam tegen zeker geschrijf in het Haagsche Weekblad, waarin over het Gymnasium werd gehandeld en de inrigting gegispt en ten slotte zonder uw naam te noemen gezegd werd, dat de taak voor den tegenwoordigen Directeur te zwaar was en deze zijn ontslag had aangevraagd. Dat was nu wel niet waar doch het bevatte i) Mijn Grootvader had de vaste gewoonte dagelijks op weg naar zijn Bureau bij haar aan te gaan. 1861 ook bijzonderen lof over uwe geschiktheid als Rector in Nederland of zelfs voor een leerstoel. Ik heb Kiehl gezegd, dat ik niet kon instemmen met iets, dat in deze zaak in het openbaar zou worden geschreven en hoop, dat hij het zal nalaten. Gisteren avond kreeg ik de aan Van Kerchem *) geleende stukken terug met een briefje van Groen. Hij maakt daarin melding van couranten-artikelen 2), waarvan één mij slechts bekend is. Egeling vroeg mijn advies of er door een uwer vrienden tegen-artikelen in de couranten zouden worden geplaatst ? Ik heb dat bepaald geweigerd en vooral om het slot3) van het briefje van Groen, dat hierbij gaat. Het doet mij genoegen tot dus verre alzoo te hebben kunnen handelen. Het kan toch tot niets goeds leiden. Gij weet niet, hoe beangst ik mij maak voor de toekomst en dat ons nu landen en zeëen scheiden om u mondeling op het hart te drukken wat ik wel wilde: vooreerst kalm, bedaard, lijdelijk. 22 September 1861. Heden morgen heeft Jan Feith voor een zeer aanzienlijk gehoor gepreekt in de Groote Kerk. Hij had tot tekst Romeinen XI, vers 22, de Gestrengheid en de Goedertierenheid Gods, welke beide deugden en volmaaktheden hij in het naauwste verband tot elkander beschouwde. Menig punt kwam er in voor, dat op onzen toestand paste. Hij wekte mij waarlijk zeer op. En nu als slotsom van een en ander na overweging en bespreking met uwe vrienden, — ik ben van gevoelen, dat gij op de eene of andere wijze moet terugkeeren, omdat voor u en uwe studie in Indië geen heil is te halen en een langer blijven in uwe betrekking u zeker ten laatste zou doen bezwijken. Ziet met verlof-tractement *) Toen in Holland, vgl. pag. 165. 2) A. S. Naber. 28 Sept. 1861. „Laat de copie der u door gezonden stukken aan „belangstellenden lezen. Met geheimhouding is in dezen niets geholpen, te minder „daar ik met zekerheid kan onderstellen, dat de collegaas van de Cosmopoliet sedert „maanden niet nalaten allerlei kwaad te schrijven ook aan de leden der Commissie „van Advies 3) Na een betuiging van vriendschap en sympathie voor mijn Vader en van de overtuiging, dat dezen onrecht werd aangedaan: „Het is maar jammer, dat die ge„heele zaak zooveel rugtbaarheid heeft gekregen en hatelijke couranten-artikelen die „kwestie bespreken op eene wijze, onaangenaam voor allen, die er in betrokken zijn" 1861 of wachtgeld en vrijen overtogt terug te komen, dan zijt gij m den kring uwer vrienden, die u op de eene of andere wijze beter zullen kunnen helpen dan menschen, die u wel zullen dulden maar niet voorthelpen. Ziet, hoe gij het schikt, want hoewel ik u vroeger geen raad heb kunnen of mogen geven, dit is thans mijn bepaalde, vaderlijke raad. Gesteld gij zoudt hier zoo dadelijk geen plaats vinden, dan kunt gij toch wel zooveel met les geven verdienen, als gij u in Leijden vestigdet, dat gij met hetgeen er van uw kapitaal zal overschieten, er toch wel van zult kunnen leven. Egeling schreef mij nog heden morgen, dat ik u dit zoude aanraden. Meerderen uwer vrienden in Haarlem denken er zoo over En nu nog een ernstig woord. Ik erken, dat gij veel grieven, teleurstelling en miskenning ondervindt; maar dit bovenal, het oog gerigt op den Zaligmaker, die meer dan dit alles ondervond en verdroeg en door dit verheven voorbeeld zult gij gesterkt worden om te dragen wat te dragen is en God zal u met verlaten. Dien God bevelen wij u aan en blijven als altoos uw liefhebbende vader en moeder Naber. 161. SamuelA. Naber aanzijn Ouders. Batavia. 30 Augustus 1861. Heden middag heb ik mijn ontslag thuis gekregen. Tevens is Meulemans benoemd tot Waarnemend Directeur. Zoo is dan de kogel door de kerk. Dadelijk ben ik heden middag naar Swart gegaan. Hij meende in het Besluit te lezen, dat men erkende, dat ik regt had op schadevergoeding en raadde mij, daartoe Prins te gaan spreken. Swart dacht, dat ik in het Besluit wel aanleiding had, eene schadevergoeding te vragen van omtrent /. 20.000. Het uitzigt, dat men mij hier in een of andere betrekking plaatsen zou, wordt in het Besluit niet geopend. Zoo ware het dan beter met die som huiswaarts te keeren, daar dit eene feitelijke rehabilitatie zou zijn doch ik kan niets decideren vóór Prins gesproken te hebben. Heintje heeft sedert een dag of acht eene zeer goede betrekking in Madioen, dat nu eene heele geruststelling is. Uwe zending hebben wij ontvangen. Wat een prachtig boek van neef Sepp! Ik heb het letterlijk verslonden, als dit 1861 met een dergelijk werk bestaanbaar is. Ook het Bijbelsch Woordenboek ziet er allerbelangrijkst uit. Onze thuiskomst, in geval wij komen, is nog al bezwaarlijk, daar wij in deze maanden met geen schip willen gaan en de mail zoo duur is. Gij begrijpt overigens ligt, dat in de gegeven omstandigheden het terugkomen voor mij niet zooveel aantrekkelijks heeft. Men komt zoo gek aan. Hier zal het publiek mij spoedig gelijk geven. Daarvan zie ik de teekenen nu reeds. 31 Augustus 1861. Ik ben heden bij Prins en bij Swart geweest. Ik heb de keus tusschen een betrekking bij de Hoofd-Commissie voor Onderwijs op omtrent /. 800 's maands of wel in eens een som, die zoowat /. 25.000 zal kunnen bedragen. Denkelijk kies ik het laatste. Gelief inliggende stukken na lecture bij den Heer Kops te bezorgen. U zult er uit zien, dat de Gouverneur Generaal eigenlijk niet veel tegen mij weet aan te voeren, anders zou er ook wel geen sprake zijn van geldelijke offers. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. Ambtenaar op wachtgeld, i.e.f. 30 's maands. 162. Johan W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sHage. 2 Oct. 1861. Ik bemerk aan alles, dat wat gij ook aanwendt of niet, men besloten heeft, u te verwijderen. Daar is niets meer aan te doen en regt te zoeken bij wien het ook zij, — gij zult het nimmer krijgen en gij bederft uwe toekomst er veel meer mede dan met kalm en bedaard blijven. Verder moet gij toch wel overwegen, wat gij doet om zoo maar met het nietige overblijfsel van uw wachtgeld naar Buitenzorg te gaan x). Er blijft mijns inziens een verkeerde prikkel bij u om de begrafenis van het Gymnasium bij te willen wonen. — En nu nog wat. Onze bede is voor u opgerezen, dat God u sterken moge op den oogenblik, dat gij Salemba moet verlaten en uw schoonsten droom in rook ziet verdwijnen om niets dan de koude waarheid over te houden. Dat kan ik mij zoo voor- ') Vgl. pag. ?oi. 1861 stellen, dat u beiden diep zal schokken en treffen. De Almachtige beware uwe gezondheid en krachten om daartegen bestand ie zijn. Vermijd ook alles om de Curatoren verder tegen u in te nemen. Streef in verdraagzaamheid daarin Christus na. Tracht den goeden dunk, dien zij van u hebben om uw karakter en uw kunde te bewaren. Wie weet wat er dan voor u kan zijn weg gelegd, als zij hun zin in de hoofdzaak maar krijgen. 5 October 1861. Gisteren heb ik een gesprek gehad met den Secretaris Generaal bij Koloniën Feith, die, zooals ik u reeds schreef, zeer begaan was met uwe zaak. Hij en de Minister hadden beiden uwe stukken met aandacht en belangstelling gelezen en vonden, dat uwe verdediging de aanmerkingen der Curatoren meer dan dood sloeg maar zij geloofden ook niet, dat tegen bepaalden onwil iets te doen was. 22 October 1861. Al uwe vrienden, en wij ook, hinken op twee gedachten. Het verstand zegt: hij moet in Indië een nieuwe, eervolle betrekking aannemen doch het gevoel zegt: ach! kwam hij maar terug! Eergisteren, 20 October, zijn wij op den eersten verjaardag van Cornelia naar Leijden geweest en daar heb ik eene visite bij Cobet gemaakt. Hij had de stukken van de Commissie van Advies nog niet en na de lezing van de copie, die ik hem aanbood, zeide hij: „ik hoop maar, dat hij besloten heeft om terug te ko„men". De Secretaris Generaal Feith, uw vriend Spanjaard en meer anderen hebben de opmerking gemaakt, dat het Besluit van den Gouverneur Generaal de duidelijke blijken draagt, dat hij, het beleid van het Gymnasium eenmaal hebbende over gelaten aan Curatoren, niet wel anders konde doen dan gevolg geven aan hun voorstel; maar dat hij van dat oogenblik af u in zijne bescherming nam om voor u te zorgen en zoo beschouwen Bax en Carel van Osenbruggen de zaak ook. Feith noemde nog veel hooger som dan ƒ. 25.000, die men u moest geven doch ik geloof, dat het al wel is, met Europeesche oogen gezien. Cobet deelde mij 1861 ook mede dat hij, zoodra hij in de Commissie van Advies officieel kennis zoude krijgen van uw ontslag, zijn mandaat zoude nederleggen en er niets meer van wilde weten. — Al weder kom ik terug tot het begin. Ik ben zeer doordrongen van de moeilijkheid der keus, die gij moet doen en nu reeds gedaan zult hebben. Doch wanneer gij daarin Hooger Licht hebt afgesmeekt dan zal, hoe die keus ook is geweest, het verder goed zijn. Hoe meer wij er over nadenken, hoe meer bij ons de overtuiging veld wint, dat de betrekking, hoe fraai ook voor het oog, bij de veel eischende zorg op den duur te vermoeijend zoude zijn geweest en wij moeten dus blijde zijn, dat gij er nog op zoo eervolle wijze zijt af gekomen en men u zoo genegen is. Blijven wij uwe liefhebbende vader en moeder Naber. 163. Samuel A. Naber aan zijn Ouders. Buitenzorg. 12 Sept. 1861. Na verbazend drukke dagen zitten wij hier te Buitenzorg, waar wij sedert eergisteren ons bevinden. Al wat wij naar Europa terug zenden, boeken, tafel- en bedlinnen, schrijftafel, enkele souvenirs enz. zijn reeds in elf kisten gepakt en verzonden. Wat wij over acht dagen laten verkoopen, paarden, rijtuig, meubelen enz. lieten wij op Salemba achter en zoo zijn wij hier weder alleen met de u bekende zwarte mailkoffers 1), die vermoedelijk met November de reis weder zullen aanvaarden. Mijne zaken hebben zich zoo goed geschikt als de omstandigheden veroorloofden. Afgezien van het grievende der geheele behandeling kan ik zeer tevreden zijn. Volgens officieuse afspraak met de Heeren Diepenheim als Directeur van Finantiën en Prins als Waarnemend Gouverneur Generaal ontvang ik lo. vrijstelling van terugbetalingvan het genoten voorschot ad. f. 2400; 2°. vrije passage ad. f. 3000; 3°. een jaargeld van /. 2400, in Europa te verteeren tot tijd en wijle ik eenige betrekking aanvaard, waarvan de vaste inkomsten in mindering dezer som komen. Daarbij blijf ik deelgerechtigd aan het weduwen- en weezenfonds. Brengt nu mijne vendutie genoeg op, dan komen wij met de mail van November ') Vgl. pag.' 138. 1861 terug en kunnen dan tegen 1 Januarij in het Vaderland zijn. Anders moeten wij tot December wachten, daar het niet raadzaam zou zijn vóór dien tijd per scheepsgelegenheid te vertrekken. Denkelijk gaan wij ditmaal over Bombay en Marseille met de mail. Gedurende de maand of de zes weken, die wij hier in Buitenzorg in het logement doorbrengen, ga ik denkelijk eerst nog een reisje maken. Ik wil Java niet verlaten zonder althans iets gezien te hebben. Of Anna mede zal gaan, is nog onzeker; met kinderen togten over bergen te maken is wat lastig. — Van het Gymnasium heb ik nu weinig te melden. Meulemans bezwijkt blijkbaar onder den hem opgelegden last. Trouwens het wordt hem ook heel lastig gemaakt door alle partijen, in de eerste plaats door de Curatoren, die hem nog veel meer tyranniseeren dan zij het mij wilden doen. Hij verklaart dan ook, dat hij eene definitieve benoeming niet zal aanvaarden. Wat hiervan zij, ik geloof, dat de Curatoren den wagen van den wal in de sloot hebben gestuurd en dat denkt het publiek ook. Onderwijl zijn de docenten er veel erger aan toe dan onder mijn bestuur. Zij hebben veel zwaarder en veel onaangenamer dienst. — Nog iets. Wij wenschten de eerste maanden van het jaar 1862 te 's Hage door te brengen op twee gemeubileerde kamers. Wilt u eens rond zien naar iets, dat ons zou lijken? Ik wil er alleen op doelen, dat u zelf welligt genegen zult zijn twee kamers tegen betaling eener behoorlijke huur voor logies en eten af te staan. Dat zou wel aardig zijn. Tot uw geruststelling: wij brengen geen apen, kakatoes of zwarte bedienden mede. Anna zal het ditmaal zonder bediende doen. De kinderen zijn al zooveel grooter. De bezwaren van de reis kennen wij en een Javaansche bediende mede te sleepen is enorm kostbaar. Wij zijn gelukkig volmaakt wel en vol moed. Uw gehoorzame zoon Sam. 164. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 2 November 1861. Wat een vreugde uw brief van 12 September zoowel in den geheelen familiekring als onder uwe bekenden teweeg bragt, kunt 14 1861 gij u zeker niet voorstellen. Als gevolg van dien brief moest ik eigenlijk niet meer schrijven naar Indië. Maar aangezien gij dezen nog kunt ontvangen, als gij per scheepsgelegenheid vertrekt, wil ik het toch doen, al ware het alleen om u van onzen welstand te verzekeren en u geen noodelooze onrust te bezorgen, als de aankomende mail geen tijding van ons bragt. Over de groote zaak geen woord meer. De Hemel zij gedankt, dat die zoo is afgeloopen. Aan uw verlangen om kamers te huren zal ik te zijner tijd voldoen, want om u bij ons te nemen, daar zoude te veel aan vast wezen. Het is beter, dat ieder op zich zelve blijft. Wel echter vragen wij u voor een dag of veertien te logeeren om in dien tijd te bepalen waar en hoe gij u zult vestigen. Langer dan veertien dagen zou het evenwel niet kunnen. Dat zoude op mijn leeftijd en vooral in aanmerking genomen mijn hulpbehoevenden toestand x) voor ons te druk zijn. — Ik moet zeggen, dat allen, die ik gesproken heb of die mij schreven na de lezing van uw beide stukken, zeer ten uwen voordeele gestemd waren, zoo zelfs, dat de Secretaris Generaal Feith en de Minister hebben verklaard, dat zij geen vrijheid zouden hebben gevonden om u op grond van die stukken te ontslaan. Dus van dien kant kunt gij zonder zorg wezen. Ka u in Gods hand te hebben aanbevolen noeme ik mij als altoos uw liefhebbende vader Naber. 165. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Buitenzorg. 28 September 1861. De vendutie onzer meubelen heeft 17 September plaats gehad en heeft / 2995 zuiver opgebragt, dat is meer dan wij gedacht hadden. Ons plan is nu bepaald om met de November mail te vertrekken. Het verblijf te Buitenzorg bevalt ons zeer goed. Het klimaat is heel wat aangenamer dan te Batavia, de omstreken allerliefst. Daarbij de prachtige botanische tuin. Doch het reizen is hier vreeslijk duur. Het logementsleven juist niet. Wij zijn hier voor een maand geabonneerd voor ƒ 250, hetgeen ook in J) Mijn toen 64-jarigen Grootvader leed aan heupjieht maar bleef zijne Bureauwerkzaamheden waarnemen. 1861 Europa zeer matig zou zijn. Wij blijven tot 10 October hier en gaan dan naar Batavia terug om alles klaar te maken voor de reis. Batavia. 13 October 1861. Ditmaal slechts weinig, daar wij met de volgende mail vertrekken. Gisteren zijn wij te Batavia aangekomen en zijn nu geïnstalleerd in het Marine-Hotel, dat ons nog al in de hand valt. Van de laatste dagen te Buitenzorg hebben wij geprofiteerd om een toertje landwaarts te maken naar Singdanglaya (Rustoord), deels per as deels te paard! De kinderen in een tandoe, draagmand. Wij willen wat bewaren om te vertellen dus krijgt gij de détails later. Het koele klimaat heeft ons weder een Europeesch kleurtje gegeven. De kinderen zijn springlevend en hadden veel schik in hun mand. — Dank voor uwe mededeeling van Van Koetsvelds preek 1). Zoo heeft zich dan werkelijk voor ons alles ten beste geschikt. Eigenlijk kan ik niet dankbaar genoeg zijn op deze wijze van de gansche zaak af te zijn, want naar de wijze, waarop Curatoren handelden, kon er toch van het Gymnasium niets teregt komen. Ceylon in het gezicht. 19 November 1861. Zonder groote tegenspoeden zijn wij tot hier gekomen. Wij zijn allen wel behalve dat Johanna sedert onze terugkomst te Batavia nog al gesukkeld heeft, waardoor de reis voor Anna nog al vermoeijend is. Charles is volmaakt wel. Met onze boot treffen wij het in zoover niet, dat zij zeer langzaam stoomt, zoodat wij de mail in Bombay wel niet zullen halen en daar dus veertien dagen zullen moeten blijven. Wij kunnen nog met geen mogelijkheid zeggen wat wij na aankomst te Marseille zullen doen, dat hangt af van het weder in verband met Johanna s gezondheid. Ik denk wel, dat wij de wintermaanden hier of daar in de Pyreneëen zullen ontvluchten. Marseille. 20 December 1861. Na eene voorspoedige reis zijn wij gisteren avond met de ') Vgl. pag. 199. 1861 Bombay-mail te Marseille aangekomen. Johanna is veel beter doch nog zeer ver van hersteld en daarbij ten gevolge van de toegevendheid, die men tegenover een ziek kind heeft en moet hebben, vrij ondeugend. Anders hebben wij ons allen goed gehouden. Doch over de reis zelve schrijf ik nu niet, dat is goede stof voor de huiselijke winter avondjes, waarop ik reken. Ons plan is 23 December, na hier wat uitgerust te hebben, naar Parijs te vertrekken, aldaar een paar dagen te blijven en dan verder door te reizen, zoodat wanneer de vorst ons plan niet belet, wij nog dit jaar in 's Hage kunnen zijn. Daar Johanna zooveel beter is, durf ik het wel wagen door te reizen, te meer daar zij, zoodra wij koeler weder kregen na ons vertrek van Bombay, merkbaar oplook. Ik verlang naar Holland. Voor een dag of wat zullen wij gaarne van uwe invitatie gebruik maken doch dan wenschen wij, als ons goed aan is, te gaan wonen te Leijden. Ik kan natuurlijk het Besluit van 19 September jl. beschouwen als mij toewijzende een levenslang pensioen; maar behalve dat de stilzwijgende bedoeling is, dat ik naar eene andere betrekking zal uitzien, zoude dit niet in mijn smaak vallen. Dit neemt evenwel niet weg, dat ik mij niet denk te haasten en alleen zal aannemen wat mij past. Onderschrift van Anna Eliz. Naber—L'Honoré. W ij zijn regt verlangend naar u allen, hoezeer het mij steeds pijnlijker wordt te denken aan de groote leegte, die ik zal vinden. Wie had gedacht, dat wij dit Oude Jaar weder samen zouden vieren? Sinds het koelere weder komt Johanna merkbaar met den dag aan. Loopen is echter een vrome wensch. Parijs. 24 December 1861 Gisteren morgen te tien ure zijn wij uit Marseille vertrokken en heden morgen te zes ure hier aangekomen. Twintig uren in den spoortrein! Het was alleen wat koud, want op de hoogte van Lyon begon het te vriezen. Johanna blijft al zoo hetzelfde doch kwaad doet de koude haar niet. Ons plan is een paar dagen hier te blijven en tegen het laatst der maand in 's Hage terug te zijn. Wat is het koud! 1861 26 December 1861. Deze, dien ik te Brussel of te Antwerpen op de post zal doen, dient om u mede te deelen, dat wij morgen naar Brussel gaan en als alles wel wil Zaterdagavond in 's Hage zullen zijn. U zult ons zeer verpligten met ons noch af te halen noch tc laten afhalen. Laten wij de ontmoeting voor thuis bewaren. Johanna is weder erger, gelijk wel te verwachten was. Ofschoon wij water uit Marseille hadden mede genomen, moest het Seine-water x) toch ver derf elij ken invloed hebben op hare zoozeer door dyssenterie verzwakte ingewanden. Wij verwachten nu het beste voor haar van de rust, die volgen zal en van de behandeling door een Haagschen medicus. Zij is tieriger dan voor zes, zeven weken doch nog zeer zwak, zoodat er van loopen niets inkomt. Charles kan uitmuntend tegen de koude. Trouwens deze doet Johanna ook goed. Anna heeft in deze omstandigheden zoo goed als niets van Parijs gezien. Doch heden morgen ben ik met mijn zoon naar den Jardin des Plantes 2) geweest. Hij had veel schik in den beerenkuil. De leeuwen en de tijgers waren om de koude opgesloten en niet te zien. Doch ik zal eindigen. Begin ik te babbelen dan is er geen einde aan en wij kunnen spoedig alles mondeling afhandelen. Geloof mij steeds uw gehoorzame zoon Sam. P.S. Ik vind nog gelegenheid om dit bij te voegen: mogelijk heeft het u verwonderd, dat ik nooit geschreven heb over het genoegen u zoo onverwagt in korten tijd terug te zien. Bedenkt evenwel, dat Anna altijd mijne brieven ziet en dan zal u duidelijk zijn, waarom ik daarover zweeg. 1862 Den isten Februari 1862 betrokken mijne ouders een paar gemeubileerde kamers aan de Breedstraat *) Dat diende toen nog voor drinkwater en keukengebruik. a) In 1626 opgericht als botanische tuin, ingericht tot diergaarde, toen in 1793 de Nationale Vergadering de dieren uit de gewezen koninklijke menagerie daarheen deed overbrengen en in 1795 ook nog de dieren uit de menagerie van prins Willem op Het Loo. 1862 te Leiden in afwachting dat zij er eene geschikte woning zouden hebben gevonden. 166. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Leiden. 2 Februari 1862. Wij zijn gisteren te 12 ure bij Bet en Georg aangekomen en vonden alles in welstand. Om 6 ure trokken wij van de Mare *) naar de kamers en vonden er alles in orde. Vuur en licht brandende en de slaapkamer netjes en klaar. Toen de kinderen naar bed waren, hebben wij nog een koffer met boeken en papieren uitgepakt en in boekenhanger en secretaire geschikt. Dat was al een stapje tot den vrede. Daarna hebben wij geslapen als rozen. Den volgenden dag na de koffij is Charles met Papa uit geweest, naar Grootmoeder 2), die hem in de keuken aan de meiden ging presenteeren, naar nicht Cateau 3), die jarig was en een heele boel menschen had en naar Oude Vest4) en Mare dus nog al een eindje. U ziet alles loopt al weder op een zandwegje. Nu nogmaals onzen hartelijken dank voor al het goede bij u genoten. Het is een regt aangenaam slot aan ons zwervend leventje geweest. Wij hopen, dat Moeder geen napret zal hebben van die drukke weken. Ons is het heel vreemd om weder zoo'n soort van tehuis te hebben en beiden voelen wij ons nog een beetje onhandig en ontwend. Zoo spoedig Naber zich nu weder in de studie begeven heeft, zal alles gaauw wel in de plooijen komen. Wij hebben mijne zuster 5) uitgenoodigd om voorloopig voor onbepaalden tijd bij ons te komen inwonen. 1 Maart 1862. U zoudt aan Johanna veel gewonnen hebben. Zij krijgt waarlijk een rose tintje op haar bruine bakkesje. Met die mooije dagen die wij gehad hebben, is zij met succes uit geweest en zij dribbelt *) Waar mijn oom en tante Meerburg—Naber woonden. 2) De weduwe Meerburg—La Lau, vgl. III. 3) Maria Catharina La Lau, vgl. IV, C. 2. 4) Waar Samuel Adrianus Meerburg Jr. woonde. ») Mijne Tante was sedert den dood haars Vaders logeerende geweest bij verwanten zonder er pog in te slagen een conditie te vinden. 1862 weder den geheelen dag. De eigenlijke kwaal is echter nog niet overwonnen. Charles is gisteren bij oom Saam op de koffij geweest. Voor de eerste maal alleen uit! Hij was heel zoet en heeft oom en tante druk verteld van Salemba. Verder is hij den ganschen dag met een prachtig span paarden *) van „Oom Sos' bezig als vrachtrijder, waarbij de kinderstoel als bok van den wagen dient. Wij ontvangen verscheidene visites en beginnen zoo'n beetje aan het terug afleggen te denken. Prof. Cobet kwam mij 3 Februarij al bezoeken en ik vind hem nu ook „een dot" van een man. Hij is er sterk vóór, dat Naber zich vooreerst bedaard bij het studeeren houdt zonder zich te jachten voor een betrekking. Prof. de Vries 2) en zijn vrouw zijn ook bij mij geweest evenals Du Rieu 3) en zijn vrouw. Prof. Kuenen 4) en zijn vrouw komen dezer dagen. Nicht Petitpierre en Mar ie zijn een ochtend bij ons geweest, dito de Dames Sander en verscheidene andere oude kennissen. Buys en Mina hebben wij eens een avondje gehad, heel prettig en ook een paar keeren George en Bet. 28 Maart 1862. Ik ben zoo in mijn schik, want verbeeldt u, de Doctor, die zeer consciëntieus is, heeft gisteren zijn congé genomen en dat na Johanna's ziekte van 6 maanden. Die heeft plotseling een keer genomen, want op Charles' verjaardag 5), waren wij nog niets tevreden over ons Joppie. Wij gaan dagelijks met haar wandelen en zij heeft gisteren heel lang in het Plantsoen geloopen. Ik weet niet, hoe ik het er mede heb. Met Mei 1802 vestigden mijne Ouders zich in een huis op de Hoogelandsche Kerkgracht. Mijn broeder logeerde tijdens de verhuizing bij de Grootouders. i) Twee mooie, stevige, met echt leder overtrokken paardjes op een ijzersterk eikenhouten onderstel. Zij heetten in de wandeling de Onderpaarden en hebben eerst voor ons allen, daarna nog voor een volgend kindergeslacht dienst gedaan. ') Prof. Dr. Matthias de Vries, gehuwd met Jkvr. A. J. Gockinga. a) Dr. N. du Rieu, gehuwd met Anna Sautyn Kluit. ') Dr. Abraham Kuenen, gehuwd met Wiepkje Muurling. ') 11 Maart. 1862 11 Mei 1862. Ik verlang verschrikkelijk naar Charles, want nu de drukte van de verhuizing voorbij is, geeft zijn gemis een onaangename leegte en Joppie weet met haar buitengewone provisie levendigheid geen raad nu zij alleen is. 8 September 1862. Ik beschuldig mij zelve van in zoo lang niet geschreven te hebben maar door dat gedurige op en neder zweven van Naber tusschen Den Haag en Leijden wordt mij telkens de weinige stof uit de pen genomen en ook thans heb ik eigenlijk niets te melden behalve ons aller welstand. Bet ziet er perfect uit en was gisteren nog bij ons. Ik geloof haast, dat het verbeelding is, dat zij dezer dagen haar kleine verwacht. Naar mijn bescheiden meening kon het nog wel eens wat aanloopen maar daar zij zoo kant en klaar is als iemand uit Moeders leerschool maar wezen kan, komt het er wat vroeger of wat later niet op aan. Cornelia wordt met de week aardiger en flinker. Charles heeft zich wonderwel bij u geamuseerd. Gij kunt u niet voorstellen, hoe blijde Johanna was, toen hij thuis kwam en hoe lastig een zeescheepje zij is, als zij haren gewonen speelmakker mist. Zij is woelig en ondeugend als naar gewoonte. Gisteren hebben Willem Bisschop en zijn jonge vrouw *) bij ons den avond gepasseerd. Ik denk, dat wij het samen wel vinden zullen. En nu adieu, lieve Ouders. Later schrijf ik eens meer doch het is met allerlei werk zoo volhandig, dat ik weinige vrije oogenblikken heb, vooral nu het najaars- en wintergoed vroeger dan anders 2) in orde moet worden gebragt. En dat met twee groeijende kleuters! Gelukkig dat mijn zuster mij helpt en met al dat werk van modiste is zij juist op haar dreef, zoodat wij flink vorderen. Geloof mij uwe liefhebbende dochter Anna. *) Dr. Willem Bisschop, jongste kleinzoon van Engelina Naber en Jan Hendrik de Lussanet de la Sablonière. Hij was toen leeraar aan het Leidsche Gymnasium en pas gehuwd met Jacoba van Dorsser. 2) Mijne Moeder verwachtte tegen October hare bevalling. 1862 Onderschrift van S. A. Naber. Cobet vraagt mij uit naam der Leidsche Curatoren om voor een week of wat op het Gymnasium te willen inspringen om te voorzien in de vacature ontstaan door het vertrek van den 2den Praeceptor naar 's Gravenhage. Zij kunnen voor / 900 niemand krijgen en zitten er voor het oogenblik nog al in. Waarschijnlijk zal ik voor een week of zes, totdat de noodige maatregelen genomen zijn, die lessen op mij nemen, natuurlijk zonder bezoldiging (anders gaf dat maar haspelen met Koloniën), maar ik wil dat tweede praeceptorsbaantje niet voor goed hebben. Sam. 167. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven¬ hage. 11 September 1862. Uw brief van 8 dezer ontvingen wij juist met de mededeeling der bevalling van Bet, waarvan gij bij uw schrijven nog niets vermoeden kondt. Het doet mij veel genoegen, dat de jonggeborene 1) de namen van Sam's lieve Moeder heeft ontvangen. Moge zij haar in veel gelijken. — Ik hoop, dat Sam het aanbod van Curatoren zal hebben aangenomen, behoudens geen salaris om de opgegeven reden. Moeder heeft de groote wasch 2) en kan dus Anna's brief niet beantwoorden. 30 September 1862 Gisteren heeft Georg ons bezocht en de beste berigten van Bet medegedeeld. Wij hopen Zondag als wij bij Bet komen voor de doopplechtigheid ook Anna wel te vinden. Zij heeft nu een zoo goed voorbeeld aan Bet. Uw liefhebbende vader Naber. 168. S. A. Naber aan zijn Ouders. Leiden. 14 October 1862. Ik ben zoo gelukkig geweest, u te kunnen melden, dat heden te twaalf ure Anna voorspoedig is bevallen van een dochter 3). *) Catharina Elisabeth Meerburg, geb. 11 September 1862. 2) Die ging bij mijne Grootmoeder twee maal 's jaars en voor het plechtige opmaken daarvan moest alles achter staan. 3) Alida Catharina Naber, geb. 14 October 1862. Zij huwde Dr. Albs. Poutsma. 1862 Kraamvrouw maakt het uitmuntend en de deskundigen spreken met veel lof van de jonggeborene. Zij zal met uw goedvinden de namen ontvangen van Alida Catharina, den eersten naar Moeder, den ander naar haar ongehuwde tantex). In de wandeling Ida. 16 October 1862. Alles gaat hier zoo goed en voorspoedig als zich slechts eenigermate kan laten verwachten. Charles en Johanna hebben gisteren met hun kleine zusje kennis gemaakt. De kinderen zijn onder Bets goede zorgen, zoodat ook van dien kant Anna niet ongerust behoeft te zijn. Uw gehoorzame zoon Sam. 169. Johan Willem Anton Naber aan zijn Zoon. 's Gravenhage. 12 November 1862. Wij danken u voor den alleraangenaamsten dag, dien wij bij u hebben door gebragt en wij konden best het weder buiten laten regeilen en waaijen, wat ook nog het geval was bij onzen terugtogt. Wij zaten in één wagen met Bergsma 2), dien wij in onze vigilante mede namen tot aan de Veerkaaibrug 3), toen was hij ten minste die leelijke spoorweglaan over geholpen, want het regende dat het plaste. Moeder had Maandag wat hoofdpijn, zoodat ik alleen naar de lezing van Cremer ben gegaan, die ons weder vergastte op eene Betuwsche novelle. N.B. van 7 tot 10 uur met eene pauze van een half uur doch niemand verveelde zich. Het was alleraardigst. — Nu nog iets anders. Zondag spraakt gij met Bergsma en mij over een reis naar Italië in het voorjaar. Toen hechtte ik er niet zoo bepaald op maar bij bedaard nadenken heb ik er veel tegen. In de eerste plaats het onveilige in de tegenwoordige Staatsgebeurtenissen aldaar 4), die ik nimmer vertrouw. Ten tweede om de kosten, die gij, nu gij nog een groote schuld hebt te vereffenen, wel moogt overwegen. Dan de verhouding tot het *) Elizabeth Catharina Gerardina L'Honoré. 2) Met verlof in Holland. 3) De Stille Veerkade was toen nog een gracht. 4) De strijd onder Garibaldi ter bevestiging van het Koninkrijk Italië, vrij van Oostenrijksche of Fransche overheersching. 1862 Departement van Koloniën, dat zal meenen, dat uw fortuin nog al groot moet wezen om in uw onzekere positie zoo een reis te doen en u te verwijderen van de plaats, waar de omstandigheden u in die maanden iets zouden kunnen aanbieden. Eindelijk, waarom zoudt gij het doen ? Ik geloof niet, dat uw volgend lot er zooveel door zal worden bevoordeeld om er zooveel opoffering voor te doen. Denk er nog eens ernstig over na, want ik rade het u bepaald af. Uw altoos liefhebbende vader Naber. 170. Sam. A. Naber aan zijn Vader. Leiden. 18 November 1862. Gaarne bespreek ik het punt mijner Italiaansche reis later mondeling met u, waarvoor nog overvloed van tijd is, want m de eerste maanden is daarvan toch geen kwestie. Ik moet evenwel nu al dadelijk opmerken, dat er zeker met zulk een reis geen naam is te maken doch ook is het geen bloote pleizierreis. Daarvoor, ik erken het, zou het onverantwoordelijk zijn deze uitgave te doen. Maar u zult wel gelooven, dat het voor een litterator van groot belang is, Italië te zien en dat, als ik het nu niet doe, hoewel ik het liefst nog een jaar of tien zou uitstellen tot ik meer op de hoogte was, — er later niets van kan komen, want welke betrekking ik ook aanvaard, de mij disponibel gelaten zomermaanden zijn voor dit doel ongeschikt. Het is dus de quaestie van nu of nooit. Dit laatste is begrijpelijkerwijze een harde resolutie. Voor Koloniën komt het er niet op aan, want eensdeels zou die togt in het belang mijner studiën zijn, anderdeels ontvang ik geen aalmoes, dien men mij naar goedvinden geeft of onthoudt. Doch reeds ten gevolge der politieke omstandigheden is het onmogelijk thans eenig besluit te nemen. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 171. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 5 December 1862. Hiernevens een kleinigheid voor de St. Nicolaas van de kinderen. — Met tante Diesbach gaat het niet goed. Zij gevoelt 1862 zich zeer zwak, houdt het bed en gebruikt weinig. Dat konde wel eens afloopen. Doch er is niets van te zeggen, want zij is al dikwijls op dezelfde hoogte geweest. 6 Dec. 1862. Wat ik gisteren vreesde, heeft zich bewaarheid. Tante Diesbach is heden morgen om twee uren overleden. Zij is nog zacht en kalm ontslapen. Ik geloof, dat ik de begrafenis op Dingsdag of Woensdag zal bepalen. Ik verwacht u, Sam, en ook Georg om mede te gaan doch heeft deze verhindering dan neem ik die bij voorbaat aan. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 172. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Leiden. 6 December 1862. Met zeer veel dank is gisteren uwe bezending voor de kinderen ontvangen. Zij hebben zich heden met de doozen best geamuseerd. Van het lekkers en de prenten heb ik nog wat achter gehouden, anders is er te veel overdaad. Zij hebben voor het eerst op St. Nicolaas gehoopt, liedjes geleerd en toen mijn zuster 's avonds voor Zijne Heiligheid fungeerde en hard schelde en stapte, waren zij in het volle geloof en wel een beetje geimpressioneerd. Bij het grabbelen week de verlegenheid en toen de portebrisée statieus open ging en de rijk verlichte (1 kaarsje), fraai versierde tafel in het gezigt kwam, waren zij wat blijde, stopten in de eerste verrassing hun mond zoo vol als maar kon en gingen soezig genoeg naar bed. Ik geloof, dat zij net groot genoeg waren, om dat pretje voor het eerst te genieten. —• Naber was gisteren op de lezing bij Groen en is daar flaauw gevallen. Eerst was het met die kinderpret bij ons heel warm geweest en toen ging hij door die natte mist om in een snikheete zaal te gaan zitten. Hij was een paar uur later weer beter. Ik zeg, dat gebrek aan frissche lucht en beweging aanleiding geeft tot zulke meisjeskuren. Dat ellendige studeeren, met onverstand toegepast, maakt mij soms dol in de laatste weken. — En nu nog een huislijk nieuwtje. Bet wil, nu alles is afgeloopen en ik weder op krachten ben, hoe 1862 eer hoe beter een betrekking zoeken. Het spijt mij wel doch zij heeft gelijk. — Daar even ontvangen wij uw brief met berigt van het overlijden van tante Diesbach. Het zal u een heele leegte zijn, de goede vrouw te missen 1). Naber zal komen den dag dien u bepaalt. Uwe liefhebbende dochter Anna. 1863 173. S. A. Naber aan zijn Ouders. Leiden. 14 Januari 186o. Wat mijne Italiaansche plannen betreft, ik meen, dat ik u reeds geschreven heb, dat ik wel wenschte, dat ik die reis nog wat kon uitstellen. Maar als ik het nu niet doe, wanneer dan? Ben ik eenmaal weder in een betrekking dan is er tusschen mij en Italië hooger scheidsmuur dan de Alpen. Daarbij vallen de kosten nog al mede, want het leven in Rome, waar ik den langsten tijd blijven zou, is zeer goedkoop en hoewel ik mij niet wijs maak, dat een dergelijke reis voor mijne studies noodzakelijk is, geloof ik toch wel, dat zij wenschelijk zou zijn. — Heden is het weder rustig maar gisteren zeer stormachtig, want Charles en Johanna waren als bij afspraak meer dan gewoon lastig en ongezeggelijk. Heden morgen was het onweder gelukkig bedaard en wij willen hopen, dat wij niet ten tweeden male toevlucht tot gestrenge maatregelen zullen hebben te nemen. 29 Januari 1863. Wat mijne plannen betreft, ik hecht er aan die rijpelijk met u te overwegen. Ik kom dus al weder op hetzelfde terug. Zoo lang van huis te gaan en Anna en de kinderen alleen te laten weegt bij mij ook zeer en niet minder het finantieele bezwaar. Ik heb intusschen ook gecijferd. Mijn Haarlemsch tractement bedroeg ƒ 1900; het tegenwoordige wachtgeld ƒ 2232. Verschil / 332. Nu ben ik natuurlijk in renten op verre na niet die som achter uit gegaan, zoodat mijn tegenwoordig inkomen hooger is dan toen. !) Mijn Grootvader had tot het laatste vol gehouden dagelijks aan te gaan bij de vrouw, door wie hij als verlaten kind was bemoederd. 1863 Bovendien heb ik thans als deelgerechtigde in het Indische weduwen- en weezenfonds, waartoe ik de contributie van ƒ 168 boven reeds heb afgetrokken (2400—168 is / 2232), in dat opzigt geen zorg. Ik reken, dat volgens onze tegenwoordige levenswijze ik jaarlijks / 400 overhoud, zoodat ik mettertijd wel kan inhalen wat ik nu heb ingeteerd. Het is mij met den besten wil dus niet mogelijk den toestand der finantiën zoo donker in te zien. Ook zullen wij nog overvloedig tijd hebben om de zaak te bespreken, want na het inwinnen van alle inlichtingen geloof ik, dat het in ieder geval beter is, te wachten tot 1 April. Op de Mare is verder geen nieuws. U weet reeds, dat George zich bij het optillen van een zwaren last ernstig heeft bezeerd; maar nu is hij weer klaar en gezond. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 174. J. W. A. Naber aan zijn Zoon. 's Gravenhage. 30 Jan. 1863. Uwe finantieele beschouwingen waren mij niet nieuw. Die had ik zelf ook zoo wat berekend. Doch daarin verschillen wij, dat ik er mij op zoude toeleggen om weder mijn kapitaal vrij terug te hebben en gij er anders over denkt. Enfin, ik heb mijn pligt gedaan en u een en ander voor gehouden. Na groeten aan allen blijf ik steeds uw liefhebbende Vader Naber. Op 8 April reisde mijn Vader over Parijs en Oranje naar Rome en Napels om over München terug te keer en. 175. A. E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Leiden. 9 April 1863. Op den dag van Sams vertrek heb ik een hevige scène met Charles gehad. Even vóór koffietijd was hij brutaal jegens mij en wilde geen excuus vragen. Dit liep zoo ver, dat ik hem moest opsluiten in de studeerkamer en zijn boterham heb weggezet. Hij heeft deze ook niet gehad en een half uur arrest in de plaats, na welk déjeuner hij mak is geworden en verder zijn best heeft 1863 gedaan om goed op te passen. Hij wist, dat hij 's middags droog brood en water hebben zou, als het tegendeel plaats greep en ik had het even zeker gedaan als hem nu te laten vasten. Ik kwam nu zélf op en dernier ressort en moest den slag winnen. De schrik zit er nu in en tot nog toe heb ik geen klagen. Het was echter een pénible début. Later heeft Johanna pertinent geweigerd zuurkool te eten doch toen Charles haar zeide, dat hij het vasten niet prettig had gevonden, zich in haar lot geschikt, zoodat ik ook hier de baas ben gebleven. U ziet dus, dat ik alleen maar laksch ben, als ik het straffen op Sam kan afschuiven. Charles kent al de letters en Prinsen 1) is aangeschaft. Johanna laat u groeten en zeggen dat zij 15 letters kent. 12 April 1863. De bengels zijn in orde en kijken vreemd op, dat Mama deze week zoo danig in de teugels grijpt. Ik vlei mij echter, dat zij nu onder appèl staan. 14 April 1863.. Gisteren avond ontving ik een brief van Naber en ik haast mij, u mede te deelen, dat hij gezond en frisch was en zich in Parijs natuurlijk zeer naar genoegen bevond, 's Morgens slijt hij de dagen in Musea en Bibliotheek, 's avonds in théaters alles afgewisseld door excursies in de stad, waar alles reeds groen is en de menschen op de Places in de open lugt zitten. Het is eigenlijk geen brief maar een journaal en vooral gevuld met beschrijvingen van standbeelden en schilderijen. Het gaat hierbij, maar hoe het verder moet, weet ik niet, want het journaal zal steeds uitgebreider worden en te onhebbelijke port gaan kosten. Naber vertrok Zondag naar Orange. Hier gaat alles in de perfectie. Ida komt wonderbaar aan en de verdere jeugd zorgt, dat de schoonmaak wordt opgeluisterd met zang en dans. Het is tusschen beide een drukte om van om te vallen, nu zij door het weder en de Hollandsche geesel meer in klein bestek blijven. ®) Pieter Johannes Prinsen, bewerker eener nieuwe lees-methode. Zijn leer-en leesboekjes waren lang zeer populair. 1863 26 April 1863. Hier gaat alles goed. Ida komt merkbaar aan en Charles en Johanna zijn auszerordentlich wild en luidruchtig maar prettig en zien er uit als Röslein. Zij groeien in de vierkante reden en leeren om het hardst. De courant wordt bestudeerd x) en de meid heeft op de wandeling geen rust, want voor ieder uithangbord blijven zij stil staan om de letters. Kortom, het is een rage en Charles weet nu uit zijn hoofd met welke letter ieder woord, dat men opnoemt, begint. Van middag hoorde ik Johanna in het oneindige woorden verzinnen, waarvan hij de eerste letter zonder fout opdreunde. 1 Mei 1863. Gisteren middag ontving ik een brief uit Rome, waar Naber den 19den is aangekomen. Hij was gezond en frisch en genoot veel. Hij had Genua en Pisa bezocht zoo'lang de tijd gedoogde en had de Romeinsche vrienden in welstand aangetroffen. Hij tobt over het niet ontvangen van brieven. Den 19den heb ik er een verzonden, behoorlijk geadresseerd doch zij schijnen langer tijd noodig te hebben dan wij dachten. De zijne is den 25sten uit Rome verzonden en den 29sten aangekomen te Marseille, waarna ik hem den 30sten ontving, dus den zesden dag. Ik heb nu weder geschreven en zal u zijn journaal zenden. Aanstaanden Donderdag krijg ik Meline Egeling met haar beide kinderen te logeeren. Er is dus tot nog toe drukte genoeg om de eenzaamheid wat te vergeten. 14 Mei 1863. Dezen morgen ontving ik weder tijding van mijn man en haast mij, u mede te deelen, dat hij gezond en wel is en veel geniet, veel kennissen maakt en in het begin van Juny met een troepje Duitschers naar Napels denkt te gaan. Heden morgen is hij naar Albani in het gebergte. Terwijl de couranten steeds melding maken van rooverijen, oplichterijen etc. schijnen de bewoners van Rome van al die dingen niets te merken. Zijn journaal zal x) Om de hoofdletters. 1863 Naber nu later in persoon medebrengen naar Mijnheers tijd is te bezet om nu in een brief nog wat te vertellen behalve antwoord op mijne beide brieven. Hier is alles zeer wel. Johanna kent nu ook al de letters en Charles avanceert in het spellen. 2 Juni 1863. Hiernevens een brief van Naber, zoo u lust hebt dien te ontcijferen, want zelfs voor mij is het een toer geweestx). 5 Juni 1863. Ik ontving sous couvert van Groen 2 Bataviasche Handelsbladen. Er staan twee lange stukken in over het Gymnasium: de leerlingen smelten weg, resultaten nihil, de docenten ontevreden, het nieuwe gebouw slecht, de afstand te groot, de kolonel2) vol ijver maar zonder begrip van de zaak, zoodat er maar liever weder een paedagoog moet komen, liefst met assistentie van zijn vrouw!!! Het is aardig, dat er nooit grooter steen naar Sam gegooid is dan dat hij zoo geleerd was en men dus niet kon aannemen, dat hij gezond verstand daarbij bezat. Ik dank den Hemel, dat Sam in dien akeligen rommel niet vóór den tijd is onder gegaan. De maatschappij is er daar nog niet rijp voor. Groen had nog een postscript, dat Sam's stuk in De Gids 3) in Batavia zeer gelezen is en animeert hem om daar meer zulke onderwerpen te behandelen. 9 Juli 1863. De stukken in de Indische courant waren van den Hoofdredacteur Gramberger. Ik schreef aan Naber, dat hij dankbaar mogt zijn, dat hij bijtijds zonder veel kleerscheuren uit zoo'n rommel is gewipt; hoewel het jammer is voor de zaak, is het voor hem steeds meer een rehabilitatie, dat het bij allerlei probeersels toch niet reüsseert en dat het misnoegen van alle partijen is blijven klimmen. — Nabers plannen varieeren zeer door zijn l) Om het microscopisch fijne schrift. 3) Kolonel van S wieten, laatstelijk Directeur van het Gymnasium Willem III. 3) S. A. Naber. Gymnasiaal Onderwijs en Paedagogiek. De Gids. 1863. I. 15 1863 reisgenooten. Die togten zullen ook wel prettiger zijn en corps dan solo. Ik zend u Nabers brief niet in zijn geheel, omdat hij als een eenzame tortelduif zijn nood klaagt over onze scheiding, waarover ik helder lach, want als hij zóó naar was, zoude hij Leijden wel gaauwer opzoeken in plaats van al over zijn tijd in Rome te blijven. 17 Juni 1863. Ik zend u Nabers laatsten brief. U zult wel vreemd opzien van zijn herhaalde klagten, dat ik zoo weinig over de kinderen schrijf; maar ik laat dit een beetje na, omdat hij zich anders zulke groote illusies maken zou over de vorderingen van Charles bij het leeren en van Ida physiek, terwijl ik het nu zulk een aardige verrassing vind, als het een beetje meevalt. U zult evenals ik vreemd opzien, dat ik mijn volgende brief moet adresseeren naar München, waar ik niet dacht, dat hij zoo gaauw zou arriveeren. Uw liefhebbende dochter Anna. Den 4den Juli, verjaring van zijn huwelijk, was mijn Vader, gelijk hij het er op had toegelegd, weder thuis. 176. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 10 Oct. 1863. Het zal met 17 November l) hier wat een drukte zijn, trouwens overal. Ik doe moeite om, als hebbende in 1813 reeds de wapenen gedragen 2), een plaats te krijgen bij het leggen van den eersten steen van het monument in het Willemspark 3). Jammer dat het seizoen dan niet meer uitlokkend is en mij welligt zal beletten om er gebruik van te maken. Evenwel is de redevoering bij slecht weder in de Willemskerk. Dan kan ik die toch hooren. 27 October 1863. Het is hier een drukte om van te beven. Oranje in bijna alle *) De herdenking der vrijwording van de Fransche overheersching vóór 50 jaar. a) Als Rustbewaarder, zie de Inleiding. 3) Sedert Plein 1813. 1863 winkels, van rosetten op de dameslaarsjes tot geheele petten voor de jongens, dasjes en handschoenen, ik weet niet wat al meer, tot zelfs oranje bruidssuikers en oranje koekjes. Veel buurten illumineeren samen met palen en guirlandes. Wij doen het op de oude wijze met een lat1). Over een vlag te huren 2) ben ik in onderhandeling. Het is een rage, zoo als de menschen hier vlagjes zitten te naaijen. Zelfs nemen de armen een laken en verven dat oranje. 2 November 1863. Ik vermeen, dat gij niet afkeerig zoudt zijn om eventueel in uwe oude plaats terug te keeren nu Uylenbroeck 3) is overleden en omdat ik uwe tegenwoordige positie niet als een van de aangenaamste beschouw, zal ik u mijne meening ronduit zeggen, hoewel gij natuurlijk vrij zijt om te handelen zooals gij verkiest. Naar mijne beschouwing was het niet kwaad om eens officieus met de Curatoren te Haarlem te gaan spreken, nadat gij vooraf officieel het verzoek aan hen had gerigt om weder als Rector te worden benoemd. Met het oog op het loffelijke getuigenis u bij uw afscheid gegeven, kunnen zij niet onbeleefd antwoorden. En gesteld, dat gij de plaats niet kreegt, dan is er toch iets gewonnen en gedaan; dan kunt gij met vrijmoedigheid bij de inzending van uwe attestatie de vita bij Koloniën zeggen. ik heb weder om een plaats gevraagd maar die door de omstandigheden niet gekregen. Dan zijt èn gij èn Koloniën verantwoord als de Commissie van Opneming der Jaarrekening soms aanmerkingen op den post van uitgaaf van uw wachtgeld maakte. En in geval dat gij benoemd werdt, was er nog iets gewonnen. De betrekking met Koloniën zoowel voor u als voor Anna s weduwenfonds was niet afgebroken, dewijl het tractement beneden uw wachtgeld zal zijn. Overweeg de zaak bedaard en meldt mij eens uwe gedachte daarover. Uw vader Naber. ') Waarin ringen van ijzerdraad om de vetpotjes in te hangen. •) Het bezit van een eigen vlag, was toen nog iets ongewoons. ') Mijns Vaders opvolger als Rector aan het Gymnasium te Haarlem. 1863 1863. S. A. Naber aan zijn Vader. Leiden. 3 November 1863. Ik schrijf heden particulier aan een Haarlemsch Curator om hem te vragen of hij mij officieus het uitzigt kan openen, dat ik bij eene eventueele sollicitatie aan den Gemeenteraad zou worden voorgedragen. Ik heb echter reden om te vermoeden, dat Halbertsma *) Uylenbroecks opvolger zal zijn. Het is dus niet veel meer dan pour acquit de conscience, want gelijk ik zeg, Halbertsma zal zoo goed als zeker benoemd worden. — Ik heb nog een tweede nieuwtje. Wij moeten met Mei uit ons huis, daar de eigenaar er zelf in wil gaan wonen. Dat is lastig, want voor het oogenblik kan ik natuurlijk van geen Leidsche huizen werk maken. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 178. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 26 Nov. 1863. Het was hier met de Oranjefeesten bijster druk met de toebereidselen voor den 17den November, die naar mijne schatting waardiglijk is gevierd. Om de belangrijkheid der gebeurtenissen, die ik zoo in het midden heb beleefd, naar waarde te schatten rade ik u bijzonder aan om eens te lezen het Gedenkschrift van Nederlands Herstelling in 1813 door Van der Palm 2). Ik kende het van vroeger doch had geen exemplaar. Nu heb ik er mij een aangeschaft voor 30 ets., volksuitgave doch compleet. Voor u en uwe kinderen, als zij verder zijn, is dit boekje van belang 3). Zij kunnen nog eenmaal het Eeuwfeest beleven en dan zeggen: wij hebben personen gekend, die het ons van mond tot mond vertelden wat er door hen is geleden en gestreden. — Ik had werk gemaakt om een plaats bij de feesten te hebben onder de krijgers van 1813; maar toen ik mijn bewijs en toegangskaart had, berekende ik, dat het toch eene koude expeditie zoude wezen en 1) Dr. Tjalle Halbertsma, toen Con-Rector te Haarlem, later hoogleeraar te Groningen, studie-vriend van mijn Vader. 2) Jan Hendrik van der Palm. 1763—1840. 3) Dit exemplaar in zijn oranje kaft heeft mij nog dienst gedaan bij de bewerking mijner monografie over De Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk, verschenen in 1905, en waarvan de 3de druk onder den titel Overheersching en Vrijwording het licht heeft gezien juist in het jaar van het Eeuwfeest, in 1913. 1863 voor mijn gestel te gewaagd, hoewel, nu het weder zoo zacht was en ieder met een overjas kon gaan, ik later spijt heb gehad. Ik moest mij nu vergenoegen met te lezen wat er gebeurd is. de cantate, de rede van Oosterzee 1), alles om bij elkander te bewaren. — Zondag zijn wij bij de Egelings 2) geweest om eene visite te brengen doch de afstand is zóó groot, een eindeloos eind, heel de vervolgen van de Frederiksstraat, die op den grond, vroeger van Van Haring, doorloopt tot de J avastraat, welligt bij u nog onbekend. Als het slecht weder is, is het een corvée. Is dat ook ongemanierd ver weg gaan wonen. 4 December 1863. Hiernevens eenige kleinigheden voor uwe kinderen voor zoo ver zij wetenschap hebben, dat er ooit een St. Nicolaas is geweest of nog bestaat, die de zoete kinderen wat brengt. Alles is wel bij ons. Ik blijve als altoos uw liefhebbende vader Naber. 179. 5. A. Naber aan zijn Ouders. Leiden. 6 December 1863. De naaste aanleiding tot dit schrijven is om u dank te betuigen voor de geschenken aan het jonge volkje. Hun eigen dank kan ik streng genomen daarbij niet voegen, want toen zij dezen morgen alles in een paar laarzen voor hun ledikantjes vonden, meenden zij nog altijd, dat St. Nicolaas op uwe aanwijzing die voorwerpen gezonden had. Waarom zouden wij hun dat geloof niet laten? Vooral St. Nicolaas met zijn Knecht3) valt bijzonder in den smaak. Voor dag en daauw zat Charles het al in bed aan Johanna voor te ') Ds. Johannes Marinus Christiaan van Oosterzee, letterkundige. *) Dr. Egeling was van Haarlem naar 's-Gravenhage verhuisd ingevolge zijne benoeming tot Referendaris der Afdeeling medische Politie bij het Departement van Binnenlandsche Zaken. ') J. Schenkman, Sint Nicolaas en zijn knecht (C. Theod. Bom. Amsterdam. Geen jaartal), met den algemeen bekend gebleven aanhef: Zie, ginds komt de stoomboot Uit Spanje weer aan.. .. Het oude boekje met de handteekening van mijn Grootvader en de fijne, lieve, nog met de hand gekleurde plaatjes is nog in mijn bezit. De firma Vlieger te Amsterdam bezorgde er sedert een herdruk van, die niets anders is dan een grove, plompe, onvolledige caricatuur van het origineel. 1863 lezen. Versjes leest hij wel genoeg; met vertelseltjes gaat het niet zóó vlot. Oók met de legdoos was Johanna dadelijk bezig; daarvoor bezit zij eenig talent. De kinderen hadden vooraf een zeer prettigen St. Nicolaasavond gehad. Tot het ledige bakje toe ten bewijze, dat het paard in de gang al het hooi had opgegeten, werd voor goede munt aangenomen. — Doch ik heb ook een nieuwtje, dat u genoegen zal doen. Ik heb voor eenige dagen een brief ontvangen van Curatoren der Latijnsche School te Zwolle, mededeelende, dat het con-Rectoraat daar staat vacant te worden. Ik schrikte daarvan niet, want ik wist door Cobet, dat men over mij dacht. Ik treed nu in geen details over de door deze mededeeling uitgelokte correspondentie maar ik kan wel zooveel zeggen, dat ik binnen kort naar Zwolle zal gaan om nader kennis te maken en dat de zaak dan wel haar beslag zal krijgen. Het tractement is mij nog onbekend doch daar het wel geen / 2400 zal zijn, ook onverschillig. De Rector x) is bejaard, zoodat ik, ben ik eenmaal benoemd, wel niet lang con-Rector zal blijven. Waar de zaak van afhangt, schijnt te moeten zijn de indruk, dien mijne correspondentie met de Indische Regeering maakt. Mijn aanbod om hen met mijne antecedenten volledig bekend te maken, hebben die Zwolsche Heeren dadelijk aangenomen. Het komt nu goed, dat wij toch moeten verhuizen. Bovendien is mijn boek af 2). Dus alles alsof het geknipt ware. 20 December 1863. Donderdag ben ik in Zwolle geweest en heb op uitnoodiging van Curatoren met hen over de bewuste betrekking gesproken. Bij veel dat aanlokt, zijn er evenwel nog al bezwaren. Zoo, ofschoon de plaats op het oogenblik niet vacant is, — want men wil den con-Rector pensioneeren, — verlangt men, dat ik ten spoedigste overkome, hoewel men erkent, dat er vóór 1 Mei niet aan te denken is, een woning te vinden. Ettelijke maanden alleen in Zwolle door te brengen is dus het eenige, dat er op zit. Dat is *) Dr. C. H. Thiebout. 2) Het tweede deel der studie Gymnasiaal Onderwijs en Paedagogiek. Het eerste deel was opgenomen in De Gids 1863 I; dit tweede deel volgde in De Gids 1864 I. 1863 niet alleen onaangenaam maar ook kostbaar. Verder vraagt men een exorbitant aantal lesuren, veel grooter dan noodig is voor de behoefte van het tegenwoordig zeer gering aantal leerlingen. Ik vrees, dat de Heeren op deze beide punten op hun stuk zullen staan. Ligt dat de zaak dus nog afspringt, tenzij dat Cobet, die binnenkort derwaarts gaat, hen tot andere gedachten brengt. Nog iets ten bewijze, dat de Curatoren in het Overijselsche nog al veeleischend zijn: ik heb de eer no. 5 te wezen, dien men uitnoodigt. Met vier anderen is het reeds afgesprongen. Als altijd uw gehoorzame zoon Sam. 180. J. W. A. Naber aan zijn Zoon. 'sGrav. 10 December 1863. Het doet ons veel pleizier, dat de kinderen met St. Nicolaas zich zoo vroolijk hebben gemaakt. Laat hun die eenvoudigheid nog wat behouden. Zij zijn vroeg genoeg wijsneusjes. — Uwe mededeeling omtrent de zaak te Zwolle deed ons veel genoegen, omdat daardoor een stap gedaan is ten bewijze, dat gij niet werkeloos wilt blijven zitten. Na groeten ook van Moeder uw liefhebbende vader Naber. 1864 181. S. A. Naber aan zijn Ouders. Leiden. 9 Februari 1864. Volgens heden ontvangen brief ben ik gisteren avond door den Zwolschen Gemeenteraad benoemd tot con-Rector. Het doet mij genoegen, aldus weder een betrekking te hebben, die mij aan de maatschappij verbindt. Hier is alles wel. Na groeten uw gehoorzame zoon Sam. 182. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sGrav. 10 Febr. 1864. Heden middag bij mijn thuiskomst van het Bureau ontving ik uw brief met de mededeeling uwer benoeming tot con-Rector te Zwolle. Ik wensch er u geluk mede en hoop, dat het op nieuw 1864 dè trede mag wezen, waarop gij den voet zet om verder voort te gaan, kan het zijn tot hooger. Uwe liefhebbende Ouders Naber. 183. S. A. Naber aan zijn Ouders. Leiden. 29 Februari 1864. Gisteren middag zijn wij ongedeerd van ons Zwolsch uitstapje terug gekeerd en wij hebben alles door Bets *) goede zorgen in volmaakte orde terug gevonden. De kinderen waren regt blijde ons weder te zien. In onze aanstaande woonplaats is alles naar wensch geschikt. Door de inlichtingen, welke wij bekwamen van de familie Ketwich 2), welke ten zeerste voorkomend was, heeft Anna niet alleen een meid gevonden maar hebben wij ook na veel zoeken een huis 3) ontdekt, dat ons eenigermate convenieerde Huurprijs / 400, dus veel hooger dan in Leijden. Naar Haagsche begrippen moet die som nog al redelijk schijnen. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. 184. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen. 'sGrav. 6 Mei 1864. Het berigt van uw behouden aankomst verheugde ons en vooral dat Curatoren aan Sam nog eenige dagen vergund hebben om op orde te komen. Het had er anders Spaansch genoeg kunnen uitzien, als hij zoo dadelijk aan het werk had moeten gaan en de Dames het huis alleen inrigten. 26 Mei 1864. Wat een gehaspel met de moderne theologie! Ds. Zaalberg heeft nu openlijk verkondigd, dat hij ze is toegedaan en houdt thans op zijne gewone beurten Toespraken over die rigting, die hij ook in druk uitgeeft, wekelijks één, waarvan 3000 exx. getrokken worden. Voorloopig hoor ik hem niet meer, want nu ik de ) Mijn Tante had het met eene conditie te Haarlem zeer slecht getroffen; de toestand was er voor haar onhoudbaar en mijn Vader had haar daarop zelf weg gehaald en naar zijn huis terug gebracht. ') Mr. Jan Dirk van Ketwich Verschuur, wethouder, curator. Hij was gehuwd met Alberta Alyda Luttenberg. #) In de Nieuwstraat, vlak over de Roomsche kerk. 1864 toespraken lees, is het alles afbreken zonder nog iets in de plaats te stellen. Ds. Hoevers x) is de eenige, die het met hem eens is. De anderen en de Kerkeraad zijn er tegen. Wat zal daarvan worden? — Als alle plannen gelukken, hebben wij het voornemen mijn verjaardag 2) bij u te Zwolle te vieren. Dat zouden wij wel aardig vinden. Met onze Bet en den kleinen Jan 3) gaat het zeer goed. Zondag reeds doopen. Dan gaan wij er heen. Ik bedank u voor uw afdruk uit De Gids*). Met genoegen gelezen. De Heer van Osenbruggen vond het ook zeer goed. Uw liefhebbende vader Naber. 185. S. A. Naber aan zijn Vader. Zwolle. 18 Juni 1864. Ons leventje gaat hier over het algemeen zoo rustig voort, dat er niet veel van valt te vermelden. Met genoegen vernamen wij de goede berigten uit Leijden. Het zal nu voor Bet druk genoeg worden, dat kunnen wij hier nagaan en onze kinderen zijn toch heel wat ouder. Wij zijn zeer ingenomen met uw plan ons dezen zomer te komen bezoeken. Het treft uitmuntend, juist in mijn vacantie. — De mare van het gebeurde met Zaalberg is, al ware het slechts door de couranten, ook tot ons door gedrongen. Het is een treurige zaak en ik verwonder mij, dat hij niet heeft ingezien, dat hij door zijne onberadenheid zijne eigene zaak bederft. Het spreekt, dat zelfs zij, die het overigens met hem eens zijn, hem toch moeijelijk dankbaar kunnen wezen voor de opschudding die hij in de Haagsche gemeente veroorzaakt. Aan den anderen kant begrijp ik niet, hoe men zoo onverstandig komt, hem nu te gaan vervolgen. Men had voorzigtiger gedaan, gedachtig te wezen aan Handelingen V, vers 38 en 39 5). Omgekeerd had Zaalberg uit Lucas V, 39 6) ligt kunnen opmaken, dat al zijn populariteit *) Ds. Willem Hoevers. a) 27 Juli. 3) Johan Willem Anton Meerburg. *) Vgl. pag. 230, noot. s) Houdt af van deze menschen en laat ze gaan, want indien deze raad of dit werk uit menschen is, zoo zal het gebroken worden; maar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet breken. Niemand, die ouden wijn drinkt, begeert terstond nieuwen, want hij zegt: de oude is beter. 1864 niet voldoende zou zijn om zijnen nieuwen inzigten ingang te verschaffen. — Op school gaat alles wel. In de geheel verwaarloosde klasse beginnen sporen van orde te komen en de Curatoren zijn de beleefdheid zelve. 2 Juli 1864. Gisteren is mijn vacantie begonnen en hoewel ik het plan heb gevormd naar Holland te komen en ook bij u logies te vragen, kan ik volstrekt niet bepalen, wanneer ik de reis zal aanvaarden. Zie hier de reden. Voor een paar maanden is Prof. Karsten *) te Utrecht gestorven. Nu heb ik sedert een dag of acht reden om te vermoeden, dat onder de candidaten, die voor de vervulling dier vacature genoemd worden, ook mijn naam voorkomt. Ik geloof niet, dat ik benoemd zal worden maar het zou toch kunnen zijn, dat ik het bragt tot het tweetal, dat door Curatoren wordt voorgedragen. In deze omstandigheden is het lastig en onaangenaam in Leijden te komen, daar alles wat ik zou zeggen of zwijgen zou worden gecolporteerd. De ligtzijde dezer geheele zaak is, dat Curatoren, en van hen met name Ds. Vroom, die dat praatje ook kennen, zoo blijde zijn als een boeren-kerkeraad bij dergelijke gelegenheden. Zij zijn nu nog eens zoo in hun schik met hun gelukkige keuze. Eene benoeming, meenen zij, zoude de kroon op hun werk zetten. 4 Juli 1864. Dank voor uwe goede wenschen op dezen feestdag 2). U hebt gelijk, dat wij in ons negenjarig huwelijksleven ons al heel wat hebben te herinneren. Ware daar gisteren niet de benoeming van Van Herwerden 3) tusschen gekomen, dan zouden wij allicht gedacht hebben, weder aan het begin eener nieuwe levensperiode te staan. Nu kan ik langzamerhand aan mijn spargiebedden gaan denken 4). Uw gehoorzame zoon Sam. *) Prof. Dr. Simon Karsten. 2) 4 Juli, verjaring van het huwelijk mijner Ouders. 3) Dr. Hendricus van Herwerden, philoloog en archeoloog, benoemd tot opvolger van Prof. Karsten. 4) Vgl. G. E. W. van Hille. Levensbericht van Samuel Adrianus Naber, pag. 15. 1864 186. Johan Willem, Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenha- ge. 7 Augustus 1864. Den eersten dag van onze thuiskomst wil ik besteden met aan ulieden hartelijk dank te zeggen voor de vele genoegens ons aangedaan, waarvan wij de lieflijkste herinneringen hebben, zoo zelfs, dat als wij onze oogen voor een oogenblik sluiten, wij al de fraaije gezigten van de Zwolsche omstreken ons levendig kunnen voorstellen. Onze reis van Zwolle naa Zutphen duurde 6 uur. Wij kwamen om 8 uur aan en hadden, na ons logement Het Zwijnshoofd opgezogt te hebben, nog gelegenheid om de stad nog wat bij schemerdonker en maanlicht te bezien. Den volgenden morgen om half acht vertrokken wij naar Wijk bij Duurstede, waar oom Sepp x) ons met een wagentje wachtte om ons naar Beusichem te brengen. Jammer dat het op de boot zoo winderig was, dat Moeder beneden moest blijven doch ik kon niet van het dek blijven om de fraaije gezigten te genieten, die zich nu en dan en vooral tusschen Arnhem en Rhenen voordoen met die hooge bergen en heuvelen, waarop landhuizen van allerlei vormen. Ons verblijf te Beusichem was ook zeer aangenaam. Gisteren zijn wij per Tielschen wagen naar Utrecht gereisd. Te Rotterdam 2) hadden wij nog een uur tijd om den Dierentuin te bezien, die al weder, nu het geboomte wat grooter is geworden, veel fraaijer is als vroeger, en bij onze thuiskomst vonden wij alles in de beste orde. 25 Augustus 1864. Uw neef Frits Boers 3) heeft mij gezegd, dat Hendrik heden te Harderwijk moest wezen om met de Argo te vertrekken4). Op ontvangst dezes is hij dus reeds uit uw huis vertrokken en het afscheid, dat wij helaas kennen, is voorbij. Hoe is het met Anna en Bet gegaan? Voor hem is het goed, dat hij zijne bestemming volgt. Het is zijn zin geweest, want niemand dwong hem. 1) Ds. Jan Christiaan Sepp, Doopsgezind predikant te Beusichem, broeder van Alida Catharina Naber—Sepp. 2) Eene verbinding Utrecht—'s-Gravenhage bestond nog niet. ») Vgl. VI, F. 3. •) Om als sergeant naar Indië te vertrekken. 1864 26 September 1864. Ons bezoek te Rotterdam aan den Dierentuin heeft mij zoo verleid, dat ik er hier lid van ben geworden. Het bevalt er ons wel en wij maken er veel gebruik van om er na eene wandeling te rusten. Dat is zoo gelegen. Als steeds uw liefhebbende vader Naber. 187. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 16 September 1864. Mijn zuster was, zooals u weet, aan het uitzien naar een conditie en heeft spoedig een, naar wij hopen, goede betrekking gekregen in Naarden bij den Heer van Assendelft de Coningh, kapitein-ingenieur en weduwnaar van Mej. van Gennep. Hij heeft nog twee jonge kinderen thuis *) en leeft stil. Bet heeft goeden moed en ligt zal zij in zulk een betrekking op haar plaats zijn. — Tegen November trekt zij heen. Charles gaat nu met succes naar school2) en heeft al eens een kaartje met goede aanteekeningen thuis gebragt. Zijn kennis is echter nog beperkt: lezen, optellen en de tafel van vermenigvuldiging. 28 October 1864. Dank voor uw schrijven en gift op den 14den 3), een dag dien wij knusjes hebben doorgebragt. De kleine heldin van den dag is in den laatsten tijd bijzonder aangekomen, spreekt zoo duidelijk, dat zij al eenvoudige boodschapjes voor de huisgenooten verstaanbaar kan overbrengen en ziet er heerlijk uit. Het is echter een deugnietje en zij heeft dezer dagen om ongezeggelijkheid op het punt gestaan om in de donkere kamer gezet te worden, waarop zij in tijds het kopje gebogen heeft. Haar opvolger zal nu mettertijd wel arriveeren. Zoo even ontving ik berigt van Bets behouden aankomst te Naarden. Nieuws hebben wij niet. Wij leven rustig en Naber werkt met genoegen. Ons huisje *) Er waren vier kinderen, waarvan de oudste dochter werd opgevoed door de Grootmoeder en de oudste zoon door een Tante. 2) School van het Departement Zwolle der Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Hoofd de Heer Muiderman. 3) Tweede verjaardag van Alida Catharina Naber. 1864 bevalt ons in het gebruik maar een vreesselijk gebrek aan water zal er ons misschien uit jagen. Het putwater is alleen bruikbaar om te schrobben en het regenwater zóó schaarsch dank aan buren met een groot gezin, die denzelfden ton gebruiken, dat het een inconvenient is, waarvan Moeder zich wel een idéé zal kunnen vormen. Als wij geen regenbak voor ons alleen kunnen krijgen, weet ik er geen anderen weg op dan te verhuizen maar het zou mij vooreerst spijten. Uw liefhebbende dochter Anna. Onderschrift van Samuel Adrianus Naber. Voor mij is van het meeste belang, dat men hier met mij tevreden is. De voorkomendheid van Curatoren is boven allen lof. Ongelukkig is hunne voortvarendheid om alles op vasten voet te regelen zeer klein. Dit gebrek is echter wel nadeelig voor de goede zaak maar niet hinderlijk voor mij. 188. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 11 October 1864. Ik vertrouw, dat gij niet minder dan ik zelf wel eens in de courant hebt nagezien of mijne bevordering er in stond x). Staak dien arbeid, want door een vreesachtigheid van den Minister komt er vooreerst niet van. Wel heeft Zijne Excellentie aan den Inspecteur schriftelijk doen mededeelen, dat hij het voornemen heeft om er met primo Januarij 1865 op terug te komen en er dan eenig geldelijk voordeel aan te verbinden, doch wie zegt of de Minister met de Begrooting niet valt? Is die vrees ongegrond dan kan ik met Nieuwjaar er op rekenen. 28 November 1864. Het doet ons genoegen, dat de Curatoren zoo bijzonder met Sam zijn ingenomen. Dat had anders kunnen wezen en dan was de positie niet aangenaam. Geduld dus tot er iets beters komt of uwe betrekking daar verbetert. A propos in welk vak is l) Mijn Grootvader had die reeds verwacht bij gelegenheid der herdenking van zijn 50-jarig ambtenaarschap in Januari 1864. 1864 Moltzer1), hij is immers uw leerling? in Groningen professor geworden? Ik hoop in de plaats van Jonckbloedt2). Daar heb ik vrede mede, anders zoude het nog al piquant zijn, dat zij u niet hadden genomen. — Al zijn de vorderingen van Charles nog niet groot, hij is nog jong en als hij eens aan den gang is, zal het wel komen. Verbeeldt u, om wat afwisseling te brengen in ons stille leven was ik dezen winter lid geworden van de Maatschappij de Toonkunst, die vier concerten zal geven. Nu treft het, dat zij morgen met vol concert het Oratorium van Haydn geven, De J aar getij den. Uw liefhebbende vader Naber. 189. Anna Elizabeth Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 6 December 1964. Wij danken u ook namens de kleinen voor den smakelijken en sierlijken inhoud van uw St. Nicolaas-pakket. Volgens onze gewoonte was er een verlichte tafel met de presentjes, nadat St. Mcolaas onder algemeen gezang had laten grabbelen. — Uwe goede tijdingen uit Leijden deden ons veel genoegen. Wij hooren zelden van Bet en George en dan zeer kort. In de Kerstvacantie zal mijn man natuurlijk niet te houden zijn en gaat hij Holland rond reizen. Ik vind het ook prettig, al mag ik thuis blijven, want dan hoor ik allerlei berigten van familie en kennissen, die er bij de correspondentie inschieten en die in dezen uithoek dubbel aangenaam zijn om te ontvangen. Nu ik na Bets vertrek zoo vast aan huis gebonden ben, vind ik het wel eens verdrietig zoo ver uit de route te wonen. Enfin, met de dreumessen is het een prettig tehuis. Zij zijn tierig en flink. Charles gaat dol graag naar school en heeft in eens leerbegrip gekregen. Johanna breit vrij netjes kousenbanden voor Papa3) en naait een lossen zak voor haar eigen om niet altijd op de zakdoeken jacht te zijn. Anders ') Dr- Henri Moltzer, benoemd hoogleeraar in de Nederlandsche Taal en Letterkunde te Groningen. ) Dr. Wilhelm Josef Andreas Jonckbloet, gewezen hoogleeraar in de Nederlandsche Taal en Letterkunde te Groningen thans als zoodanig benoemd te Leiden. j lot het elastiek in gebruik kwam, het bijna verplichte kleine meisjesgeschenk aan Vader en Grootvader. 1864 is zij bij haar al bedrijvigheid en vlugheid moeijelijk aan een weinig geregelde bezigheid te houden. Naar school gaan wil zij wel graag, mits zij het eerst eens mag probeeren. Zij is nu ook aan de Bijbelsche Geschiedenis begonnen en heeft mij gisteren verteld, dat zij Eva niets lief vindt maar dat het bij Noach mooi begint te worden en bij Jozef het allermooist, 's Morgens in de vroegte hooren wij de merkwaardigste gesprekken tusschen Charles en Johanna. — Gelukkig dat Naber, die anders zoo veel houdt van uitgaan en van iemand te zien, dezen winter zóó naar zijn zin met allerlei bezig is, dat hem interesseert, dat ik er van verschoond blijf. Ik vind gezelschap heel prettig, als ik er wat aan hebben kan; maar hier kan niemand mij nog genoeg schelen en ik zit na den drukken dag 's avonds liever knusjes thuis. — Bet is wel en Hendriks schip, de Argo is gepraaid. Hij was wel doch de reis zou lang duren. — Naber zegt wel met een zucht, nu Moltzer in de plaats van Jonckbloedt is benoemd, „wat word ik „oud", maar hij vindt het toch wel aardig, dat een oud-leerling van hem al tot die sport is opgeklommen. Uw liefhebbende dochter Anna. 1865 190. J.W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 14 Jan. 1865. Van den eenen op den anderen dag heb ik gewagt of ik u iets omtrent de groote zaak mijner bevordering zou kunnen mededeelen. Doch tevergeefs. Wanneer het dus zal komen, weet ik niet. — Ik beveel u vooral aan de 's Gravenhaagsche dagbladen van de vorige week eens met aandacht na te zien. Er is een polemiek in over Busken Huet, die geëindigd is met het ontslag nemen van Limburg Brouwer als Redacteur van De Gids en met een schrijven van den secretaris der Koningin1), waarbij Zij zich zeer gevoelig toont over de onkiesche wijze, waarop Hare Majesteit in het Januarij-nummer van De Gids2) wordt ten toon gesteld. *) Koningin Sophie. *) Zie aldaar Cd. Busken Huet. Een avondje aan het Hof. 1865 21 Januari 1865. ~ Zoo even ontving ik een felicitatie-kaartje, hetgeen mij een bewijs is, dat ik bij Zijner Majesteits Besluit van heden den rang heb verkregen van Referendaris bij het Departement van Oorlog. 24 Januari 1865. Toen ik u mijn bevordering meldde, wist ik niet, of deze met eene tractementsverhooging zou gepaard gaan. Dat is werkelijk het geval. ƒ 200 meer, dus / 2200. Met een en ander ben ik zeer in mijn schik. Ik ondervind veel deelneming van visites, ook kaartjes in menigte. Ik heb dadelijk nieuwe ambtelijke aangeschaft. Uw dankbare vader Naber. 191. 5. A. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 22 Januari 1865. Met blijdschap ontvingen wij zoo even uw berigt, dat de promotie eindelijk heeft plaats gehad. Ik wil geen post laten vertrekken zonder met een enkel woord u en ons geluk te wenschen met de benoeming. De onderscheiding is op uw leeftijd *) dubbel merkwaardig. Hartelijk hopen wij, dat het u nog geruimen tijd moge gegeven worden met lust en gezondheid in dezen rang werkzaam te zijn. Ik behoef niet te vragen of de benoeming u aangenaam was. Uw liefhebbende zoon Sam. 192. Anna Eliz. Naber—L'Honorê aan haar Ouders. Zwolle. 23 Januari 1865. Wij lachen hier in ons vuistje om al die gebeukte auteurs, die thans onder den dekmantel van eerbied voor de Koningin eindelijk eene gelegenheid hebben gevonden om Huet in de beenen te bijten. Onze goede vriend heeft menigeen van die Heeren een dwaas figuur laten maken en denkt naar mijn idéé dikwijls te overluid. Ik gun hem gerust een flinken zet terug maar dan van iemand, die tegen hem opgewassen is. Nu geeft het niets dan dat *) 68 jaar. 1865 alle partijen, tot de Staatsdames incluis, zich bespottelijk maken. Het was zoo'n aardig stukje in De Gids, hoewel wij het dadelijk gewaagd en min wellevend vonden. — Ons drietal is frisch en wel. Druk en woelig voor negen. Ik heb weder in hooge mate het gevoel van een kip, die eendeneijeren heeft uitgebroed en ze plompverloren het water in ziet dartelen. — Er is een uitbundige loftrompet gestoken over Naber in den stedelijken Raad. Al persen zij hem als een citroen, zoo maken zij het dan toch met dik verguldsel weder zoo mooi als zij kunnen. Uwe liefhebbende dochter Anna. 193. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 24 Januari 1865. Gisteren hebben wij in Oefening kweekt Kennis een lezing gehad door Mevrouw de Weduwe Storm, geboren van der Chijs 1). Schetsen van haar verblijf in Noord en Zuid Amerika en als gevolg van wat zij had gezien, haar onderzoek om den werkkring der vrouwen meer uit te breiden om aan de ongehuwde juffers een zelfstandig bestaan te verschaffen. N.B. Geen emancipatie, zooals gij zoudt denken 2). Het was een zonderling gezigt, eene Dame keurig getoiletteerd met eene heldere stem van achter de gewone lessenaar staande te hooren verhandelen. Het was er eivol en het heeft algemeen wel voldaan. ') Anna Maria Margaretha van der Chys, weduwe van den Delftschen predikant Storm. Zie over haar mijne monografie ]eitje de Bosch Kemper en haar Tijd, pag. 19, Passim. *) Mijn Vader stond echter zoo min als mijn Grootvader afwijzend tegenover dergelijke openbaringen van het opkomende Feminisme. Toen hij in het jaar 1863, bij gelegenheid van zijne Italiaansche reis op de lijn Paris-Méditteranée voor het eerst compartimenten Pour Dames seules zag, — in 1861 bij zijn terugkeer uit Indië hadden die dus nog ontbroken, — teekende hij in zijn reisjournaal aan: ,,dat Dames al„leen reizen is een bewijs, dat wij den tijd te boven zijn, dat men haar opsloot in een „harem. Het is een groote stap van vooruitgang". Trouwens het Feminisme, dat met zijn eisch van gelijkstelling van man en vrouw in wet en zede de emancipatie-gedachte, dat man en vrouw gelijk zijn, begon te verdringen, heeft bij den Nederlandschen man over het algemeen meer tegemoetkoming gevonden dan bij de Nederlandsche vrouw. Zie daarover mijn werk Na XXV Jaren, pag. 17 en vlgg.; mijne studie Nicolaas Beets over de Emancipatie der Vrouw in het Haagsche Maandblad, Mei 1927; mijne monografie Fredrika Bremer naar hare Brieven, pag. 108, enz. enz. 16 1865 30 Januari 1865. - Aangenaam werden wij heden verrast door het heden morgen ontvangen telegram, hetwelk ik reeds kwart over elven aan het Bureau had. Wij wenschen ulieden geluk met den zoo zegenrijken afloop. Wij wenschen verder, dat de jonggeborene ') den naam, dien hij draagt van den waardigen grijsaard tot eer moge strekken. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 194. Sam. A. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 7 April 1865. Te lang heb ik reeds uitgesteld, u te melden, dat Piet Zondag gedoopt is. Dat heeft moeten worden uitgesteld, omdat onze Dominé 2) al sedert maanden ziek is en dus slechts van tijd tot tijd door een vreemdeling 3) dienst wordt gedaan. Alles gaat opperbest en de kleine jongen groeit voortreffelijk. De andere kinderen maken het insgelijks wel. Charles is door de mysteriën der vier hoofdregels heen. Hij rekent met zeer weinig fouten. Johanna's manie om keukenmeid te worden staat haren wetenschappelijken vorderingen wel wat in den weg. Met koken en bakken in haar eigen potjes en pannetjes heeft zij op 25 Maart het volle genot van haar verjaardag gehad. Wij hadden zeer naar genoegen eene logee, Bertha de Mist4). 16 Mei 1865. Heden ontving ik mijne benoeming als lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen 5) en haast mij, u dit nieuws mede te deelen; dat ik met die benoeming mij zeer gevleid gevoel, kunt u wel nagaan. 1) Samuel Pierre Naber, vernoemd 1'Honoré Naber. 2) Ds. Faure, predikant bij de Waalsche gemeente te Zwolle. 3) Ditmaal was het geweest Dr. Allard Pierson. De nauwe, innige betrekking tusschen hem en mijn Vader dagteekent echter pas van beider Amsterdamschen tijd, toen zij collega's waren. In 1865 waren en bleven zij elkander nog vreemd. Vgl. S. A. Naber. Allard Pierson herdacht. 4) Volle nicht van mijn Vader, eenig kind van Hendrika Gysberta Meerburg, gehuwd met Jan Christiaan Uytenhage de Mist, vgl. III, D. 8 en III. D. 5, noot. Haar vader was hertrouwd en woonde thans als ontvanger te Hoogeveen. 5) Op 8 Mei was de Koninklijke bekrachtiging van de benoeming door de leden afgekomen. „Het was", schrijft Dr. G. E. W. van Hille in zijn Levensbericht van Samuel Adrianus Naber „eene onderscheiding slechts zelden aan een gymnasium docent verleend". Mijn Vader had toen juist zijne uitgave van Photius voltooid. 1865 19 Juni 1865. Wij kunnen dit jaar weder tevreden zijn met het dividend der Nederlandsche Handelmaatschappij, / 129! Anders heb ik niet veel te melden. Wij zijn allen wel. Met behulp van een kleine schets hebben Charles' huizen en soldaten gisteren 1) gediend om een kleine voorstelling te geven van den slag bij Waterloo. Wezenlijk heel aardig. — U hebt zeker zonder verwondering gezien, dat de Hoogere Burgerscholen tegen mij zijn begonnen te keffen 2). Twee brochures zijn er al aan mijn adres verschenen behalve de couranten-artikeltjes. Ook zult u hebben opgemerkt 3), dat ik verleden week in Amsterdam ben geweest. Dat is werkelijk voor een Zwollenaar eene uitstekende gelegenheid om iets van de geleerde wereld te zien. Uw gehoorzame zoon Sam. 195. Johan Anton Willem Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 20 Juni 1865. Wij betuigen u en Betje onze deelneming in het verlies geleden door het overlijden van uw broeder Hendrik 4), hetgeen als op *) 18 Juni, herdenking van den slag bij Waterloo vóór 50 jaar. 2) Naar aanleiding van mijns Vaders brochure Middelbaar Onderwijs en Paedagogiek, Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink. 1865. Het stuk was oorspronkelijk bestemd geweest voor De Gids maar was door de Redactie geweigerd, omdat deze, zeer ingenomen met de afgekondigde Wet op het Middelbaar Onderwijs, „harerzijds niet wilde mede „werken tot de verbreiding van hetgeen zij verderfelijke dwaalbegrippen achtte". Mijn Vader had daarop zijne kritische bedenkingen tegen de nieuwe Wet voor eigen rekening uitgegeven als brochure. Dr. K. Kuiper schrijft in zijn Levensbericht van Samud Adrianus Naber, uitgebracht in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, op pag. 15, „in de Zwolsche periode omvatte Naber in zijne, toen vooral zeer talrijke publicaties, recensies, tijdschrift-artikelen en brochures op paedagogisch gebied, eigenlijk de geheele opvoeding van de bewaarschool tot de promotie-zaal. ... Twee karaktertrekken kenmerken Nabers publicaties uit het Zwolsche tijdperk bovenal: de „scherpe en besliste formuleering van zijne sterk persoonlijke paedagogische overtuigingen en in de tweede plaats zijn in woord en daad aan den dag tredend besef, dat „de philoloog geen kamergeleerde mag zijn". 3) Uit het courantenverslag van de maandelijksche vergadering der Koninklijke A kademie van Wetenschappen op 2 Mei 1865, welke mijn Vader voor het eerst als nieuw lid had bijgewoond. Die vergaderingen zijn voor hem tot aan het eind van zijn leven steeds een intellectueel feest geweest. 4) Op 24 Augustus 1864, vgl. pag. 235, naar Indië vertrokken als sergeant, overleed hij op 28 April 1865 te Meester Cornelis. Mijne Moeder teekende in het Familie-Register aan: „na velerlei teleurstellingen in den dienst en désespoir de cause naar Indië 1865 nieuw oude wonden open rijt en dat zoo plotseling. Gelukkig voor den armen jongen dat hij niet, evenals zijn neef Eduard L'Honoré x) met eene ongeneeslijke ziekte is moeten terug keeren zonder steun en zonder vooruitzicht. Ik voeg hier niets meer bij dan den beiden zusters berusting in Gods raad, al is die ons onverklaarbaar, aan te bevelen. — Ik heb u, geloof ik nog niet gemeld, dat de Minister van Oorlog mijne aanspraak op het eereteeken 1813-—1815 2) voor geldig heeft verklaard en dat ik dus sta op de lijst van hen, die het zullen ontvangen. Evenwel ga ik niet naar Leijden 3) op 27 Julij. De boel is mij daar wat te groot, en te lang en te gemengd. Alleen de feestrede van Ds. van der Loeff, ook Ridder der Militaire Willemsorde, zou ik wel willen hooren. — Ik verbeeld mij, hoe Charles in vuur zal zijn geweest, toen gij hem den veldslag zoowat hebt helpen nabootsen. Mijn Grootvader is ten slotte toch nog naar Leiden gegaan. 3 Juli 1865. Welligt hebt gij in Het Dagblad van 's Gravenhage, Nrs. 150 en 151, gelezen omtrent de feestviering te Leijden. Er is niets overdreven, want ik ben met het grootste genoegen overal bij tegenwoordig geweest, zoowel in de Pieterskerk als in de Hoogelandsche kerk, met de optogten er bij. Op de Parade heb ik het eereteeken ontvangen met 600 Wapenbroeders. Het is een allerliefst zilveren kruis aan een Oranjelint met twee witte streepen. Gij begrijpt, dat ik het groote kruis niet alle dag draag maar wel „vertrokken, overleed hij aldaar aan een coup de soleil. Te weinig energie belemmerde „de ontwikkeling zijner bekwaamheden. Zijne beide zusters verloren in hem een harte„lijken en zeer beminden broeder". *) Eenige zoon van Fran^ois Louis L'Honoré, vgl. VI. F. 14, luitenant bij het O.I. Leger. Hij repatrieerde in 1861 om gezondheidsredenen, bleek toen te lijden aan epilepsie en overleed onverwachts op 14 September 1865, vijf maanden na zijn vollen neef Hendrik L'Honoré. Hij is de laatste naamdrager van het geslacht geweest. 2) Eerekruis Waterloo, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 10 Mei 1865. Vgl. de Inleiding. 3) Voor de feestelijke reünie van de oud-strijders in Nederlandschen dienst gedurende de krijgsverrichtingen 1813—1815, tevens viering van de 50ste verjaring der instelling van de Militaire Willemsorde. 1865 een in miniatuur. Verbeeldt u de Hoogelandsche kerk in een zaal herschapen, waarin 38 tafels, ieder voor 50 man, waren aangeregt, zoo goed en netjes als in een groot hotel, met dessert en bloemen op de tafels en keurige milieu-stukken op iedere tafel. De Prins Frederikstafel was iets rijker getooid doch hij *) at niets anders dan wij allen, uit één pot. En goed was het ook. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 196. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. 'sGravenhage. 3 Sept. 1865. Op verzoek van mijne zuster kom ik u mede deelen, dat deze geëngageerd is met kapitein van Assendelft de Coningh en zulks over eenige dagen publiek zal worden, waarna Bet bij ons komt om reeds aan het einde van October ons huis als jong gehuwde vrouw weder te verlaten. De zaak is van kort beslag, zooals gij ziet, doch zij kan niet wel in Naarden blijven en evenmin haar huishouding lang in den steek laten, zoodat wij den jongelui in dat opzigt gelijk geven. Het is dus een berg van drukte, die mij voor de deur staat doch daar wij alle reden hebben om dit voor eene gelukkige gebeurtenis te houden, zal alles zich wel genoegelijk schikken. Uit den aard der zaak kan er met het oog op het door ons geleden verlies 2) weinig omhaal gemaakt worden, wat ook in dit geval minder passen zou; maar het blijft toch een druk verschiet. Ik ben 1.1. Maandag naar Naarden geweest om met mijnen aanstaanden zwager kennis te maken en geloof met Naber, dat wij eene goede aanwinst doen. De zorg voor vier kinderen is echter een ernstige zaak. Nu gaat het goed; maar al hield de jeugd van de Juffrouw, de transformatie in Mama kon zij wel eens niet zoo prettig vinden. 17 September 1865 Het berigt van het overlijden van Eduard 3) trof ons zeer. Er 1) Willem Frederik Karei Prins der Nederlanden. 2) Het overlijden van Hendrik L'Honoré. 3) Eduard L'Honoré, vgl. pag. 244, noot 1. 1865 is iets droevigs in de gedachte, dat onze familie zoo ongedacht is uitgestorven. In vier jaar tijds de beide Vaders en de beide Zoons! Ik hoop van harte, dat onze kleine Samuel Pierre L'Honoré Naber in petto het zijne zal toebrengen om het geslacht in gedachtenis te doen blijven. — Wat onze jeugd regeert, weet ik niet; maar het is een opgewonden troepje, vooral nu Bets jongste meisje ') hier met haar logeert, een lief, vroolijk ding. Mijn zuster is hier gebragt door haar Beau, met wien ik zeer ingenomen ben en zij wordt, als alles wel wil, in het begin van October de bruid. Natuurlijk zeer stil; maar het is voor de huismoeder altijd een tijd van buitengewone drukte. Gelukkig ben ik monter en wel. En dan gaan wij stil en rustig den winter in, zult u zeggen. Och, lieve Ouders, wij hebben altijd wat aan de hand en hebben nu met I" ebruarij een allerliefste kleine villa bij een van de mooiste singels gehuurd 2). Dit huis heeft onverwinlijke gebreken. Geen welwater. Weinig regenwater. Een onbruikbaren kelder. Te weinig slaapruimte. Naber is zoo doodelijk van ons nieuwe huis, f 550, dat bij alle bezuinigingen, die wij ons daarvoor willen getroosten, het reizen zelfs vooreerst aan den kapstok wordt gehangen. Verbeeldt u, een huis met een mooije gang en aan de ééne zijde daarvan drie kamers, aan den anderen kant twee kamers en de keuken; aan het einde van de gang twee groote kamers en suite. Boven: zolder, logeerkamer, meidenkamer. Aan den achterkant alles met openslaande deuren in den tuin. Aan den voorkant het uitzigt over de velden en den aan te leggen spoor 3). Alles tot in het uiterste keurig bij gehouden. Wij kunnen ons niet verbeelden, de aanstaande bewoners van zoo'n lieve, huisselijke woning te zijn. Aanstaanden zomer komt u natuurlijk logeeren en krijgt dan een heel lieve kamer met het uitzigt op de Attée. Ik wed, dat u er mede dweepen zult en Zwolle nog mooijer vinden. ') Maria van Assendelft de Coningh. Zij huwde Jules de Gijselaar. 2) In De Zeven Alléetjes. 3) De bouw van het tegenwoordige station heeft het mooie, ruime uitzicht geheel weg genomen. 1865 20 October 1865. Alles is nu zoo geregeld, dat Bet met 9 November trouwt. Voor mij is het een dwarrelig verschiet: de beide meiden vertrekken volgens Zwolsch gebruik den 27sten en ik weet nog niet, of ik de beide anderen, die ik gehuurd heb, vóór 3 November krijgen kan. Nu begin ik drie dagen met eene nieuwe werkster, begin den 4den zeker met een nieuw span en moet alles den 9den in orde hebben om de gasten behoorlijk te recipieeren. Ik vind het zulk een nevelig verschiet, dat ik maar niet eens een begin maakt met tobben. Heden is onze meid de bruid geworden. Alles staat onderst boven! 18 November 1865. Twee dagen vóór den trouw mijner zuster kwam de bruigom met zijn oudste dochter, een meisje van 12 jaar, lief en mooi ook l) Deze logeerde bij ons. Verder was hij vergezeld van zijn tweeden zoon, een goeden maar wilden jongen van 10 2), daags daarna gevolgd door den oudsten zoon, 14 jaar3). Beide jongens waren met Papa in het logement. Na het ontbijt bij ons. Ons kleine huis stond op stelten, 's Avonds vóór den trouw kwamen twee van de getuigen, zijn broeder de Japannees 4), en zijn zwager Overhoff 5), directeur der Associatie-Cassa, beiden uit Amsterdam. Die allen waren des avonds bij ons. Regt gezellig en prettig. Wij soupeerden natuurlijk niet; maar ik presenteerde een en ander, dat liep gemakkelijk af en alles verdween om elf uur. Toen hebben wij samen geredderd tot twaalf uur en ik nog in mijn ééntje tot half twee. Toen was alles voor den volgenden dag slagvaardig. Om negen uur 's morgens was het huiswerk aan kant. Om half elf de tafel klaar en om twaalf uur de toiletten. Bruidje was in het donker grijs, keurig mooi. Een beeldig hoedje van velours impé- *) Elizabeth van Assendelft de Coningh. Zij huwde den luitenant ter zee Louis Walaardt Sacré. 2) Hendrik van Assendelft de Coningh. Hij wérd zee-officier en stierf ongehuwd. 3) Adriaan van Assendelft de Coningh. Hij was eerst griffier der Tweede Kamer daarna burgemeester in verschillende gemeenten. Hij huwde Louise de Roever. 4) Theod. van Assendelft de Coningh, koopvaardij-kapitein, schrijver van indertijd veel gelezen studies over Japan. l) Weduwnaar van een zuster van de Heeren van Assendelft de Coningh. 1865 rial met langen voile en een mooijen shawl. Zij zag er zoo goed en deftig uit en zal wel heel wat imposanter Mevrouw zijn dan de ondergeteekende. Half één naar het Stadhuis. Daarop naar de kerk. Na het trouwen hadden wij ten onzent een collation. Alles was eenvoudig doch keurig in orde. Wij zaten zeer genoegelijk bijéén, alsof wij elkander sinds jaren kenden. Charles en Johanna zaten mede aan tafel. Ida verscheen aan het dessert en maakte furore; dat kind kan er zoo beeldig uitzien. Over het geheel ben ik met dit huwelijk zeer ingenomen. — Gisteren avond ben ik na jaren weder eens naar eene lezing geweest. Ten Kate *) droeg stukken uit zijn gedicht De Schepping voor. Het was prachtig mooi, zulke welluidende taal en zulk eene schilderachtige voorstelling. — Johanna is in eens met den grootsten hartstocht aan het lezen gekomen en studeert den halven dag. Daareven legde zij mij de diepzinnige vraag voor, hoe het toch kon, dat Robinson op zijn eiland 2) alles zoo precies wist, daar hij, jong zijnde, niet had willen leeren? Uw liefhebbende dochter Anna. 1866 197. A. E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 2 Februari 1866. Ook uit Nabers naam zeg ik u dank voor uwe goede wenschen op Piets eersten verjaardag 3). Bij de koffij kwam de jeugd in eens op mij afstormen met de vraag, waarom die mooije tulband *) J. J. L. ten Kate. Het gedicht De Schepping verscheen in druk in 1869. 2) Het boek met de fijne gravures van D. Sluyter is nog in mijn bezit. Het is een exemplaar van den 5den druk, uitgave Ten Brink en De Vries, 1836, Amsterdam, der Hollandsche bewerking van De Foe's Geschiedenis van Robinson Crusoë, in 1799 op nieuw verteld en uitgegeven door den beroemden Brunswijkschen paedagoog Joachim Heinrich Campe, die daarbij in de met den tekst vervlochten gesprekken van den Vader met zijne Kinderen zich zeiven, de leerlingen van zijn vermaard opvoedingsinstituut, zijne echtgenoote en zijn eenigst kind, zijn dochtertje Charlotte, ten tooneele heeft gevoerd. De ongenoemde Hollandsche bewerker is er voortreffelijk in geslaagd, die gesprekken te verhollandiseeren en daarbij vooral te doen opmerken, hoe Campe tot doel had. ,,eene alles besturende Voorzienigheid aan te toonen en de voorregten ..der gezellige verkeering' , lees maatschappelijke samenleving, ,,te doen waardeeren". 3) 30 Januari 1866. 1866 op tafel stond? En met groot gejuich werd Piet toen begroet en bewenscht. 4 Maart 1866. Vóór wij in de verhuisdrukte tuimelen, wil ik nog eens melden, hoe hier de zaken staan. Wij gaan zoo vroeg over, omdat wij dan rustig het vroege voorjaar buiten kunnen genieten. — Charles is aan het Fransch begonnen. Ida kent nu vrijwel al de gedichtjes van Gouverneur x) van buiten uit het deeltje, dat begint met een raaf in de sneeuw; maar zij zegt nog altijd: Hij heeft een pikzwart /iokje aan. 10 Maart 1866. Ik haast mij, u te melden, dat wij heden goed en wel zijn aangekomen in de Zeven Alléetjes. Alles ligt natuurlijk nog in sporelooze verwarring; maar van nu af zullen wij dagelijks meer op orde en gemak geraken. De verbetering is aanzienlijk, zooals wij hopen, dat gij dezen zomer zien zult. Het uitzigt is verrukkelijk. Uit onze ramen kunnen wij een half uur ver zien. 7 Mei 1866. Op het oogenblik is het beeldig hier en de bladen vliegen uit de boomen. De nagtegaal zingt zijn hoogste lied in een boom bij de buren. De drie jongsten spelen rustig in den tuin. Het is hier zoo'n lief plekje, als ik verleden jaar niet dacht, ooit te zullen bezitten. Johanna wordt thans ingewijd in de geheimen der Tafel van Vermenigvuldiging en zal van het najaar naar school gaan. Zij is heel vlug van begrip met handwerk en van daag ga ik haar eerste festonneersel opzetten benevens een kousje. Maar breijen is lang haar lievelingswerk niet, gelijk bij de meeste kinderen. — Thans is Bertha de Mist weder bij ons, een lieve, prettige logée, die Zwolle een Paradijs vindt naast Hoogeveen. Uwe liefhebbende dochter Anna. s) J- J- A. Gouverneur, Fabelen en Gedichtjes voor Kinderen, 4de Druk, en Hoe langer hoe liever, 3de druk, 1836, beide bij M. Smit te Groningen. Allerliefste kinderboekjes met eene houtsnede bij ieder versje. Jammer genoeg niet meer verkrijgbaar. 1866 198. J.W.A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 10 Maart 1866. Ik begin met dank te zeggen voor de gezonden brochure over het Gymnasium Willem III *). Ik vind, dat gij het stuk met alle kalmte en bedaardheid hebt ter neder geschreven, zoodat niemand, die in de zaak betrokken is, er zich aan zal ergeren. 12 Juni 1866. Wij zijn zeer verlangende om het kleine goed weder eens te zien, want aan allen zullen wij zeer gewonnen hebben. Ons plan was gemaakt om in de tweede helft van Julij een veertien dagen verlof te vragen, dan 14 Julij vertrekken naar Beusichem om er het feest van oom Sepp s 25jarige ambtsbediening bij te wonen; 16 of 17 Julij vertrekken naar Zwolle; daar eenige dagen blijven en over Amsterdam, om er het Volkspaleis 2) te zien, en Haarlem naar Leijden. Doch hoe zal het plan tot uitvoering komen? Vooreerst, als de ziekte 3) zoo hier als te Leijden zich uitbreidt, denken wij aan geen reizen, vooral daar wij Rotterdam moeten passeeren. Daarbij de dubbele drukte aan het Bureau door de ziekte in de garnizoenen. Maar er is meer. De verhuizing van mijn Bureau 4) staat ieder oogenblik te beginnen en valt die vóór half Julij, dan is er nog een bezwaar, dat het verste reikt: als er eens oorlog komt5), dan geloof ik niet, dat verlof zoude worden verleend. Doch geen eüende vóór den tijd. Wij hebben nog een ') Recensie van het Algemeen Verslag van den Staat van het Schoolwezen in Nederlandsch Indie. B. Het Gymnasium Willem III. Opgemaakt door het Collegt van Curatoren en afgesloten onder ultimo 1863. Batavia Ter Lands Drukkerij. 1864. Mijn Vaders bespreking daarvan verscheen in het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek Januari 1866. 2) Het Paleis voor Volksvlijt, op het Frederiksplein te Amsterdam, gebouwd door Cornehs Outshoorn, geheel van glas en ijzer, met hoogen koepel, bekroond door een reusachtig, nog op verren afstand van de stad zichtbaar Victoria-beeld. De groote zalen aan weerszijden van den koepel en de grootsche hall er onder waren bestemd voor tentoonstellingen, meetings, concerten, tooneeluitvoeringen. In het jaar 1929 is het gebouw afgebrand. а) Eene nieuwe cholera-epidemie. ) Van het Voorhout naar het Plein, naast het Ministerie van Oorlog. б) Namelijk een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, waarin Nederland gevaar liep betrokken te worden door de halfslachtige verhouding van Limburg tot Duitschland en van Luxemburg tot Frankrijk. Eerst in 1867 is de neutraliteit van Luxemburg erkend en is Limburg geheel van Duitschland los gemaakt. Vgl. pag. 106 1866 maand in het vooruitzigt. Wie weet hoe goed of alles zich nog schikt, hoewel de thermometer de Beurs sterk aan het dalen is, en dat is toch immer een kwaad teeken. Uw liefhebbende ouders Naber. Half September heeft het uitstapje toch nog plaats gehad. 199. S. A. Naber aan zijn Vader. Zwolle. 6 November 1866. Wat al drukte met dien verkiezingsstrijd! Het zal een zegen voor Nederland zijn, als 13 November, de verkiezingsdag voorbij is en de gemoederen weder tot rust komen x). Ik zie, dat uw oude vriend Zaalberg den toestand ook bepreekt heeft. 16 November 1866. De kinderen zijn frisch en wel. Hier davert het om ons heen van storm en regen. De weg vóór ons huis staat blank en de landerijen in de buurt liggen onder water. 29 November 1866. In de eerste plaats moeten wij u onzen dank betuigen voor het aan de kinderen toegedachte cadeau, dat het zijne zal bijbrengen om den St. Nicolaasdag op het luisterrijkst te vieren. Het is evenwel jammer, dat Charles' schoolkameraden zijn geloof aan den Sint op bedenkelijke wijze geschokt hebben. Gisteren hadden wij een bezoek van Egeling 2), die voor de Drinkwatercommissie het vaderland door reist. In de vorige week hebben wij een lezing bijgewoond van Nicolaas Beets over Walter Scott. Hebt u die lezing ook in 's Hage kunnen genieten? Een keurig stuk. Uw gehoorzame zoon Sam. *) Het in Juni 1866 opgetreden Ministerie Van Zuylen—Heemskerk beleefde gedurende zijn tweejarig bestaan niet minder dan twee Kamer-ontbindingen. Vgl. P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. VI. pag. 451 en vlgg. Het bereikte echter, dat de vrede met het buitenland, die ernstig bedreigd was, bleef gehandhaafd en werd verzekerd door een goede regeling der betrekkingen van Duitschland en frankrijk op Limburg en Luxemburg. 2) Hij was in October 1865 benoemd tot Inspecteur bij het Geneeskundig Staatstoezicht. 1866 200. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 10 Nov. 1866. Omtrent die staatkundige preek van Zaalberg heb ik wel hooren spreken doch er verder niet van vernomen, omdat wederkeerig bij onze kennissen, die hem volgen, wij dat onderwerp nimmer aanroeren om niet in twisten te komen. — De menschen maken zich hier gek met te voorspellen, dat wij door al den strijd der Kamers met de Regeering binnen de twee jaren door Pruissen of door Frankrijk zullen zijn geannexeerd *). God geve geen van beide maar dan nog liever Fransch dan Pruissisch. 12 December 1866. Wij hopen, dat de St. Nicolaasdag voor de kleinen veel pleizier zal hebben opgeleverd en de illusie van Charles niet geheel zal zijn weg genomen. Volgens een brief van Bet was Cornelia ook niet meer zoo orthodox maar gaf zij haar twijfel aan den echten Sint te kennen. — Ook wij hebben in Oefening kweekt Kennis Beets en Ten Kate gehoord, den eersten over Walter Scott, den laatsten over den Zweedschen dichter Tegnèr. Beiden juweeltjes doch van Beets voor de vrouwenschaar wat te lang. Hij las N.B. zelfs met overslaan van bladzijden, dat ik, die dichtbij zat, zeer goed merkte, van acht tot elf uur. Wat al te kras, waardoor de aandacht verloren ging. Uw liefhebbende vader Naber. 201. A. E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 20 December 1866. De jeugd heeft veel pret van den St. Nicolaas gehad. Charles had door een wintervoet huis-arrest en kon dus niet door zijn kornuiten tot ongeloof verleid worden. Op zijn betuiging, dat als hij St. Nicolaas zag, in pleeggewaad, hij er dan wel in zou gelooven, heeft Naber zich gedoscht in een sleependen witten rok met bont overkleed, — de jas van Mioen *), — en heb ik een mijter Tul! \8bbt»V/TTDmng der Pruisen °p de Oostenrijkers in den slag bij Königgratz, 3 FrlLflt in VinHjVing bij PrUiS6n Van Ha—, «essen. Nassau, schrikbeelden. "* ^ H°lstdn' «« —al annexatie- ') De Javaansche huisjongen op Salemba. 1866 gefabriceerd naar het heuschelijke model uit uw prentenboek l) met een kanten zakdoek er van achteren aan en zoo heeft hij in een geheimzinnig schemerdonker zich even van achteren door de jeugd laten beschouwen, gezeten op een stoel vóór de versierde tafel, waarbij de hooge puntmuts een heerlijk effect maakte. Charles gaf zich dan ook ruiterlijk gewonnen. Johanna en Ida waren vol plegtigen eerbied tot de Sint begon te strooien en, na in het Grieksch afscheid te hebben genomen, verdween. — Wij zitten rondom in het water, dat evenals in Noachs tijd van boven en van beneden komt aanzetten. Heden is het tot staan. Weinig kelders, waaronder gelukkig de onze, zijn droog. Ons cederboschje en kippenren zijn al voor een deel verzwolgen. Verderop is het nog erger. De halve Provincie staat, geloof ik, onder water en de weg naar de stad is overstroomd. Toch is het hier zoo heerlijk, zelfs nu met het kleinste zonnestraaltje. Over dag zitten wij in de huiskamer. Om zes uur gaan de twee kleinsten naar bed en dan gaan Charles en Johanna met het theeblad mede naar de studeerkamer, waar wij al de huisgoden hebben gezet en dan den avond samen slijten. Uw liefhebbende dochter Anna. 1867 202. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 2 Jan. 1867. Nu ik mij nederzet om als naar gewoonte onzen gelukwensch ter gelegenheid van den Nieuwen Jaarkring u toe te wenschen, komt het mij in de gedachte, waartoe zulks noodig is onder ons, die voor elkander eiken dag niets dan het beste hopen en wenschen? Toch zoude ik nog niet gaarne die goede gewoonte nalaten bij het einde van een jaar, waarin zooveel zegeningen ons ten deel vielen, want bij al de offers, die de dood dit jaar rondom ons eischte, wordt niet één van onze naaste omgeving gemist. Wel voert de tijd ons hem langzaam tegemoet en voelen wij met ieder dag meer en meer de gebreken des ouder doms; doch Gode zij dank, nog niet zooveel of wij zijn in staat met lust en ijver ons ') j. Schenkman. St. Nicolaas en zijn Knecht. Vgl. pag. 229. 1867 wérk te volbrengen, dat ons te doen staat. Moge dan de Hemelsche Vader u en uwe kinderen in het Nieuwe Jaar in de ruimste mate met Zijne zegeningen overladen. Gezondheid naar lichaam en geest vooral zij het deel van u en de uwen. — Het water is sedert een paar dagen hier vallende door den Oostenwind en dus welligt ook bij u. Maar hier is het ongelukkig. Van al de nieuwe huizen op het Huygensplein J) staat het water in de kelders tot aan de bovenste trap en alles is op zolder gebracht moeten worden 29 Januari 1867. Wij hebben Klaasje Zevenster 2) uitgelezen en met veel genoegen het talent van den schrijver ook in kleine bijzonderheden bewonderd. Volgens het verhaal van een onzer kransvrienden, die het boek Klaasje is niet dood3), gelezen heeft, is het niet de moeite waard het ter hand te nemen; zoo zeer heeft de schrijver zich vergist in de karakterschildering van Eylar, van Bol en van Klaasje zelve, dat daarin echte karikaturen zijn over gebleven. 23 Maart 1867. Ik weet niet, Sam, of gij de Bijlagen der Staatscourant ten uwent kunt lezen of dat u alleen uit een uittreksel bekend is wat de minister en een der Kamerleden gezegd hebben, toen zij u aanhaalden ? Anders kunt gij het vinden in Vel 99 van de verslagen der zittingen van de Kamer, dat bij de Staatscourant behoort. 22 Mei 1867. LI. Zaterdag zijn Bet en George met de twee oudste kinderen ons in de kermis komen bezoeken en hebben toen een bijzonder *) I oen naar de zijde van het Station Hollandsche Spoor de uiterste uitbreiding van Den Haag. 2) Mr. J. van Lennep. De Lotgevallen van Klaasje Zevenster. 1866. 3) Klaasje Zevenster is niet dood. Supplement op een groot werk door een der Pleiaden. Het is een editio castigata, gezuiverd van de aanstootelijke tooneelen bij Madame de Mont Athos, en waarin de heldin wordt voorgesteld als niet gestorven maar nog in de werkelijke wereld levende. Vgl. J. W. Muller. Verwanten van Klaasje Zevenster. Onze Eeuw. 1906. 1867 mooijen dag getroffen, zoodat vooral de kinderen en nog wat aan gehad hebben. Uw liefhebbende ouders Naber. 203. A. E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 13 Maart 1867. Eergisteren, Charles' negenden verjaardag, heeft het huis gedreund, want er was jongens-prié van half vijf tot half tien, allen woeste maar aardige knapen, die voor début in een oogwenk in den top van onze kastanjeboomen zaten. Alles is goed afgeloopen. Alleen zijn Johanna en Ida onderst boven geloopen, een goede vingertik voor haar onbetamelijk ravotten met de jongelui. — Wat is het bitter koud! U moet weten, het was heden Biddag voor het Gewas, alleen in deze Provincie en alleen door de Protestanten, dus een zonderling mengsel van Zondagsrust met enkele teekenen van dagelijksch werk. Wij zijn van en naar de kerk gehold al bibberende. — Hier is alles wel. Het nieuws, dat Piet in het najaar zal ophouden de jongste te wezen, zal u wel niet schokken. Op dat punt kunt u gerust blasé zijn. — Naber is heelemaal in commotie geweest over het berigt, dat zijn opvolger x) aan het Indische Gymnasium na een hevig standje zijn ontslag zou hebben gevraagd. Wij kregen daarover een dikken bundel stukken van een zijner Bataviasche vrienden. Den Hemel zij dank, dat wij met eenig kleerscheuren, thans lang gerepareerd, uit dat vagevuur mogten ontsnappen. Van Indië heb ik lieflijke herinneringen. Van dat Babyion van verwarring, Gymnasium Willem III geheeten, heb ik daarentegen een afkeer behouden. Verbeeldt u, morgen is er een soiree littéraire bij menschen, die ik zeer weinig ken, ter eere van Naber, die onlangs met veel succes een werkelijk aardig stukje voor Heeren had voorgedragen. En daar hij, bij herhaald verzoek, toch zijn manuscript niet wilde uitleenen, heeft men er dit op gevonden voor de Dames. Ik ben op den koop toe mede gevraagd en zal maar optrekken, nieuwsgierig hoe dat in onzen achterhoek gaan zal. — Dat Naber al weder de Tweede Kamer is binnen gevoerd, zal Vader wel ge- !) Kolonel van Swieten. 1867 lezen hebben. Het wordt tijd, dat ik hooger boorden voor hem aanschaf, dunkt u niet ? — Onze buurman en huisheer, de Heer Thiebout, heeft een grooten tuin tusschen den onzen en den zijnen aangeschaft en ons nog met een en ander van zijn overvloed verrijkt, o.a. een schutting op het Zuiden met leiboomen. Het wordt nu al zoo aardig met sneeuwklokjes en primula veris boven den grond. Uwe liefhebbende dochter Anna. 204. S. A. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 2 Augustus 1867. Wij hebben hier kermis gehouden. Eergisteren met de drie oudsten naar een poffertjeskraam. Gisteren met de twee oudsten voor het eerst naar een kijkspul. 11 September 1867. Ik haast mij, u te melden, dat heden morgen om negen ure Anna is bevallen van een jongen. Henri Adrien zal zijn naam zijn 1). Wij zijn nieuwsgierig wat de kinderen, die het nieuwe broertje nog niet gezien hebben, zeggen zullen. 14 September 1867. Alles gaat uitstekend en kleine Henri maakt het wel. Maar het is wel kleine Henri, want hij is bitter, bitter klein. Gelukkig heel gezond en levendig. 19 September 1867. Alles gaat perfect. De andere kinderen zijn met hun nieuwe broertje zeer ingenomen en houden zich al heel wel. Uw gehoorzame zoon Sam. 205. A. E. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 3 November 1867. Onze kleine Henri is verleden week gedoopt door Ds. Laats- 1) Dr. H. A. Naber. Hij huwde Petronella Jacoba Boelen. 1867 man 1). Wij troffen best, zacht weder en de dag liep verder stilletjes af behalve dat wij ons 's avonds te goed deden aan een kandeeltje, voor de jeugd geheimzinnig verdund. De meiden hebben ieder in haar departement de zaken perfect waargenomen, zoodat ik alles in orde terug vond en wij haar met genoegen een betamelijke fooi konden geven, waarmede zij blijkbaar zeer in haar schik waren, behalve dat ons vertrouwen haar point d'honneur nog al gestreeld had. 9 December 1867. Veel dank voor het Sint Nicolaas aan de kinderen. Charles, wiens geloof in den Sint zeer wrak stond, heb ik in het geheim genomen en des avonds aangekleed in het pak, dat zijn Papa het vorige jaar aan had. Hij speelde zijn rol uitstekend, zat tegenover Naber in den grooten stoel bij de kagchel met zijn rug naar de tuinkamer en boog tusschenbeide zeer plegtig tegen Naber, die Latijn tegen hem redeneerde, terwijl de drie anderen heel ernstig met mij door de tuinkamerdeur, die op een kier stond, naar binnen gluurden, terwijl het heette, dat Charles wat dieper in de kamer stond, na den Bisschop, nu hij negen jaar was, zijn compliment te hebben gemaakt. Johanna, die nog aan niets twijfelt, wacht nu het volgende jaar af om aan Zijn Hoogwaardigheid te worden voorgesteld. —■ Bij ons is het nu een en al vreugd geweest, terwijl het er bij Bet en George zoo treurig zal hebben uitgezien 2). Wij zien met verlangen naar tijding uit, want die maandenlange spanning kon Bets gezondheid wel eens een al te grooten schok gegeven hebben. Mijn zuster wacht tot haar groote vreugde een kleine tegen het voorjaar. En thans leg ik de pen neder. Naber moet alle oogenblikken thuis komen van een lezing of liever improvisatie, die hij houdt voor zekere Maatschappij tot Nut van den Javaan 3). Ik verbeeld mij, dat het zeer goed zal zijn geweest. Uwe liefhebbende dochter Anna. *) Predikant bij de Waalsche gemeente te Haarlem . 2) Hun jongste kindje, een kleine George Meerburg, was anderhalf jaar oud na maandenlang lijden bezweken. 3) Opgericht door Dr. Willem Bosch, onvermoeid bestrijder van het Cultuurstelsel op Java, in 1866. Vgl. P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. VI. pag. 451. 17 1867 206. Sant. Adr. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 31 December 1867. Ik ben verbaasd, dat ik al weder den datum schrijf van den laatsten dag des jaars. Mij dunkt, het is nog zoo kort geleden, dat wij u onze wenschen bragten met den aanvang van 1867. En nu is dat jaar al weder voorbij, dat ons bij het terug zien zooveel stof tot dankbaarheid geeft. Gij bleeft voor ons gespaard en genoot over het geheel eene gewenschte gezondheid. Voor Bet en George is de dag van heden toch een zeer treurige, die hun weder alles te binnen brengt wat zij met dat arme kind hebben doorgestaan. Het bulletin van hier is kort maar bevredigend. Wij beiden en de kinderen maken het wel. — Nevensgaand epistel van Johanna, op Kerstdag opgezet, moet gij niet als een Nieuwjaarsbrief beschouwen, want dan zou Charles niet mogen achterblijven. Ik hoop, dat gij hem evenwel dit jaar nog zult verontschuldigen. Steeds uw liefhebbende zoon Sam. 1868 207. Sam. Adr. Naber aan zijn Vader. Zwolle. 21 Januari 1868. Piets derde verjaardag nadert en hij heeft zich muurvast in het hoofd gezet, dat hij dan het wereldberoemde Huis van Adriaan x) cadeau zal krijgen. Hij kent het uit de fragmenten, die nog over zijn van het exemplaar, dat u Charles met zijn derden verjaardag hebt gegeven. Nu is het hier niet te krijgen en bestel ik het bij den boekverkooper, dan duurt het bij de langzaamheid dier Zwolsche Heeren drie maanden, eer ik het krijg. Wilt u dus uwen boekverkooper opgeven, het mij onder kruisband te zenden? Als het op den verjaardag maar aanwezig is, dan is het tijds genoeg. Als altoos uw gehoorzame zoon Sam. *) De Historie van het Huis van Adriaan. Amsterdam bij Hendrik Frylink. Geen jaartal. Het is een zeer vrije bewerking van The House that Jack built, die niet meer in den boekhandel verkrijgbaar is. Dit is te spijtiger, omdat de Hollandsche tekst vele malen aardiger en kinderlijker is dan de door R. Caldecott overigens voortreffelijk geillustreerde Engelsche tekst. 1868 208. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 29 Jan. 1868. Ik hoop, dat Het Huis van Adriaan gelukkig over de post zijne bestemming zal hebben bereikt en te zijner tijd uit onzen naam aan de jarige Piet zal worden vereerd als cadeau van Grootvader en Grootmoeder behalve de gewone gulden in zijn spaarpot x), waarvoor ik uwe rekening crediteer. — In de Tijdspiegel 1867, No. 10, komt een artikel voor van A. J. Vitringa, De Ziekte van het Hooger Onderwijs, dat ik u zeer aanbeveel te lezen. -— Ik heb gedroomd, dat in het Ontwerp van Wet op het Hooger Onderwijs, evenals bij het Middelbaar en Lager Onderwijs, Inspecteurs zullen worden aangesteld. Doch laat er niets van blijken. Het is zeer vertrouwelijk, dat ik het weet. Uw liefhebbende vader Naber. 209. Sam. Adr. Naber aan zijn Vader. Zwolle. 29 Jan. 1868. Het verwondert mij natuurlijk niet, dat er in het Wetsontwerp ook sprake is van een Inspecteur der Latijnsche Scholen. Ik meen zelfs te weten, dat men al solliciteert om niet te laat te komen. Ik vind het evenwel zeer onwaarschijnlijk, dat het Ontwerp Wet zal worden 2) en blijf dus zeer kalm. Anders ontken ik niet, dat de betrekking mij wel zou toelachen. Maar is er iemand anders met wien men voor den dag kan komen, dan zal men mij niet nemen, gelooft dat maar. Ik heb het trouwens aan dit Ministerie ook niet verdiend 3). Steeds uw gehoorzame zoon Sam. X) Grootvaders vaste gift bij de verjaring van ieder kleinkind. 2) Het Hooger Onderwijs is acht jaar later pas geregeld bij de Wet van 28 April 1876. 3) Mijn Vader meende met zijne fel kritische brochure Middelbaar Onderwijs en Paedagogiek zich voor goed den pas te hebben afgesneden om ooit in aanmerking te kunnen komen voor iets meer dan een klein Gymnasium in een provincie-stadje zooals Zwolle toen nog was. Zijn ijver voor de reorganisatie en bloei van het bij zijne komst geheel ontredderde Zwolsche Gymnasium is er echter in het minst niet om verflauwd. Zijn pessimistisch oordeel omtrent de draagkracht van het Middelbaar Onderwijs heeft hij trouwens op menig punt in later jaren herzien. Vgl. pag. 243, noot 2. Zie ook het Levensbericht van Dr. G. E. W. van Hille voor de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde, pag. 15 en dat van Dr. K. Kuiper voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, pag. 16. 1868 210. J. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 10 Maart 1868. Aangenaam werden wij Zondag verrast door de tijding van Georg, dat Bet was bevallen van een zoon x) en alles wel was. Wij hadden er een zwaar hoofd in, omdat de laatste maal, dat wij haar zagen, zij ons niet lustig en zwak toescheen. — Uit de couranten zult gij reeds een uittreksel uit de Wet op het Hooger Onderwijs gezien hebben, zeker genoeg om u er een oordeel over te doen vellen. Naar mijn gevoelen, doch dat is slechts dat van een leek, is er veel goeds in. — Wat is dat onstuimig in de Kamer toegegaan 2)! Ik vind het maar jammer, dat de partijen zoo gelijk zijn, want van eene verkoudheid van één of twee leden aan de eene of de andere zijde hangt nu het lot van het vaderland af. Liever had ik gezien, dat de eene of de andere partij, welke dan ook, minstens 2/3 in getalsterkte was geweest, dan wist men waar zich aan te houden. Nu is het wisselvallig. 24 Maart 1868. Wat een verschrikkelijk tijdrooven in de Kamer. Ik hoop, dat gij met mij, na de stukken gelezen te hebben, overtuigd zult zijn, dat de Buitenlandsche Zaken goed behartigd zijn 3) doch dat wil partij maar niet erkennen. Hebt gij nog ooit een Ministerie gezien, dat zoo gewerkt heeft? En zooveel Wetten heeft ingediend? Uw liefhebbende Vader Naber. *) Georges Christiaan Meerburg. 6 Maart 1868. 2) Na de Kamerontbinding in December 1867 en de verkiezingen van 23 Januari 1868 bleef het Ministerie Van Zuylen—Heemskerck zich niet dan met groote moeite handhaven. Reeds dadelijk na de heropening der Kamer op 2 Maart 1868 hield Thorbecke eene interpellatie over de redenen, die zijns inziens ten onrechte tot Kamerontbinding hadden geleid, waarop na verwarde en heftige discussies met 39 stemmen tegen 34 werd aangenomen de motie, „dat geen Landsbelang de ontbinding had gevorderd". Zie P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. VI. pag. 461. 3) Het Ministerie had in het voorjaar van 1867 bij dreigend gevaar van een Europeeschen oorlog, waarbij ons land allicht te gronde ware gegaan, niet alleen den vrede voor ons land weten te bewaren maar op de Conferentie te Londen in Mei 1867 ook nog een einde weten te maken aan de halfslachtige verhouding van Limburg tot Duitschland en van Luxemburg tot Frankrijk. Vgl. pag. 251, noot 1. 1868 211. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 15 Maart 1868. Reeds eerder had ik u willen schrijven; maar Charles' verjaarfeest, de aangevangen schoonmaak en het logeeren bij ons van Réville 1), die hier zijne bekende lezingen houdt, maakten het te druk om tijd te vinden tot pennen. Nu eerstens veel dank voor de gezonden portefeuille met inhoud 2). Uit den overvloed, den kinderen daarin toegedacht, hebben wij een zeer spaarzaam gebruik gemaakt. Zes blaadjes papier om op te teekenen waren een zeer gewenscht verjaarscadeau voor Charles. Johanna zullen wij den 25sten opvrolijken met een eigen potlood. De rest zullen wij netjes bewaren voor volgende uitdeelingen. Gelukkig zijn de kinderhanden hier nog gaauw gevuld. Op zijn verjaardag had Charles des avonds zeven jongens te visite, aardige guiten. Dolle pret en geen baldadigheid. Ik mag mij die drukte graag getroosten, want ik heb gaarne, dat de kinderen af en toe ook eens uitgaan, als ik zelve heb kunnen opmerken wat slag hun kornuitjes zijn. Mijne zuster is regt gelukkig met haar jongske 3). Naber zit tot over de ooren in de Wet op het Hooger Onderwijs 4). Uwe liefhebbende dochter Anna. 212. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 24 Juni 1868. Slechts een enkel woord over eene omstandigheid, die ons ') Ds. Albert Réville, predikant bij de Waalsche gemeente te Rotterdam, woordvoerder voor het recht der moderne richting binnen de Hervormde Kerk. 2) Schrijf- en teekenpapier, schrijfbehoeften, prenten, de oude Dames-almanakken mijner grootmoeder Catharina Elizabeth Meerburg voor mij. 3) Gerard Hendrik van Assendelft de Coningh. Hij huwde Marie Kayser. «) Wel te verstaan het Wetsontwerp. Mijn Vader sprak zijn oordeel daarover uit in een artikel Hooger Onderwijs en Paedagogiek, opgenomen in De Gids. 1868 II, daarbij wijzende op het zijns inziens overwegende bezwaar tegen de in het Ontwerp voorgestelde overbrenging der propaedeuse van de Akademie naar het Gymnasium. Hij is daar sedert nog bij herhaling op terug gekomen. In zijne intree-oratie als hoogleeraar op 7 Januari 1871 verklaarde hij met den meesten nadruk: „servanda sunt et fovenda „et tuenda studio, propaedeutica". Zie ook De Gids. 1873. Het heeft niet mogen baten. Bij de Wet op het Hooger Onderwijs van 1876 zijn de propaedeutische studiën aan de Universiteit afgeschaft. In het jaar 1914 schreef Prof. Dr. K. Kuiper in zijn Levensbericht van Samuel Adrianus Naber: „een veertigjarige ervaring heeft hem ten opzichte „van de propaedeutica in het gelijk gesteld". 1868 zwaar treft en het ook u zal doen. Oom Bisschop heeft gisteren geheel onverwagts een beroerte gekregen. Hij leeft nog maar er is niet de minste hoop meer. 25 Juni 1868. Wat ik gisteren vreesde, is gebeurd. Om half drie is Oom overleden. De omstandigheid maakt mij geagiteerd. Dat het zoo schielijk met iemand kan afloopen! Een band van zooveel jaren, die verbroken wordt! Voor Tante en de kinderen is de toestand niet in te denken. De apotheek gaf ƒ 2000, de directie der Assurantie-Maatschappijƒ 1000. Dat is nu alles weg. 3 Juli 1868. Tante wil trachten de apotheek te verkoopen. Niemand der Commissarissen van de Assurantie-Maatschappij wil definitief Directeur worden. Dus zullen wij eene algemeene vergadering van aandeelhouders krijgen om te beslissen wat te doen. Ik zeg, ontbinden hoe eer hoe liever. 21 Juli 1868. Wij wenschen Zaterdag 25 dezer tot u te komen en dan als het weder zoo goed blijft, per Zwolsche boot over Amsterdam. Ieder zegt, dat het op zee zoo aangenaam is, dat ik het eens wil wagen. Als altoos uw liefhebbende ouders Naber. 213. Anna. Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 7 Sept. 1868. Houd mij ten goede, dat ik zóó lang na uw vertrek de pen opvat om u te danken voor het prettig bezoek, dat u ons weder bragt. Wij denken dikwijls aan dat gezellig samenzijn en zagen met groot genoegen, dat Vader haast krasser wordt met de jaren. Sinds uw vertrek bleef het druk. Eerst kwamen de Egelingen ons eenige dagen verkwikken. Toen kwamen de nichten Petitpierre om weder te worden opgevolgd door Kiehl. Ook Burgersdijk ') Vgl. pag. 171. 1868 bezocht ons. Wij hebben dezen zomer waarlijk geen klagen, dat men ons vergeet. Deze zomer laat mij denken aan eene Philippine, want het zijn er waarlijk twee in één. Heden was het zoo heerlijk, dat ik mij de weelde heb gegund van eene vigilante naar het Nieuwe Werk *) te nemen en daar heb ik den ganschen middag met de kindermeid en de vier jongsten doorgebragt, nu eens hier dan eens daar gezeten en ons amuseerende met eikels zoeken. Uwe liefhebbende dochter Anna. 214. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 24 September 1868. Zooals gij uit de couranten zult gezien hebben, leven wij hier midden in de feesten van den Wedstrijd der Scherpschutters s) enz. Aan den eersten optogt heb ik als lid van het Bestuur der Vereeniging Het zilveren Kruis 3) deel genomen en met veel genoegen. Voorzien van een personeele toegangskaart voor alles wat er in en buiten het kamp voorvalt, zoude ik dat alles kunnen bijwonen doch de tijd ontbreekt mij. Alleen zijn wij Maandagavond in den Zoölogischen Tuin geweest, waar geen stoel meer was te krijgen en de punch om 9 ure op was. 13 October 1868. Het is hier een geduchte spanning tegen Ds. Zaalberg. Wat het einde zal wezen kan nog niemand voorzien. 26 October 1868. Zaalbergs quaestie hangt mij de keel uit. Hij is gek of slecht, één van beide. De Kerkeraad heeft nu weder een poging aangewend om hem te doen schorsen. Wat of het gevolg zal zijn, weet ik niet; maar zooveel is zeker, dat hij zijne rigting veel kwaad heeft gedaan. De fatsoenlijke lui, die hem met geld onder- ») Openbaar wandelpark even buiten Zwolle. *) Zie over de toenmalige oprichting van schietvereenigingen en weerbaarheidscorpsen P. j. Blok, Gesch. v/h. Ncd. Volk. VI. pag. 454. s) Vgl. pag. 244. 1868 steunden, laten hem links liggen en nu blijft hem niet dan wat plebs over. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 215. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 6 December 1868. Nu het drukke feest voorbij is, wil ik niet langer uit stellen om u den dank van de vrolijke jeugd voor het hun toegedachte over te brengen. Allen hebben dolle pret gehad om de St. Nicolaastafel. Charles heeft met veel talent in het half donker de rol van St. Nicolaas gespeeld. Vooral de hooge bisschopsmuts en het sleepend gewaad, waaronder eene kleine crinoline(!), maakten een betooverend effect. Johanna moest dit jaar voor het eerst binnen komen en haar compliment aan den Sint maken. Tot op het oogenblik, dat Charles een woord tot haar sprak, had zij hem werkelijk niet herkend. Toen de twee kleinste Heeren naar bed waren gestuurd en de meiden het pad op waren met haar cavaliers, hebben wij ons met de drie oudsten nog wat geamuseerd onder het genot van een glaasje verdunde bisschop en zoo liep het feest tot aller genoegen af. — Ik was sinds Henri erg slap en heb daar te laat acht op geslagen en ontwaakte op een mooijen morgen met het idéé fixe, dat ik niet langer voor mijn taak berekend was en nooit beter zou worden. Thans ben ik er echter weder genoeg boven op om die muizennesten één voor één te zien verdwijnen. Uwe liefhebbende dochter Anna. 1869 215. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 29 Jan. 1869. Waar blijft toch de tijd! Uw Piet morgen al vier jarenoud! Het is of alles, wanneer men ouder wordt, veel vlugger gaat. Kunt gij het u wel verbeelden, dat het 25 dezer al weder vijf jaren was, dat ik op het Bureau mijn gouden ambtenaarsfeest vierde? Enfin, om op dien jongen terug te komen, wij verheugen ons 1869 in zijn voorspoedigen groei. Beleef nog veel genoegen aan hem en maak hem onze herinnering gemakkelijk door de afgifte van de gewone ƒ 1.—, die ik in uwe rekening te goed schrijf. Als altoos uwe liefhebbende ouders Naber. 216. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 15 Februari 1869. Onze Piet was heel in zijn schik met zijn verjaarsfeest en heeft ook zijn gulden zelf heel plegtig in den spaarpot gestoken, 's Avonds was er te zijner eere gala-voorstelling van de tooverlantaarn, die onder Charles' directie en gemeenschappelijk gezang uitstekend voldeed. Kleine Henri glom van pret en wees nog den anderen dag, dat. daar op den witten schoorsteen zulke mooije poppen hadden gedanst. — Ida leest nu met gemak alleen, schrijft de cijfers heel aardig, spreekt getallen van vier cijfers met gemak uit, kan optellen en voor een deel de tafel van vermenigvuldiging. Zij is dus rijp bevonden om met Paschen naar school te gaan. 12 Maart 1869. U waart zoo vriendelijk, mij te animeeren om eens over te komen. Als u mij hebben wilt, zou ik gaarne met Johanna de week na Paschen komen. Ik stel er mij een groot genoegen van voor en Johanna niet minder 1). 28 Maart 1869. Mijn plan is om Woensdag aanstaanden, 31 Maart, van wal te steken, met goed weder per Kamper boot, bij slecht weder per Centraal. Johanna's verjaardag is met alle plegtigheid gevierd, bijzonder luisterrijk zelfs, want door de lezing, die prof. Veth 2) hield, hadden wij hem te dineeren, te logeeren en te soupeeren met 8 andere Heeren, die om 2 uur 's nachts al optrokken. Ik troonde als een Vorstin tusschen al die eerwaardige mannen. ') Mijne Moeder was in geen vijf jaar van huis geweest. 2) prof. Dr. Pieter Johannes Veth, oriëntalist en geograaf. 1869 18 April 1869. Eindelijk ben ik weder op rust na al het zwieren der vorige veertien dagen en wil niet langer uitstellen, u hartelijk te danken voor al de genoegens mij en Johanna aangedaan. In Leijden hadden wij allerprachtigst weder. Vrijdag deed ik een paar visites, 's Zaterdags wandelde ik met Johanna naar Katwijk, waar het overal schitterde van tulpen en narcissen. Mijn oom x) is nu haast tachtig maar is heel kras. 's Avonds gingen wij met het bootje naar Leijden terug. George en Bet met het viertal maakten het wel. Zondag gingen wij met al de kinderen wandelen. Ik had Leijden nog nooit zoo vroolijk gezien, want met dat mooije weder was al wat beenen had op straat en de stad ziet zooveel vriendelijker, nu die doodsche poorten zoo mooi vervangen zijn door bruggen en plantsoen, 's Maandags was ik op theetijd in Haarlem bij nicht Petitpierre, die mij den volgenden dag een verrukkelijken rit liet maken over Bloemendaal, Overveen en Den Hout. De bollen stonden in vollen bloei en de lucht was vol geuren. Het was heerlijk en daarbij was Haarlem ontzettend vergroot en verfraaid 2). De menschen schijnen overal met hun geld geen raad te weten en zuinigheid en huisselijkheid houden zich tamelijk schuil. Woensdagochtend ging ik met Johanna over Amsterdam naar Zwolle terug. Naber en Charles kwamen ons afhalen en de kleine jeugd was ook perfect wel en het huis keurig in orde. De meiden hadden haar best gedaan en alles was met zuinigheid bestierd, zoodat ik gerust het aan beiden toegedachte cadeau kon geven, een mooi kornetje, waarmede zij bijzonder in haar schik waren. 25 April 1869. Wij waren dezer dagen erg aan het zwieren, twee tragédiennes achtereen: eerst Mevrouw Seebach 3) en gisteren Ristori 4) maar het was heerlijk! Uwe liefhebbende dochter Anna. *) Gerard Oorthuys, vgl. VII C. 1. 2) Zie over de toenemende welvaart in Nederland circa 1870 P. J. Blok, Gesch. v/h. Ned. Volk. VI, pag. 477, vlgg. 3) Marie Seebach, Duitsche actrice. 4) Adelaïde Ristori, Italiaansche actrice. 1869 217 Tohan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 30 April 1869. Welligt hebt gij in de courant gezien, dat Chris Sepp tot Kapitein is bevorderd. 31 jaar en dan Kapitein dat is vrij voorspoedig. 14 Augustus 1869. Gisteren morgen las ik met groot genoegen in de couranten uwe benoeming (met algemeene stemmen) tot Rector 2), waardoor gij hersteld zijt in den eenmaal door u bekleedden rang en al is het, dat er geen finantieel voordeel aan is verbonden, zoo is het toch wel een gelukwensch waard. 20 Augustus 1869. Hoewel het u finantieel onverschillig is, wanneer het tractement niet hooger dan het Indische wachtgeld komt, had ik toch wel gewenscht, dat men u voor de chique een paar honderd meer had gegeven, het is zoo armelijk, Rector op ƒ 1800. Als steeds uw liefhebbende vader Naber. 218. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 23 October 1869. Ik ben gisteren met Ida per spoor naar Arnhem geweest om daar ten huize van tante Koek 3) Bet en kind aan te treffen en deze nog eens te zien vóór zij, denkelijk voor eenige jaren, naar Vlissingen vertrekt4). Behalve fataal weder hebben wij dat togtje regt naar genoegen volbragt. Bet kwam met haar heerlijken jongen en haar jongste vóórdochtertje en Tante vonden wij regt opgeruimd en gezond. Van Arnhem heb ik niets gezien, zoo'n regen was het. Dit speet mij erg. Maar ik vond de streek i) Vgl. v. c. ') Dr. Thiebout was gepensionneerd. 3) Sara Catharina Oorthuys, weduwe van kapitein J. Ch. Koek, vgl. V . . . ') Mijn oom van Assendelft de Coningh was van Nijmegen overgeplaatst naar V lis singen, wat destijds een bijna volkomen scheiding beteekende, ten minste voor Zwol lenaars. 1869 van Brummen af zoo Paradijsachtig mooi, in spijt van wind en regen, dat ik een lot in de loterij zou willen nemen om er de vacantie door te brengen, als ik wat moois trok. Nu zal ik er mijn hart maar van af trekken, want ik heb zelfs geen geld voor een lot, want de jongens beginnen zoo vreesselijk te eten en aan alle kanten uit hun kleeren te groeijen, dat het een lust is. Zij maken het echter best. Met Charles gaat het op de Hoogere Burger School aanvankelijk heel goed. Al heeft hij de handen vol, hij doet het met lust en daar Naber voor eene uitstekende tijd- en werkverdeeling zorgt, doet hij alles gemakkelijk af en houdt ruim vrijen tijd over. Johanna doet ook haar best en breit met een vreesselijke furie een paar keurige Schotsche wollen kousen voor haar eigen beenen. In 5 dagen een kous in de tusschenuren is al heel aardig, dunkt mij. Ida heeft op één avond breijengeleerd en kon toen aan een kousenband netjes teregt. Ik was versteld, want zij was steeds te ongedurig om iets geregelds te doen. U moet noodig toekomenden zomer weer eens overkomen om al de olijftakken x) om onze tafel te zien! — En de Hagenaars gaan weder eens pret maken 2). Het is opmerkelijk, zooveel pleizier er overal gehouden wordt. Ik zeg vaak tegen Naber óf iedereen heeft fortuin behalve wij, óf wij zijn geen financiers, want wij kunnen zelfs in de verte niet mede doen met uitgaan, toilet, meubelen enz. — Mijn zuster denkt tegen Maart het loffelijk voorbeeld mijner schoonzuster te volgen en ik sta net als de deugd in het midden, wel te verstaan zonder vooruitzigten, hoewel ik een schootkind het liefste bezit vind in een huishouding. 16 December 1869. Mijn goede oom Oorthuys is kalm ontslapen. Al zijn kinderen waren beurtelings bij hem en groote zorgen liet hij niet agter. U kendet hem niet maar hij was een bij uitstek beminnelijk en edel mensch, die steeds door allen, die hem kenden, werd hoog geschat en door zijne naaste betrekkingen, ook door Bet je en mij, zeer wordt betreurd. Tante heeft een goed pensioen en eenige *) Vgl. Psalm 128, vers 3. a) De feestelijke onthulling van het Monument op Plein 1813. 1869 middelen, terwijl zij door haar kinderen op de handen gedragen wordt, zoodat zij in spijt van haar verlies nog een gelukkigen ouderdom kan hebben. Uwe liefhebbende dochter Anna. 1870 1870. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 5 Maart 1870. Bij al de koude en sneeuw hadden wij ons nog al wel gehouden. Alleen ben ik wat zenuwachtig om reden ik gisteren de officieele tijding ontving, met het aanstaande zomerseizoen te zullen worden gepensionneerd. Gij gevoelt, dat zulks mij schokt en al heb ik niet te klagen, 73 jaren oud, toch heb ik nooit zooveel kunnen overleggen, als ik nu minder inkomen krijg. Wat ik doen zal, weet ik nog niet. Moeder gaat er onder gebukt. 30 Maart 1870. Van mijn Bureau-zaak heb ik nog niets vernomen. Het wacht zeker tot het 2de kwartaal is aangevangen. Het is wonderlijk, zooals de ambitie in de zaken door het vooruitzigt op pensioen vermindert. Dit had ik nooit gedacht. Of er niet een weinig boosheid onder schuilt? Dat is wel mogelijk. Enfin, ik hoop mij tot het einde goed te houden. 5 Juni 1870. Van dag tot dag heb ik al uitgesteld uwe brieven te beantwoorden, steeds in de verwachting, dat ik u iets van mijne pensionneering konde mededeelen. Die is in ieder geval bepaald op 1 Julij doch het Besluit blijft nog maar weg. Nu kan het gebeuren, dat gij het een of ander keer in de courant leest, en zeker met verwondering, dat er stond op diens verzoek. Dat is waarheid en is geschied op raad van den Minister en van den Secretaris Generaal, die daaruit aanleiding wilden nemen, iets voor mij te doen. Of dat lukken zal, weet ik niet en hecht er dus met te sterk aan. Maar het zoude mij toch geducht tegen vallen. Als ik er iets van hoor, telegrafeer ik u. 1870 27 Juni 1870. Wij danken u voor de hartelijke woorden ons toegesproken bij het vernemen van het aan mij verleende eervol ontslag behoudens aanspraak op pensioen. Men vleit mij, dat er nog wel iets zal volgen. Ik voor mij begin er aan te twijfelen en het zal mij dus niet tegen vallen als er verder niets van komt. Heden ontving ik de simpele kennisgeving van het Besluit doch de Heer Sas voegde daarbij een allerliefst officieel schrijven, dat mij veel waard is en dat ik zal mede brengen, als ik binnenkort bij u kom. Als altoos uw liefhebbende vader Naber. 220. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 7 Juli 1870. (Tel.). Uw Vader benoemd Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Naber. 221. Sam. Adr. Naber aan zijn Vader. Zwolle. 7 Juli 1870. Waarde Vader, dank voor uw spoedig berigt. De door vele jaren x) ingespannen arbeid wel verdiende onderscheiding zal u zekerlijk verrast hebben. Ik althans meende, dat na 1 Julij de kans op het eereblijk geheel verkeken was. Niettemin zal het u aangenaam zijn en ik twijfel niet of gij zult reeds van vele kanten, als gij dezen ontvangt, bewijzen van sympathie hebben ontvangen, bepaaldelijk, wat door u stellig op prijs wordt gesteld, van uwe voormalige mede-ambtenaren. Is nog niemand ons vóór geweest, dan zoude ik u wel willen verzoeken, het voor dagelij ksch gebruik geschikte kruisje 2) van ons te willen aannemen. Ik schrijf over dat denkbeeld tegelijk aan George en Bet. Ik denk, dat het druk zal loopen met visites, vooral nu deze gebeurtenis samen valt met Moeders verjaardag. Zeker hebt gij reden tot dankbaarheid den Lande gedurende veel meer dan een halve eeuw met eere te hebben gediend, al is het een wee- x) 56 jaar.4 2) Het eigenlijke juweel werd destijds nog door de Regeering in bruikleen verstrekt. Het kleine kruisje heeft nog èn den zoon èn een kleinzoon gesierd. 1870 moedig gevoel, dat die periode voorbij is om plaats te maken voor eene welverdiende rust. Wij hopen zeer, dat het u gegeven moge worden met Moeder nog eenige jaren in goede gezondheid daarvan genot te hebben. Wij rekenen er nu op, dat gij tengevolge uwer verkregen vrijheid den tijd voor uw aanstaand verblijf te Zwolle ruim zult nemen. Als altoos uw gehoorzame zoon sam. 222. Anna Elizabeth Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 5 Augustus 1870. Het heeft ons veel genoegen gedaan, zoo gezellig en rustig met u samen te zijn en wij hopen maar, dat het toenemend kindergewoel u niet zal afschrikken om een ander jaar bij leven en welzijn terug te komen. Het was erg stil en leeg na uw vertrek. De prachtige kermis vergoedt echter wat. Gelukkig hebben wij ten minste een perfecte poffertjes-kraam kunnen opsporen en de kinderen vinden natuurlijk alles mooi. De batterij is flink opgehoogd en 5 kanonnen versieren den Deventerstraatweg r) De oorlog gaat zoo langzaampjes voort, vindt u ook niet? Uwe liefhebbende dochter Anna. 223. S. A. Naber aan zijn ouders. Zwolle. 30 Augustus 1870. Ik heb u groot nieuws mede te deelen. Ligt hebt gij in de courant gezien, dat Prof. Boot2) in Amsterdam zijne betrekking heeft nedergelegd en nu verneem ik heden van hem, dat Curatoren mij boven op de voordracht ter vervulling der vacatuie gezet hebben en ik dus denkelijk morgen of anders m de volgende 1) De lang verwachte Fransch—Duitsche oorlog had 15 Juli 1870 toch nog plotseling de wereld verrast. Hier te lande werden dadelijk tot behoud van eene strikte neutraliteit de militie-lichtingen van 1866 tot 1869 onder de wapenen geroepen, de vestingen in orde gebracht, de kustverdediging voorbereid, de bruggen bewaakt etc. etCj) Prof. Dr. I. C. G. Boot, hoogleeraar in de klassieke talen aan het Athenaeum lllustre te Amsterdam. 1870 Raadsvergadering zal benoemd worden x). Of ik de betrekking zal aannemen, is evenwel eene andere vraag. Ik ben niet juist bekend met de finantieele voordeelen aan die betrekking verbonden doch meen te weten, dat zij voor het oogenblik wel heel mooi zijn maar bij het eventueel aannemen van het Ontwerp van Wet op het Hooger Onderwijs uiterst onvoldoende zouden worden tengevolge van het wegvallen der propaedeutische studiën 2). Denkelijk zal ik Donderdag naar Amsterdam gaan om dat alles eens te onderzoeken. Het zoude mij niet verwonderen, dat het resultaat was, dat wij te Zwolle bleven; maar de eer der benoeming is mij ver van onverschillig. Uw liefhebbende zoon Sam. 224. Johan Willem Anton Naber aan zijn Zoon. 's Gravenhage. 31 Augustus 1870. Ik haast mij, u geluk te wenschen, namelijk in geval het tot eene benoeming komen mogt. Zoo niet, dan is de voordragt reeds vereerend en hangt de zaak van uw besluit af, dan kan, mag en wil ik niet influenceeren, want daartoe ontbreekt mij de kennis van de noodige gegevens en gij zijt oud en wijs genoeg om geen overijld besluit te nemen, want neemt gij om u dringende redenen niet aan, dan is de weg althans te Amsterdam voor altijd voor u gesloten. — Waar moet dat heen op het oorlogstooneel ? Ik voor mij ben bang, dat de Pruissen zich te veel vooruit wagen om hun doel te bereiken. Een leger achter zich en tusschen Duitschland om hun den terugweg te versperren, is niet alles en van weerszijden zijn er reeds zoo vele duizenden gevallen 3). 1) Mijn Vader had de aandacht op zich gevestigd door zijne uitgave in 1865 van Photius en in 1867 van Fronto. Voorts talrijke bijdragen in de Mnemosyne en andere tijdschriftartikelen. Zie het bibliographisch overzicht zijner geschriften in het Levensbericht van Dr. G. E. W. van Hille voor de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde en van Dr. K. Kuiper voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. 2) Vgl. pag. 261, noot 4. Die afschaffing beteekende ook eene groote vermindering van toehoorders in de litterarische faculteit en dientengevolge eene verminderde opbrengst der collegegelden, waarvan een professoraal inkomen destijds voornamelijk afhankelijk' was. 3) De bloedige veldslagen bij Saarbriicken, Weissenburg, Worth, Mars la Tour, Gravelotte. 1870 Ons Gouvernement schijnt nog al gerust te zijn, althans wanneer het officieel waar is, dat de gehuwde miliciens naar huis terug keeren. Als steeds uwe liefhebbende ouders Naber. 225. S. A. Naber aan zijn Vader. Zwolle 3 September 1870. Tegen hetgeen Boot verwachtte, is men Woensdag in den Am- sterdamschen Gemeenteraad niet tot eene benoeming overgegaan. Ik ben dus niet naar Amsterdam geweest en zit nog even wijs als Dinsdagmorgen. — Zoo even ontvangen wij het berigt van de gevangenneming van Napoleon1). Zou het waar zijn? Nog kan ik het naauwelijks gelooven. Hier is alles wel. Uw gehoorzame zoon Sam. 226. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 6 September 1870. Wat volgen de verrassende tijdingen elkander snel op. Nu de Roode Republikeinen aan het hoofd van Frankrijk 2). Wat zal dat nu weder geven, nu Pruissen volhoudt ? Als het èn in Frankrijk èn in Europa maar geen herhaling wordt van 91 en 95 met hun Formez vos bataillons. Uw liefhebbende vader Naber. 227. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 11 September 1870. Naber ontving dezer dagen een brief van den President van Curatoren 3) van Amsterdam om hem te melden, hij hun eerste candidaat was en te vragen of hij een eventueele benoeming zou aannemen? Hij heeft geantwoord, dat hij zijne aangename positie *) De overgave van Sedan op 2 September 1870 leidde tot de gevangenneming van nagenoeg het geheele Fransche leger met keizer Napoleon iii zelf. 2) Op de overgave van Sedan volgde 4 September te Parijs de omwenteling, waarbij Napoleon iii vervallen werd verklaard als Keizer en de Republiek werd uitgeroepen. 3) Burgemeester Den Tex. 18 1870 hier niet kon bederven met onderhands over eene andere betrekking te onderhandelen en, hoe eervol de onderscheiding ook ware, zich weerhouden gevoelde een bepaald antwoord te geven vóór'de benoeming door den Raad geschied was. Wijzer zijn wij nu nog niet geworden en wachten den loop der dingen kalm af. De betrekking is zeer verloopen J) door allerlei oorzaken, zoodat Naber er wel tegen op ziet, die te aanvaarden. Wij gruwen van eene nieuwe verhuizing en tóch schijnt het verstandig met het oog op de toekomst om bij een eventueele benoeming de zaak aan te nemen. — Wat zijn er al menschenoffers geschied, sinds u ons verlaten hebt. Baal en Moloch zijn kleine kinderen bij die Doorluchtige Oude Heeren. De één zit nu op een agréable manier achter slot2). Maar de ander 3) met al zijn godvruchtig geschrijf schijnt nu toch het onderste uit de kan te willen hebben 4) en ik gun hem van harte het lid op zijn neus. Het is meer dan afgrijsselijk wat men leest. — Het lijkt in Leijden niet te best te gaan. Bet schreef zoo droefgeestig 5), dat het ons leed deed het te lezen. Als steeds uwe liefhebbende dochter Anna. 228. S. A. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 15 September 1870. (Telegram). Gisteren benoemd Amsterdam. Naber 6). De positie zelve was even hachelijk als de salarieering onzeker was. Eene sterke Strooming in den Gemeenteraad wilde bij gelegenheid der aanhangige herz^mng van de Wet op het Hooger Onderwijs aandringen op opheffing van het Gemeentelijk Athe T^eÏwezen Fransche Keizer was opgesloten op het Kasteel Wilhelmshöhe bij Kassei. ') Willem V, toen nog enkel koning van Pruisen. «) Vredesonderhandelingen, ingeleid door den nieuwen Franschen minister van Buitenlandsche Zaken Jules Favre, waren afgewezen als zijnde de voorwaarden da Va»1) Mi^T^nte vreesde haar pasgeboren dochtertje, eene Marie Meerburg, weder te zullen moeten verliezen en ook de gezondheid van haar echtgenoot gaf haar reden t0t.)gH!rgoeid0dedbInoeming tot een zeer onzekere, karig gesalarieerde, driedubbele hoogleeraars taak: namelijk de gansche zoogenaamde klassieke afdeelmg derUerarische faculteit, de Grieksche en Latijnsehe talen en letterkunde benevens antiqu^ teiten. Eerst toen in 1877 het Athenaeum Illustre werd omgezet m eene Gemeentelijke Universiteit, zijn gevolgd de benoemingen, die wat mijn Vader alleen placht ceeren gedurende 7 jaren, verdeelden over drie professoraten. 1870 229. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage 15 September 1870. Een enkel woord van gelukwensch voor de eer der benoeming, die, wat ook uw besluit omtrent de al of niet aanneming moge wezen, eene regtmatige hulde is aan uwen ijver en talenten. Niet weinig verheugen Moeder en ik ons over dezen uitslag. Uw liefhebbende vader Naber. 230. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 19 September 1870. Naber is heden gaan spreken met den Burgemeester van Amsterdam, die tegelijk President van Curatoren is, ten einde de vrij onzekere finantieele condities op eenigszins zekere wijze te regelen. Dit nu hangt van den Gemeenteraad af en als deze in aannemelijke schikkigen wil treden, zal het er, verbeeld ik mij, toe moeten komen. Den uitslag zullen wij in de eerste dagen wel niet vernemen, terwijl zelfs de beste condities ons in Amsterdam niet veel verder zullen brengen dan wij hier zijn. Doch het ligt op Nabers weg en op zeer vleijende wijze dringt menigeen hem dien kant uit. Wij ontvangen hier zeer veel belangstelling en men ontveinst niet, dat Zwolle aan Naber zeer veel verliezen zal, wat ook wel door hem verdiend is, want hij heeft zijn tijd en verstand aan menige nuttige zaak hier gewijd. Een honderdtal kaartjes en een dikke bundel brieven zijn alleraangenaamste bewijzen van deelneming en wij zullen menige visite moeten reciproceeren. Van ons huis is door verscheidenen eventueel al werk gemaakt en de meiden wenschen vooreerst mede te gaan. Uwe liefhebbende dochter Anna. 231. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven¬ hage. 21 September 1870. Hoe of wij iederen postbode met gespannen verwachting zagen aankomen x) en telkens teleurgesteld werden, als hij voorbij ging, *) Sedert de pensionneering van mijn Grootvader brachten mijne Grootouders den 1870 kunt gij wel nagaan, overtuigd als gij zijt van de belangstelling, die wij koesterden om te weten of de betrekking, die, naar ik verneem, niet zoo lucratief is als ik dacht, zoude worden aangenomen of afgewezen. Anna's lieve brief van 19 dezer hielp ons dan uit den droom maar nog niet tot volle bewustheid van waken. Enfin, de tijd zal leeren wat verder geschieden zal, wanneer de reis van Sam zal zijn volbragt. Wij kunnen ons zoo voorstellen, hoe druk de visites bij u zijn en velen zich zullen beijveren om Sam te behouden. Doch wie is wijs in dezen? Stond de balans maar niet zoo in het huisje en sloeg hij duidelijk naar den eenen of anderen weg door, dan was er spoedig een besluit te nemen; maar de weinige doorslag aan ééne zijde kan zoo ligt twijfel aan de waarheid der balans doen ontstaan. Even als in de zaak van Indië zal ik u het besluit niet moeilijk maken door vóór of tegen te stemmen. Ik zal mij er buiten houden, want de Eerzucht zegt: gaan en de Geldzucht, of liever de Financiën, zegt: bedanken. Wie heeft nu gelijk? — Dat de meiden vooreerst verlangen om eventueel mede te gaan, heeft vooral Moeder veel genoegen gedaan. Gij weet, zij vindt de uwe nog van een best soort. — Mijne gezondheid blijft perfect. Verbeeldt u, twee dagen achter elkander hebben wij het Huis ten Bosch om gewandeld. Met prachtig weder en lieven zonneschijn is het Bosch toch aanlokkelijk schoon. 23 October 1870. Donderdag, Cornelia's verjaardag, zijn wij te Leijden geweest. George is mij niet mede gevallen. Hij is koortsig, zenuwachtig en overspannen. Het kleine kind nog niets aangekomen. Uwe liefhebbende ouders Naber. 232. Sam. A. Naber aan zijn Ouders. Zwolle. 22 September 1870. Ik kan u thans volledig inlichten omtrent mijn Amsterdamsche reis. Het tractement, dat vast aan het Professoraat verbon- namiddag geregeld door in de zijkamer aan de straatzijde, de ontvangkamer, en dan zoo gezeten, dat zij het oog hadden op de buiten het venster opgehangen spionnetjes, waarin men de geheele gracht kon afzien. 1870 den is, bedraagt / 2000 behalve de collegegelden, die voor jaren éénmaal tot / 5700 zijn gestegen maar in 1869 slechts ƒ 1000 beliepen. Daar zij op deze wijze langzaam achteruit gingen, heb ik die betrekking op zóó losse voorwaarden niet durven aanvaarden, te minder daar bij de nieuwe Wet op het Hooger Onderwijs deze college-gelden nog meer zouden worden gesmaldeeld 1). Ik heb aan den Burgemeester eerst mondeling, later schriftelijk, mijn wensch te kennen gegeven, dat de Gemeenteraad mij ƒ 2000 aan college-gelden mogt garandeeren of wel het tractement zoodanig regelen, dat ik althans op circa / 4000 kan rekenen. Voor minder durven wij niet naar Amsterdam verhuizen. Of men in mijne propositie zal treden, is mij volmaakt onbekend. Zoo niet, dan zal ik mij troosten met de vele bewijzen van sympathie, welke ik dezer dagen van de Zwollenaren ontving. Men zal althans niet zeggen, dunkt mij, dat ik exorbitante eischen stel, als ik bedenk, dat bijvoorbeeld Boot voor huishuur en belasting ƒ 2000 besteedt. De beslissing zal niet zoo heel lang zich laten wachten, want de vacantie aan het Athenaeum spoedt ten einde en er dient dus in de vacature voorzien te worden. Soms hopen wij, dat het gebeuren zal. Dan weder zou het ons veel kosten, onze lieve woning te verlaten. Zooveel ziet gij thans wel, dat de Geldzucht mij niet naar Amsterdam zal verlokken, want hoogstwaarschijnlijk zullen wij het zeer zuinig moeten aanleggen. En wat de Eer betreft, die is genoten door het bekend worden der eervolle wijze, waarop de Raad mij met algemeene stemmen heeft benoemd. 11 October 1870. Ik haast mij, u mede te deelen, dat ons besluit is genomen. Wel zijn de voorwaarden ver van schitterend en is de Amsterdamsche Gemeenteraad voor als nog ongenegen daarin verandering te brengen; maar alles en allen drijven mij naar Amsterdam. Zoo heb ik dan heden aan Burgemeester en Wethouders geschreven, dat ik de betrekking aanvaard. Het is om te sidderen als ik denk aan de drukte, welke wij tegemoet gaan. Op het einde dezer week ga ik met Anna, die zich uitmuntend houdt, een paar dagen naar *) Door het afschaffen der propaedeutische colleges, vgl. pag. 261, noot 4. 1870 Amsterdam om te zien of er mogelijkheid is, vóór den winter nog onder dak te komen. In het terug keeren hopen wij u dan nog een oogenblik te komen zien. Nog weet in Zwolle niemand ons besluit. Binnen weinige uren zal het zeker als een loopend vuurtje rond gaan. Uw liefhebbende zoon Sam. 233. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Zwolle. 21 October 1870. Zondagavond zijn wij behouden en wel doch bibberend van kou en nat te huis gekomen en vonden alles in welstand terug, terwijl de jeugd u zeer laat bedanken voor den inhoud van het welbekende trommeltje. Dingsdagoehtend werden wij verrast door een brief van onzen aanstaanden huisheer1), dat de woning2) lo. November te onzer beschikking was en van ons huis hier zijn wij met 1 Februarij af. Dat loopt dus al weder mede. Wij nemen nu druk schippers in verhoor, die van 60 tot 80 gulden verschillen in hun eischen en wij spitsen ons vernuft om dien te kiezen, die het geschiktst en het goedkoopst is. — Ik zal geruimen tijd in Amsterdam alleen zijn, daar Naber zoo spoedig hier niet van het Rectoraat af kan. Enfin, alle wereldsche zaken schikken zich. Jammer maar dat rollende steenen zoo weinig mos kunnen vergaren. Amsterdam. 9 Nov. 1870. Een paar woorden om u onze behouden aankomst mede te deelen. Wij arriveerden gisteren avond en vonden den schipper al op ons wachten in het Rondeel 3), dus ruim een dag vroeger dan hij beloofd had. Eene prettige surprise. Heden te 9 ure lossen. Perfect volk en alles binnen vóór donker. Behulpzame menschen dagen van alle kanten op. Een werkster komt morgen x) De Heer van Wessem. 2) Prinsengracht tusschen Utrechtsche Straat en Amstel, naast het huis van den schilder George Schwartze, waarin later ook diens dochters Thérèse en Georgine, weder wat later ook zijn kleindochter Lizzy Ansing haar ateliers hadden. De omgang met deze merkwaardige buren werd vriendschappelijk en zeer interessant. 3) Het oude, gerenommeerde hotel, hoek Doelenstraat en Kloveniersburgwal. 1870 en in haar gevolg smid en behanger. Adreskaarten ]) stroomen en tal van kooplui aan de deur. Ons huis bevalt ons best en is keurig in orde wat verf en behang betreft. De vorige bewoners hadden een huurkagchel in de keuken en een in de achterkamer laten staan, wat ons uitmuntend te pas kwam. U zoudt niet gelooven, hoeweel gelukjes wij in deze verhuizing al gehad hebben. Naber is admirabel voor de directie en ik voor het inpakken. Als het met de colleges tegen loopt, zullen wij daarvan samen een ambt maken. 12 December 1870. Dank voor uw St. Nicolaasgift. Deze maal heb ik den Sint des avonds laten strooijen en des nachts de schoenen laten vullen, die ordelijk op een rij waren gezet. Deze variatie beviel algemeen. Nu was er tweemaal pret. Naber kwam voor St. Nicolaas-surprise zelf over. Dat was het best van al; maar hij verdween reeds weder des Maandags. Zaterdag kwam hij weder over de voor vergadering van de Akademie. Deze week komt alles klaar. Hoe afschuwelijk gedragen zich die kostelijke Pruissen! Mij dunkt de meest anti-Fransch gezinde moet thans sympathie gaan gevoelen voor die dappere burgers, die dat Duitsche vee tot staan trachten te brengen. God geve hun de overwinning! Maar het is een harde dobber. Uwe liefhebbende dochter Anna. 234. S. A. Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 31 December 1870. Bij al de ontzettende rampen, waarvan wij dagelijks berigt ontvangen, gevoelen wij ons des te meer tot dankbaarheid gestemd, dewijl wij dit jaar onder het genot van zooveel zegeningen ten einde brengen. U werd een wel verdiende rust en eene wel verdiende onderscheiding ten deel. Met eene goede gezondheid. Moge het u gegeven worden nog lang die gezondheid en die tevredenheid te behouden en mogen wij ons in uw dierbaar bezit blijven verheugen. Ik kom u dien wensch niet in persoon brengen, omdat ik hoop, u spoedig in Amsterdam te zien. Schrikt de *) Toen voor provincialen nog iets nieuws. 1870 koude en het Latijn u niet af, dan hoop ik op uwe tegenwoordigheid bij mijne oratie op 7 Januarij des middags te één uur in het gebouw op het Singel2). Inmiddels oefen ik mij in het dragen eener toga. Onze huishouding begint goed op gang te raken. Sedert 22 December ben ik nu voor goed hier doch ga nog weinig uit, daar oratie en voorbereiding voor mijne colleges mij genoeg tijd kosten. Uw gehoorzame zoon Sam. 1871 235. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 1 Januari 1871. Hoewel mijne gezondheid vrij goed is en ik dagelijks op het midden van den dag uitga, zoo valt de koude mij niet mede en daarom durf ik mijn anders vast plan niet uitvoeren om ter gegelegenheid van uw oratie over te komen. Ik zal mij daar maar over in den geest verheugen, want de tijd op het spoor ben ik bevreesd, dat mij te zeer zou aandoen. Ik moet voorzigtig zijn en niet te veel wagen. — Het uitzigt op de beëindiging van die gruwelijke menschenslachting is nog niet veel. Uw liefhebbende vader Naber. 236. Anna Elizabeth Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 8 Jan. 1871. Ik wil u toch even melden, hoe de dag van gisteren is voorbij gegaan. In de stellige verwachting, dat het zachtere weder Vader nog verleiden zou, had ik de plaats aan tafel aan mijn regterhand open gehouden; maar uwe voorzigtigheid zag verder dan mijn onverstand en de ledige plaats mogt toen door Charles worden ingenomen. Om half één hulde de Professor zich in zijn *) De Oratio inauguralis de studiis propaedeuticis. 2) Bij den Heiligen Weg in het tegenwoordige gebouw der Universiteits-bibliotheek. Bij gelegenheid van de verheffing van het Atlienaeum Illustre tot Universiteit is het gebouw achter de Oudemannenhuispoort, het voormalige Museum van der Hoop, in gebruik genomen als Universiteitsgebouw. 1871 achtbaar gewaad en toog heen >) om het geachte pubhek met zijne Latijnsche redevoering te gaan verkwikken. Hij kwam om half vier terug, waarna Egeling en Buys, Halbertsma, Du Rieu, Burgersdijk en de groote Cobet, die allen de beleefdheid hadden gehad er voor over te komen, familiaar bleven eten. Ik heb nog nooit in zulk achtbaar gezelschap aangezeten en de massa geleerdheid, die bijéén was, maakte mij gansch confuus. Uwe heihebbende dochter Anna. 237 Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 11 Januari 1871. Van harte wenschen wij u geluk met het op Zaterdag 11. volbragte werk, waarvan de Heer Egeling, dien ik daartoe bezogt, mij een beschrijving heeft gegeven. Ik verbeeld mij, dat uw diner onder zoo vele oude en goede kennissen nog al geanimeerd en aangenaam zal zijn geweest en geloof mij, den geheelen dag was ik in gedachten tegenwoordig. Veel genoegen deed het mij, te vernemen, dat Cobet nog gekomen is en bij u heeft gedineerd. Waarschijnlijk hebt gij Maandag uwe lessen begonnen. Ik ben benieuwd te vernemen of er vele studenten waren en of alles goed gaat — Nieuws weet ik niet meer dan dat de pokken hier vreesselijk heerschen. Meer dan 800 zijn er door aangetast en meer dan 200 zijn er aan gestorven. 29 Januari 1871. Thans zijt gij zeker druk aan het college geven. Ik ben zeer benieuwd te vernemen, hoedanig uw auditorium is en hoe gij hun zijt bevallen en hoe groot het is. Hoe is het met den gezondheidstoestand ten uwent? Hier is het erg met de pokken. Over de 1200 aangetast en reeds over de 400 overleden. Te Lei] en schijnt het zich nog maar tot enkelen te bepalen maar zoo was het hier in den beginne ook. 1) Zonder mijne Moeder. Dames plachten academische plechtigheden nog niet b.j te wonen. 1871 10 Februari 1871. De pokken-epidemie heerscht hier erg. Volgens een opgave in de courant zijn er reeds meer dan 2700 personen, vooral kinderen, door aangetast en ruim 700 overleden en de Gemeenteraad wil niets doen. Onbegrijpelijk. Het orthodoxisme zit evenwel niet in den Raad in de meerderheid en dan kon ik het mij zeer goed verklaren; maar nu niet. — Het bloedig drama is nog verre van afgespeeld. Van al die tijdingen over vredesvoorwaarden geloof ik niets en toch is het vreesselijk als men van al die verwoestingen en moorden leestJ). Gij moet niet naar mijn schrift zien. Of het van de koude is, weet ik niet maar ik kan geen goede letter meer maken. De pen is onzeker in mijn hand. Uwe liefhebbende ouders Naber. 238. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 15 Feb. 1871. Wij en de kinderen zijn gezond en met mijne colleges gaat het aanvankelijk zeer naar wensch. Opkomst en belangstelling overtreffen mijne verwachting. — Toen ik eenige weken geleden bij de firma Wendelaar was, zeide hij mij, — een aardig jong mensch 2), — dat hij van plan was geweest, mij te komen opzoeken, waarschijnlijk om mijne povereclandisie te vragen; maar die was hem al verzekerd. Ik zeide toen, dat ik hoopte nog gelegenheid te hebben zijne Mama te spreken en een andermaal, toen ik op het kantoor moest zijn, ben ik mede naar boven gegaan en heb Mevrouw Wendelaar 3) een bezoek gebragt. Evenwel niet in het huis, waar wij eens bij haar gelogeerd hebben. Zij wonen nu op de Heerengracht bij de Leidsche Straat. Ons visite-lijstje groeit, want ook de Heer Sulpke 4) bragt ons een bezoek, en om bij de oude kennissen te blijven, Gebhard 5), dien gij u her- *) Parijs was geheel door de Duitschers ingesloten. De Fransche Regeering was eerst naar Tours, toen naar Bordeaux gevlucht. In de hoofdstad zelve heerschte hongersnood. 2) De Heer G. Wendelaar. 3) De Weduwe F. E. Wendelaar-Nachenius, vgl. pag, 42, noot 1. 4) Vgl. pag. 38, noot 3. 6) J. H. Gebhard. Uitgever. 1871 inneren zult, geeft mijne oratie uit. Ik denk spoedig in staat te zijn, u een exemplaar te zenden. De Chevaliers x) zijn ook komen opdagen en de nichten Rijfsnijder 2). — Tot nog toe merkt men hier in Amsterdam van de ziekte weinig. Inmiddels wil de Gemeenteraad geen maatregelen nemen. Onze linker buurman, Dr. Baumgartner, dien wij gelukkig in overleg met onzen nieuwen medicus Dr. Zeeman tot onzen lijf-chirurg konden aanstellen, revaccineert ons vóór en na, als er goede stof is. Dank voor uwe goede wenschen met Piets verjaardag3). Hij leest thans met volkomen gemak. Het wordt dus tijd, dat hij naar school gaat. — Het schijnt dan nu toch wel vrede te zullen worden 4). Het is te hopen, dat Pruissen eenige gematigdheid zal aan den dag leggen. Daarvan was evenwel tot nog toe niet veel te bespeuren. Dat arme Frankrijk! En dat de onzijdige Mogendheden dat alles zoo bedaard hebben aangezien! Uw gehoorzame zoon Sam. 1871. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 19 Maart 1871. De Heeren studenten schijnen met animo te komen 6), dat is even aangenaam voor de ambitie als behagelijk voor de beurs. Naber was in Leijden maar vond Georg niet erg best. Gisteren bragten wij een zeer aangenaam avondje door bij den Gymnasii Rector Kappeijne van de Copello. Gelukkig heel eenvoudig, zoo als ik zoo prettig vind. De Petitpierres kwamen ons van de week voor de derde maal al bezoeken. Ook Du Rieu en zijn vrouw 6), oude Leidsche kennissen, zijn eens hier geweest. Niemand kan ») Vgl. VIII. D. 2 en D. 3. 2) Anna en Cato, dochters van Frits Ryfsnijder, gehuwd met H. M. G. Fisier, een vollen neef mijner grootmoeder L'Honoré-Oorthuys, vgl. VII. B. Zij woonden aan den IJkant, vlak-over de Nieuwe Stadsherberg en de botters meerden er vlak vóór het huis. Een prachtig uitzicht, vooral bij winderig weder, over het woelige IJ. 3) Zijn zesden op 30 Januari. 4) 26 Februari werden de vredespreliminairen geteekend op uiterst bezwarende voorwaarden voor Frankrijk. 6) Dat mijn Vader uitsluitend in het Latijn doceerde, wat toen reeds in onbruik was geraakt, bleek in de praktijk eer aan te trekken dan af te schrikken. •) Vgl. pag. 215, noot 3. 1871 begrijpen, hoe genoeglijk ik het vind, de oude bekenden weder zoo in de buurt te hebben. 3 Juni 1871. Wij zijn in geen opgewekte stemming door de onverkwikkelijke lectuur, die de couranten dagelijks brengen x). Men kan tegenwoordig even genoeglijk bij de Roodhuiden zijn tent opslaan als in het hart van beschaafd Europa. Hoe komen wij door al dat bloed en die boosheid heen ? Het is om wanhopig te worden bij al die gruwelen! Uwe liefhebbende dochter Anna. 240. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen. Leiden. 13 Juli 1871. Gisteren avond kreeg ik een telegram van uw oom Saam: „Georg is erg ziek". Nu ben ik heden vroeg naar hier gegaan en vond George ernstig ziek. Oom Piet is er ook geweest en verklaart het voor typhus; maar Dr. Ter Laag houdt er het niet voor. Bet is afgetobd. Ik heb er geen zin in. Er is hulp genoeg en ik kan niet helpen. Dus ga ik straks weder naar huis. 's Gravenhage. 15 Juli 1871. Zoo even kom ik weder van Leijden. De nacht was na het gebruik van morphine vrij rustig geweest; maar Georg is niet bij kennis. Ik voor mij ben er niet gerust over. God geve, dat de zieke voor vrouw en kinderen gespaard blijve. Uw liefhebbende vader Naber. 241. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amster¬ dam. 17 Juli 1871. De toestand van George is al heel treurig. Naber is er nu heen en ik zal dezen niet sluiten vóór hij terug is. Wij hebben het lang *) Op 18 Maart was in Frankrijk de burgeroorlog uitgebroken en was binnen Parijs de Commune opgetreden. Beide werden op 28 Mei door de geregelde troepen met geweld onderdrukt. 1871 zien aankomen. Die toestand van overspanning kon toch ook niet altijd duren. Onderschrift van Samuel Adrianus Naber. Ik kom zoo even uit Leijden terug. Gelijk ook u berigt zal zijn, is de toestand heden iets minder zorgelijk. Hij krijgt meer besef doch is zeer verzwakt. Bet houdt zich kapitaal maar men ') beschikt wat veel bij haar over haar en zonder haar. George heeft zich blijkbaar den laat- sten tijd te veel overspannen. Men kan aan alles bemerken, dat hij onder zware zorgen gebukt gaat. Uw gehoorzame zoon sam. 242. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 20 Juli 1871. Gisteren zijn Moeder en ik weder naar Leijden geweest. De toestand is, hoewel nog steeds zorgelijk, niet erger. George is bij kennis. Hij kent ieder, die hem helpt doch vreemd mag er niet bij, zoodat ook wij hem niet gezien hebben. Hij heeft naar kiemen Georg 2) gevraagd en die is aan zijn bed geweest. Bet vond ik zeer kalm, niet opgewonden. Uwe opmerking omtrent „bij haar, „over haar en zonder haar" vond ik juist en had ook mij getroffen. Intusschen is er niets aan te doen dan dat zij van de plaats aan het ziekbed van haar man zich niet laat verdringen. Wij moeten er in berusten, omdat toch de grond in belangstelling voor George gelegen is. 25 Juli 1871. Gisteren ben ik weder eens naar Leijden geweest op eene meer gerust stellende tijding, dat hij een rustigen nacht door had gebragt en in beterschap toenam, hoewel nog zeer zwak. Ik vond hem dan ook vrij wel en zeer helder en heb dus nog al moed, dat als het zoo voort gaat, de beterschap spoedig zal volgen. 16 September 1871. In het begin der week werden wij verontrust door een brief x) Haar schoonouders. 2) Na het overlijden van het jongste kind, eene kleine Marie Meerburg, de jongste en ruim twee en een half jaar oud. Vgl. pag. 260, noot 1. 1871 van Bet, die ons zonder opgave van redenen mededeelde, dat de kinderjuffrouw x) met den winter vertrok. Dit verontrustte ons, omdat wij al dadelijk de reden zochten in vermindering van inkomsten doch de zaak werd erger, toen ik gister morgen in het Dagblad de aankondiging las, dat de fabrijk met al de getouwen ten verkoop was aangeslagen en dus ook George's betrekking verviel2). Dit laatste bevestigde hij ons in een brief, die zeer onvolledig is doch die hij wenscht in de volgende week nader toe te lichten, als hij met zijn nog zwakke gezondheid het durft te wagen om met de spoor over te komen. Wel spreekt hij er van om te trachten een plaats als Directeur in een fabrijk te krijgen; maar waar is die zoo maar in eens te vinden ? Ik vind de toestand zeer zorgelijk. Heeft hij of Bet u ook geschreven? Antwoord mij spoedig. Uw liefhebbende vader Naber. 243. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 16 September 1871. Drie of vier dagen geleden ontvingen wij een brief van Bet met berigt, dat de juffrouw met den winter zou vertrekken. Dit verwonderde ons wel maar daarbij bleef het, ofschoon wij wel konden begrijpen, dat de oorzaak moest zijn gelegen in een minder gunstigen staat van zaken. Gisteren middag toonde de Heer Sulpke, dien wij toevallig op straat ontmoetten, ons het Handelsblad met de bewuste advertentie. Dit is behalve uw brief al wat wij van de zaak weten. Zonder die toevallige ontmoeting met den Heer Sulpke zou uw brief ons het eerst dit treurig nieuws hebben medegedeeld. Ik zeg treurig, want het spreekt wel van zelf, dat die verkoop geen weelde is. Evenwel dunkt het mij beter, dat zij tijdig verkoopen dan wagten tot het welligt te laat is, want sedert jaren heb ik de toekomst der laken-fabrijken donker ingezien. Als zij nu maar een redelijken prijs kunnen bedingen ! Maar daarvoor ben ik bevreesd. George zal wel een plaats krijgen hier of daar. Misschien niet dadelijk. Maar is hij weder tot *) Mejuffrouw van de Velde een hoog gewaardeerd en zeer geliefd fac totum. a) Mijn oom was technisch ingenieur aan zijns vaders fabriek. 1871 zijne oude kragten terug gekeerd, dan zal zich dit wel schikken. Hij is gunstig genoeg bekend. Maar hij moet den moed niet laten zakken. Lieve hemel, wij weten bij ondervinding ook wel van zoo iets mede te spreken. Intusschen is de beproeving zeer hard. Als altijd uw liefhebbende zoon Sam. 244. /. W. A. Naber aan zijn Kinderen, 's Grav. 28 Sept. 1871. Gisteren is Georg bij ons geweest en de toestand, dien hij ons heeft geschetst, is allerbedroevendst. Niet alleen zit Ooms fortuin geheel in de zaak maar oom Piet heeft geld geschoten en een groot deel van het kapitaal van Bet zit er ook in, zoodat bij een redelijken verkoop en de liquideering van alle nog uitstaande pretensiën en de terugbetaling der gelden aan oom Piet en Bet, als dat kan, niets, zegge niets zal overblijven om van te leven, een ijsselijk vooruitzigt zoowel voor oom Sam als voor George en Bet. Wat moeten zij beginnen, als hun kapitaal, al is het maar gedeeltelijk, weg is? Wij zijn er zeer door gedrukt en ik moest mijn hart eens aan u uitstorten. Mijn zorg bij het aangaan van Bets huwelijk 1), dat mij toen door Oom zoo kwalijk is genomen, heeft toch niet geholpen en meer dan ik gedaan heb, kon niet. Omdat George niet als compagnon maar als geldschieter voorkomt, helpt de huwelijksche voorwaarde nu niets. Wat slinkt dat kapitaal van grootmoeder La Lau en vader Meerburg! Oom Sam, oom Jan, oom Bisschop en wie weet van de anderen? Alleen oom Piet is er boven op gebleven. Intusschen hopen wij nog altijd, dat George wel iets vinden zal; maar hij is nu nog slap en heeft het zoo druk met inventariseeren, laten kijken enz., dat hij om niets kan denken. 10 October 1871. Door tal van zaken, die ons in den gewonen loop storen, loopt ons het hoofd om. Ik kan mij dus niet herinneren wat ik al of niet reeds geschreven heb. Enfin, is het tweemaal ook al goed. Ik geloof toch, dat ik u geschreven heb. dat George kapitaal, hoeveel weet ik niet, aan zijn vader heeft geleend. Hij zeide mij l) Vgl. pag. 122. noot 2. 1871 dat op een vraag van mij. Ik was er door getroffen en kon niet veel zeggen. — Intusschen hoor ik van ter zijde, dat Oom en Tante bij Sophie en De Kuyser te Delft moeten gaan inwonen. Volgens George, of zoo ik van anderen gehoord heb, dat weet ik niet meer, zoude Oom bij gunstigen verkoop na afloop van liquidatie geen ƒ 100 overhouden. Dat is het voorname punt, waarom ons het lot van Bet met bekommering vervult. Uw liefhebbende ouders Naber. 245. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 29 September 1871. Wel is het in Leijden treurig gesteld! Ik heb diep medelijden met de oude lui, die zulk een donkere, schijnbaar reddelooze toekomst tegemoet gaan. Voor George en Bet is het zeker heel zwaar; maar die hebben zich, dunkt mij, niets te verwijten en zij zijn nog jong genoeg om zich, even als wij, er boven op te werken. George staat zoo gunstig bekend, dat er voor hem wel een hoekje open zal komen. Overigens vond ik het er de laatste keer, dat ik er was, zoo triestig en saai, behalve onze goede Bet, die altijd hetzelfde blijft, dat alle verandering haast verbetering is. Als zij dat groote kind aan die oude lui onttrekken kan, is dat mijns inziens wel eenige duizende guldens waard, want over het geheel werd zij zoo over het hoofd gezien, dat het mij zou verwonderen, als zij drie weken geleden iets van deze catastrophe vermoedde, daar zij geheel buiten alles werd gehouden. 9 October 1871. Aan Bet heb ik verleden week geschreven; maar zij heeft blijkbaar niet veel lust om de pen op te vatten en zal ook wel wat anders aan haar hoofd hebben. Enfin, wij vernemen niets en zouden zoo gaarne eens hooren of er voor u wat licht in de zaken gekomen is. Bet krijgt van het jaar haar portie, dat kan men wel zeggen x)! — De „Professor" houdt weder met moed *) In het begin van datzelfde jaar had mijne Tante ook nog het leed gehad, haar jongste kindje, de kleine Marie Meerburg te verliezen. 1871 college en is tevreden over het getal zijner toehoorders, dat meer is dan verleden jaar. Ik hoop maar, dat er niet veel onvruchtbaren *) onder zullen zijn, want een huishouden kost tegenwoordig wonderbaarlijk veel geld. Uw liefhebbende dochter Anna. 246. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 13 October 1871. De Leidsche zaak is wel allertreurigst en treft mij alleen in zoo verre minder, daar ik al sedert jaren iets dergelijks gevreesd had, hoewel ik niet gedacht had, dat de klap zóó gevoelig aan zou komen. In alles is mij nog veel duister. Waar is al dat geld in eens gebleven ? En zoo het langzamerhand versmolten is, waarom dan niet vroeger de affaire van de hand gedaan? Ook de verhouding tot Bet begrijp ik niet. Heeft George dat geld voorgeschoten ronder of met haar medeweten? Het eerste zou volstrekt onverantwoordelijk zijn; in het andere geval verwonder ik mij over hare toestemming, daar zij uwe opinies kende en tegen haar zin bij haar huwelijk door het eischen van huwelijksche voorwaarden gevolgd had. Het minst van alles begrijp ik het hardnekkig stilzwijgen, dat men tegenover u volhoudt. Gisteren was ik bij Sulpke. Ook deze schijnt weinig meer te weten dan wij. Hij bevestigde mij, dat Oom en Tante in Delft gaan wonen. Ik verbeeld mij, dat George zal doen wat hij kan om het hem verschuldigde terug te bekomen. Maar hoeveel zal de fabriek in deze omstandigheden opbrengen? Hoe kwam hij toch tot die dwaasheid om geld te leenen aan een verloren zaak en over te springen op een zinkend schip? Het is hard na zooveel werken. 17 October 1871. Zoo gij nog altijd geen tijding uit Leijden hebt, zult gij zeker met belangstelling vernemen, dat wij gisteren een brief van Bet x) De hoogleeraren moesten toen nog zeiven voor de inning hunner college-gelden zorgen en onder alle denkbare redenen trachtten de studenten bij hen vrijstelling van betaling te krijgen, betaalden ook wel eenvoudig niet zonder opgave van redenen en zonder dat veel verhaal mogelijk was. 19 1871 gehad hebben. Zij was wel neerslagtig en gedrukt, gelijk natuurlijk is; maar overigens met de kinderen gezond. George scheen nog altijd zijne krachten niet volkomen terug te hebben. Wij zijn dagelijks vol van die Leidsche gebeurtenis. Wat zal het einde zijn? Dat men de fabrijk voordeelig zal verkoopen, komt mij zeer onwaarschijnlijk voor. Als George den moed maar niet verliest ! 24 October 1871. Wij begrijpen er niets van. Heeft u ook nog geen tijding uit Leijden? Wij vinden het, laat ons zeggen vreemd, dat men althans u zoo buiten alles laat. Ook wij vatten niet, waarom wij zoo geïgnoreerd worden. Zouden er geen termen bestaan, dat u nog eens aan Bet schreeft ? Ik vrees zeer, dat hun nog allerlei rampen en wederwaardigheden boven het hoofd hangen. Liefhebbend als steeds uw zoon Sam. 247. Johan Willem Anton Naber aan zijn Zoon. 's Gravenhage. 24 October 1871. Ik gevoel mij verligt, als ik eens rond met iemand over de Leidsche zaak mag spreken of schrijven, want zij drukt mij erg. Gij moet dan weten, dat ik, niets verder vernemende, toen nu Vrijdag 11. Cornelia jarig was, een brief schreef beginnende. „Hoewel „uw hardnekkig stilzwijgen mij verwondert, wil ik niet nalaten „u met den verjaardag van uwe oudste dochter geluk te wen„schen", enz. zonder verder de zaak aan t.e roeren. Hierop ontving ik gister een brief van Georg van den volgenden inhoud: „Waarde Vader, uwe beschouwing, dat het van mij een hardnek„kig zwijgen is, is dat ik geheel toestem, dat ik dom gehandeld „heb. Ik kan wel iets tot mijne verontschuldiging zeggen; maar „niet zonder mijn Vader te beschuldigen en dat begrijpt u, dat „voor een kind, dat zijn Vader lief heeft, niet te doen is. Vertrouw „echter, Vader, dat ik alles zal doen wat ik kan en mag doen en „misschien met Gods hulp nog. wel ten goede. Wegens het ver„koopen van de fabrijk kan ik u nog niets naders melden, want „het is ons eigen bod. Bet zal dezen eindigen". Uit dat slot van 1871 Bet is ook niet veel op te maken dan dat Georg naar Enschedé is geweest maar niet waarom. Gij ziet dus alles even onvolledig en duister. Nu vind ik in de Dagbladen den uitslag der veiling: groot huis ƒ 10.050, andere gebouwen circa ƒ 8000 maakt ƒ 18.050 en dat nog wel zelf zoo opgejaagd! Het is een spotprijs. Er kan dan ook naar mijne meening niet veel meer op komen. Gesteld nu, dat oom Piet en Georg en wie weet wie meer hun geld moeten hebben, blijft er voor ieder niet veel over. 28 October 1871. Gister avond ontvingen wij een brief van Bet en omdat ik niet weet, of gij ook berigt hebt gekregen, laat ik hem hier in afschrift volgen. „Waarde ouders, George kan u nu niet schrijden. De verkoop is tegen gevallen: ƒ 22.550. Hij is er zeer door „ter neder geslagen, dit gevoelt u wel. Later zal hij u schrijven. „Hij zag zoo vreesselijk tegen den dag op. Men kan zeggen, hij „heeft dom gehandeld; maar dat is het hardste woord, dat men „zeggen kan. Hoewel gedrukt en ter neder geslagen, kan hij met „open oogen ieder aanzien. De enkele woorden in zijn brief aan u „bewijzen benoeg voor u, hoe sommige zaken vroeger onbekend „voor hem waren. Elizabeth". — De opbrengst der gebouwen is verschrikkelijk weinig en wat zal de inventaris der fabriek met de meubelen nu nog opbrengen? Als nu het geheele kapitaal van Bet weg is en Georg zonder bestaan, wat is dan het vooruitzigt donker! Het doet mij meer aan dan ik kan zeggen en ik ben buiten staat om te helpen. Uw liefhebbende vader Naber. 248. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 28 October 1871. Hoe ik de zaak ook keere, steeds kom ik met meer verzekerdheid tot het besluit, dat Oom George op onverantwoordelijke wijze heeft bedrogen door hem den toestand zijner zaken veel gunstiger af te schilderen dan die was. Men kan nu zeggen, George is dom geweest; maar dat verontschuldigt Oom niet. Intusschen de zaak ligt er toe en van die ƒ 22.550, dat is volgens de Leidsche 1871 Courant het juiste bedrag, zal George zijn vingers niet blauw tellen, vrees ik. Maar wij weten niet eens, hoeveel hij voorgeschoten heeft. Nog hoop ik, dat hij toch niet alles heeft opgeofferd. — Wie had toch gedacht, dat dat mooie woonhuis met die flinke zaak dat lorrige sommetje zou opbrengen. Wat zou Oom er wel voor gegeven hebben? Waren de boeken zoo jammerlijk in de war? Of is Oom maar roekeloos blijven doorspelen tot hij voor een leege geldzak stond? Ik begrijp het niet. 9 November 1871. Wij blijven nog altijd tevergeefs uitzien naar bijzonderheden omtrent de Leidsche zaak en George's plannen. Is u daaromtrent nog niets bekend? Wij kunnen dat nauwelijks gelooven. Maar is dat zoo, dan blijft hun stilzwijgen naar mijn idéé zeer verontrustend, daar de gissingen, die men onwillekeurig maakt, voor de betrokken personen niet vleijend zijn, zoolang zooveel dat duister is, niet wordt opgehelderd. Dus houden wij ons aanbevolen voor mededeeling van wat u weet. Uw liefhebbende zoon Sam. 249. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 10 November 1871. In antwoord op uw schrijven van gisteren dient, dat wij nog even onkundig zijn als gijlieden. Wel heb ik eergisteren een brief van Bet gehad, doch die niet veel beteekent. Oordeel zelf. Zij schrijft: „George ontbreekt zóó de lust en moed tusschenbeide, „waarom ik de pen maar weer eens opneem. Daarbij heeft hij het „dan nog zóó druk met den aanstaanden verkoop der machines, „wat met halve hulp het meeste voor hem te doen is en tot den „einde toe zal hij oogenschijnlijk te zeggen hebben en toch maakt „Vader het hem dan nog moeijelijk, dat George dan later wel ver„geten is; maar wat voor mij dan soms nog flink in gedachten „blijft. Ik blijf er bij, George heeft altijd hard gewerkt en zijn „best gedaan. Zijne gezondheid is zoo als de omstandigheden zijn. „Ziet hij iets van een ligtstraal of worden zijne zenuwen niet „opgewekt dan is hij wat beter. Gij moet er dus niet boos om zijn, 1871 „hij zijn woord van schrijven niet heeft gehouden. Ieder, die „weet, hoe zich alles heeft toegedragen, zal hem niet te hard ver„oordeelen. Hoe dom zal men zeggen". Daarop heb ik geantwoord: „geloof niet, dat mijn stilzwijgen voortkomt uit minder „belangstelling in uwe zeer ongelukkige positie. Verre van dien. „Maar wat ik niet kan en mag verzwijgen is het leedwezen, dat „ik gevoel, dat gij uw vader, die indertijd alles voor zijne kinderen „heeft gedaan wat hij doen kon, het vertrouwen hebt onthouden „en hem zoo geheel buiten alles hebt gelaten, toen hij u nog van „goeden raad had kunnen dienen en het nog tijd was". Meer of minder geloof ik niet, dat ik had kunnen antwoorden, nu ik met alle bijzonderheden onbekend ben en word gelaten. 24 November 1871. Wat moet het een grief zijn voor Oom, als hij indenkt, welk lot hij zijnen kinderen heeft bereid, zonder bestaan, zonder middelen. De toestand is niet te overzien. Er is geen redden aan. Had Oom zich voor eenige jaren failliet verklaard, dan had hij wel niets meer overgehouden dan thans maar dan had hij ten minste zijn kinderen niet geruineerd en hen in staat gelaten om hem bij te staan. Wat wij doen moeten, is mij nog een duister raadsel. Vooreerst stel ik u voor om bij ons stilzwijgen te blijven, want ik had wel gedacht, eens naar Leiden te gaan maar de vrees, dat het tot een woordenwisseling zou kunnen komen, die onaangenaam voor beide partijen is, doet mij aarzelen, vooral met de vrees om George's zenuwen niet te prikkelen en alzoo een nieuw ziekteproces te veroorzaken, dat ik niet voor mijne verantwoording mag nemen. Wanneer gij er ook zoo over denkt, zullen wij noch schrijven noch ons persoonlijk in de zaak mengen zonder elkander geraadpleegd te hebben. Ten ware zij zei ven opkomen. Over persoonlijk gaan naar Leiden moeten wij maar niet denken voor dat de oude lui vertrokken zijn. Uw liefhebbende vader Naber. 1871 250. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 29 November 1871. Een enkel woord om u te melden, dat ik een brief heb ontvangen van George. Er blijkt uit, dat zij allen wel zijn en dat George ten minste den moed niet verliest wat het ergste van al zou zijn. Hij verontschuldigt zich, dat hij achterhoudend zou zijn geweest en zegt., dat hij tijdens mijn bezoek te Leiden in de maand September de toedragt der zaak en het verlies van zijn vermogen voldoende heeft laten merken, daar hij tegenover ons zelfs den schijn van geheimzinnigheid wilde vermijden, hoe moeijelijk ook het spreken vallen moest, daar het onmiddellijk zou neerkomen op een beschuldiging zijns Vaders. De toon, welke in dat schrijven heerschte, maakte gelukkig een vriendschappelijk antwoord mogelijk. Ik wees hem op een paar bijzonderheden, waaruit kon blijken, dat ik in de maand September nooit op het denkbeeld kon komen, dat de ramp, die hem trof, zóó uitgestrekt was. Ik schreef verder, dat ik gaarne eens nader zou vernemen, wat zijne plannen waren voor de toekomst, en drukte de hoop uit, dat hij bij zijn aangekondigd bezoek aan Amsterdam voor zaken gelegenheid zou vinden, rustig met ons over een en ander te spreken. Ik ben nieuwsgierig wat hij zal antwoorden. Ik zal u op de hoogte houden, als ik weder iets verneem. Gelukkig hebben wij dus doende de correspondentie weder kunnen aanknoopen. George schrijft, dat Oom en Tante half December naar Delft vertrekken; er blijkt uit zijn brief ook nog, dat de fabrijk eerst in de laatste twee jaren begonnen is Bets vermogen te verzwelgen. Als altijd uw liefhebbende zoon Sam. 251. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aanhaar Ouders. Amsterdam. 4 December 1871. George is verleden Donderdag eenige uren hier geweest voor zaken en viel ons zeer mede zoo in voorkomen als in rustig overleg en goeden moed. Hij schijnt nog al het een en ander op het oog te hebben en een grooten steun aan neef Sepp, die blijkbaar wenscht, dat hij in eenige zaak zal komen met zijn oudsten 1871 zoon, die nu nog in Aken studeert. George is van plan, u alles nader te komen vertellen. Gelukkig zijn allen wel. Veel wijzer dan wij waren zijn wij echter ook nu niet geworden, daar men het fijne van de mis niet durft vragen, bijvoorbeeld of Bets opinie gevraagd is, vóór men haar geld gebruikte ? Enfin, dat helpt ook allemaal niets. Uw liefhebbende dochter Anna. 252. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 5 December 1871. Even als wij de Amsterdamsche kleinkinderen met St. Nicolaas hadden bedacht, hebben wij ook aan de Leidsche een gelijk deel gezonden en daarbij den wensch geuit, dat wij toch iets naders omtrent hun toestand en plannen zouden vernemen. Hierop hebben wij heden ochtend een brief van Bet ontvangen, waaruit blijkt, dat de gezondheid van Georg weder niet is zoo als het behoort, en de laatste werkzaamheden in den boedel van zijn vader hem weder op het ziekbed hebben geworpen. Donker vooruitzigt, nu er juist, zoo als Bet schrijft, een lichtstraal kwam. 19 December 1871. Het is nu alweder acht dagen geleden, dat ik de laatste tijding van Bet ontving en waarin zij ons de aanvankelijke beterschap meldde van Georg, die Zondag weder beneden dacht te komen. 26 December 1871. Van Georg kreeg ik dezer dagen een zeer kalmen brief, waarin hoop en vertrouwen doorstraalden. Oom en Tante zijn naar Delft bij Sophie. De koorts scheen hem thans na nog eene vermaning in het begin der vorige week te hebben verlaten; volgens den Doctor zou rust en kalmte hem nu wel beter maken. Hij heeft plan 2 of 3 Januarij bij mij te komen om mij mede te deelen den uitslag der bemoeijingen van velen zijner vrienden, die voor hem werken en hij gelooft, dat zijn toekomst niet zoo donker is en dat ik mij maar niet ongerust moet maken. Bet en de kinderen waren wel. Uw liefhebbende vader Naber. 1872 253. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 4 Januari 1872. Een enkel woord over mijne bevindingen in Leiden, waar ik gisteren was. George en Bet zien de toekomst met kalmte en vertrouwen tegemoet. Heden is George met den jongen Sepp, die met de vacantie uit Aken thuis xs, naar Enschedé vertrokken om de zaak nog eens op te nemen l). Gedecideerd is er tusschen George en neef Sepp nog niets; maar ik verbeeld mij, dat de zaak wel haar beslag zal krijgen en voor zoover ik kan oordeelen, is er goede kans de fabriek te doen bloeien. Het onweder zuivert de lucht. Zoo ook hier. De stemming was veel minder gedrukt dan in de laatste twee jaren. Men zou eigenlijk zeggen, dat nu de bom gebarsten is, hun een groot pak van het hart is gevallen. Bet weet zich uitnemend goed over allerlei kleine misères heen te zetten. Ik geloof werkelijk, dat het u zou medevallen als gij er ooggetuige van waart. Als altijd uw liefhebbende zoon Sam. Onderschrift van Anna Eliz. Naber—L'Honoré. Naber is er over uit, zoo cordaat als Bet zich onder groote en kleine beproevingen weet te redden. Ik verbeeld mij, dat zij nu heel anders zal worden, nu zij niet langer onder de plak van die despotische Hoekschen 2) zit en ik hoop, dat zij naar Enschedé gaan, dan zijn zij in eens in een heel andere omgeving. 254. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 16 Januari 1871. Zaterdagavond ontving ik een briefkaart van George, „ik „kom met goede tijding". Dat wij er door getroffen waren, behoef ik u niet te zeggen. Nu is hij gisteren er geweest en heeft ons in alle bijzonderheden de zaak mede gedeeld. De fabriek te Ensche- *) Het overnemen van een fabriek van machines en stoomwerktuigen. f) Mijne Tante woonde op De Mare en vlak om den hoek op de Oude Vest woonden haar schoonouders die van hun huis door een binnendeur gemeenschap hadden met het hare. 1872 dé *) is gekocht en wel met zooveel bijkomende gunstige bepalingen voor zoo veel Georg als ook zijne eventueele weduwe betreft, dat ik den man niet genoeg kan bewonderen, die zoo veel vertrouwen in Georg heeft en als een vader voor hem zorgt. Hij zelf zal u die bijzonderheden wel mede deelen, wanneer hij in deze week bij u komt. Ik heb hem gezegd, dat ik na een paar vragen omtrent de zaak tusschen hem en zijn vader hem nimmer weder er over zal spreken. Hij is er in geloopen doch zooveel te slechter van zijn vader, die hem onkundig liet. 29 Januari 1872. Verleden week had ik een bijzonder verlangen om Bet te zien en schreef hun dus, wanneer zij ons konden wachten, mits wij alleen waren. In antwoord daarop bepaalden zij Maandag en zijn wij er dus geweest op koffij en waren ten 4 ure weder te huis. De plannen tot verhuizen hangen nog alle af van de reis, die Georg nu nog naar Enschedé moet doen om eene woning te zoeken. Wij hebben aangeboden om gedurende die roezige dagen de kinderen bij ons te hebben, hetgeen zij gaarne hebben aangenomen. Bet kwam ons zeer kalm en gelaten voor en nog al ingenomen met haar vertrek naar Enschedé. 11 April 1872. Dingsdag vertrekken Bet en de kinderen naar Enschedé, waar de meubelen reeds zijn aangekomen. Ik zelf zal haar vergezellen en den volgenden dag terug komen. 18 April 1872. Ik ben gisteren avond over 8 uur behouden thuis gekomen, heb niets van wind of regen hinder gehad. Heen en terug heb ik de reis in eens door gezet, omdat de kinderen zoo zoet waren en oponthoud te Arnhem of Zutphen zoo veel tijd deed verhezen. *) Ds. Chr. Sepp kocht de Enschedésche Stoomsmederij en Reparatie-fabriek en belastte Georg Chr. Meerburg met de directie van het bedrijf tot zijn zoon J. C. A. Sepp zijn opleiding zou hebben voltooid. De Firma heette sedert Meerburg en Sepp. In 1875 werd er een ijzergieterij aan toegevoegd. 1872 Alles is dus goed afgeloopen. Om 7.50 vertrokken wij van hier en kwamen te 12.35 te Enschedé aan, waar Georg ons met een vigilante afwachtte. — De voorname reden dat ik er zoo op stond om Bet zelf te brengen, al hadt gij en ook De Kuyser aangeboden het te doen, was daarin gelegen, dat ik mij in persoon wilde overtuigen, waar zij zouden belanden, omdat de berigten over Enschedé nog al uitéénliepen. Maar tot mijn gerustheid is alles mij zeer mede gevallen. Een geheele stad van nieuwe huizen x) en in het midden zelfs villa's met groote tuinen. Op een daarvan heeft de woning van Georg het uitzigt in een vrij breede straat, die van en naar het Spoor moet brengen, dus vrij levendig is. De woning zelf is ook vrij goed. Wel zijn sommige artikelen hier hooger in prijs dan in Holland en over het algemeen is het er niet goedkoop, omdat de plaats zoo welvarend is. Van de fabriek zelve heb ik geen verstand. Zij kwam mij echter luchtig, licht en ruim voor. Bestellingen had Georg reeds maar het gekochte ijzer als grondstof en de steenkolen waren nog niet aangekomen, hetgeen hem zeer uit de hand viel. Nu weet ik niets meer. Uw liefhebbende vader Naber. 255. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 2 Juni 1872. Wij zullen u bij uwe komst ten onzent met veertien open armen ontvangen, want niet alleen wij beiden maar ook de jeugd verheugt zich zeer de Grootouders weder eens te zien. Gelukkig is het nog geen vacantie als u komt, zoodat de kinderen het u niet al te druk kunnen maken. Als het mooi weer is, kunnen wij gebruik maken van Artis, waarvan wij sedert 1 Mei lid zijn en waar het ons allen bijzonder bevalt. Wij wonen al heel prettig dicht bij. Alles is er trouwens even prettig, de aanleg, de heerlijke tuin en de fraaije toiletten des Zondags niet te vergeten. *) Na den grooten brand in Mei 1862, waarbij op een 140 huizen na de geheele stad met een deel van de belendende gemeente Lonneker in de asch was gelegd, was een geheel nieuw Enschedé verrezen, hechter en fraaier dan het oude doch geheel volgens den ouden plattegrond. 1872 25 Juli 1872. Sam is Maandag in Enschedé geweest. Hij vond alles vrij wel. Bet maakte het goed en George had het blijkbaar druk. Hij gelooft wel, dat het hem lukken zal, het goed vertrouwen der fabrikeurs te winnen en voorloopig slaagde hij daarin reeds niet ongelukkig. Evenwel blijft het voor Bet met een 18-jarige meid en vier kinderen een zware taak om alles op orde te houden doch haar gezondheid was blijkbaar goed. Sam maakte met genoegen kennis met hun nieuwe omgeving. Uw liefhebbende dochter Anna. 256. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 10 September 1872. De Internationale is nog al rustig afgeloopen en alleen de vergadering van Vrijdagavond was vrij rumoerig 1). Het Nederlandsche publiek heeft het hun lastig gemaakt, getergd door Van der Hout van Amsterdam. Het is geëindigd met de Nederlandsche liederen te zingen en de Commune-mannen als het ware de zaal2) uit te dringen, zoodat zij Zondag naar Amsterdam zijn vertrokken. Ik ben benieuwd, hoe of zij daar zijn ontvangen. Er waren er bij met afzigtelijke galgentroniën. Van Koetsveld3) woonde die onstuimige zitting ook bij om een kijkje te nemen en zal volgens zijn zeggen aanstaanden Zondag over die Babylonische spraakverwarring preeken. Het zal er dan vol zijn. •) Het eerste congres na den Fransch-Duitschen oorlog van den eersten cosmopolitischen bond van arbeiders, in 1864 te Londen gesticht als Internationale Arbeidersbond ter verkrijging van een middenpunt van vereeniging en van stelselmatige samenwerking tusschen de arbeidersverenigingen in de verschillende landen. Op dit Haagsche congres kwam het tot een feilen strijd tusschen de anarchistische aanhangers van Bakunin en de socialistische aanhangers van Marx, waarbij de laatsten zegevierden. In 1876 is de Bond formeel ontbonden maar zijn geest leeft voort in de socialistische partijen der verschillende landen, die sinds 1889 geregeld internationale congressen houden. 2) In een zeer te kwader naam staand danshuis in de Lange Lombardstraat. Geen andere zaal was voor de congresgangers te krijgen geweest. 3) Behalve door Van Koetsveld werd die vergadering ook bijgewoond, door den hoofdcommissaris van politie daartoe in eene donkere loge in de gelegenheid gesteld, door Ds. A. W. Bronsveld, zie diens Souvenirs. m 1872 13 October 1872. Uit de dagbladen zal u gebleken zijn, dat Van Koetsveld twee tijdpreeken heeft gehouden over de Internationale en de Commune, die dezer dagen zijn uitgegeven, de twee a 40 cents. Ik beveel u de lezing aan, wanneer gij die op de eene of andere manier kunt machtig worden. De tweede druk is al ter perse. — Ds. Moll viert heden zijn 50-jarig ambtsfeest. De oude man is nog zoo helder van hoofd. 3 December 1872. Van Enschedé heb ik dezer dagen een brief gehad. Alles was wel. De kleine *) was gedoopt. George had het druk doch had volgens Bet zegen op zijn werk. Uwe liefhebbende ouders Naber. 257. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 12 October 1872. Naber is weder met couragie aan het college geven. Er wordt weder eens aan de zaak 2) getornd of men het Athenaeum zal opheffen of niet. Doch al komt er weder niets van verandering, zoo als ieder jaar gebeurd is, dan is het toch vervelend om ieder keer zoo op den schopstoel te zitten. Overigens gaat alles goed. Naber werkt met animo en de kinderen gaan hard vooruit. Het is een bedrijvig en woelig huisselijk leven. Als ik nu van den winter maar gezond mag blijven dan heb ik niet veel te wenschen maar ik ben dikwijls razend moe. Dikwijls benijd ik de poes van de buren, wier jongen met hun kleeren groeijen. — Georg is nog even bij ons geweest en zag er moe uit; doch was blijkbaar heel welgemoed. Van Bet ontving ik eenige regelen. Alles was wel doch man en vrouw hadden het overdruk. Hoe Bet alles gedaan krijgt, weet ik niet met zoo'n jong kindje er bij. Zij is toch ijzersterk. ") Jacobus Marinus Meerburg, geb. 9 Augustus 1872. (t 1933). !) De opheffing van het Athenaeum Illustre, dat geen jus promovendi bezat en dus geen volwaardig academisch bestaan had, kwam telken jare bij de begrooting ter sprake. 1872 15 October 1872. Het is van het jaar wat schraler met de college-gelden doch het volgend jaar worden er veel studenten verwacht. Door elkaar is het, als alles zoo blijft als het is, een goed inkomen maar onzeker. Ons huis is verkocht om den dood van den eigenaar en als met Mei onze huur om is, wil de kooper er zelf in komen wonen. Nu kwellen wij ons echter nog niet over huizen, dat begint pas tegen November. Stelt u ons dan maar voor in regencostuum rond dwalende, Naber om een goede studeerkamer te zoeken en mij er op uit om daarnevens een dragelijke portie bewoonbare ruimte te vinden. Ik stel er mij niets van voor, daar wij niet hooger durven besteden, omdat ons inkomen te onvast is en de huren gedurig stijgen. 9 November 1872. De kinderen maken het best; maar Naber en ik loopen en rijden rond evenals onze lotgenooten, die tegen Mei huizen zoeken en het treft juist, dat er weinig te huur is x) en de prijzen schromelijk stijgen. Wij zijn nu aan No. 17 en hebben behalve een allerliefst huis van ƒ 1500 huur, maar niet grooter dan dit, nog niets gezien, dat ons beter convenieerde dan het huis, dat wij nu bewonen en waarin ik wat graag blijven zou. Voor ƒ 900, zooals wij thans verwonen, hebben wij tot nog toe slechts minder soort ontdekt, één met de No. 100 in den kelder!! 2) Voor / 1100 een huis met heel mooije kamers maar geen gelegenheid tot luchten, een onbruikbare keuken en de privaten in de kamers 3)! De nieuwe huizen zijn ons te klein, als ze in tweeën, als boven- en benedenhuis zijn gebouwd en te duur als zij eene heele woning uitmaken. Wij hebben een makelaar aan de hand, de verhuislijsten, *) Als gemeente-ambtenaar mocht mijn Vader niet buiten de Singels wonen, waar wel reeds druk werd gebouwd maar waar de grond nog niet aan de Gemeente Amsterdam behoorde. 2) Het huis op de Prinsengracht had er trouwens ook maar één en dat in het souterrain onder het bordes. 3) Een typische oud-Amsterdamsche gewoonte, waarvan men tot in de mooiste en aanzienlijkste huizen der oude stad de sporen nog terug kan vinden. Water-closets kwamen destijds zelfs bij den nieuwbouw nog niet voor. Badkamers evenmin. 1872 eene annonce in de courant en de Woning-Gids. Als dat allemaal niet helpt, gaan wij primo Mei op straat bivakkeeren. Voor de voorzigtigheid hebben wij onderhandelingen aangeknoopt over het huis van Van Bell, die prof. in Groningen is geworden, op de Reguliersgracht1), waar ik zeer gaarne wonen zoude. De familie had er 15 jaar gewoond. Er zoude veel aan opgeknapt moeten worden; overigens ruim en geregeld doch geen tuin en dat maakt keuken en zaal2) zoo donker! Wij moeten eerst nog eens zien of wij een goedkooper juweel ontmoeten. Daar ik met ons zwervend leven geleerd heb, geen schapen met vijf pooten te zoeken, twijfel ik niet, of met overleg en inspanning zullen wij wel klaar komen. Maar ik heb verhuisgeld altijd ellendig geld gevonden behalve in de Zeven Allées. 8 December 1872. Ik vind het nog altijd een groote ramp, dat wij dit huis moeten verlaten. Het beviel mij steeds en ik heb zoo'n hekel aan dat voortdurende sjouwen. Gelukkig echter, dat wij het huis op de Reguliersgracht krijgen kunnen. Het is een zeer fatsoenlijk huis, niet al te ouderwetsch en ook niet zóó modern, dat onze eenvoudige meubeltjes er in misplaatst zouden zijn en den stand vind ik zeer gelegen. Uwe liefhebbende dochter Anna. *) Tusschen Heeren en Keizersgracht, stille zijde, met aan den kant van de Keizersgracht een mooi stadsgezicht op een complex van drie hooggewelfde bruggen, thans vrij wel nog alleen over van een overbrugging, die eens zoo algemeen en zoo ongemeen schilderachtig was. Mijn Vader heeft dit huis bewoond tot aan zijn emeritaat. 2) Die zaal kon hebben gediend tot model van wat Allard Pierson in zijn Oudere Tijdgenooten (pag. 73) noemt, „dat meest eigenaardige vertrek van die zeer eigenaardige onder de menschelijke woningen: een oud-Amsterdamsch huis, een huis zonder „tuin in het midden der stad. Dat vertrek heet De Zaal en men zit niet in maar op „de zaal, want de zaal is een opperkamer, die men van de bovengang uit bereikt „door een trapje van twee, van drie, soms zes of zeven treden, aan het eind van een „gang, die men betreedt door een deur, afgedeeld in een boven- en benedendeur. „Onder de zaal en halverwege beneden den beganen grond ligt dan de keuken (of als „er wel een tuin is, de eetkamer) en gelijkvloers met deze de lokaliteit, waarvan de „wedergade nergens elders wordt gevonden: een Amsterdamsche binnenplaats. Rond„om die binnenplaats verheft zich het huis van drie zijden: het voor- en achterhuis „en de gang, die de twee gedeelten van de geheele woning verbindt. Die binnenplaats, die eenig schemerlicht afstaat aan de keuken en aan de daar boven gelegen „zaal, wordt zelve nooit betreden dan door haar, die hier het reine, de puik van „Carara's marmergroeven, komt reinigen". 1873 259. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Schoonouders. Amsterdam. 25 Januari 1873. George was hier en in Enschedé schijnt alles best te gaan. Alleen ziet George er moe uit maar hij werkt dan ook zeer hard. Wij vonden hem echter vroolijk als in den ouden tijd en de twee zwagers gingen zonder zorgen naar Boas en Judels den avond eindigen — U moet de groeten hebben van Mevrouw Wendelaar, bij wie ik heden eene visite maakte. Het is een krasse, vriendelijke oude Dame. 12 Maart 1873. Vergeef mij, dat ik zoo lang met schrijven gewacht heb maar de rustige uurtjes verminderen zoo met al die groote kinderen, die pas om negen ure geheel verdwenen zijn, dat ik hoe langer hoe meer moeite heb met de correspondentie bij te houden. Er was trouwens niets te berigten dan dat alles goed gaat en dat allen het druk hebben, ieder op zijn manier. De kinderen worden zoo gezellig en vrolijk en wij kunnen samen al discoursen houden van belang. Wij zeggen vaak, dat moest Vader kunnen bijwonen. Wij hopen in de Paaschvacantie de verhuizing ten einde te brengen en hopen, dat u dan eens komt logeeren, liefst vóór de kinder-vacanties beginnen, dus zoowat half Junij. — Vóór veertien dagen is Naber naar de Fransche comedie geweest en zoo voldaan thuis gekomen, dat hij mij de volgende week ook heeft medegetroond naar hetzelfde stuk Rabagas r), dat wij beiden gelezen hadden en ook mij bijzonder goed is bevallen; maar als men eenmaal het uitgaansduiveltje den vinger reikt, tracht het de geheele hand te krijgen en zoo wil Naber er morgen weder naar toe, daar eene actrice, die in het vorige stuk prachtig speelde, nu weder een hoofdrol heeft. Wij zullen nu het seizoen besluiten met het beroemde Caecilia-concert in de volgende week. Wij loopen nog al eens naar Artis en daar zult u van den zomer alweder verfraaijing en uitbreiding vinden. Het blijft daar steeds een genoegelijk uitgaan voor ons allen. Nu is bijvoorbeeld de zalm- l) Comedie van Victorien Sardou. 1873 kweekerij weder in vollen gang en bij duizenden ziet men de vischjes zich ontwikkelen. Schilderijen gaan wij ook nog al eens zien en verleden week hebben wij Piet eens mede genomen naar het Trippenhuis 1), waar de jongen zijn oogen uitkeek en steeds droomt van er weder heen te gaan. Wij hebben het hier toch heerlijk getroffen, want Amsterdam is al bijzonder naar onzen zin. Ook in Vlissingen bij mijn zuster gaat het goed. Zij hoopt van het jaar Grootmama te worden 2)! Wat vliegt de tijd en wat worden wij respectabel! Uw liefhebbende dochter Anna. 259. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 9 Mei 1873. Ik ben overtuigd, dat gij bij het lezen of hooren spreken over dien ongelukkigen oorlog met Atchin 3) wel eens zult gedacht hebben aan Chris Sepp. Welnu, hij zat rustig in de binnenlanden van Benkoelen en had het naar den zin, was zich van geen oorlog bewust, toen hij een telegram ontving om naar Batavia te komen. Daar werd hij ingedeeld bij het 9de bataillon, 2de compagnie om de expeditie mede te maken. Vol moed schreef hij zijn laatsten brief. Bij het eerste treffen 4) schijnt hij al gewond te zijn, althans toen wij hem niet onder de gesneuvelden vermeld vonden, dachten wij niet anders dan dat hij behouden was. Maar gisteren avond ontvingen wij een brief van Oom met een ingesloten missive van het Ministerie van Koloniën inhoudende het berigt, dat de Gouverneur Generaal had getelegrafeerd: „Gedetacheerde kapitein Sepp aan wonden overleden". Ik behoef u niet te zeggen, hoe Moeder en ik en vooral zijn ouders, *) Op de Kloveniersburgwal, waar toen nog de Nachtwacht, de Schuttersmaaltijd en nog zooveel meer, dat sedert werd overgebracht naar het Rijksmuseum, te zien waren. 2) Hare oudste voordochter Elizabeth van Assendelft de Coningh, gehuwd met den Luitenant ter zee Louis Walaerdt Sacré, wachtte haar eerste kindje. 8) 26 Maart 1873 was de oorlog aan het zeerooversrijk Atjeh verklaard en werd een expeditie-leger van 3600 man uitgezonden onder den generaal majoor G. M. Kohier. 4) Het expeditie-leger stuitte op hardnekkig verzet. Den 14den April sneuvelde generaal Kohier en zijn plaatsvervanger kolonel van Daalen, zich te zwak achtende, trok terug naar het strand, waar het corps den 29sten weder werd ingescheept. 1873 die hij steeds tot grooten steun was, bij die tijding zijn verslagen. Troosten is een moeijelijke zaak bij zoo groot verlies. Uwe liefhebbende ouders Naber. 260. Samuel Adrianus Naber aan zijn Ouders. Amsterdam. 10 Mei 1873. Ik heb dadelijk aan Oom geschreven. Het ongeluk, dat hem treft, is al heel hard, nu hij zich reeds illusies kon gaan maken, zijn zoon binnen niet al te langen tijd terug te zien. De arme jongen is ten minste gevallen voor eene goede, schoone zaak. Het gevecht is blijkbaar zeer bloedig geweest, want wij zien uit dit voorbeeld, dat wel niet het eenige zal zijn, dat er behalve de gesneuvelden nog een groot aantal doodelijk gekwetsten zijn geweest. De Sultan zal zijn overwinning duur gekocht hebben, als het najaar invalt l). Laten wij hopen, dat de betrekkingen der gesneuvelden hun groot verlies zullen dragen, zooals het behoort. Als steeds uw liefhebbende zoon Sam. 261. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 5 November 1873. Naber is vol opgewondenheid met Charles Grondwetsfeest2) gaan houden. Hollands dundoek wapperde ook bij ons uit het zolderraam en alles is samen geloopen om het feest te doen gelukken. 7 December 1873. Naber is niet geheel wel. Ik geloof door het onverwachts afsterven van Kiehl, dat hij, geheel onvoorbereid las in Het Nieuws van den Dag, waarin een artikeltje over den overledene stond. Het was een vreesselijke schrik. Hij had 2 November des avonds *) Tegen November 1873 werd een nieuw en krachtig expeditie-leger voorbereid onder de generaals Van Swieten en Verspyck. 2) 25ste verjaring van de afkondiging der Grondwet van 1848. 20 1873 nog met ons gesoupeerd met plan om den anderen dag met Naber naar het Gr ondw ets feest te gaan, zoodat zij naauwelijks afscheid namen. Naber heeft hem op dit feest niet ontmoet doch tot op den 13den November heeft hij met Kiehl gecorrespondeerd. Over ongesteldheid is niet gesproken, hoewel hij er slecht uitzag en leelijk hoestte. Wij hebben nu vernomen, dat hij aan een hartkwaal leed, waarvan niemand wist dan de doctor en de collega's in Middelburg J). Het is voor Naber een groot verlies en mij treft het ook zeer. Hij verveelde mij wel eens door op allerlei te vitten en Naber in die kwaal te stijven doch overigens rekende ik hem onder de edelste menschen, die ik kende. Verdere berigten weet ik niet. In Enschedé schijnt het nu vooruit te gaan; maar Bet heeft zoo iets te dragen in de laatste jaren 2). Uw liefhebbende dochter Anna. 1874 262. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 9 Mei 1874. Er heerscht hier veel drukte en de massa menschen, die gewacht worden, moet buitengewoon zijn 3). Wij hebben alle gelegenheid om den optocht te zien en wij hebben voor Naber en mij plaatsen in de Nieuwe Kerk bij de plechtigheid, wat zeker mooi zal zijn. Later schrijf ik u wel eens, hoe alles geweest is. Het spijt mij, dat u en Moeder niet overkomt voor de feesten 4). Veel meiden willen niet in haar nieuwe diensten komen vóór de feesten voorbij zijn en de anderen zijn al vóór de feesten uit den *) Mr. E. Kiehl was er leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool. a) Pokken in lichten graad en hevige keelziekte hadden in het gezin geheerscht. 3) Op 12 Mei 1874 vierde koning Willem III het feit zijner vijf en twintigjarige regeering en zou daarvoor op 26 Mei worden gehuldigd te Amsterdam „onder alge„meene erkentelijkheid en waardeering" schrijft prof. J. P. Blok in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, VI, pag. 484, „voor zijn opvatting van het constitutio„neele Koningsschap, waarbij de populariteit van den Vorst sterk afstak tegen de „toenemende impopulariteit van de Staten-Generaal met hunne politieke twisten en „parlementaire omslachtigheid, langzaamheid en onvruchtbaarheid . 4) Mijne Qrootouders begonnen veel aan rhumatiek en algemeene zwakte te lijden. 1874 dienst, zoodat vele gezinnen zonder booi of met half personeel zijn. Ook niet alles in zulk een drukken tijd. 28 Mei 1874. Wij zijn springlevend en hebben geen van allen in gevaar verkeerd bij onze rustige Amsterdamsche feesten, zooals u schijnt gevreesd te hebben. Uit de couranten zult u alles haarfijn vernomen hebben omtrent de feesten, waaraan alleen de zon ontbroken heeft. Het was heel mooi om een stad als deze versierd te zien. Wij hadden het hoekje maar om te gaan om het mooiste te zien en intocht en optocht passeerden aan weerszijden over de bruggen van Keizers- en Heerengrachten de Reguliersgracht. De ceremonie in de 'Nieuwe Kerk was zeer eenvoudig en mooi. Er werd heerlijk gezongen en het geheel had iets van een familiefeest. Ik ben blijde, dit bijgewoond te hebben. Gevaar bij de illuminatie is nergens geweest. Er was een goede geest en allen hielden regts 1). Dat is een groote verbetering. Zelfs de gevreesde Kalverstraat was te passeeren en menig ding hebben wij uit angst voor gedrang nagelaten, dat naderhand bleek zeer uitvoerbaar te zijn geweest. — De jongelui maken het best. Groeijen en leeren, stoeijen en leven maken, het gaat alles zijn geregelden gang. Uw liefhebbende dochter Anna. 263. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenha- ge. 25 Juni 1874. Veel is er voorgevallen. Tante Cornelia 2) ontviel ons. Den eigen morgen, dat wij van haar ziekte berigt kregen door tante Cateau, ontvingen wij des middags het berigt van haar overlijden. Georg kwam het ons melden. Vóór haar dood zijn nog alle vijf de kinderen bij haar geweest. Oom Saam verliest veel aan haar. Ik heb hem geschreven en hem over het graf van zijn vrouw de broederhand toegereikt. Mijn brief is dadelijk door hem beantwoord en door de familie met genoegen vernomen. — Neef ') Toen voor het eerst door de politie verplicht gesteld. a) Cornelia Meerburg-van der Post, vgl. III. D. 3. 1874 Krayenbrink x) sukkelt, hij heeft graveel en koorts. Het kan, vrees ik, van langen duur zijn en ook op 84-jarigen leeftijd spoedig gedaan zijn. Gisteren heb ik hem een bezoek gebragt. 29 Juli 1874. Hartelijken dank voor de wenschen op mijn 77-sten verjaardag geuit. Ja, ik heb stof tot veel dankens, want ongeacht de kleine gebreken des ouderdoms heeft het mij nooit aan iets ontbroken en zijn de dagen van rouw en verdriet honderd malen vervangen door dagen van geluk en voorspoed ook in de personen en gezinnen mijner kinderen. De dag was wel druk voor mij. In de twintig personen kwamen mij belangstellend begroeten. Uwe liefhebbende ouders Naber. 264. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 27 September 1874. Naber was er bij terugkeer van zijn bezoek ten uwent over uit, dat Vader zoo opgewekt was en er zoo veel beter uitzag. Hier is alles in orde. Morgen worden de Heeren Professoren weder plegtig in het openbaar aangemaand om primo October de sluizen der wetenschap voor groenen en rijpen weder open te stellen. Het schijnt, dat er dit najaar vrij veel studenten zullen aankomen. Dat is altijd een welkom berigt, zoowel voor de ambitie als voor de beurs. — Gisteren hebben wij altegader een langen roeitogt gemaakt den Amstel op en toen langs de Watergraafsmeer naar een ander meer, dat wij echter niet vonden. Wij hebben daarop een wijle op het water gedreven en een mandje proviand geledigd tot groot amusement van de jeugd. -— Wij hebben de luchtballon 2) perfect zien opgaan uit ons zolderraam. Het was een aardig gezigt en het gevaarte dreef zoo rustig voort, dat men zich kon verbeelden, dat het een heerlijk togtje moest zijn. Met de kermis l) Dr. Krayenbrink, geneesheer, ongehuwd, een achterneef van Maria van Diesbach-Maas, grootmoeder van Johan Willem Anton Naber. Vgl. ii. D. %) Het oplaten van luchtballons diende toen tot opluistering van volksfeesten, kermissen en dergelijke. 1874 hebben wij alles nog al naar genoegen kunnen schikken. De drie jongsten zijn een avond met de meiden op den tril geweest met gepaste pauze in de poffertjeskraam. Charles en Johanna gingen samen. Verder is Charles x) met de Gymnasiasten een avond aan het „hossen" gegaan. De jongelui dringen dan twee aan twee als een groote slang overal door, wat wel eens standjes geeft met rustige burgers. Charles besloot dit heldenfeit bij Carré, terwijl Naber met mij en Johanna een comedie-stuk ging zien. De drie kleinen zijn met ons naar een Honden- en Apenspel geweest. Het was ontzettend druk in die week met al de pleiziertreinen. Uwe liefhebbende dochter Anna. 265. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenhage. 13 October 1874. Neef Kraijenbrink gaat hard achteruit. De laatste maal, dat ik er heen ging, ben ik niet toegelaten. 4 November 1874. Welligt hebt gij in de courant gelezen, dat neef Krayenbrink is overleden. Donderdag 29 October is hij begraven en ik ben uitgenoodigd geworden hem mede de laatste eer te bewijzen, waaraan ik voldaan heb. Sedert vernam ik niets en was reeds in volkomen zekerheid, dat hij ons, als veel te verre bloedverwanten, niet bedacht had. Maar ziet, gister kwamen de beide executeuren ons officieel mede deelen, dat hij mij een klein legaat had gemaakt, dat mij aanvankelijk reeds veel genoegen deed. Ik dacht ƒ 1000 of zoowat; nu het bleek mij, dat het niet meer of minder was dan veertien duizend gulden contant geld, vrij van successie. Ik beef nog, nu ik het u mede deel. Mijn gevoel was bij het vernemen van die som erg aangedaan en nog meer, toen ik vernam, dat aan nicht Duyfhuys 2) gelijke som als aan mij was vermaakt. De *) Hij was het vorig jaar van de Hoogere Burgerschool overgegaan naar het Gymnasium. a) Anna Petronella van Duyfhuys, volle nicht van Johan Willem Anton Naber. Vgl. II. F. 2. 1874 goede man moet enorm rijk zijn geweest. Bijna een ton aan legaten en zijn vriend Schmitt is verder universeel erfgenaam. Ik haast mij, het u mede te deelen. Het is voor ons op onzen ouden dag een wezentlijk geluk om nu verder onbekrompen zonder ernstige berekening te kunnen leven, want op zijn minst genomen geeft het / 600 a / 700 's jaars interest. 14 November 1874. Ik begin met u mijn dank uit te spreken voor uwen gelukwensch ter zake van het legaat. Van Bet ontving ik ook een brief van gelukwensch met allerlei vragen over nog andere familieleden van neef Krayenbrink, die ik haar konde beantwoorden met het berigt, dat nog twee kleinkinderen van oude tante Maas, die gij u zult herinneren, ieder een legaat van ƒ 5000 hebben gekregen. Ik heb uitgerekend, dat het vrij van successie voor mij bij de ƒ 2000 scheelt, dus dat is er een mooije winst bij, namelijk 10% regt en 38 opcenten. Uw liefhebbende vader Naber. 266. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amsterdam. 16 October 1874. Wij raken nu door onze huishoudelijke najaarsdrukten heen. Kachels gezet, aardappelen besteld, boter opgedaan, winterkleeding berekend en wij hebben tot besluit het saizoen ingezet met mevrouw Kleine—Gartman ') eens te gaan zien in de rol van Maria Stuart, die zij prachtig speelde. Ik vind het alleen maar onaangenaam om voor genoegen uit te gaan en dan tranen met tuiten te huilen. De Professor wou het niet weten maar zat verwonderlijk dikwijls met zijn zakdoek te manoeuvreeren. De volgende week speelde de Fransche troep Le Barbier de Séville 2) en om nu eens te kunnen lachen, heb ik er mijn man heen getroond. Het was dien avond erg prettig. De lieve muziek, het amusante stuk, benevens het kijkje in den prachtigen schouwburg l) Johanna Maria Kleine-Gartman. f) Comedie van Beaumarchais. 1874 en foyer deden genoegelijk aan. Wij zullen nu echter eens lang halt houden, eer wij ons weder in dien maalstroom werpen. 6 December 1874. Wij hadden gisteren een regt prettigen avond en zeiden éénstemmig, dat u er zoo eens bij moest kunnen zijn. Naber heeft het costuum van den Bisschop weer aangetrokken en gestrooid en die malle kleine jongens laten zich hun geloof niet ontnemen. Zelfs Ida vindt het prettig om in de illusie te blijven en wil maar geen persoonlijke kennismaking zoeken, waartoe allen boven de tien jaar bij ons het regt hebben. Uwe liefhebbende dochter Anna. 267. Johan Willem, Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Gravenha- ge. 14 December 1874. Dank voor Anna's algemeene mededeeling van den St. Nicolaasavond. Bij ons is die zeer stil onder het gebruik van een glas punch en wat lettergebak afgeloopen. — Ik zit nu al weder met dat ruwe weder eenige dagen tehuis, erg pijnlijk in rug, arm en beenen, daarbij wat hoesten, gebreken des ouderdoms, die ons geduld leeren oefenen. — Met genoegen zien wij eenige afleiding tegemoet bij de komst van Charles in de Kerst-vacantie, indien hij zich niet al te veel zal verveelen, want ik kan niet meer met hem uitgaan. Twee zaken moet Charles mede brengen: een afdruk van Hedendaagsche Afgoderij1) en geduld en een goede stem om, als het noodig is, voor te lezen. — Zijt gij niet ontsteld bij het lezen van het overlijden van mijn ouden Chef Sas? Hij was nog geen drie weken geleden bij mij geweest en wel een uur blijven praten. Uw liefhebbende vader Naber. l) S. A. Naber. Hedendaagsche Afgoderij. Stemmen voor Waarheid en Vrede. 1874. Volgens Dr. G. E. W. van Hille „een genoegelijke boutade, waarin op onderhoudende „wijze talrijke paedagogische waarheden verkondigd worden, waarover men tegen..woordig zwaarwigtige artikelen zou schrijven en, — schrijft. Het slot is een opwek„king aan de Ouders om te bedenken, dat zij in de eerste plaats geroepen zijn om „hun kinderen op te voeden en niet de onderwijzers en de school verantwoordelijk „mogen stellen voor hunne tekortkomingen door wat hun taak is op dezen af te „schuiven. Moge het eens herdrukt worden!". Levensbericht van Samuel Adrianus Naber, pag. 24, noot. 1875 268. Anna Eliz. Naber—L'Honoré aan haar Ouders. Amster¬ dam. 1 Februari 1875. In de volgende week gaat Naber in Leiden mede jubelen *) en komt dan natuurlijk eens kijken, hoe u het maakt. Hij gaat logeeren bij nicht La Lau 2) en moet Zondag en Dingsdag dineeren bij Buijs; de tweede maal met vreemdelingen, onder anderen een paar Russen, die daar ingekwartierd zullen worden. 17 Februari 1875. Naber heeft veel genoten van de Leidsche feesten. Uit de couranten hebt u zeer nauwkeurig kunnen zien, hoe alles gegaan is. Het moet een zeer merkwaardig en opwekkend feest zijn geweest. Iedereen was er vol van. Nicht La Lau maakt het best en hanteert de lier nog steeds met goed gevolg. Zij gaf Naber nog een harer laatste gedichten voor mij mede. 25 Februari 1875. Charles' aanneming3) zal nu met Paschen plaats grijpen, daar Naber het voegzamer vindt, dat deze plegtigheid plaats hebbe vóór hij student wordt. Uw liefhebbende dochter Anna. 269. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 27 Januari 1875. Wij gevoelen, dat wij oud worden, nu een kleinzoon reeds op het punt staat, als lidmaat der Gemeente te worden aangenomen. 24 Maart 1875. Morgen verjaart onze oudste kleindochter, mijne naamgenoote. Reeds 16 jaren! Het wordt al een heele Dame. Wij wenschen u en haar met dien dag geluk. Moge zij zich ontwikkelen haar zelve tot nut en u tot vreugde. Kus haar onzentwege en geef de gewone gift in haar spaarpot. Ik noteer die op uwe rekening. *) Herdenkingsfeesten bij gelegenheid der 300ste verjaring van de stichting der Leidsche Universiteit. a) Vgl. IV. C. 2. 3) Als lidmaat der Waalsche Gemeente te Amsterdam door Ds. H. Valès. 1875 23 Mei 1875. Het blijft met mij al zoo hetzelfde, veel hoesten, kortademigheid, enz. enz. Zoo als het nu is, bestaat er weinig kans voor mij om naar Amsterdam te komen dezen zomer, dat mij erg spijt, want ik heb er wel lust toe; maar het zoude mij te veel vermoeijen. Gaarne zullen wij Anna eens hier zien mits vóór 16 Junij, want dan komt de groote wasch weder thuis en als zij dat goed vindt, laat zij dan een van de kleine jongens mede brengen en een nacht of wat blijven. 4 September 1875. Op eene zoo dringende uitnoodiging van onzen jongsten kleinzoon, ondersteund door zijne ouders, moet ik wel bezwijken en alle bezwaren over het hoofd zien. Ons plan is dus om Vrijdagmorgen bij u te komen en te blijven tot Dingsdag. 11 December 1875. Er zijn in mijn lang en veel bewogen leven dagen, die ik mij met dankbaarheid herinner. Onder die is de 12de December 1850 niet de minst aangename, waarop gij, mijn Zoon, na uwe volbragte studiën den Doctorstitel met den hoogsten lof verwierft. Dat is nu 25 jaar geleden en thans ziet gij uw vlijt en uwe studie bekroond door eene eervolle betrekking. Veel is er in die 25 jaren ook voor u afwisselend geweest doch het einde heeft het goed gemaakt. God geve, dat gij nog lange voor de wetenschap en uw betrekking moogt gespaard blijven en u verheugen in den bloei en den welstand van uw huisgezin. — Ik ga bijna niet uit en moet mij in acht nemen doch zonder groote gebreken. Morgen hopen wij per vigilante naar de kerk te gaan. Uw liefhebbende vader Naber. 1876 270. Johan Willem Anton Naber aan zijn Kinderen, 's Graven- hage. 29 Januari 1876. De gezondheid van mij en Moeder is redelijk en dan moeten wij het loven. 19 Maart 1876. Sedert Sam ons bezocht, is er niet veel verandering gekomen. Tehuis zitten met het ruwe weder is aan de orde van den dag doch gelukkig vervelen wij ons nooit, daar wij veel lezen. 2 April 1876. Dikwijls herhalen wij, hoe aangenaam het voor ons zoude wezen, als wij te samen in één stad woonden doch daaraan is niet meer te denken. De roeping mijner kinderen ligt elders en ik ben te oud om mij te verplaatsen. Genoeg als wij dus van tijd tot tijd hen kunnen zien en goede berigten ontvangen. Van Bet ontvingen wij dezer dagen ook een zeer opgeruimden brief. 17 April 1876. De laatste gure dagen hebben hun invloed op Moeder en mij uitgeoefend. Van daag zijn wij iets beter, dank, denk ik, de verandering der wind. Wij hopen dus wel weder spoedig geheel hersteld te worden. Uw liefhebbende ouders Naber. Op het schrijven van mijn Grootvader van 17 April 1876 is verder geen gevolgd. Na slechts enkele dagen bedlegerig te zijn geweest, is Johan Willem Anton Naber nog tamelijk onverwacht overleden op 2g April 1876, nagenoeg 79 jaren oud. NAAMREGISTER A. Ader, Ds., 151. 180, 190. Alberts, adm., 151, 152, 166, 173. Allebé, Dr. Gerard Arnold Nicolaas, 105. Ameyden van der Duyn, Ds., 187. Ardenne, P. van, 27, 45. Assendelft de Coningh, Adriaan van, 247. Assendelft de Coningh, Elisabeth van, 247. Assendelft de Coning-L'Honoré Elisabeth van, 59, 75, 76, 101, 109, 117, 130, 177, 180, 182, 184, 194, 196, 216, 217, 220, 232, 235, 236, 245, 246, 247, 257, 261, 267, 268, 304. Assendelft de Coningh, H. G. van, 236, 247. Assendelft de Coningh, H. van, 247. Assendelft de Coningh, Maria van, 246, 267. Assendelft, de Coningh, Theod. van, 247. B. Bahle, Heintje, 132, 137, 140, 151, 156, 175, 195, 205. Baumgartner, Dr., 283. Bax, Dr. C., 45, 184, 197. Beecher-Stowe, Elizabeth, 80. Beets, Nicolaas, 251, 252. Bell, Dr. van, 302. Bentfort van Valkenburg, 51, 52. Bergsma, Mr., 66, 73, 117, 139, 148, 164, 218. Bisschop, Gerard, 29, 31, 32, 41, 171, 179, 183, 262, 287. Bisschop-Meerburg, Johanna Catharina, 15, 16, 24, 29, 31, 41, 262, 307. Bisschop, Samuel Adrianus, 196. Bisschop, Dr. Willem, 216. Bisschop-van Dorsser, J acoba, 216. Bleeker Dr. P., 148. Blom, 49. Boas en Judels, 303. Boers, Frits, 235. Boot, Prof. Dr. J. C. G., 271, 273, 277. Bosboom-Toussaint, Geertruida, 161. Bosselaar-Sepp, Johanna, 107. Bosselaar, Willem, 107. Bremer, Fredrika, 77. Bronsveld, Ds. A. W., 299. Bulwer, Edward George earl Lytton, 71, 72, 80. Burgersdijk, Dr. L. A. J., 73, 262, 281. Buys, Johan Theodoor, 65, 66, 83, 91, 105, 126, 215, 281, 312 Buys-Arntzenius, Mina, 215. C Clercq, Willem de, 105. Cobet, Prof. Dr. C. G., 45, 117, 118, 126, 129, 130, 161, 177, 184, 197, 198, 207. 215, 217, 230, 231, 281. ■ Cobet-Olifant, Jeannette Madelène, 117. Cobet, Marie, 117. Cornets de Groot van Kraayen burg, Jhr. J. P., 126. Cremer, J. J., 218. D. Daendels, Herman Willem, 124. Diepenheim, J. W. C., 150, 208. Dickens, Charles, 81, 82. Diesbach, Elisabeth van, 4, 8, 12, 16, 17, 20, 22, 24, 30, 32^ 60, 101, 104, 111, 119, 124, 138, 154, 156, 182, 203, 219, 220, 221. Douwes Dekker, Eduard, 154, 158, 159, 161, 169, 174. E. Egeling, Dr. Lucas Jacob, 108, 115, 198, 205, 224, 229, 251, 262, 281. Egeling, Meline, 224. Elliott, George (Mary Ann Evans) 152. Enschedé-Koenen, Francina, 99. F. Fagel, Robert baron, 54. Feith, Ds. Jan, 204. Feith, Jan P., 171, 183, 197, 207, 210. Fischman, 153. G. Gartman, 161. Gebhard, 282. Gouverneur, J. J. A., 249. Gramberger, 225. Groen, Simon Frederik, 58, 165, 179, 204, 220, 225. H. Hageman, George Cornelis, 37. Halbertsma, Dr. Tjalle, 228, 281. Harbauer, 8, 9, 10. Herwerden, Prof. Dr. Hendrikus van, 234. Hoevers, Ds. Willem, 233. Hoëvell, Dr. van, 127, 129. Hogendorp, Gysbert Karei van, 124. Homburg, 146. Hout, van der, 299. Horrix, firma, 201. Huet, Ds. Conrad Busken, 66, 90, 91, 97, 117, 121, 198, 239, 240. Huet-van Toll, Anna, 121, 151. J. Judels, Nathan, 101, 103. Jonckbloet, Prof. Dr. Wilhelm Josef Andreas, 238, 239. K. Kappeyne van de Copello, Dr., 283. Karsten, Prof. Dr. Simon, 234. Kate, J. J. L. ten, 248, 252. Kerchem, Gerardus Barend Wiggers van, 155, 165, 167, 173, 204. Ketwich Verschuur, Mr. Jan Dirk van, 232. Ketwich Verschuur-Luttenberg, Alberta Alyda van, 232. Kiehl, Mr. E., 177, 197, 203, 204, 262, 305, 306. Kist, Prof. Dr. Nicolaas Adriaan, 131. Kleine-Gartman, Tohanna Maria, 310. Kock-Oorthuys, Sara Catharina. 184, 267. Koetsveld, Ds. Cornelis Elisa van, 72, 106, 119, 126, 132, 168, 199, 211, 299, 300. Kops, Mr. J. L. de Bruyn, 126, 190, 197, 206. Krayenbrink, Dr., 308, 309, 310. Krieger, 23. Kuenen, Prof. Dr. Abraham, 161, 215. Kuenen-Muurling, Wiepkje, 215. Kuyser, J. de, 162. Kuyser, Jacobus Marinus de, 288, 289, 294, 298. Kuyser-Meerburg, Sophie de, 46, 58, 157, 196, 288, 289. L. Laag, Dr. ter, 284. Laatsman, Ds., 256. Lamartine, Alphonse Marie de Prat de, 34. La Lau-Horn, Antje, 10. La Lau, Johan Gerardus, 5. La Lau-Bonte, Christina Adriana, 5, 22. La Lau, Isaac, 14. La Lau-Leembrugge, Johanna Maria, 26. La Lau-Onos, Johanna, 4, 14, 18, 21, 29, 37, 287. La Lau, Maria Catharina, 3, 14, 21, 47, 214, 312. Laurillard, Ds. Elisa, 158, 171. Le Chevalier, Rodolphe, 283. Le Chevalier, Charles. Lennep, J. van, 254. L'Honoré-Boers, Adriana Carolina, 59, 75. L'Honoré, Eduard, 244, 245. L'Honoré-Oorthuys, Elizabeth Rebecca, 59. L'Honoré, Fran<;ois Louis, 180, 184. L'Honoré, Pieter HendrikAdriaan Frans, 59, 76, 79, 107, 180, 239, 243. L'Honoré, Samuel Pierre, 59, 60, 62, 68, 69, 74, 75, 78, 81, 87, 101, 104, 107, 110, 113, 117, 127, 130, 132, 133, 134, 135, 136, 138, 168, 170, 177, 180, 183, 184, 191, 194. Limburg Brouwer, 239. Loeff, Ds. van der, 244. Loudon, Jhr. Mr. James, 171, 183, 193, 202, 207, 210. Lubach, Dr. Douwe, 115. M. Malefijt, Dr., 106. Marianne, prinses der Nederlanden, 9. Meerburg, Cornelia Johanna, 156, 158, 171, 177, 182, 216, 252, 276, 290. Meerburg-van der Post, Cornelia Johanna, 307. Meerburg, George Christiaan, 57, 115, 119, 124, 126, 130, 134, 136, 142, 156, 163, 182, 192, 196, 214, 215, 222, 266, 276, 283, 284, 285, 288, 289, 290, 294, 295, 296, 297, 298, 299, 300. Meerburg Jr., George Christiaan, 260. Meerburg-La Lau, Helena Gysberta, 4, 14, 15, 16, 20, 24, 46, 47, 52, 131, 177, 214, 287. Meerburg, Jacobus Marinus, 300. Meerburg-La Lau, Johanna Catharina, 4, 6, 11, 12, 13, 14, 15, 18, 20, 24, 25. Meerburg, Johanna Helena (Abr. Witsenburg), 14, 16, 17, 30, 31, 37. Meerburg, Johanna Helena Jr., (Beets) 46. Meerburg, Johan Willem Anton, 233. Meerburg-Naber, Maria Elizabeth, 27, 28, 33, 34, 36, 38, 45, 46, 47, 49, 51, 52, 53, 55, 58, 60, 67, 82, 100, 108, 114, 115, 116, 119, 120, 123, 124, 126, 131, 134, 135, 136, 142, 143, 156, 160, 163, 168, 174, 182, 192, 196, 214, 215, 216, 217, 233, 257, 258, 260, 266, 284, 285, 286, 287, 289, 290, 291, 292, 295, 296, 297, 299, 300, 314. Meerburg-Drajer, Marie, 55. Meerburg, Dr. Petrus Cornelis, 15, 24, 33, 99, 198, 284, 287, 291. Meerburg, Samuel Adrianus, 3, 6, 7, 11, 15, 16, 18, 22, 23, 24, 25, 26, 33, 34, 35, 37, 39, 40, 41, 42. Meerburg Jr., S. A., 4, 15, 20, 29, 45, 46, 51, 52, 53, 57, 122, 158, 215, 287, 288, 291, 292, 293, 295, 307. Meerburg, Sophie Adriana, 13, 16, 17, 24, 25, 47, 48. Meerburg, Johannes Hendrik, 15, 37, 38. Meerburg, Catharina Elizabeth, 217. Mensing, 44, 49. Meulemans, 205, 209. Mioen, 252. Moltzer, Prof. Dr. Henri, 95, 238, 239. Moll, Ds., 300. More, Thomas, 80. Mulder, Mej., 100, 156. Muller, 132. Musschenbroek, 36. N. Naber, Alida Catharina, 217, 223, 224, 226, 236, 248, 249, 253, 225, 257, 265, 267, 268, 311. Naber-Sepp, Alida Catharina, 44, 63, 79, 82, 86, 105, 108, 114, 123, 127, 130, 133, 136, 142, 157, 196, 203, 214, 216, 217, 218, 235, 237, 269, 285. Naber-L'Honoré, Anna Elizabeth, 59 en passim. Naber-Verwoert, Carolina Marie Adriana, 34, 35, 36, 37, 38, 40, 41, 42. Naber-Meerburg, Catharina Eliza¬ beth, 3, 6, 7, 22, 27, 28, 32, 33, 78, 217. Naber, Elizabeth Rebecca, 104, 105, 106, 107, 109. Naber, Dr. Henri Adrien, 256, 265, 313. Naber, Prof. Dr. Jean Charles, 113, 114, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 125, 127, 134, 139, 140, 142, 149, 152, 164, 165, 175, 178, 195, 211, 213, 214, 215, 216, 218, 220, 221, 222, 224, 225, 226, 229, 230, 236, 238, 239, 242, 243, 244, 248, 249, 251, 252, 255, 257, 261, 264, 266, 268, 280, 305, 309, 311, 312. Naber, Johan Anton, zie Inlei- Naber, Johan Willem Anton, zie Inleiding, 3 en passim. Naber-van Diesbach, Maria, zie Inleiding. Naber, Johanna Wilhelmina Antoinette, 120, 121, 125, 127, 140, 142, 147, 148, 149, 152, 164, 175, 178, 194, 195, 203, 211, 212, 218, 220, 221, 223, 224, 225, 229, 230, 238, 239, 242, 248, 253, 255, 255, 257, 258, 261, 264, 265, 268, 309, 312. Naber, Prof. Dr. Samuel Adrianus, 26 en passim. Naber, Samuel Pierre L'Honoré, 242, 246, 248, 257, 258, 259, 264, 265, 285, 304. Napoleon III, 122, 173, 274. O. Oorthuys, Gerard, 180, 266, 268. Oosterzee, Ds. Johannes Marinus Christiaan van, 229. Oranje, Anna Paulowna, prinses van, 9. Oranje, Willem prins van, 8. Osenbruggen, Dr. Carel van, 233, 207. Overhoff, 247. Oudemans, Prof. Dr. Jean Abraham Chrétien, 166, 191. Oudemans-Verdam, Pauline, 166. P. Palm, Jan Hendrik van der, 228. Pahud, Charles Ferdinand, 132, 158, 183, 187, 193, 200, 201, 202. Peerlkamp, Jacobus Venhuyzen, 83. Petitpierre, Marie en Louise de, 86, 87, 88, 98, 99, 105, 107, 115, 215, 262, 266, 283. Pilger, firma Lodewijk, 138. Prins, Mr. Ary, 165, 192, 193, 200, 201, 205, 206, 208. Prinsen, Pieter Johannes, 223. R. Ramakers, 8. Rachel Felix, Elise, 46, 54. Réville, Ds. Albert, 261. Rieu, G. N. du, 161, 215, 281, 283. Rieu-Sautijn Kluyt, Anna du, 215. Ristori, Adelaïde, 266. Rochussen, Jan Jacob, 130. Roo, de, 165. Rijfsnijder, Frits, 283. Rijfsnijder-Fisler, H. M. G., 283. Rijfsnijder, Anna, 283. Rijfsnijder, Cateau, 283. S. Sander, Sophie en Jans, 99, 215. Sas, kol. Jacob Johannes, 157, 174, 270, 311. Schenkman, J., 253. Schneiter, Dr., 127, 129. Schwertzel, 153, 165. Sécrétan, Ds. Isaac, 43, 136. Seebach, Marie, 266. Sepp, Ds. Christiaan, 161, 205, 294, 296, 297. Sepp, kapt. Christiaan, 111, 267, 304. Sepp, Ds. Jan Christiaan, 58, 168, 235, 250, 304. Sesseler-Oorthuys, Anna, 159, 176. Siegenbeek, Matthijs, 19. Sinkel, Firma, 133. Sloet van de Beele, baron, 184. Souvestre, Emile, 93. Spanjaard, 207. Storm-van der Chijs, Anna Maria Margaretha, 241. Stortenbeker-Bisschop, Jacoba, 168, 174, 196. Sulpke, August, 38, 282, 286, 289. Swaan, Anna, 99. Swart, Alida, 137, 148. Swart, Mr., 148, 151, 189, 193, 200, 201, 202, 205, 206. Swieten, kol. van, 225, 255. Sybrandi, Ds., 100. T. Tex, den, 273, 275. Teysman, Johan Elias, 187, 189. Thiebout, Dr., 230, 267. U. Uytenhage de Mist, Jan Christiaan, 400. Uytenhage de Mist-Meerburg, Hendrika Gijsberta, 15, 16, 30, 40, 42, 43. Uytenhage de Mist, Hendrika Gijsberta, 242, 249. Uylenbroeck, Dr., 227, 228. V. Velde, van de, 286. Veth, Prof. Dr. Pieter Johan, 161, 265. Vincent-Pahud, Mevr., 187. Vinet, Alexandre, 43. Vissering, Gerbrand, 161, 174- Vitringa, A. J., 259. Vondel, Joost van den, 79. Vroom, Ds., 234. Vries, Mevr. Abraham de, 99. Vries, Prof. Dr. Matthias de, 126, 129, 215. Vries, Gockinga, A. J. de, 215. W. Waerden, van der, 55. Wendelaar, Fokke Eelco, 42. Wendelaar-Nachenius, 42, 282, 303. Wendelaar, Firma, 55, 282. Westerkappel, Henriette, 99. Wessem, van, 278. Willem I, Koning, 8. Willem III, Koning, 112, 122, 170, 171, 178, 306. Willem V, koning van Pruisen, 274. Willem Frederik Karei, prins der Nederlanden, 245. Witsenburg, Ds. Just, 101, 103, 158. Witsenburg-Meerburg, Suze, 46, 101, 103, 158. Wijck, van der, 172. Z. Zaalberg, Ds. Johannes Cornelis Pz., 122, 232, 251, 252, 263. Zeeman, Dr., 283.