DE NONNEN VAN PORT-ROYAL DE NONNEN VAN PORT-ROYAL DOOR JOHANNA W. A. NABER HAARLEM — H. D. TJEENK WILLINK 6 ZOON — 19» Geschriften, die niet zijn vruchten van gebed en tranen, zijn nutteloos voor wie ze lezen en schadelijk voor wie ze schrijven. ANOÉLIOUE ARNAULD. 9 INHOUDSOPGAVE. Pag. Voorrede 9 I. Angélique Arnauld 17 II. Agnes Arnauld.. . .- 38 III. Naar Parijs. 53 IV. De Abt van Saint-Cyran 66 V. De Solitair es 84 VI. Angélique Arnauld opnieuw abdis 94 VII. Port-Royal desChamps 112 VIII. Jaqueline Pascal 127 IX. De Strijd om het Formulier 146 X. De Vervolging 166 XI. Angélique de Saint-Jean 178 XII. De Gevangenschap 193 XIII. Het Interdict 218 XIV. De Vrede der Kerke 233 XV. Nadagen 244 XVI. De Vernieuwing der Vervolging 265 XVII. Het laatste Lijden. 292 VOORREDE. De opmerking is niet nieuw, zij is reeds bij herhaling gemaakt, dat wanneer een auteur langen tijd met schrijven voortgaat, zijne werken als van zelf vormen een overzicht van zijne geleidelijke ontwikkeling, eene autobiografie, welke hij moet schrijven, of hij wil of niet. De waarheid dier zeker ook voor de hand liggende opmerking heb ik diep gevoeld bij deze nieuwe bewerking mijner Port-Royal-studies. Het is nu juist vijf en dertig jaren geleden, dat ik voor de eerste maal mij zette tot deze studies en de uitkomst daarvan nederlegde in de beide onder den verzamelnaam Kracht in Zwakheid vereenigde vervolgdeeltjes, waarvan het eerste, onder den titel Het Beeld van Angélique Arnauld, abdis van Port-Royal, is verschenen in het jaar 1890 en het tweede onder dien van De laatste Tijden van Por t-R o y a 1 in het jaar 1892. Dit werk was niet mijn eersteling, — dat is geweest in het jaar 1887 R e c h 1 i n d i s, Handleiding bij het Kunstnaaldwerk, — maar toch wel mijne eerste proeve op historisch-biografisch gebied. Het boek is reeds sedert jaren uitverkocht; om eenen herdruk werd mij bij herhaling gevraagd; maar telkens waren er andere onderwerpen, die mijne aandacht, andere werkzaamheden, die mijnen tijd opeischten. Toen ik dezen winter eindelijk tijd en gelegenheid vond om deze stof op nieuw in behandeling te nemen, heb ik mij met zekere nieuwsgierigheid afgevraagd, of Port-Royal voor mij nu nog zoude hebben dezelfde bekoring, als het die 10 VOORREDE. voor mij heeft gehad ruim vijf en dertig jaren geleden, in dagen van vee! inwendigen strijd. Ik heb sedert eene evolutie doorgemaakt op menig punt. De titels reeds mijner opéénvolgende geschriften geven dit als in chronologische volgorde aan. Gelukkig blijkt uit die reeks van titels ook, dat in mijne werken mocht worden bewaard eene groote éénheid. Reeds mijn eersteling, R e c h 1 i n d i s, was, zij het ook nog tamelijk onbewust, eene uiting van mijn verlangen om de maatschappelijke positie der vrouw te helpen verbeteren door verhooging van het peil van haren arbeid op het eng begrensde terrein, dat een veertig jaren geleden nog slechts voor haar open stond. Sedert hebben, bij eigen helderder bewust worden, mijne historisch-biografische geschriften en mijne feministische propagandawerken gestaan in een onderling, onverbrekelijk éénheidsverband. De feministische gedachte van het heden zag ik immers wortelen in het verleden; en mijne studie van de gestalten uit het verleden overtuigde mij van het goed recht der feministische gedachte in het heden. Nu ik dan, na vijf en dertig jaren tot mijne Port-Royal-studies ben wedergekeerd, kan ik naar waarheid en met groote dankbaarheid getuigen, dat ik tegenover de heroische gestalten der Port-Royalisten sta met geheel onveranderde, neen, met verdiepte gevoelens van ontzag en vereering. Ik durf bet daarom wagen, deze studies, geheel omgewerkt, de compositie tot meer éénheid gebracht door samenvoeging van de beide deeltjes, den vorm gezuiverd van vele onbeholpenheden eener nog ongeoefende styliste, nog eenmaal aan mijne lezeressen voor te leggen, in goed vertrouwen, dat de nonnen van Port-Royal, even als aan mij, ook aan haar nog veel hebben te zeggen. Het kloosterwezen is ons vreemd geworden. Het is dit althans ons, protestantschen vrouwen. Wij zijn zoo geneigd geworden om een leven van enkel afzondering en van overpeinzing nutteloos en onvruchtbaar te achten, niet vrij ook van zekere trage zelfzucht. Als goede Protestanten VOORREDE. 11 kennen wij ook geen bindende geloften van armoede, van wereldverzaking, van goede werken, van penitentie, van zelfkastijding. Wij weten immers, dat wij moeten dienen in vrijheid. Maar wij, die, dank aan het moderne feminisme, beleven de vrijwording der ongehuwde vrouw, wij mogen niet vergeten, dat er is geweest een tijd, waarin de ongehuwde vrouw als zoodanig in de algemeene menschenmaatschapprj onbestaanbaar was, — waarin daar geen plaats voor haar was, — waarin zij daar niet veilig was, — en waarin het klooster voor haar is geweest een zekere toevlucht, een haven des behouds. Wie oude kloosterverhalen doorbladert, en daar ziet, hoe in de dagen van voorheen het overcompleet van vrouwen door vaders en broeders placht te worden ingekocht in het klooster als in een asyl, ten einde het tamiliebezit toch vooral niet te bezwaren met meer dan met den bruidsschat voor ééne dochter, — wie daarbij opmerkt, hoe voor ongehuwde vrouwen, wier verwanten haar niets konden of niets wilden medegeven, de opneming in een klooster, waar niet werd gevraagd naar eene dotatie, was eene uitredding van erger dan de dood, — die kan hare dankbare hulde toch niet onthouden aan het klooster voor wat het, in vroeger tijd, voor ons vrouwen is geweest. Bovendien was het klooster in vroeger tijd niet enkel een veilige toevlucht voor de ongehuwde vrouw. In -het klooster kon deze komen, als nergens elders nog, tot individueele ontwikkeling, tot zelfverwezenlijking, wat toch is het groote doel, waarop ieder menschenleven, dat van de vrouw zoo goed als dat van den man, is aangelegd voor tijd en eeuwigheid. Het kloosterwezen is daarom geweest een zeer belangrijk stadium in den ontwikkelingsgang der vrouw van het oogenblik harer vrijmaking door Christus Zeiven, die is geweest de eerste om de vrouw te erkennen als m e n s c h, haar ook vatbaar heeft geacht om Zijne prediking te verstaan, Zijne heilige 12 VOORREDE. beloften zich toe te eigenen, haar ook heeft toegekend volstrekte gelijkstelling met den man in Zijne uitspraak, zoo wie den wil Gods doet, die is Mijn broeder en zuster en moeder. Dat eerst onze tijd, — negentien eeuwen nadat de vrijheid brengende woorden van den Verlosser der wereld over het gebogen hoofd der vrouw hebben weerklonken, — dat eerst onze tijd de vervulling dier vrijspraak ziet aanbreken, mag ons niet verwonderen. Wat moest er veel groeien en rijpen, wat moest er veel veranderen in de groote menschenmaatschappij, wat moest het door het Christendom gewekte beginsel van eerbied voor de rechten van den individueelen mensch doorwerken, eer de vrouw, de ongehuwde vrouw, kon optreden, gelijk zij het heden ten dage doet! Maar de vrouwen zijn, sedert Christus haar heeft opgeheven, toch geweest de laatsten bij het Kruis, de eersten bij het Graf, de verkondigsters der Paaschboodschap. Het Pinksterverhaal spreekt uitdrukkelijk van eene uitstorting des Heiligen Geestes op mannen en op vrouwen beiden. In de eerste eeuwen onzer christelijke jaartelling is het bloed van martelaren èn van martelaressen het zaad der Kerk geweest. Het heiligenideaal der middeleeuwen, dat leidde tot schier onpeilbare diepten van geestelijk leven, vond zijne verwezenlijking in vrouwen niet minder dan in mannen. Toen in eene daar weder op volgende periode van verval opgingen stemmen, die riepen om eenen terugkeer tot beter, zuiverder verhoudingen, klonken er ook vrouwenstemmen in dat machtige koor. Ik wil hier in het voorbijgaan slechts wijzen op de grootsche figuur van Katharina van Siena, die door de Roomsche Kerk is heilig verklaard, ofschoon zij, — eene vrouw, — het had durven wagen, openlijk den paus zeiven ter verantwoording te roepen. Nadat de Kerkhervorming der 16de eeuw, ook daar waar zij werd overwonnen en onderdrukt, de Roomsche Kerk toch dwong tot eene contra-reformatie, ten gevolge VOORREDE. 13 waarvan tal van kloosters, zonder eenige onderlinge afspraak, zonder eenig onderling overleg der overheden, werden gereorganiseerd door vernieuwde invoering der haast vergeten ordensregels, bleven de nonnenkloosters niet achter bij die der monniken, waren dézen zelfs voor. Zoo hervormde Angélique Arnauld, abdis van Port-Royal, hare abdij geheel op eigen initiatief, gehinderd en gedwarsboomd door hare kerkelijke superieuren, en stelde zij die abdij gaandeweg tot een brandpunt van geestelijk leven, tot een vereenigingspunt voor de Port-Royaksten, mannen en vrouwen, nonnen en s o 1 i t a i r e s, die met hun onderwijs, met hunne scholen, met hunne geschriften, met hunne wetenschappelijke onderzoekingen, met hun voorbeeld, met hunne prediking glans en gloed hebben verleend aan het schitterendste tijdperk der schitterende regeering van koning Lodewijk XIV. Wat zouden echter bij dit alles ces Messieurs de Port-Royal, gelijk men de solitaires heeft genoemd, zijn geweest zonder de nonnen van Port-Royal? Hebben ook niet, toen het tragisch einde kwam, de nonnen den zwaarsten last gedragen, voor het heetste vuur gestaan, het hevigst woeden van den storm getrotseerd, het moedigst beleden, het trouwst volhard? De geschiedenis van Port-Royal is eene geschiedenis, die getuigt van velerlei en die daarom altijd weder lokt tot nieuwe studie, altijd weder brengt tot nieuwe consequenties. Van den tijd, dat Sainte-Beuve en Reuchlin de in de oude kloostergedenkschriften en in de werken der PortRoyalisten opgehoopte stof in hare algemeenheid onder de aandacht van het groote publiek hebben gebracht, is de geschiedenis van Port-Royal en van de Port-Royalisten in al hare onderdeden aan de orde van behandeling gebleven in eene eindelooze reeks van monografieën, van brochures, van tijdschriftartikelen. Een bibliografisch overzicht daarvan zoude bladzijden en bladzijden vullen. Ik wil dat mijnen lezeressen sparen. Die uitgebreide en zich altijd nog 14 VOORREDE. uitbreidende Port-Royal-litteratuur is reeds op zich zelf een treffend bewijs van den ongemeen rijken inhoud van het getuigenis, waarmede de Port-Royalisten tot ons komen, al naar de behoeften van bijzondere personen, van bijzondere tijden. Port-Royal is in de eerste plaats geweest een getuigenis, dat 'smenschen geestelijke belangen en behoeften zijne wezenlijke, zijne waarachtige belangen en behoeften zijn, dat de mensch niet zal leven bij brood alleen maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat. Dat is geweest zijn getuigenis voor alle tijden. Meer in het bijzonder voor onzen tijd, waarin de waardeering van huwelijk en van gezin wordt tot overschatting der beteekenis daarvan voor individu en Staat, is het te PortRoyal weerklinkend getuigenis van de hooge waarde van het ongehuwde leven voor concentratie van alle vermogens op eenig bepaald doel, voor een onverdeeld zich wijden aan eenig streven, voor eene hooggaande ontwikkeling van denken en van schouwen, voor den dienst van het algemeen belang, van den Staat, van het Godsrijk, — de prediking, dat het leven in ongehuwden staat, naar de diepzinnige uitspraak van den apostel Paulus in I. Corinthen VII, vers 40, ook gelukkiger is dan het leven in gehuwden staat. Tegenover ons tegenwoordig al te opzettelijk richten van de opvoeding en van de gedachten onzer meisjes op een voor haar toch altijd zeer problematisch moederschap van eigen kinderen is Port-Royal een indrukwekkend getuigenis, dat er bestaat een moederschap van hooger orde dan gezinsverzorging van een eigen kind, waarbij de moeder er zoo licht toe komt om in dat kind toch eigenlijk enkel zich zelve te zoeken, — een moederschap, waarin de echt moederlijke aspiraties van iedere rechtgeaarde vrouw zoo ten volle bevrediging kunnen vinden, namelijk het onbaatzuchtige en daardoor zoo verheven moederschap voor Het Kind, voor al wat zwak en klein is en hulp behoeft, oud en VOORREDE. 15 jong. Wat is het voor de gemeenschap een zegen geweest, dat de nonnen en de solitaires van Port-Royal hun warm vaderlijk en moederlijk voelen niet behoefden te beperken tot enkele eigene kinderen, maar dat zij in den gloed daarvan hebben kunnen koesteren scharen en scharen van zonen en dochteren, zich aan die allen hebben kunnen wijden met hunne zorgen, met hun pen, met hun woord, met hun voorbeeld vooral! En dat zij nog altijd voortgaan dit te doen! Wat hebben zij velen echt geluk geschonken! Wat zijn zij zeiven echt gelukkig geweest! Er zijn er, die durven beweren, dat het ongehuwde leven is een dor bestaan: dat eerst in de huwlijksgemeenschap van man en vrouw beider natuur, beider geest tot volle ontplooiing komt. Het boek der historie leert wel anders en waarlijk niet enkel in de geschiedenis van Port-Royal! De eeuwen door zijn het immers geweest de ongehuwden en de nog niet gehuwden, die de wereld hebben vooruitgebracht, de cultuur hebben verhoogd, het geestelijk leven hebben opgevoerd, de maatschappelijke tekorten der gehuwden hebben aangevuld en bijgewerkt. Het scheppen van een beeld, hetzij dan in plastische vormen hetzij dan in geschrifte, is een hoog geestelijk genot; maar het is een genot, dat men niet voor zich kan houden; het is een genot, dat gedeeld wil zijn. Wat men zelve diep heeft gevoeld, wil men ook door anderen doen medevoelen; wat men zelve warm heeft bewonderd, wil men door anderen doen bewonderen. Men schrijft ten slotte in hoop van te worden gelezen. Tusschen schrijfster en lezeressen ontstaat dientengevolge een band van groote innigheid. In de kleine veertig jaren, dat ik nu met korter of langer tusschenpoozen mijne werken het publiek heb mogen voorleggen, heb ik dat publiek zien wisselen. Ook ik moet met den dichter klagen: 16 VOORREDE. Sie hören nicht die folgenden Ges&nge, Die Seelen, denen ich die ersten sang. Zerstoben ist das freundliche Gedr&nge, Verklungen, ach! der erste Wiederklang. Maar dat ik mijn publiek heb zien wisselen, beteekent immers, dat ik een publiek heb mogen behouden. Ik ondervind dit telkens opnieuw in zoo menigen warmen handdruk, in zoo menigen vriendelijken groet, in zoo menigen innigen blik, in zoo menig opwekkend woord, in zoo menig vertrouwelijk schrijven van bekenden niet alleen maar ook van mij tot dien volstrekt onbekenden. Mijne geschriften brachten mij in betrekking tot zeer velen; tot sommigen wat vluchtiger, tot anderen wat dieper, tot eene enkele zeer diep. Die allen steunden mij met hunne sympathie, soms zonder te weten, zonder te kunnen weten, dat zij het deden juist op een oogenblik, waarop ik sympathie zoo zeer behoefde. Hun allen, van verre en van nabij, in het verleden en in het heden, hier eens openlijk mijnen hartgrondigen dank. JOHANNA W. A. NABER. Utrecht, 1924. I ANQÉLIQUE ARNAULD. Al zoude God mij dooden, toch zal ik op Hem hopen. Job XIII, 15. Het aanzienlijke uit Auvergne afkomstige geslacht der Arnaulds, waarvan Angélique Arnauld, de groote abdis en hervormster van het beroemde nonnenklooster Port-Royal stamde, was een krachtig geslacht, welks leden zich onderscheidden door helderheid van geest en door hartstochtelijkheid van gemoed. Van de opkomst der Hervorming in Frankrijk hadden zij zich bij deze aangesloten; en als alle Hugenoten waren zij trouwe dienaren van hunnen wettigen vorst. Angélique's grootvader, Antoine, seigneur de la Mothe Arnauld, aldus genaamd naar zijn kasteel de la Mothe, bij Riom, was zoowel homme d'épée als homme de robe en maakte zich naam beide op het slagveld en in het Parlement. Daar behartigde hij, tijdens de minderjarigheid van koning Karei IX, de belangen der koningin-regentes, Catharina de Medicis, wier volle vertrouwèn hij genoot en die hem benoemde tot haren procureur-général. Desniettemin werd ook zijn huis in den Sint-Bartholomeusnacht verraderlijk omsingeld. Niettegenstaande hij zich met zijne zonen tot het uiterste verdedigde, zoude hij onvermijdelijk voor de overmacht zijn bezweken, zoo de koningin-moeder, gedachtig aan de vele gewichtige door hem bewezen diensten, hem niet door De Nonnen van Port-Royaï' 2 18 ANGÉLIQUE ARNAULD. eene afdeeling harer lijfwacht had laten ontzetten en in veiligheid brengen, tot de vreeslijke storm zich zoude hebben gelegd. Terwijl de andere leden van zijn geslacht in hunne trouw aan de hervormde leer bleven volharden, keerde Antoine Arnauld daarop tot de RoomsenKatholieke Kerk terug en werd tot belooning van dien terugkeer in den adelstand verheven. Zijn zoon, mede Antoine geheeten en eveneens Roomsen-Katholiek geworden, gold onder koning Hendrik IV voor een der uitnemendste rechtsgeleerden van dien tijd en voor een welsprekend redenaar. In het jaar 1594 hield hij, in opdracht der universiteit van Parijs, een zoo schitterend pleidooi tegen de orde der Jezuieten, en dit naar aanleiding van de poging van een harer leden tot koningsmoord, dat het Parlement van Parijs de orde verbande uit zijn ressort. Doch al kwam de wraak der congregatie langzaam, zij kwam zeker; en zwaar heeft Port-Royal, de stichting der Arnauld's, in vervolg van tijd moeten boeten voor dit pleidooi, dat men wel eens heeft genoemd „de erfzonde der Arnaulds". Deze Antoine Arnauld, de tweede van dien naam, had tien kinderen, vier zoons en zes dochters. Reeds vroeg besloot hij om van die dochters de oudste, Catherina, uit te huwelijken en de vijf volgenden, ten einde het familiebezit niet ook nog met een bruidsschat voor dezen te bezwaren, te bestemmen voor het celibaat, voor den geestelijken stand. Door bemiddeling van den abt van Citeaux, die den invloedrijken rechtsgeleerde aan zich wenschte te verplichten en tot wiens jurisdictie het nonnenklooster Port-Royal behoorde, wist hij de abdis dier abdij, Jeanne de Boulehart, die oud en ziekelijk was, er toe te brengen, zijne tweede dochter, de toen nog niet ten volle achtjarige Jaqueline, — zij was den 9den September 1591 geboren, — aan té nemen tot hare co-adjutrice en opvolgster. Terzelfder tijd wist Arnauld de opengekomen plaats van abdis in het klooster Saint-Cyr te verwerven voor zijne derde ANGÉLIQUE ARNAULD. 19 dochter, de nog geene volle zes jaren oude Jeanne. Koning Hendrik IV, die, na zijnen overgang tot de RoomschKatholieke Kerk, ten gunste zijner getrouwen gaarne gebruik maakte van het hem krachtens het Concordaat toekomend koninklijk recht van beschikking over open vallende kerkelijke goederen, verleende de noodige schenkingsbrieven gewillig genoeg. De vereischte pauselijke bekrachtiging daarvan te verkrijgen was echter moeilijker. De jeugd der beide adspirant-abdissen was, zelfs naar de toenmalige, op dit punt weinig strenge begrippen, toch wel wat heel groot; en men was aan het pauselijk hof den advocaat Arnauld, om diens aandeel aan de verdrijving der Jezuieten uit het rechtsgebied van het Parlement van Parijs, nu juist niet bijster goed gezind. Desniettemin liet Arnauld de beide kinderen reeds het kleed van novice aannemen. Jaqueline voegde zich slechts met moeite naar den wensch van haren vader, die bij dit alles vroeg naar aanleg noch roeping; maar hooghartig van natuur als zij was, het zij zich troosten met de verzekering, dat zij abdis zoude zijn. Hare zuster Jeanne daarentegen gevoelde zich wel aangetrokken tot het kloosterleven, maar schrikte terug voor de verantwoordelijkheid van den abtelijken rang, waarvan zij reeds als kind een diep besef had. Aanvankelijk werden de zusjes gezamenlijk opgevoed te Saint-Cyr, waar eene oudere non in naam der kleine Jeanne optrad als abdis. Ter wille van de geldigheid van Jaqueline's aanspraken op Port-Royal, dat tot de orde van den heiligen Bernard behoorde, terwijl Saint-Cyr onder den ordensregel van den heiligen Benedictus stond, werd deze na eenigen tijd overgebracht naar het Bernardijner nonnenklooster Maubuisson. De abdis dier abdij, Angélique d'Estrées, was eene zuster van de bekende Gabrielle d'Estrées; en wat de kleine Jaqueline in dit meer dan wereldschgezinde klooster zag en hoorde, was zekér ' niet geschikt om haar den ernst der plichten, waarop zij 20 ANGÉLIQUE ARNAULD. zich hier had voor te bereiden, te doen beseffen. Vroolijk en levendig van aard, genoot zij echter onbekommerd de goede dingen van den dag, zonder veel vooruit te denken; en toen haar tijd als n o v i c e om was en zij, nu negen jaren oud, de bindende kloostergeloften moest afleggen, nam zij, uit gehechtheid aan de abdis van Maubuisson, als nieuwen naam dien van Angélique aan. Daar intusschen de onderhandelingen met het pauselijk hof, om haar alsco-adjutrice en opvolgster der abdis van Port-Royal te doen erkennen, waren afgesprongen, maakte haar vader van deze naamsverandering gebruik ter verkrijging van een bul, ten name van eene geestelijke zuster Angélique, wie men daarbij den leeftijd van zeventien jaren toedichtte. Toen Angélique Arnauld zich later de beteekenis van haar geestelijk ambt ten volle bewust werd, was de leugenachtige wijze, waarop zij er toe was verheven, zij het dan ook buiten wil en weten, haar als een smet, waarvan zelfs de strengste penitentiën haar niet vermochten te reinigen en die zij eerst jaren later met hare vrijwillige aftreding als abdis en met terugkeer tot den rang van geringste kloosterzuster meende te kunnen uitwisschen. Zij was echter nog volstrekt onkundig van wat haar vader zoo onrechtmatig te haren behoeve had gedaan, toen deze haar, onmiddellijk na het overlijden van Jeanne de Boulehart, te Maubuisson kwam afhalen en in persoon naar Port-Royal geleidde, om haar onverwijld bezit te doen nemen van hare abdij. Daar kwamen de nonnen niet tegen hare onwettige verheffing in verzet, omdat zij van Arnauld's machtig patronaat veel goeds voor de belangen van haar klooster verwachtten. Eenige maanden daarna bood de abt van Citeaux, wien men het niet eens had durven vragen, vrijwillig aan, de nieuwe abdis in haar ambt te bevestigen. Angélique, die toen juist den leeftijd van tien jaren en tien maanden had bereikt, ging bij deze gelegenheid tevens voor het eerst in haar leven ter communie. Maar zoo weinig zorg had men aan ANGÉLIQUE ARNAULD. 21 hare opleiding besteed, dat zij geheel onwetend zoude zijn gebleven van de beteekenis dier heilige handeling, indien een arme schoenmaker, die voor het klooster werkte, haar niet een gebedenboek had geleend, dat zij met groote aandacht las en dat diepen indruk op haar maakte. Wel mocht later worden getuigd, dat voor haar ook had gegolden het psalmwoord: De Heer Zelf zal hen onderwijzen. (XXV. 8.) Het nonnenklooster Port-Royal was destijds reeds vier eeuwen oud. Het was gesticht in het jaar 1204 en had toen dadelijk verschillende belangrijke schenkingen en privilegiën verkregen. Zoo had paus Honorius III der abdij verleend het recht van godsdienstoefening, ook al zoude al het omliggende land zijn belegd met het interdict, met den banvloek, en daarbij ook nog het recht om leeken, die, zonder eene gelofte af te leggen, zich voor onbepaalden tijd in afzondering wenschten te begeven, binnen hare muren op te nemen. Reeds een dertigtal jaren na de oprichting werd het klooster rijk genoeg geacht om het aantal nonnen te brengen op zestig. Van de abdissen, die onmiddellijk aan la mère Angélique, gelijk Angélique Arnauld na hare bevestiging tot abdis in Juli 1602 gemeenlijk is genoemd geworden, waren voorafgegaan, valt weinig meer te zeggen dan dat, ook onder haar, in dien tijd van algemeen verval van kerkelijke instellingen vóór de opkomst der Hervorming, het peil van het kloosterleven bedenkelijk daalde. Dit blijkt rut eenige bewaard gebleven cartes devisites, dat wil zeggen verslagen van inspecties, gehouden door de abten van Citeaux, tot wier jurisdictie de abdij behoorde. De voorlaatste abdis moest zelfs met den banvloek worden bedreigd en had daarop de wijk genomen. De laatste, Jeanne de Boulehart, Angélique's voorgangster, die met klein besef van de waardigheid van haar ambt een nog niet ten volle achtjarig kind tot hare co-adjutrice en opvolgster aannam, had er voor haar eigen persoonlijk gebruik eene 22 ANGÉLIQUE ARNAULD. reiskoets op na gehouden en was soms maanden aanéén van huis geweest. Zij had het eertijds bloeiende, aanzienlijke klooster achtergelaten in eenen staat van droevig verval. De nonnen, nog maar dertien in aantal, waaronder drie idioten en drie novicen, droegen wereldlijke kleeding, ja zelfs handschoenen en maskers en ontvingen eigendunkelijk bezoek van bloedverwanten en bekenden. De ordensregels van armoede, van gemeenschap van goederen, van wereldverzaking werden door geen enkele van haar meer beleefd. De biechtvader was een Bernardijner monnik, die zoo onwetend was, dat hij het P a t e r n o s t e r niet kon vertalen in het Fransch; zijne hoofdbezigheden waren jacht en visscherij. In de laatst verloopen veertig jaren was er in het klooster niet gepredikt dan de enkele malen dat eene nieuwe geestelijke zuster er tot de aflegging der geloften was toegelaten. De kerk, die nog dagteekende uit de eerste helft der 13de eeuw, was kil en vochtig, daar de bodem, zooals bij zeer oude gebouwen gewoonlijk het geval is, langzamerhand acht tot negen treden beneden den beganen grond was geraakt. Behalve eenige fraai gebeeldhouwde koorstoelen uit de 16de eeuw, bezat zij uit een artistiek oogpunt bezien, niets merkwaardigs meer. De kloostergebouwen zelve waren oud en uitgewoond en de ringmuur was op verschillende plaatsen in puin gevallen, zoodat van eene behoorlijke handhaving der clausuur geen sprake meer kon zijn. De bijbehoorende landerijen, verwaarloosd en onbebouwd gebleven, daar hongersnood en pest, als de onvermijdelijke gevolgen van de burgeroorlogen der Ligue, het omwonende landvolk hadden gedund, brachten nog slechts eene geringe rente op. Het geheele complex lag eenzaam en verlaten in een diep, moerasachtig dal, bewassen met dicht kreupelhout en vol poelen stilstaand water, dat geene afwatering had. Des winters hoorde men tot onder de kloostermuren het gehuil der wolven. Antoine Arnauld, die, op zijne wijze dan, zijne dochter ANGÉLIQUE ARNAULD. 23 hartelijk hef had, gaf zich veel moeite om orde te stellen op de verwarde geldelijke aangelegenheden van het klooster en om eenige processen, waarin het gewikkeld was, tot eene goede afsluiting te brengen; uit eigen middelen liet hij het allernoodigste aan het oude gebouw herstellen en in de vacanties van het Parlement bracht hij er geregeld een bezoek. Zijne echtgenoote rekende haar kind, al was dit dan nu abdis, daarom nog allerminst ontwassen aan haar moederlijk gezag en verontrustte zich vooral over de groote, onbeperkte vrijheid, welke hare dochter op zoo jeugdigen leeftijd genoot. Zij kwam deze daarom dikwijls overvallen, doch zonder ooit ook maar de sporen te vinden van iets ongeschikts. Tot overmaat van voorzorg wist zij echter te verkrijgen, dat eene oudere geestelijke zuster uit Saint-Cyr werd beroepen naar Port-Royal, om er de kleine abdis onder haar toezicht te nemen. Het bestuur der inwendige huishouding werd gevoerd door de priores, zuster Cathérine Dupont, die tevens zorg droeg, dat de andere nonnen hare jonge geestelijke moeder met den vereischten eerbied bejegenden en daarin zelve voorging. La mère Angélique nam in dien eersten tijd de uitwendige plichten van haar abtelijken rang getrouw doch zonder ijver of toewijding waar. Op de gestelde uren ging zij geregeld ter kerk; maar de geloften van armoede en van wereldverzaking waren voor haar zoo goed als voor de anderen zinledige klanken, aan de verwezenlijking waarvan zij, zoo min als iemand, nog dacht. Van nature hooghartig en niet geheel vrij van heerschzucht als zij was, wist zij zich, hoe jong ook, door hare nonnen zeer goed te doen eerbiedigen; maar zij wist zich ook door dezen te doen liefhebben dank aan hare welwillendheid in den omgang en aan hare vriendelijke tegemoetkoming bij kleine wenschen en belangen. Hare grootste genoegens waren de bezoeken van hare zusters. De oudste, Catherina, bracht, in afwachting van haar huwelijk, dikwijls weken aanéén bij haar in het klooster 24 ANGÉLIQUE ARNAULD. door; en de reiskoets der vorige abdis werd dan naar Saint-Cyr gezonden, om de kleine Jeanne, die toen nog novice was, af te halen. Dat ging zoo voort tot Angélique Arnauld, vijftien jaren oud geworden, langzamerhand werd bevangen door eene groote neerslachtigheid van geest, voortkomende uit eenen snel in heftigheid toenemenden tegenzin in den geestelijken stand, dien zij zonder roeping of neiging daartoe had aangenomen. Het in eene jonge vrouw zoo natuurlijke, echt menschelijke verlangen naar het gehuwde leven rees in haar op. Soms dacht zij er zelfs over, te vluchten naar La Rochelle, waar zij bij hare protestantsche tantes en oudtantes zeker was van een vriendelijk onthaal; want bij den overgang van haren grootvader tot de Roomsche Kerk waren de familiebanden met diens hervormde verwanten niet geheel verbroken geworden. De hervormde leeringen en denkbeelden waren Angélique Arnauld dientengevolge niet vreemd gebleven; en zelfs ontving zij van eene harer tantes den brief van Paulus aan de Romeinen ter lezing, met de verzekering er bij, dat zij daar zoude vinden de veroordeeling van het Roomsen-Katholieke geloof. Het blijkt echter niet, dat de protestantsche leer ook maar eenigen indruk op haar maakte of ook maar eenige aantrekkelijkheid voor haar had. Wat haar van een breken met het kloosterleven weerhield, dat was eenerzijds eerbied voor haren vader, wiens woord zij niet te schande wilde maken en anderzijds besef van het gewicht harer gelofte voor God, hoewel zij zeer goed wist, dat die gelofte haar niet bond voor de menschen, daar zij die had afgelegd op onmondigen leeftijd en dus zoowel hare bevestiging tot geestelijke zuster als hare wijding tot abdis feitelijk onwettig en ongeldig waren. Tengevolge van onrust en van verdeeldheid van geest werd Angélique Arnauld zwaar krank. Haar vader liet haar daarom overbrengen naar zijn buitenverblijf Andilly, waar- ANGÉLIQUE ARNAULD. 25 naar zijn oudste zoon, Arnauld d'Andilly later den naam zoude dragen. Zij herstelde er snel onder de zorgvuldige verpleging van hare moeder; en met het aan afwisseling rijke leven op het fraaie landgoed, waar men veel bezoek ontving en levendig deelde in al de verschillende belangen en vermaken van het hof en van de in de onmiddellijke nabijheid gelegen stad Parijs, keerde ook Angélique's oude vroolijkheid weder terug. Haar vader vertrouwde dien keer echter niet; en daar hij alle opzien wilde vermijden, hield hij haar op zekeren dag een opzettelijk slecht beschreven blad papier voor en beval haar, dit te onderteekenen. Aldus overrompeld, durfde zij niet weigeren; maar groot waren hare spijt en ergernis, toen zij ervoer, dat dit stuk, dat zij vooraf niet had kunnen lezen, niets minder behelsdè dan eene bekrachtiging harer gelofte als abdis. Willoos en lijdelijk liet zij zich nu door hare moeder, die begreep, hoe ongeschikt het voor geestelijke zusters was om lang buiten haar klooster te vertoeven, overhalen om na eene afwezigheid van vijf maanden weder terug te keeren naar PortRoyal, waar zij door hare nonnen, die zich zeer aan haar hadden gehecht, werd ontvangen met eene warmte en eene hartelijkheid, die haar voor het oogenblik verzoenden met haar lot. Men had haar heur achtjarig zusje Marie-Claire mede gegeven, om dit kind als pensionaire in het klooster op te voeden; en zij wist nu ook hare zuster Jeanne, die nog altijd novice was, te overreden om voor onbepaalden tijd bij haar in Port-Royal te komen. Jeanne Arnauld deed daarmede echter geenen afstand van hare vermeende aanspraken op de abdij van Saint-Cyr en bleef daarom het kleed eener Benedictijner-n o v i c e dragen, met als teeken harer waardigheid als adspirant-abdis een kleinen gouden kromstaf aan haar rozenkrans. Van aard veel meer geneigd tot het kloosterleven dan Angélique, verweet zij deze wel eens. hare lauwheid en onverschilligheid. 26 ANGÉLIQUE ARNAULD. Maar al liet Angélique na haren terugkeer van Andilly te Port-Royal alles vrijwel bij het oude blijven, zij begon zich toch voortdurend scherper af te vragen, wat het eigenlijk zeggen wil, wanneer men tegenover God zich verbindt, Hem te dienen in armoede en in wereldverzaking; voortdurend helderder ook ging zij beseffen, hoe weinig haar eigen leven en dat harer nonnen daarmede in overeenstemming was. „Ik weet niet, vanwaar deze gedachten over de „heiligheid mijner professie in mij opkwamen," schreef zij later, „daar ik een volslagen wereldsch en heidensch leven „leidde. Ik onderscheidde wel zeer goed," gaat zij voort, „wat ik moest doen van wat ik deed; en vaak overweldigde „mij een groote angst voor den naderenden oordeelsdag; „maar in afwachting veroorloofde ik mij toch verschillende „vrijheden, legde met een of twee mijner nonnen bezoeken „af bij naburige families en begon van dezen ook bezoeken „te ontvangen; ofschoon God in Zijne genade heeft verhoed, „dat ik eenig groot kwaad beging, naar wat de wereld dan „kwaad noemt." In die dagen, in het jaar 1608, aan den avond van het feest van Maria Boodschap, gebeurde het nu, dat een dier Capucijner predikmonniken, die destijds ijverend en bekeerend van stad tot stad en van klooster tot klooster trokken en er zooveel toe hebben bijgedragen om in het trots de bloedige vervolgingen reeds goeddeels protestantsche Frankrijk eenen machtigen omkeer ten gunste van het Roomsch-Katholicisme te bewerken, zich te Port-Royal aan de kloosterpoort meldde, met verzoek om te mogen prediken. Men boodschapte het der abdis, die juist van hare avondwandeling in den tuin terugkeerde en eerst weigerde, onder voorgeven, dat het reeds zoo laat was, dat het reeds donker begon te worden, dat de lichten reeds werden ontstoken; maar, zij wist zelve niet waarom, zij bedacht zich toch en gaf bevel de klok te luiden, om de nonnen bijeen te roepen; het sermoen moest dan voor dien avond den vesperdienst vervangen. Angélique Arnauld ANGÉLIQUE ARNAULD. 27 herinnerde zich later de bijzonderheden dier predikatie slechts flauw; maar in dit stille avonduur, in de slechts schemerachtig verlichte kerk, daagde op eens voor haar, „het morgenrood van het geestelijk leven", gelijk het heet in de oude Mémoires pour servir a 1'histoire de Port-Royal et a la vie de la Révérende Mère Marie Angélique de Sainte-Made 1 eine Arnauld, Abbesse et Réformatrice de ce Monastère, „het morgenrood van eenen dageraad, die „wassende is geweest tot aan den vollen middag." „Van dit oogenblik," verhaalde Angélique later zelve, „kreeg ik het kloosterleven Hef naarmate ik God leerde „liefhebben." Zij werd nu echter ook overvallen door een overweldigend gevoel van eigene onwaardigheid. Bitter verweet zij zich thans hare vroegere ontrouw; en zij begon de in hare abdij heerschende misbruiken toe te schrijven aan haar eigen verzuim om ze tegen te gaan. Liefst had zij daarom afstand gedaan van haren abtelijken rang om zich als leekezuster terug te trekken in eenig ver verwijderd klooster en daar bij den geringsten arbeid en onder zware penitentiën de minste onder de nonnen te zijn. Zij wist echter maar al te goed, dat haar vader haar dit wel zoude weten te beletten; en heel haar streven werd nu gericht op eene hervorming, op eene reorganisatie van haar klooster, waarbij zij met zich zelve aanving en allereerst haren eigen wil in diepen ootmoed wilde onderwerpen aan dien van God. Lange nachtwaken bracht zij biddend door; zij legde zich strenge vasten op en wondde zich als zelfkastijding heimelijk de naakte armen met brandend lak. „Wat zal ik „er van zeggen," zeide zij later eens; „alles scheen goed „in die dagen." Een kenmerk van haren gezonden, krachtigen geest was de vrees, die zij juist toen koesterde om te geraken tot geestvervoeringen en visioenen, God biddende, dat Hij haar daarvoor bewaren mocht. Zachtjes aan wilde zij aan hare hervormingsplannen 28 ANGÉLIQUE ARNAULD. verdere uitvoering geven en wel allereerst door eenen Capucrjnermonnik, die omstreeks Pinksteren het klooster bezocht, te verzoeken, den nonnen eenig onderricht te geven. De zusters kwamen echter tegen den onberaden ijver van dien monnik in verzet; juist de besten van haar, zij, die het meest geregeld leefden, de priores aan het hoofd, bleken van geene reorganisatie te willen weten. De pater bedierf de zaak nog verder door zijn aandringen, dat de abdis van haar voornemen om haar klooster te hervormen kennis zoude geven aan den grootvicaris harer orde. Deze bracht haar daarop een ambtelijk bezoek, schold op de Capucijnermonniken, verbood haar, hen ooit weder binnen Port-Royal te laten prediken, schreef haar ter kalmeering lange wandelingen voor en waarschuwde haren vader. Deze, afkeerig als hij was van nieuwigheden en van wat, hij geestdrijverij verkoos te noemen, trachtte daarop eveneens haar te overreden alle hervormingsplannen te laten varen en althans af te zien van boetedoening en zelfkastijding, dit alles bij haar toeschrijvende aan vreemde inblazingen, terwijl zij zelve zich op de inspraak van haar geweten beriep. „Mijne ouders," klaagde Angélique, „mijne „ouders hebben mij op mijn negende jaar non doen worden, „toen ik het niet begeerde te zijn en mijn leeftijd het zeker „niet medebracht, geestelijke zuster te willen wezen. Thans „nu ik het wel wil zijn, wenschen zij, dat ik mij zelve zal „veroordeelen door mij niet te houden aan den ordensregel. „Maar hebben zij mij niet geraadpleegd, toen zij mij „geestelijke zuster maakten, ik zal het hen niet doen, nu ik „ook als geestelijke zuster wil "leven. Mijne ouders dreigen „mij, dat zij mij zullen verlaten; ik wenschte wel, dat ik kon „wegvluchten naar eene plaats, waar ik van alle verwanten „verlaten was. Jezus Christus is mij vader en moeder en „zuster. Als men mij verlaat, zal ik zeggen: Pater meus „etmatermea dereliqueruntme, Deus autem „assumpsitm e." ANGÉLIQUE ARNAULD. 29 De groot-vicaris, die den Capucijnermonniken den toegang tot het klooster had ontzegd, zond daarom met Allerheiligen eenen jongen bachelier om er te prediken. Deze, buiten weten zijner superieuren met hart en ziel der toenmaals in tal van kloosters in gang komende hervorming toegedaan, predikte daarop vol gloed en bezieling over den tekst: Welgelukzalig zijn zij, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want zij zullen Gods Koninkrijk beërven. Na beëindiging van dit sermoen wendde eene leekezuster, die der m è r e Angélique ter persoonlijke bediening was toegevoegd, zich tot deze met de woorden: „Mevrouw, zoo gij wildet, zoudt „gij kunnen behooren tot die gelukzaligen, die vervolgd „worden om der gerechtigheid wil." Eene eerste opwelling van het oogenblik volgende weerde Angélique het meisje onwillig af; maar toch, de pijl had doel getroffen en deed haar van die ure besluiten, de hervorming van haar klooster door te zetten, het mocht dan kosten wat het wilde. Door de ondervinding geleerd, ging zij ditmaal echter met groote omzichtigheid te werk, allereerst er op bedacht, de nonnen door zachtheid en deemoed voor zich persoonlijk te winnen. Deze allen begonnen zich uitermate aan haar te hechten en verontrustten zich daarom zeer over de diepe neerslachtigheid welke haar bleef drukken en over de onafgebroken koortsen, welke hare krachten zienderoogen ondermijnden. Toen het aan het einde van den winter van het jaar 1609 naar Paschen liep, kwamen de priores en nog eene andere non tot haar met de vraag, wat het toch was, dat haar bekommerde en drukte en waarin zij haar ter wille konden zijn? Angélique deelde dezen beiden mede, dat zij zoo vurig wenschte, de kloosterlijke gemeenschap van goederen weder in te voeren. De priores maakte haar opmerkzaam,' dat dit eene groote vermeerdering van onkosten zoude medebrengen; want, meende zij, zoolang iedere non hare eigene kleederen en hare eigene kleine bezittingen had, 30 ANGÉLIQUE ARNAULD. droeg zij ook zorg voor het onderhoud daarvan en dat zoude zij waarschijnlijk niet meer doen, als alles gemeengoed werd en met het verlies van eigen bezit ook de prikkel tot zuinigheid en overleg verloren ging. Angélique Arnauld antwoordde haar, dat vermeerdering van onkosten géén bezwaar mocht zijn, als het ging om het behoud van de zielen der zusters door eene getrouwe naleving van hare gelofte van armoede. De priores, die aanvankelijk van alle zusters het meest tegen eene hervorming van het klooster was gekant geweest, overreedde nu zelve de andere nonnen daartoe; en reeds den volgenden morgen kwamen de nonnen bijéén om al hare have en goed aan kleederen en geld ter algemeene beschikking te stellen. Op dien dag, verhaalt de oude chroniek, werd de abdis genezen van de koorts. Dat was geweest, toen het naar Paschen liep; en kort na Paschen zette Angélique den tweeden stap op den weg ter reformatie van haar klooster door de wederinvoering van de kloosterlijke clausuur. Tot dusver hadden de bloedverwanten en bekenden der nonnen vrijen toegang tot dezen gehad; maar toen enkele weken na Paschen eene nieuwe geestelijke zuster tot de aflegging der gelofte zoude worden toegelaten, gaf 1 a m è r e Angélique bevel, al wie de plechtigheid wilde komen bijwonen, te ontvangen enkel in de kerk en in de bijgebouwen; en alle klachten en opmerkingen van teleurgestelden te beantwoorden met de verzekering, dat voortaan nimmermeer bezoekers zouden worden toegelaten in het eigenlijke klooster: dat van dien regel zelfs niet zoude worden afgeweken voor de ouders der abdis. Algemeen betwijfelde men, of deze dit zoude kunnen waar maken en zelve zag zij met angst en spanning het beslissend oogenblik tegemoet. Toen de vacantie van het Parlement, de tijd, waarop hare ouders haar geregeld plachten te bezoeken, naderde, verzocht Angélique hare oudere zuster Catberina, haren vader te willen verwittigen, dat zij ANGÉLIQUE ARNAULD. 31 voornemens was, ook tegenover hem de kloosterlijke clausuur in hare abdij te handhaven. Catherina Arnauld - durfde dit echter enkel mededeelen aan hare moeder, die kortweg antwoordde, niet te kunnen gelooven, dat hare dochter hare ouders zoo ondankbaar zoude willen behandelen. Als ware er niets gezegd, zond zij aan Angélique bericht van den dag, die door haren vader voor diens gewone jaarlijksche bezoek aan Port-Royal was vastgesteld. De spanning, waarin dit bericht de abdis bracht, was voor hare nonnen duidelijk op haar gelaat te lezen; maar zonder in het minst hare zelfbeheersching te verhezen, nam la mère Angélique dien dag de voorzorg om vroegtijdig alle sleutels van het gebouw op te vragen, ten einde voor verrassing beveiligd te zijn. Op den bepaalden dag, den 25sten September 1609, op het uur van het middagmaal toen de zusters bijéén waren in het refectorium, maar de abdis in de kerk voor het altaar lag nedergeknield, biddende om de kracht Qode onderworpen te zijn, ook waar dit mocht strijden met de kinderlijke gehoorzaamheid, een Oplicht (destijds nog zoo veel dwingender dan die thans is, reed de koets, waarin de advocaat Arnauld met zijne echtgenoote gezeten was, voor het klooster op en verkondigde een dreunende slag tegen de poort, dat men begeerde te worden binnen gelaten. Verschrikt vluchtten de nonnen naar hare cellen; en aldus alleen gelaten, moest Angélique wel zelve naar de gesloten voorpoort gaan en er het kleine luikje, guichet, wegschuiven. Arnauld zelf stond er voor en verzocht zijne dochter, de poort voor hem te openen. Deze antwoordde met de vraag, of het haren vader mocht behagen, in eene kleine spreekzaal naast de poort te willen gaan, daar zoude zij hem dan te woord staan. Arnauld bleef echter aandringen om te worden binnen gelaten; en toen hij bij herhaling geen ander antwoord ontving dan het verzoek om in de spreekzaal naast de poort te willen komen, opdat zijne 32 ANGÉLIQUE ARNAULD. dochter hem daar uitleg zoude kunnen geven van haar gedrag, werd hij toornig, sloeg met de gebalde vuisten op de deur en eischte op strengen toon, dat men hem zoude gehoorzamen. Angélique's moeder begon nu mede hare dochter hare ondankbaarheid en pHchtvergetenheid tegenover eenen vader, die zoo veel voor het klooster had gedaan, te verwijten en beriep zich luide op de nonnen, of het geene schande was, de poort niet te willen openen voor eenen weldoener zooals Arnauld zich steeds voor haar had betoond. Eenigen der zusters kozen daarop openlijk partij tegen hare abdis; maar deze bleef onwrikbaar ook toen Arnauld hoe langer hoe driftiger werd en eindelijk de uitlevering op staanden voet van zijne beide andere dochters, Jeanne en Marie-Claire, eischte, wellicht met de heimelijke bedoeling om de deur binnen te dringen op het oogenblik, dat deze beiden er door naar buiten traden. Maar daarop bedacht, gaf Angélique aan eene non, op wie zij wist, zich te kunnen verlaten, den sleutel eener kleine zijdeur van de kerk met opdracht de meisjes langs dezen weg tot haren vader te geleiden. Eindelijk gaf Arnauld, ziende, dat hij toch niet verder kwam, bevel tot den afrit; maar op de dringende beden zijner dochter Üet hij zich overhalen, vooraf althans voor een kort oogenblik in de spreekzaal te komen. Toen la mère Angélique nu achter het daar geplaatste traliehek den vader, van wien zij zich thans zoo onherroepelijk gescheiden had, zag staan en deze haar met eenige weinige, hartelijke woorden deed gevoelen, dat zij tot nog toe in hem had bezeten eenen vader, die haar lief had en hare belangen behartigde als zijne eigene, maar dat haar tegenwoordig gedrag hem verhinderde, haar die blijken zijner gehechtheid te blijven geven, dat hij haar ook niet meer zoude komen zien, maar haar smeekte, toch ter wille van hem hare gezondheid niet door overdrijving te gronde te richten, werd de geweldige innerlijke strijd haar te sterk en viel zij in onmacht neder op den grond. Tevergeefs ANGÉLIQUE ARNAULD. 33 riep de vader, die zijne dochter door het traliehek niet kon bereiken, om de zusters; tevergeefs bonsde Angélique's moeder op de kloosterdeur om hulp voor haar kind. De nonnen waren weg gevlucht op het geraas, meenende, dat men toch nog wilde binnen dringen met geweld. Eindelijk begrepen zij wat er gaande was en ijlden zij toe. Zij vonden Angélique nog buiten kennis; en toen deze, dank aan hare zorgen, de oogen weder opsloeg en haren vader nog altijd achter het traliehek zag staan, waren de eerste woorden, welke zij met moeite uitbracht, eene bede, dat hij toch nog niet dadelijk weg zoude gaan. Arnauld dacht daar ook zelfs niet meer aan. Zoo werd dien dag, 25 September 1609, in de annalen van het klooster „schuifjesdag", la journée du guichet geheeten, de clausuur gehandhaafd en toch de goede verstandhouding tusschen vader en dochter niet verbroken. De met zoo veel inspanning verkregen onafhankelijkheid jwist Angélique nu ook verder te handhaven. Vroeger had zij herhaaldelijk geld aangenomen van haren vader, daar het verarmde klooster aan eenige ondersteuning groote behoefte had; thans echter wees zij alle geldelijke tegemoetkoming van haren vader van de hand; en in haar gevoel van vrijheid en zelfstandigheid, nu zij, van den keizer niets meer ontvangende, dezen ook niets meer schuldig bleef, verklaarde zij vroolijk en opgewekt, dat eene armoede, die geeue ontberingen met zich bracht, geene armoede was. Huisraad, voedsel en kleeding moesten worden teruggebracht tot het allernoodigste; maar gebrek werd er in haar klooster toch niet geleden. Steeds wist Angélique middel te vinden om in de wezenlijke behoeften der zusters te voorzien; en zij scheen te beschikken over onuitputtelijke bronnen van inkomsten, waar het gold de armen bij te staan. Om hunnentwil stond zij toe, dat haar vader de herstelling van den ringmuur op zich nam en daarmede velen handen werk gaf. Pe Nonnen van Port-Royal- 3 34 ANQËLIQUE ARNAULD. Ter verdere interne reorganisatie van haar klooster besloot la mère Angélique na de invoering van de clausuur, tot die van den ordensregel van den heiligen Bernard in den oorspronkelrjken vorm daarvan. Zij voerde de dracht van grove wollen serge weder in en weigerde een geschenk van eenige stukken linnen, dat haar vader haar deed toekomen in de meening, dat enkel armoede haar dreef tot dit besluit. Het gebruik van vleesch, dat zij reeds had teruggebracht tot driemaal 's weeks, schafte zij geheel af, gelijk de ordensregel dit ook voorschreef, maar niet eer zij door strikte onthouding zelve de proef had genomen van het mogelijke daarvan. De vroegmetten werden weder de» nachts om twee ure gezongen, en daarna ging men niet meer, als vroeger, ter ruste. Tot het ruwste huiswerk moest door de zusters zeiven worden verricht. „Indien men „mij had opgedragen, eenen ordensregel op te stellen," verklaarde zij, „zoude ik dien waarschijnlijk zachter hebben „gemaakt; maar nu wij eenmaal behooren tot de orde van „den heiligen Bernard, moeten wij ons ook aan de voorschriften van dezen houden." De zware zelfkastijdingen, welke zij in het gevoel harer onwaardigheid als abdis en in bedenken van de bedrieglijke wijze, waarop zij tot dit ambt was verheven, zich zelve oplegde, veroorloofde zij haren nonnen niet. Zij trachtte hare penitentiën zelfs met angstvallige zorg voor hare omgeving te verheimelijken, opdat men haar daarin niet zoude navolgen, zeggende, dat een werkelijk godsdienstig leven bestaat in zelfvernedering en in voortdurende verzaking van eigen wenschen en belangen; dat de Qode meest welgevallige offerande is die van een gebroken en verslageruhart. Een willens en wetens, — en niet minder trouwens een zorgeloos en gedachteloos — te gronde richten van gezondheid en lichaamskrachten werd door la mère Angélique ten stelligste afgekeurd en streng berispt. „Gij zoudt mij bijna toornig op u doen worden," schreef zij eens aan een harer nonnen, „door uw gemis aan ANQËLIQUE ARNAULD. 35 „oprechtheid en aan eenvoudigheid, dat u vergunning doet „vragen om des Vrijdags op water en brood te vasten, „terwijl gij zeer goed weet, dat gij, zonder uwe gezondheid „te benadeelen, zelfs niet zoudt kunnen vasten als de „anderen. Geloof mij, mijne lieve zuster, dit is eene inblazing *van den Booze, die u wil doen vervallen tot krankheden „van het lichaam en daardoor tot krankheden van den geest. „Alleen wie reeds ver is gevorderd in deugd en heiligheid, „is bij machte om in volmaaktheid lichamelijk ongemak te „lijden Bepaal uwe devotie en betoon uwe vroomheid „in onderworpenheid en in eenvoudigheid, waardoor uw „geest zal worden geheiligd en van uw lichaam zal worden „gevergd eene redelijke inspanning, voldoende om het langhaam aan te verteren tot aan den dag, dien God heeft „vastgesteld om het geheel te niet te doen." In de slepende koortsen, waardoor de bewoonsters van het oude, uitgewoonde gebouw met zijne ongezonde ligging onophoudelijk werden geplaagd, waakte la mère Angélique met moederlijke zorg zelve over de zieken. Menig uur van den dag bracht zij door in de infirmerie, waar hare enkele tegenwoordigheid reeds blijmoediger stemde; en wie eene zeer zorgvuldige verpleging behoefde, liet zij naar hare eigene cel overbrengen, om ook des nachts hulp te kunnen brengen. De armen uit den omtrek wisten in ziekte en nood den weg naar hare abdij weldra maar al te goed te vinden. Door de tralies van het hek in de spreekzaal heen verbond en reinigde zij hunne afzichtelijke, vervuilde wonden of liet zij hun een ader, destijds het groote en vrijwel eenige geneesmiddel tegen nagenoeg alle kwalen. Doch armverzorging en krankenverpleging konden haar op zichzelf even weinig bevredigen als een uitwendig strenge levenswandel dit kon doen. Voor zich en voor hare gezellinnen streefde zij naar eene reine stemming der ziel, naar eene volstrekte verzaking van alle wereldsche belangen, naar eene onvoorwaardelijke onderwerping aaii den goddelijken wil. Zij sprak 36 ANQËLIQUE ARNAULD. weinig; maar één voor één bukten allen in het klooster voor haren invloed, voor haar voorbeeld, voor haar geduld. Meer en meer begonnen haar, hoe jong zij ook nog mocht zijn, — zij was eerst zestien jaren oud, toen zij met de reformatie van hare abdij een begin maakte — te omgeven eene stille waardigheid, een rustige ernst, die diepen indruk maakten op de zusters. Vol eerbied gingen dezen ter zijde, als zij haar in stil gebed verzonken door het klooster zagen gaan en haar aanblik ieder, die haar zag, tot zich zelve deed inkeeren. Alle leed, alle kwaad stonden voor haar in onafscheidelijk verband met zonde en schuld; maar juist daarom wekten zij een innig medelijden in haar op. In lankmoedigheid en in tegemoetkomende liefde meende zij de genezing er van te moeten zoeken. Toen men haar eens op eenen avond eene novice, die gevlucht was, terug bracht, liet zij alle lichten uitdooven, ging de vluchtelinge in het donker tegemoet en sloot haar in hare armen met de enkele woorden: „ach! mijne arme dochter!" Korten tijd, nadat la mère Angélique de reformatie van Port-Royal had begonnen, verhaalt de oude kloosterchroniek, droomde zij in haren slaap, dat zij zich geheel alleen op de wereld bevond, staande aan den voet van eenen hoogen berg, op den top waarvan zij zag eene groote menigte van menschen, die niemand tellen kon en die klein schenen door den verren afstand. En als zij de oogen op «deze allen gevestigd hield, zag zij uit den hemel nederdalen eene Kerk van eene volmaakte schoonheid; en zij zag ook, hoe deze Kerk allen, die op den top van den berg stonden, in zich opnam. Dadelijk wilde zij er insgelijks heengaan; maar de weg naar boven was eng en moeilijk en gaande langs dien weg herhaalde zij daarom bij zichzelve, de woorden van den propheet Job: Al zoude Qod mij dooden, toch zal ik op Hem hopen. Eindelijk bereikte zij den top van den berg en de deur van de Kerk. ANQËLIQUE ARNAULD. 37 Maar deze was gesloten en daar zij niets anders doen kon, trachtte zij door een spleet in den muur toch iets gewaar te worden van wat daar binnen voorviel. Op dat oogenblik zag zij iets, dat alle bevatting te boven gaat, dat niet kan worden beschreven, dat ook niet kan worden vergeleken met iets, dat door de zinnen waarneembaar is. Zij zag ook een wonderbaar licht en wat haar toescheen, engelen te zijn. Te dier stonde was zij echter zoo overweldigd door wat zij zag, dat zij geen acht kon geven op wat ook, terwijl haar als onwillekeurig op de lippen kwamen de woorden van den apostel Paulus :Het lijden des tegenwoordigen tijds is niet tewaardeeren tegen de heerlijkheid, die ons zal worden geopenbaard. Vervolgens zeide zij tot zichzelve: „ik heb nog „niets gedaan om zulk een groot goed waardig te zijn; ik „moet terugkeeren tot den arbeid en tot den strijd, eer ik „aanspraak kan maken om het mede deelachtig te worden;" en daarna ontwaakte zij om nog ruim vijftig jaren, ruim eene halve eeuw, te arbeiden, te strijden en ook te lijden. II AQNES ARNAULD. Het is niet noodig buitengewone dingen te doen; het is enkel maar noodig, de gewone dingen buitengewoon goed te doen. St. Franciscus de Salis. Angélique's tweede zuster, Jeanne Arnauld, was onder de eersten geweest, om den invloed der machtige persoonlijkheid van deze te ondergaan. Niet geheel vrij van eene al te sterke neiging naar het mystieke, — liefst lag zij uren aanéén biddende voor het altaar geknield, — had zij hare twee jaren oudere zuster hare lauwheid en onverschilligheid vroeger dikwijls tot een verwijt gemaakt. Thans verheugde zij zich eerst bovenmate in Angélique's bekeering; maar toch, de strenge werkelijkheid en de ontbering, waarmede de reformatie van het klooster gepaard ging, schrikten haar ook weder af en deden haar terug verlangen naar hare eigen abdij, die van Saint-Cyr, waarop zij nog altijd aanspraak kon blijven maken. Na eene langdurige krankheid, waarin zij door Angélique zelve met opofferende zorg en toewijding was verpleegd, wonnen de bewondering en de vereering, welke de sterkere geest van deze haar inboezemde, het van haren eigenen meer weeken, meer gevoeligen zin en begeerde zij, voor goed te worden opgenomen in de kloostergemeenschap van Port-Royal. Om AGNES ARNAULD. 39 hare zuster wel te beproeven, of deze hierbij geene voorbijgaande opwelling volgde, liet la mère Angélique haar nog een proeftijd doormaken van een jaar, een proeftijd waarin zij Jeanne niets bespaarde van de penitentiën» welke zij den novicen gewoonlijk oplegde en waarin zij voornamelijk Jeanne's overgroote neiging tot mijmerende devotie zocht te keeren. Angélique stelde hare jongere zuster zeer hoog, om den zachten ernst en den fijnen geest van deze, die zoo verschilden van het hartstochtelijk en worstelend jagen naar volmaking, dat haar zelve eigen was. Nog eer Jeanne's proeftijd om was, benoemde zij deze, ofschoon zelve nog novice, tot maitresse des novices, een ambt, waartoe zij bij uitnemendheid géschikt bleek. In Mei 1612 legde Jeanne Arnauld eindelijk de gelofte af en nam daarbij den naam aan van Agnes. Twee jaren later volgde Marie-Claire Arnauld, die van haar achtste jaar als pensionaire in het klooster was opgevoed. Nog wat later nam een vierde zuster, Anne Eugénie Arnauld, te Port-Royal den sluier aan. En meerderen kwamen, aangelokt door den roep, die uitging van de reformatie der abdij eh van het geheiligd leven, dat men er leidde. De volstrekte armoede, waarin la mère Angélique hare nonnen deed leven, maakte het haar mogelijk, nieuwe zusters op te nemen, zonder naar eene dotatie, maar enkel naar roeping te vragen; en zoo vonden eenige postulantes, die men, na afloop van haar noviciaat in een naburig klooster der Ursulinen, bij gebreke van eene storting, niet tot de aflegging der gelofte had willen toelaten, eene veilige toevlucht binnen de abdij van Port-Royal, die voor haar, als voor zoo vele jonge vrouwen, in hare verlatenheid en radeloosheid, werd een haven des behouds. Aan tegenwerking en verdachtmaking ontbrak het echter niet, vooral van de zijde der monniken uit de over PortRoyal gestelde abdij van Citeaux, die 1 a mère Angélique en hare gezellinnen als scheurmaaksters afschilderden en 40 AGNES ARNAULD. telkens opnieuw beproefden, de nonnen van Port-Royal op te zetten tegen hare abdis. Toch was het de abt van Citeaux zelf, die, al dacht hij er niet aan, zijnerzijds de reformatie zijner abdij ter hand te nemen, der mère Angélique eenen nieuwen werkkring aanwees en deze in den winter van het jaar 1618 zond naar Maubuisson, om ook daar, waar het verval toch al te erg was geworden, de kloosterzusters tot een beter besef der verplichtingen van het kloosterleven te brengen. De abdis van Maubuisson, Angélique d'Estrées, dezelfde bij wie la mère Angélique haar noviciaat had doorgemaakt en naar wie zij zich bij hare wijding tot geestelijke zuster had vernoemd, had de laatste jaren zulk een ergerlijk leven geleid, dat koning Lodewijk XIII zelf zich gedrongen gevoelde, een einde te maken aan het algemeen bekende schandaal en den abt van Citeaux, tot wiens ressort de abdij van Maubuisson zoowel als die van Port-Royal behoorde, beval een onderzoek in te stellen en de noodig blijkende maatregelen te nemen. De abt van Citeaux, die Angélique d'Estrées ter wille van hare invloedrijke verwanten wilde ontzien, liet zijne inspectie voorafgaan door de zending van een paar zijner monniken, die in opdracht hadden, de abdis te waarschuwen voor wat' er komende was. Maar alsof hare abdij een adellijk roofslot ware, liet Madame d'Estrées die monniken in hechtenis nemen en eerst na eenige dagen van harde gevangenschap weder in vrijheid stellen. Toch nam zij nu, eenigszins beducht geworden voor de gevolgen, den schijn aan van haar klooster te willen hervormen. Zij reisde zelfs naar PortRoyal, om daartoe raad en inlichtingen in te winnen bij hare vroegere kweekelinge, die, harerzijds, zich bereid verklaarde, met haar terug te keeren naar Maubuisson en haar voor eenigen tijd als priores bij de hervorming harer abdij ter zijde te staan. Met schoonschijnende redenen wees Madame d'Estrées dit aanbod, dat weinig hare rekening maakte, af; en na haren terugkeer te Maubuisson bleef alles AGNES ARNAULD. 41 daar niet alleen bij het oude, maar werd het losbandige leven, dat men er leidde, van dien aard, dat de abt van Citeaux wel handelend optreden moest. Hij begaf zich nu zelf naar de abdij en riep er de nonnen in kapittel bijeen. Toen de abdis, trots zijne herhaalde oproepingen om daar mede te verschijnen, dit hardnekkig bleef weigeren, hem zelfs niet te woord wilde staan, liet hij haar met geweld wegvoeren naar een gesticht der Filles pénitentes te Parijs en benoemde Angélique Arnauld, abdis van PortRoyal, in hare plaats tot waarnemend abdis van Maubuisson. Angélique Arnauld, die maar al te wel bekend was met de omstandigheden in het klooster, waar zij was opgevoed en veel had verkeerd in de onmiddellijke omgeving der abdis, aanvaardde hare benoeming tot waarnemend abdis van Maubuisson als den oproep tot eenen arbeid der liefde, die voortdurende zelfverzaking en onverpoosde inspanning van haar ging eischen. Drie harer nonnen, waaronder hare achttienjarige zuster Marie-Claire Arnauld, wees zij aan om haar te vergezellen, haar zeggende, dat zij bij de aflegging harer gelofte haar geheele leven Qode hadden gewijd, doch dat Deze haar tot nog toe geen enkel teeken had gegeven, dat dit offer Hem welgevallig was geweest; dat deze opdracht nu zulk een teeken was en dat zij zich daarom moesten voornemen, zich onverdeeld, naar lichaam en geest, te geven in den dienst eener stichting, die aan hare toe-wijding zoo groote behoefte had. Tot Marie-Claire, wier vurigen ijver bij geringe lichaamskracht zij kende, zeide zij nog in het bijzonder, dat zij thans geen matiging meer voorschreef, gelijk zij dit vroeger wel had gedaan, maar haar enkel wilde opleggen een gebod van onuitputtelijke liefde, al zoude deze onderneming haar komen te staan op het verlies harer gezondheid. Zelfs wees zij hare zuster in de infirmerie van Port-Royal de plaats en het leger, welke zij voor haar bestemde, om daar hare laatste levensdagen ziek en kwijnend door te brengen, na al hare krachten te hebben 42 AGNES ARNAULD. verteerd in het streven om ten voorbeeld te zijn aan arme nonnen, die meer door daden dan door woorden moesten worden onderwezen. Die prophetie, die trouwens ook ten volle is bewaarheid, vermocht Marie-Claire echter niet af te brengen van haar besluit, om hare zuster ter zijde te blijven; en moedig en vastberaden reisde het drietal nonnen met hare abdis af. Voor de achterblijvenden was deze onverwachte en waarschijnlijk langdurige scheiding eene groote smart. Agnes Arnauld, die hare zuster zoolang zoude vervangen, was welhaast ontroostbaar en wierp zich na Angélique's vertrek in de kerk voor het altaar neder met de woorden: ecce reliquimus omnia, waarbijzij in haar bitter leed het omnia, omnia telkens weder herhaalde. Alleen Anne Eugénie Arnauld, die juist den vorigen dag tot de aflegging der gelofte was toegelaten, weende niet. „God heeft mij gisteren te groote vreugde „geschonken," verklaarde zij, „dan dat ik heden zou kunnen „weenen." De ontvangst, welke Angélique Arnauld te Maubuisson te beurt viel, was koel en stug. Men had er wel eene aangename herinnering bewaard van den tijd, toen zij er als kind verblijf hield; maar de groote roep, welke van de hervorming te Port-Royal uitging, had de nonnen voor hare gestrengheid beducht gemaakt. La mère Angélique gebruikte daarom de eerste dagen na hare aankomst enkel om oude betrekkingen weder aan te knoopen; en voor hare vriendelijke tegemoetkoming moesten alle vooroordeelen tegen haar persoonlijk spoedig wijken. Onder het wanbestuur der vorige abdis was echter alle besef van den ernst en van de beteekenis van het kloosterleven bij de nonnen van Maubuisson zoo totaal verloren gegaan, dat geen uiterlijk naleven van den ordensregel, geene vernieuwing der clausuur, geene gemeenschap van goederen bij machte bleken, dit besef weder te verlevendigen. Angélique besloot daarom ten laatste, nieuwe zusters op te nemen, die, onder AGNES ARNAULD. 43 hare leiding en die harer getrouwen uit Port-Royal gevormd, de oudere zusters zouden voorgaan in een leven van boetedoening en van zelfverzaking. De abdij was zeer rijk; en volgens hare statuten moest het aantal zusters er een honderdtal bedragen. Er waren er echter slechts twee en twintig, de meesten van hoogen adel en tegen haren zin bij wijze van blijvende verzorging met eene aanzienlijke dotatie door hare verwanten ingekocht. Angélique verkreeg van den abt van Citeaux op haar verzoek daartoe, vergunning om een veertigtal nieuwe zusters op te nemen, zonder om eene dotatie te vragen, maar wel naar roeping en geschiktheid. Uit de velen, die zich daarop aanmeldden, meende zij, na eene strenge selectie, toch slechts een dertigtal te kunnen toelaten tot het noviciaat. Met onvermoeide zorg wijdde Angélique Arnauld zich aan de opleiding dezer novicen, die zij streng gescheiden hield van allen omgang met de oudere zusters. Vaak nam zij persoonlijk deel aan het dezen nieuwelingen opgedragen werk, waarvan zelfs de ruwste bezigheden in huis, keuken en moestuin niet werden uitgezonderd, om al arbeidende, met eenige hartelijke, wel gekozen woorden, eene aanhaling uit de Heilige Schrift, een verhaal uit het leven der heiligen of der kerkvaders, ieder naar gelang harer bijzondere behoeften, op te wekken tot meer ijver of aan te zetten tot vuriger zelfverzaking en dienende liefde. Zij hield de proefzusters daarbij aan eene strenge, sobere leefwijze. Iedere cel bevatte voor allen gelijkelijk slechts een ruwe tafel, een stoel, een stroozak en aan den wand een uit papier gesneden kruis. Den ouderen nonnen liet zij hare vroegere gewoonten, waar die niet al te zeer tegen de hoofdregels der kloostertucht indruischten, behouden; en als eene novice eene enkele maal tot de bediening van dezen werd geroepen, had zij in strengen last, wat zij ook zien of hooren mocht, door geen blikken of woorden hare afkeuring in het minst te doen blijken. Toch werd door de prikkelbaarheid en het botte 44 AQNES ARNAULD. verzet dier ouderen, die zich slechts noode in de nieuwe regelingen voegden, het leven, dat Angélique Arnauld vijf jaren lang te Maubuisson moest leiden en dat een eindeloos geduld en eene inspanning van ieder uur van haar eischte, haar soms tot eene ware kwelling; maar weinig achtte zij dit in vergelijking met het groote goed, dat haar hier ten deel viel, namelijk hare kennismaking met den later heilig verklaarden Franciscus de Salis, bisschop van Qenève in partibus, die gedurende den winter van het jaar 1619eenigen tijd te Parijs vertoefde. Angélique Arnauld koesterde reeds sedert lang eene groote vereering voor dezen man, wiens werk L'introduction a 1 a v i e d é v o t e, dat destijds grooten opgang maakte, ook haar diep had getroffen. Het verheugde haar daarom ongemeen, dat de bisschop het verzoek van den vader van eene harer novicen, om die te Maubuisson te komen bevestigen, inwilügde. „Maar had ik zeer begeerd, hem te „ontmoeten," schreef Angélique later, „de vervulling dezer „begeerte wekte weder eene nog sterkere begeerte om hem „te raadplegen over mijne geestelijke belangen." Zij verzocht hem dringend, zijn bezoek aan hare abdij nog eens te willen herhalen en klaagde hem bij dit tweede bezoek de verlegenheid, waarin zij zich bevond door haar gemis van eenen goeden biechtvader, daar zij onder de velen, die achtereenvolgens tot haar in deze betrekking hadden gestaan, nog nooit iemand had kunnen vinden, die haar een volkomen vertrouwen inboezende en wien zij zich onvoorwaardelijk had kunnen onderwerpen. Zij placht hun raad en leiding daarom slechts in zooverre te volgen als die haar goed toeschenen, wat haar tot groote onrust was, daar dit toch feitelijk gelijk stond met zich zelf te willen besturen. Als goede Roomsch Katholieke zag zij immers in den biechtvader den onontbeerlijken middelaar tusschen God en Zijne gemeente. De bisschop troostte haar met de verzekering, dat er geen kwaad in stak, op verschillende bloemen te willen 3SH AGNES ARNAULD. 45 verzamelen den honing, dien men niet op eene enkele vinden kan. Het was een antwoord, waarvan zij de fijnheid bewonderde, maar dat zij toch gevaarlijk van strekking vond. Nog twee malen kwam Franciscus de Salis naar Maubuisson; en na hem eene volledige biecht te hebben afgelegd, gaf Angélique zich geheel over aan zijne geestelijke leiding, welke hij, toen de belangen zijner diocese hem naar Qenève terugriepen, schriftelijk bleef voortzetten. Hij moedigde haar aan bij haar streven naar heiligmaking en troostte haar bij moeilijkheden en teleurstellingen; maar hij trachtte toch ook het hartstochtelijke en ongeduldig jagende naar volmaking, dat haar eigen was, te temperen. Nadrukkelijk waarschuwde hij haar tegen overdreven strenge opvattingen. Reeds spoedig na de eerste kennismaking schreef hij haar: „ik begin, waar „gij eindigt, mijne wellieve dochter, want uw laatste schrijven „sluit met de woorden, ikgeloof, datgijmijwelkent. „Voorzeker, het is waar, dat ik u wel ken; ik weet, dat gij „in uw hart onwrikbaar vast besloten zijt, geheel Qode te „leven; maar ik weet ook, dat uwe levendigheid van geest „u eene voortdurende wisseling van stemming doet „ondervinden. O, mijne dochter, meen toch niet, dat het „goede werk, dat in u begonnen is, zoo dadelijk voleindigd „kan worden. De kersenboomen geven spoedig vrucht, „omdat hunne vruchten slechts kersen zijn; maar de palmen, „die vorsten onder het geboomte, dragen hunne dadels eerst „honderd jaren, nadat men ze heeft geplant. Tot een tamelijk „goed leven kan men in één enkel jaar komen; maar de „volmaking, waarnaar wij streven, kan eerst worden „verkregen in den loop van vele jaren." Dikwijls herhaalde Angélique haren nonnen later het gezegde van den bisschop, dat het niet noodig is buitengewone dingen te doen; dat het er slechts op aankomt, de gewone dingen buitengewoon goed te doen. Franciscus de Salis was het ook, die 1 a m è r e Angélique het eerst opmerkzaam maakte, dat niet alleen het klooster- 46 AGNES ARNAULD. leven maar de Roomsch Katholieke Kerk in haar geheel hervorming eischte en dat de Kerkvergaderingen daarin behoorden te voorzien niettegenstaande de pausen zich daartegen verzetten; die deden zeer verkeerd, zeide hij, met zich boven de Conciliën te plaatsen en dat waren „zaken om „over te weenen." Voorloopig had Angélique Arnauld echter nog slechts te denken aan de behartiging der belangen harer beide abdijen, Port-Royal en Maubuisson, een dubbele last, die haar zeer zwaar bleef vallen. Qaarne ware zij overgegaan in de orde delaVisitation, toen die onder leiding van Franciscus de Salis werd gesticht. Die stichting lag den bisschop na aan het harte. Zij was aan de Heilige Maagd gewijd en stelde zich vooral de krankenverpleging ten doel. De regels waren er zacht, geheel berekend op wie, ofschoon van goeden wille, door de strengere voorschriften der oudere orden werd afgeschrikt. Men streefde er niet zoo zeer naar boetedoening en naar wereldverzaking als wel naar eenen geest van nederigen ootmoed en dienende liefde. Doch om te kunnen worden opgenomen in de orde de la V i s i t a t i o n, moest Angélique vooraf worden ontheven van hare waardigheid als abdis. Zij verzocht haren vader daarom vergunning, afstand te mogen doen ten gunste van hare zuster Agnes; doch Arnauld wist van zijnen invloed aan het hof gebruik te maken om buiten voorkennis van de beide betrokkenen voor Agnes te verkrijgen eene aanstelling als c o-a d j u t r i c e van hare zuster en daarmede zag Angélique haren wensch verijdeld. Toen zij met een bezwaard hart een kort bezoek bracht aan Port-Royal om er de wijding van hare zuster tot c o-a d j u t r i c e bij te wonen en zij aan deze bij die plechtigheid overreikte het A n t i p h o n a r i u m, dat de nieuw bevestigde, gelijk het ceremonieel medebracht, moest opslaan, werd Agnes getroffen door de woorden, Isti sunt duae olivae et duo candelabra lucentia ante Dominum, deze zijn twee olijfboomen en twee kande- AGNES ARNAULD. 47 laren brandende voor den Heer. Wetende, hoe hare zuster vurig bleef hopen, haar nog eenmaal de waardigheid van abdis ten volle te kunnen overdragen, riep zij deze nu vol vreugde toe, „D u a e o 1 i v a e, wij zullen „met ons beiden zijn." Schoon is die prophetie in later jaren ook in vervulling gegaan; voor het oogenblik echter moest Angélique zich nog vergenoegen met de vertroosting, waarmede Franciscus de Salis haar vermaande, „toch niet „bekommerd te zijn over die teleurstelling; maar in alles zich „ te onderwerpen aan den wil van God, die zich zeker eens „van haar zoude bedienen tot groote dingen." Maar al viel de verantwoordelijkheid van abdis haar zwaar, waar het pas gaf, wist Angélique zich toch met beslistheid in dien rang te handhaven. Zij bewees dit, toen Angélique d'Estrées, de gewezen abdis van Maubuisson, uit het gesticht derFillespénitentes, waar men haar had opgesloten, was ontsnapt en daarop in gezelschap van een troepje edellieden, die zich het vroegere vroolijke leven in het rijke klooster nog maar al te goed herinnerden, wist ♦innen te dringen in de abdij, waar de kerk haar door een harer nonnen met een valschen sleutel werd ontsloten. Op hetzelfde oogenblik, dat zij er binnen kwam, trad la mère Angélique juist uit een der biechtstoelen en stonden de beide abdissen plotseling van aangezicht tot aangezicht tegenover elkander. De eene eischte, dat men haar onverwijld hare oude plaats weder zoude inruimen, de andere antwoordde kalm en vast, dat zij dit zoude doen, zoodra, — maar niet eer — zij van haren post werd afgeroepen door hem, die haar daar had geplaatst. Rustig ging Angélique hare voorgangster daarop voor naar het abtelijk vertrek, dat zij, tot groote verontwaardiging van Madame d'Estrées, als naar gewoonte met eenige kranken deelde. Zij liet deze hier een oogenblik alleen; en wel voorziende, dat men haar met geweld zoude dwingen heen te gaan, liet zij de voornaamste papieren der abdij dooi vertrouwde handen in veiligheid 48 AGNES ARNAULD. brengen, terwijl zij de nonnen aanmaande tot bedaardheid en zelfs gelastte, iets te eten, ten einde op alles, tot zelfs op een te voet verlaten van het klooster voorbereid te zijn. In dien tusschentijd poogde Madame d'Estrées, geholpen door den biechtvader, die openlijk hare zijde koos, de zusters voor zich te winnen; maar zij moest toch lijdelijk aanzien, hoe Angélique, toen men op den gewonen tijd ter misse ging, zich met kalme waardigheid op den abtelijken zetel plaatste, terwijl zij zelve toch door schaamte werd weerhouden, het koor binnen te gaan. Ziende, dat zij op Angélique's rustig en waardig optreden niets vermocht, riep zij eindelijk hare gezellen ter hulp, die daarop met ontbloote degens de kerk binnenstormden. Toen een hunner zelfs zijn pistool binnen de gewijde ruimte afschoot, ontstond er een tooneel van verwarring en schrik en moest Angélique wel voor de overmacht wijken. Qevolgd door het dertigtal der door haar opgeleide nonnen verliet zij de kerk. Maar eenmaal buiten de kerk zag Angélique zich met hare dochters ook van alle toevlucht verstoken; zij besloot daarom, zich met hare nonnen te begeven naar de naastbij gelegen stad Pontoise. De nonnen stelden zich als in processie twee aan twee achter haar op; en in diepe stilte, ieder haren rozenkrans biddende, schreden zij voort, tot zij de stad bereikten en daar de eerste kerk op haren weg binnen gingen. Te Pontoise was het gerucht van het gebeurde haar reeds voor geweest. Van verschillende zijden kwamen aanbiedingen om de uit huis en hof verdrevenen te herbergen; en dankbaar aanvaardde de abdis het aanbod van den groot-vicaris, die haar zijne geheele woning tijdelijk wilde afstaan. Hij liet er ook nog onverwijld een bidkapel voor de nonnen inrichten; anderen zonden huisraad en levensmiddelen; ook een geschenk in geld kwam in; en Angélique, die de armoede zoo lief had, verklaarde, dat het haar tot groote voldoening was, als werkelijke arme een aalmoes te moeten aannemen. AGNES ARNAULD. 49 Intusschen zoude ook haar goed recht krachtdadige hulp ontvangen. Van hooger hand werd bevolen, Madame d'Estrées opnieuw in hechtenis te nemen; en de provoost der stad ontving de opdracht om met zijne gerechtsdienaars te Maubuisson ten spoedigste de orde te gaan herstellen. Den anderen morgen reeds omsingelde hij met een 250 man de abdij; maar bij zijne komst bleken Madame d'Estrées en hare helpers reeds te zijn gevlucht en ongehinderd kon hij het klooster bezetten. Hij Het er een honderdtal zijner dienaars in bezetting achter en keerde met de overigen terug naar Pontoise om zich daar te stellen ter beschikking van de wettige abdis. Het was toen reeds tien ure in den avond geworden; maar daar Angélique het geraden achtte, de zaak tot een snel einde te brengen, gelastte zij hare nonnen, zich onmiddellijk gereed te maken om te vertrekken. De duisternis werd daarbij veranderd in lichten dag, verhaalt de chroniek, door de fakkels welke de burgers der stad aanbrachten om den geestelijken zusters uitgeleide te doen. De nonnen gingen nu wederom twee aan twee achter hare abdis aan met aan weerszijden een rij gerechtsdienaars te paard, ieder met een brandende toorts in de hand en het musket over den schouder, terwijl de geheele geestelijkheid der stad als eerbewijs den stoet volgde tot deze de abdij had bereikt en er was binnen gegaan. Maar al had M a d a m e d'Estrées de wijk genomen, zij liet bare aanspraken als abdis van Maubuisson daarom niet varen en daar zij eenige gewichtige acten in haar bezit had gehouden, wist zij het klooster te verwikkelen in een reeks van sleepende processen. Om daar voor goed een einde aan te maken, bleek het noodig, Angélique's tijdelijke aanstelling als abdis te veranderen in eene blijvende. Doch in haar klimmend verlangen om terug te keeren naar haar geliefd Port-Royal ried deze tot de benoeming als abdis «an Madame de Soissons, eene geestelijke zuster uit de abdij van Fontevrault. Deze Madaraede Soissons was iemand De Nonnen Tan Port-Royal 4 50 AGNES ARNAULD. van wier bijzondere vroomheid een groote roep uitging; terwijl zij door hare hoog adellijke afkomst en betrekkingen in de abdij van Maubuisson zeker bij uitnemendheid op hare plaats zoude zijn. In afwachting der vereischte pauselijke bullen nam zij reeds dadelijk (1622) haren intrek in dit klooster om zich onder de leiding van Angélique Arnauld voor te bereiden tot hare taak. Aanvankelijk stond zij met deze in eene goede verstandhouding; maar allengs bleek toch, dat Madame de Soissons er niet over dacht, de hervorming van het klooster te handhaven in den consequenten vorm, waarin Angélique dit had gedaan. Zij was kwistig en weelderig van aard; en opgezet door den biechtvader, maakte zij ten slotte der mère Angélique er een verwijt van, dat deze zoo vele onvermogende meisjes had toegelaten tot het noviciaat en daardoor de abdij had beroofd van groote sommen ter verfraaiing van de kerk en van de kloostergebouwen. Angélique herinnerde haar er aan, dat zij hierin volmacht had gehad van den abt van Citeaux; maar verklaarde haar tevens, dat, zoo men het onderhoud van een dertigtal onvermogende vrouwen te drukkend oordeelde voor eene stichting, die beschikte over eene jaarlijksche rente van 30,0001 i v r e s, haar Port-Royal, dat een jaarlijksch inkomen had van slechts 6000 1 i v r e s, zich door de opneming van deze allen niet bezwaard zoude achten. Bovendien hadden deze zusters, die maar al te goed begrepen, dat na Angélique's vertrek groote veranderingen waren te verwachten, deze reeds dringend gesmeekt, haar met zich te willen nemen. Angélique schreef nu aan hare dochters te Port-Royal om dezen te vragen, of zij den moed zouden hebben, hare armoede te deelen met nog dertig anderen. Agnes antwoordde haar dadelijk in eenen door allen mede onderteekenden brief, alles wat de abdis tot haar zoude brengen te willen aanvaarden met vreugde. Zoodra Angélique dit antwoord had ontvangen, reisde zij met hare AGNES ARNAULD. 51 dertig gezellinnen af. Maar daar zij voornemens was onderweg een bezoek te brengen aan hare ouders en niet . wilde, dat in hare afwezigheid de vreugde van de aankomst van zoo velen eene soort van luidnichtigheid zoude teweeg brengen in het stille Port-Royal, gelastte zij den nonnen, zoodra die zonder haar verder zouden reizen, om als zij kwamen op den top van den heuvel, vanwaar men diep beneden in het enge dal den klokketoren der abdij kon zien liggen, in koor overluid te bidden: Pone, domine, custodiamorimeoetostiumcircumstantiae 1 a b i i s m e i s, zet, o Heer, eene wacht voor mijnen mond en behoed de deur mijner lippen, (Psalm 141, 3) en daarna te zwijgen tot zij zelve bij hare aankomst dit gebod zoude komen opheffen. De dertig zusters deden stipt wat haar bevolen was en „naderden bevend en zwijgend het huis, „dat zij kwamen helpen uithongeren," verhaalt Racine in zijn A b r é g é d e 1'H i s t o i r e d e P o r t-R o y a 1. Maar Agnes trok haar met hare nonnen TeDeumlaudamus zingend in processie tegemoet om, gelijk het heet in de oude Mémoires pour servir a 1'Histoire de PortRoyal, juichend in ontvangst te nemen de gave, welke God haar schonk om haar klooster meer en meer te verrijken met den onuitputtelijken schat der armoede. En het huis, te voren zoo ongeriefelijk en zoo klein, schrijft eene der nonnen, scheen plotseling ruim en groot door de kracht der liefde van haar, die gaarne ongemak wilden lijden ten einde anderen te kunnen bijstaan; ja zelfs schoon door de gelukzaligheid, die hier het deel werd van arme vrouwen, die niets wilden weten dan Christus en Dien gekruist; en die Hem vonden in deze eenzaamheid, waar zij voor de wereld als begraven waren. Weldra keerde Angélique nu ook zelve terug naar hare abdij tot groote blijdschap harer geestelijke dochters, wier aantal, eerlang nog vermeerderd met nonnen uit verschillende andere kloosters, die, door de schilderingen van het 52 AGNES ARNAULD. godgewijde leven, dat te Port-Royal werd geleid, dringend smeekten daar te mogen worden opgenomen, binnen korten tijd tot over de tachtig steeg, ja de honderd ging naderen. De kloosterlijke inkomsten bleven echter ongeveer gelijk, zoodat het alleen bij een leven in volstrekte armoede mogelijk was om in de behoeften van zoo velen te voorzien. Doch deze allen, verhaalt de oude chroniek, die zoo onverwachts de kleine zustergemeente te Port-Royal kwamen vergrooten, deden er een nog blakender ijver ontbranden, gelijk een vuur, waar men eenen nieuwen voorraad hout op werpt, terstond helderder opvlamt. Vooral onder den invloed van Agnes Arnauld, wier persoonlijkheid om dezen tijd meer den toon aangaf dan die van hare oudere zuster, begon het gevoelsleven echter al te overheerschend te worden. De nonnen gingen zich verdiepen in bespiegelingen over haren hemelschen bruidegom en men voerde den regel der stilzwijgendheid weder in. Eene novice, welke men eene cel ter bewoning had aangewezen, meenende, dat die cel van het noodige was voorzien, vond er slechts eenige takkebossen en legde zich verscheidene nachten aanéén in haren mantel gewikkeld daarop ter ruste tot dit toevallig aan het licht kwam; zij had het stilzwijgen niet willen breken om hare behoeften kenbaar te maken. Ter wille van dien regel van stilzwijgendheid schafte men zelfs de gewone dagelijksche samensprekingen over eenige plaats uit de Heilige Schrift weder af, „als zijnde die overtollig „voor haar, wier omgang gedurig in den hemel was." De geestelijke atmosfeer binnen Port-Royal kreeg gaandeweg iets dwepends, iets ongezonds. Het was het begin eener diepe, geestelijke inzinking, gepaard gaande met groote materieele moeilijkheden door de overplaatsing der congregatie naar Parijs. III NAAR PARIJS. Het is van weinig aanbelang, of de uitwendige dingen op de eene of op de andere wijze geschieden. Het is van • veel aanbelang, dat wij ons zeiven verloochenen. Angélique Arnauld. Intusschen had nog eene vierde zuster van Angélique den sluier aangenomen te Port-Royal, waar nu vijf van de zes zusters samen waren. Hare moeder wilde daarom, weduwe geworden, hare laatste levensdagen doorbrengen bij hare dochters, in dat klooster. Meermalen ging zij er tijdelijk in afzondering, tot de bevestiging eener nieuwe non in haar wekte den wensch, om zelve ook nog te worden toegelaten tot het noviciaat. Ten einde zich echter niet geheel te scheiden van hare oudste dochter, Catherine Arnauld, thans gehuwd mét den advocaat Le Maitre en woonachtig te Parijs, trachtte zij hare dochter Angélique te overreden, hare congregatie over te plaatsen naar de hoofdstad. Voor la mère Angélique had het denkbeeld van te moeten scheiden van het rustige, stille dal niets aantrekkelijks. Maar zij moest toch toegeven, dat bij de ongedachte uitbreiding harer kloostergemeente het oude gebouw voor de velen, die er thans werden geherbergd, onvoldoende was. Aanhoudende koortsen en een hardnekkige, pijnlijke hoest bleven er de bewoonsters onafgebroken kwellen. In één jaar tijds stierven er vijftien nonnen; het volgende jaar 54 NAAR PARIJS. weder twaalf; en de abdis gaf daarom, hoe noode ook, aan hare moeder vrije hand om in de hoofdstad naar eene meer geschikte behuizing uit te zien. Deze kocht daarop uit eigen middelen, voor eene som van 24,000 1 i v r e s, in de voorstad Saint-Jaques het zoogenaamde hotel de Clagny, om dit aan het klooster te schenken. Den 25sten Mei 1625 nam 1 a mère Angélique daar haren intrek met twee nonnen en zoodra de noodigste verbouwing gereed was, liet zij ook de andere zusters overkomen. Het oude klooster daar buiten, in de vallei, voortaan, ter onderscheiding van het klooster in de stad Port-Royal des Champs geheeten, bleef nu geheel verlaten; maar de scheidende abdis had toch nog beschikt, dat een geestelijke er geregeld den dienst voor het altaar zoude waarnemen, daar zij in haar hart bleef hopen, nog eenmaal naar de om hare afgelegenheid en om hare eenzaamheid haar zoo dierbare plek te kunnen terugkeeren. Het bleek haar ook reeds spoedig, dat het te Parijs onmogelijk zoude zijn, het leven van afzondering en overpeinzing, dat men daar buiten had geleid, ongestoord voort te zetten. In die dagen van vernieuwing van het kloosterwezen, als reactie op de bestrijding daarvan door de groote protestantsche kerkhervormers, werden in de voorstad Saint-Jaques, een toen nieuwen uitleg van Parijs, waar ook Port-Royal nu gevestigd was, verschillende andere geestelijke stichtingen daarnevens opgericht. Behalve een klooster der Ursulinen en eene afdeeling van de door Franciscus de Salis gestichte orde de la Visitation, vond men er een Carmeliterklooster, gesticht door Maria de Medicis, en Anna van Oostenrijk zoude er eerlang, als dankoffer voor de geboorte van Lodewijk XIV, doen verrijzen de reusachtige gebouwen der abdij Val de Qrace. Het strenge leven der zusters van Port-Royal, hare onbaatzuchtigheid, hare armenzorg wekten in dezen kring groote belangstelling en oefenden er eenen bezielenden invloed uit. Van verschillende zijden, van verre en van nabij, kwamen aanvragen om NAAR PARIJS. 55 eenige nonnen te willen afstaan, ten einde ook elders eene reformatie in gang te helpen brengen; en menige abdis ■verzocht la mère Angélique, haar tijdelijk te willen opnemen in Port-Royal, ten einde zich op de plaats zelve door deze te kunnen laten onderrichten. Zoo had Angélique Arnauld direct en indirect de hand in de hervorming van tal van nonnenkloosters en zelfs in het zoo lang door haar bestuurde Maubuisson, waar Madame de Soissons was gestorven, na de abdij binnen den tijd van twee jaren te hebben bezwaard met eenen schuldenlast van 43,0001 i v r e s, werd eene non uit Port-Royal, Marie des Anges Suyreau, eene van Angélique's liefste kweekelingen, benoemd tot abdis. Vele bewaard gebleven brieven van Angélique Arnauld uit dezen tijd toonen aan, hoezeer haar deze zendingsarbeid ter harte ging. Zij gaf daarbij blijk van een gezond practisch oordeel, van eene groote gave van organisatie bij een bezielend geloof in de heiligheid van het kloosterleven; terwijl zij de abdissen, die haar de constituties harer abdijen ter beoordeeling voorlegden, steeds vermaande, toch vooral te bedenken, dat de letter doodt en de geest levend maakt. Nadrukkelijk waarschuwde zij daarom steeds tegen te uitvoerige wettelijke voorschriften, omdat die spoedig de aanleiding worden tot een werktuigelijk, zielloos naleven van den ordensregel, waarbij op den duur alle gevoel voor den zin en voor de beteekenis daarvan wordt uitgebluscht. Xa mère Angélique kreeg te Parijs ook onophoudelijk bezoek van verschillende in haar klooster belang stellende hooge geestelijken, onder anderen van den aalmoezenier van koningin Maria de Medicis, Sébastien Zamet, bisschop van Langres. Deze was van nature een zeer wereldsch man, weelderig en kwistig; maar na eene ernstige krankheid veranderde hij plotseling van leefwijze en gaf hij zich over aan strenge boetedoeningen. Er was echter iets oppervlakkigs in zijn karakter; zWak als hij was, bleek hij ook niet vrij van ijdelheid; zijne indrukken waren meest voorbij- 56 NAAR PARIJS. gaand, zonder veel diepte. Angélique Arnauld leerde hem kennen, toen hij nog in den eersten ijver zijner bekeering stond; en daar zij toen juist zonder geestelijken leider was, verzocht zij hem, eene onbedachte opwelling van het oogenblik volgende, haar ten biechtvader te willen zijn. „Zijne eerste raadgevingen waren ook zeer goed," schreef zij later; „maar ik had niet genoeg gebeden, eer ik mij tot „dezen bisschop in betrekking stelde. Ik had daarbij al te „lichtvaardig alleen op mijn eigen doorzicht vertrouwd; ik „had zelfs la mère Agnes niet geraadpleegd." Toch onderwierp zij zich langen tijd aan den invloed van Zamet met eene slaafsche onderworpenheid, alleen verklaarbaar door hare behoefte om zich te onderwerpen en om te gehoorzamen, omdat daardoor het haar onveranderlijk bij blijvende gevoel van hare onwaardigheid als abdis en van de onrechtmatige wijze, waarop zij er toe was verheven, ten minste eenigermate werd opgeheven. Maar gedurende den tijd, dat zij blindelings de leiding van den bisschop van Langres volgde, met algeheele ter zijde stelling harer eigene persoonlijkheid, dreigde zij ook met hare nonnen te zullen ondergaan in eene dwepende, droomerige mystiek, die tamelijk wereldsgezind was tevens. „Per slot van rekening," verhaalde Angélique Arnauld later, „hadden wij na onze overplaatsing naar Parijs geene „schulden; maar wij hadden een deel van onze fondsen te „gelde moeten maken voor de kosten der allernoodigste „verbouwing. De gewone rente was dientengevolge inge„krompen; en daar alles in de stad bovendien duurder was „dan op het land, hadden wij meer moeite om rond te „komen." Zij had nu met alle verdere verbouwing willen wachten tot er weder geld voor beschikbaar zoude zijn; maar zij gehoorzaamde toch, tegen eigen beter weten in, aan den wensch van den bisschop van Langres, die haar geld deed opnemen voor den bouw, met de verzekering, dat die kosten ontwijfelbaar wel door den inbreng van vermogende nieuwe NAAR PARIJS. 57 zusters zouden worden gedekt. Toen eene ongedachte schenking van 24,000 livres inkwam, liet zij zich ook overreden, terstond te beginnen met den aanbouw van eene nieuwe slaapzaal; maar de ontvangen som reikte nauwlijks toe voor de grondslagen daarvan en zoo moesten telkens nieuwe leeningen worden aangegaan, niet alleen om het aangevangen werk te voleindigen, maar ook nog om de rente van die leeningen te voldoen. Binnen een korten tijd was het klooster belast met een schuld van 136,000 livres. Toch aarzelde la mère Angélique onder die omstandigheden geen oogenblik, om drie jonge meisjes, die te zamen zouden hebben ingebracht eene som van 39,000 livres, de verlangde opneming te Port-Royal te weigeren, omdat zij wist, dat de verwanten van die meisjes haar non wilden laten worden, enkel om hare zusters te voordeeliger te kunnen uithuwelijken. „Alleen zuster Suzanne de Saint-Paul, de keldermeesteres, „en ik waren met deze bijzonderheden bekend," verhaalde la mère Angélique later wel; „en Monseigneur de „Langres wilde ons zelf geen geld voorschieten, zeggende, „dat ons klooster hem geene voldoende zekerheid bood. „Maar bij den nood, waarin wij verkeerden en die mij vele „tranen deed storten en menigen nacht slapeloos deed doorbrengen, kwam ik toch nooit in de verzoeking, Qod zij er „voor geloofd, om onvermogende meisjes, die in mijn ^.klooster begeerden te worden opgenomen, af te wijzen. Ik „wilde ook niemand bedriegen; en toen mij eens geld ter „leen werd aangeboden met de vraag, welk goed ik kon „verpanden als zekerheid voor het geleende, antwoordde „ik, dat ik geene zekerheid kon stellen dan het land onzer „abdij, dat klein en de voorzienigheid van Qod, die groot „was; en deze man liet mij daarop zijn geld op rente. „Voortdurend kwamen onze schuldeischers ons manen en „als men mij boodschapte, dat er weder een was om mij te „spreken, vluchtte ik weg en zond zuster Suzanne, om hem 58 NAAR PARIJS. „in mijne plaats te woord te staan. Die arme vrouw liet dan „geduldig alle klachten over zich heen gaan en bespaarde „mij op die wijze althans deze verschrikking. Intusschen „wierp ik mij dan in de kerk voor het altaar op de knieën „neder en barstte ik in tranen uit." Bij die geldelijke bezwaren kwamen ook nog moeilijkheden van de zijde van dén abt van Citeaux, die openlijk verklaarde, wel een einde te zullen maken aan wat hij geliefde te noemen het singuliere van de abdis van Port-Royal. Als voorbede daartegen besloten de nonnen, dat voortaan eene der zusters bij dag en bij nacht in stille aanbidding zoude blijven voor het Heilig Sacrament. Toen Monseigneur de Langres dit vernam, deelde hij aan Angélique Arnauld en aan hare zuster Agnes mede, dat hij reeds sedert lang omging met het plan, om te stichten eene geestelijke orde ter aanbidding van het Heilig Sacrament des Altaars en kwam met haar beiden overeen om daartoe de abdij de Tard, bij Dijon, een nonnenklooster in zijne diocese, dat eveneens tot de orde van Citeaux behoorde, te vereenigen met Port-Royal. Tegelijk met de hiervoor benoodigde pauselijke bullen, wist hij tevens een bul te verkrijgen, waarbij beide kloosters werden onttrokken aan het drukkend bestuur van den abt van Citeaux, om te worden gesteld onder dat van den aartsbisschop van Parijs (1627). In afwachting der vereischte koninklijke bekrachtiging van dit alles, deed Zamet, ten einde met de vereeniging van beide abdijen zoo snel mogelijk een begin te maken, 1 a mère Angélique er in bewilligen, dat hare zuster Agnes en eene harer liefste kweekelingen, Qéneviève le Tardif, naar de abdij de Tard werden gezonden en dat de abdis van dat klooster, Jeanne Joseph de Pourlans, van daar over kwam naar Port-Royal. Met behulp van deze wist de bisschop te Port-Royal nu alles naar zijne hand te zetten. Angélique bleef hem in dit alles willoos en lijdelijk onderworpen; bovendien verzocht zij de koningin-moeder, Maria NAAR PARIJS. 59 de Medicis, toen deze het klooster een bezoek bracht, bij haren zoon, koning Lodewijk XIII, te willen bemiddelen, dat den nonnen van Port-Royal, wier abdissen door den koning plachten te worden benoemd, zoude worden verleend het recht om zeiven, telkens voor den tijd van drie jaren, hare abdis te kiezen. Het was een verzoek, waaraan door den koning zonder veel bezwaar werd voldaan. Zoo ging dan eindelijk Angélique's liefste wensch in ver| vulling, — zij mocht aftreden als abdis. Zij deed het met eene groote kalmte van geest, terwijl hare dochters in tranen uitbarstten en drie dagen lieten verloopen, eer zij er toe konden overgaan, eene nieuwe abdis te kiezen. Toen die verkiezing zoude plaats hebben, wierp een der nonnen zich snikkend aan Angélique's voeten neder; maar deze richtte haar op met de woorden: „waarom bedroeft gij u, „mijn kind? Ziet gij dan niet, hoe groote verlichting dit alles „voor mij is? Ik ga u immers ook niet verlaten." De zusters verkozen nu Géneviève le Tardif tot hare abdis; en deze I keerde onmiddellijk daarop van Dijon naar Parijs terug. Zij I was eene non van groote vroomheid, — in het klooster gaf men haar den bijnaam van de heilige. Met hart en ziel was zij aan la mère Angélique gehecht en zij volgde slechts het haar door deze gegeven voorbeeld, met zich willig te voegen naar de leiding van den bisschop van Langres. Feitelijk was het dan ook diens vertrouwde, Jeanne Joseph de Pourlans, die thans te Port-Royal het bestuur in handen had en door haar toedoen verdween allengs de geest van strengen eenvoud, die er zoo lang had geheerscht. Zamet gebruikte zijnen invloed aan het hof, om daar belangstelling te wekken voor zijne te stichten orde van het Heilig Sacrament en dagelijks kwam er nu in het vroeger zoo onaanzienlijke klooster bezoek van hooggeplaatste personen, die dan met de meeste voorkomendheid moesten worden ontvangen. Als pensionaires mochten alleen nog maar dochters van graven en markiezen worden opgenomen. In 60 NAAR PARIJS. het refectorium werd het gebruik van de gewone, schamele spijzen afgeschaft en werd ingevoerd het gebruik van vorken, in die dagen nog een volstrekt vorstelijke weelde. De cellen der nonnen werden voorzien van fijn huisraad en van fraai gesneden crucifixen; het altaar werd versierd met fijn geplooid linnen; in de kerk deed men onafgebroken wierookdampen opstijgen. Iedere prediker van naam werd uitgenoodigd, de mis te komen lezen te Port-Royal, waar thans de hooge adel die kwam bijwonen. De paters van het door den kardinaal de Bérulle gestichte Oratorium tot opleiding van jonge geestelijken werden den nonnen tot biechtvaders gegeven en lieten dezen uitvoerig rekenschap geven van hare gedachten en gewaarwordingen bij de stille aanbidding van het Heilig Sacrament, ondervroegen haar ook gedurig, of zij daarbij geene visioenen en openbaringen hadden en versterkten zoo nog hare reeds al te bedenkelijke neiging tot mystieke dweepzucht. Ingevoerd werden thans strenge zelfkastijdingen, barrevoetsche ommegangen in de kerk en geeselingen ten bloede toe, terwijl vroeger 1 a m è r e Angélique, wanneer hare nonnen hare toestemming tot het doen van buitengewone boetedoeningen kwamen vragen, die toestemming slechts zelden placht te verleenen, zeggende, dat eene trouwe naleving van den ordensregel voldoende was te achten en dat penitentiën enkel moesten dienen als straf voor de overtreding daarvan. Zij had hare dochters ook steeds geleerd, vooral waarde te hechten aan die kleine, telkens opnieuw wederkeerende zelfverzakingen, welke het gewone dagelijksche leven als vanzelf met zich brengt. „Ik was er dikwijls over bemoeilijkt in den geest," schreef zij later; „maar ik zeide niets en als ik mij in stilte afvroeg, „waartoe is dit alles nut? antwoordde ik, om mij mijn eigen „oordeel te leeren te niet doen." Tot eene haar vurig toegedane non, die eene opmerking had gewaagd, zeide zij: „Qod veroorlooft dit alles om mij te doen afsterven aan mij „zelve. Het is van weinig aanbelang of de uitwendige dingen NAAR PARIJS. 61 „op de eene dan wel op de andere wijze geschieden; maar „het is van veel aanbelang dat wij ons zeiven weten te „verloochenen." Angélique Arnauld had zich na hare aftreding als abdis van alles teruggetrokken; zij onthield zich zorgvuldig van iedere inmenging en wees elkeen streng terecht, die haar ouder gewoonte met den voor de abdis gebruikelijken term moeder noemde. Toch was het haar aan te zien, dat de loop der dingen hare goedkeuring niet wegdroeg, ook niet weg kon dragen en Monseigneur de Langres verweet haar daarom eens, dat hare tegenwoordigheid alleen hem reeds hinderlijk was. Op hare tegenwerping, dat zij toch een onverstoorbaar stilzwijgen bewaarde, antwoordde hij, „uwe „schaduw is ons in den weg." Hij behandelde Angélique met groote gestrengheid, deed haar weder indeelen in het noviciaat en wees haar de laatste plaats in de rij der novicen aan. Hij legde haar zwaarder en vernederender penitentiën op dan gewoonlijk van de nieuwelingen werden gevergd en liet haar blootshoofds en barrevoets ten kapittel gaan. Getrouw aan hate gelofte van armoede, had Angélique na hare aftreding als abdis niets in eigendom behouden, zelfs de kostbare, haar door Franciscus de Salis geschreven brieven niet; en zij moest nu zwijgend toezien, hoe de voor haar zoo heilige relieken in de artsenijkamer ter verpakking werden gebezigd. Den nonnen werd verboden, het woord tot haar te richten en haar werd geweigerd de vergunning om aan hare zuster Agnes te schrijven of brieven van deze te ontvangen. „Zoo waren wij gescheiden naar lichaam en „geest," klaagde zij later. Soms kwamen de andere nonnen over deze harde behandeling der innig geliefde moeder in verzet; maar zelve maande Angélique haar dan tot gehoorzaamheid en onderwerping en later placht zij te zeggen, dat Port-Royal toen alleen door den geest van zachte, zwijgende onderworpenheid der oudere nonnen voor eene blijvende geestelijke 62 NAAR PARIJS. verachtering was bewaard gebleven. Op eene zware proef werd bare lijdzaamheid echter gesteld, toen de bisschop in het laatst van November hare zuster Marie-Claire Arnauld met nog eene non, die op het innigst aan haar was gehecht, naar het klooster de Tard wilde zenden. Marie-Claire, hare trouwe helpster te Maubuisson, had sedert onafgebroken geleden aan sleepende koortsen, leed er nog aan en de weg naar Dyon was in den laten herfst, dat wist Angélique, nagenoeg onbegaanbaar. Daags voor de afreis klaagde zij den beiden nonnen, dat zij den ganschen nacht van angst slapeloos had doorgebracht, dat zij niet kon berusten in beider vertrek, omdat zij beiden zoo zwak en zoo tenger waren en dat zij vreesde, dat zij onderweg zouden bezwijken. Hare bezorgdheid bleek niet overdreven te zijn geweest. Een deel van den weg was ondergeloopen; het water kwam tot over het portier van de koets en bijna was Marie-Claire medegesleept door de kracht van het wild stroomende water. Weder wat verderop geraakte de wagen tegen het vallen van de duisternis vast in de modder en moesten de reizigsters in donkeren nacht vijf mijlen te voet afleggen. Halverwege moesten de zusters den tocht dan ook opgeven en terugkeeren naar Port-Royal, vanwaar de bisschop het tweetal in het eerste begin der lente toch weder deed vertrekken. Het pijnlijkst echter werd Angélique gewond, toen men, kort na hare aftreding als abdis, drie meisjes, aan wie zij uit medelijden huisvesting had verleend om ze voor kwaad te bewaren, wilde wegzenden onder voorgeven, dat haar onderhoud voor de stichting te bezwaarlijk was. Zij beklaagde zich niet; maar „weende in stilte voor God;" en haar gelaat droeg zoo zeer de sporen van den zielsangst, dien zij om de ongelukkige kinderen uitstond, dat haar tijd werd gelaten tot zij er in was geslaagd, de meisjes elders onder te brengen. Toen eindelijk de koninklijke bekrachtiging der constitutie van de nieuw op te richten orde van het Heilig Sacrament NAAR PARIJS. 63 was verkregen en dus de beide abdijen, die van Port-Royal en die van de Tard, uit welker fusie de nieuwe orde moest worden gevormd, waren onttrokken aan de jurisdictie van den abt van Citeaux en gesteld onder die van den aartsbisschop van Parijs, bleek, dat deze er aanstoot aan nam, dat in de stichtingsacte hem als medebestuurders waren toegevoegd de aartsbisschop van Sens en de bisschop van Langres. Eerst toen die acte zoodanig was gewijzigd, dat hem alleen, als hoofdbestuurder, zoude toekomen het recht om nieuwe nonnen te ondervragen en tot de aflegging der gelofte toe te laten, gaf hij den nonnen toestemming om het nieuwe huis, dat Zamet, die de orde niet binnen Port-Royal zelf wilde vestigen, reeds voor haar had gekocht, te gaan betrekken. Dit nieuwe huis was gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de Louvre, in het woeligste gedeelte der oude stad, te midden van drukke straten en dichtbewoonde huizen, op een plek, waar de grond zoo duur was, dat het gebouw niet zonder aanmerkelijke kosten zoude kunnen worden vergroot. Zamet had echter juist de nabijheid van het koninklijk paleis gewild om zijne orde vooral aantrekkelijk te maken voor vrouwen uit de hofkringen. De geheele inrichting was daarom ook op eenen uiterst wereldschen voet gesteld. Iedere nieuw op te nemen non, zoo luidde het voorschrift, moest als dotatie minstens 10,000 livres inbrengen en bovendien geestig en ontwikkeld zijn om zoo noodig tot zelfs prinsessen van den bloede te kunnen onderhouden. Het kloostergewaad moest geheel wit zijn, met eenen wijden, sleependen mantel van fijne serge en een scapulier of schouderkleed van scharlakenrood laken. De kerk moest in schoonheid van bouw en in pracht van versiering die van alle andere kloosters in den omtrek overtreffen; en in het klooster zelf zoude de clausuur moeten worden aangepast aan de eischen der wellevendheid, als het bezoeken van hoog geplaatste personen betrof. De vroegmetten zouden er niet worden gezongen in den vroegen 64 NAAR PARIJS. morgenstond maar eer de zusters ter ruste gingen, des avonds om acht ure. Een groote mis moest er niet worden gelezen, als zijnde die te vermoeiend en te inspannend voor de zusters. Terecht was de bisschop van Langres van oordeel, dat Angélique Arnauld nu juist niet was de meest geschikte persoon om te staan aan het hoofd van eene inrichting als deze; en ofschoon de pauselijke stichtingsbul haar met name aanwees als abdis en tevens voorschreef, dat de eerste nonnen zouden worden gerecruteerd uit de zusters van Port-Royal, wilde Zamet Jeanne de Pourlans uit de abdij de Tard doen verheffen tot abdis. De aartsbisschop van Parijs verzette zich daar echter tegen en wilde zelfs niet toestaan, dat Jeanne de Pourlans mede naar het nieuwe klooster overkwam. Zoo nam la mère Angélique zelve er als abdis op 8 Mei 1633 met zeven nonnen haren intrek. Zij gevoelde zich weinig op hare plaats in dit „kloosterlijk salon," gelijk Reuchlin in zijne Qeschichte vonPort-Roya 1 het noemt. Aan eene vertrouwde non klaagde zij in een harer bewaard gebleven brieven uit dien tijd: „ik ben als een arm „schip, dat door de baren der zee heen en weder wordt „geslingerd; dat niet gaat, waarheen het wil maar waarheen „de wind het drijft— Wij moeten Qode echter in alles „onderworpen zijn en uit Zijne hand ons lijden aanvaarden „in den vorm, waarin Hij het zendt. Maar dat is juist wat „wij niet doen. Wij zouden wel niet durven zeggen, dat wij „geen kruis willen dragen; maar wij handelen toch alsof het „zoo ware, door te trachten zoo ver mogelijk van ons af te „zetten het kruis, dat Qod ons wil laten dragen. Moeiten en „verdrietelijkheden zijn nu eenmaal een onafscheidelijk deel „van het leven van den Christen. Hij, naar wien wij ons „Christenen noemen, en die ons dien naam door Zijne genade „gegeven heeft om ons deelgenooten te maken van Zijne „heerlijkheid, wil ook, dat moeiten en verdrietelijkheden ons „daartoe zullen voorbereiden. Als wij het een willen, moeten NAAR PARIJS. 65 „wij ook het ander willen. Ik weet wel, dat de hevigheid „der verzoeking soms voor die gedachte geene plaats laat „noch voor de verlichting welke er uit voortvloeit; maar „het stormt nooit onafgebroken voort ,en somwijlen laat God „tusschendoor schijnen een straal van licht, die zijne „uitwerking heeft niet enkel voor het oogenblik maar voor „altoos en voor eeuwig." Terwijl intusschen de onderlinge oneenigheid der besturende bisschoppen over de inrichting der nieuwe orde steeds in hevigheid toenam, werd een geschriftje, Le Chapelet secret geheeten, waarin Agnes Arnauld, in allen eenvoud en enkel voor de zusters, had uitgesproken de gedachten, welke haar bij de stille aanbidding van het heilig sacrament plachten te bezielen, door den bisschop van Sens uit zijne verborgenheid openbaar gemaakt en in het licht gegeven. De vraag omtrent het al of niet rechtzinnige van den inhoud maakte het werkje tot een twistappel, die tal van strijdschriften uitlokte. Het werd ten slotte door de Sorbonne belegd met de censuur en het volle gewicht dier veroorSdeeling viel terug op de nieuwe orde van het Heilig Sacrament, waartoe de schrijfster thans werd gerekend te behooren. De hofgunst keerde, grillig en onbetrouwbaar als altijd. Men beschuldigde de zusters van ketterij, kreet haar voor geestenziensters uit en begon zelfs te spreken van tooverij, in die dagen eene zeer gevaarlijke, meest zeer noodlottige beschuldiging. In dezen wervelwind van vijandigheid, van tegenwerking, van wereldsgezindheid, van onderlinge oneenigheid harer superieuren zoude Angélique Arnauld zich zelve en haar klooster niet hebben kunnen handhaven zonder hulp van buiten af. Die hulp gewerd haar echter op het alleronverwachtst van den man, die haar en hare gezellinnen van de dwaalwegen der mystiek weder zoude terugleiden in het rechte spoor, — als verdediger van het zoo fel verketterde geschrift Le Chapelet secret trad op de abt van Saint-Cyran. De -Nonnen! van Port-Royal 5 rv DE ABT VAN SAINT-CYRAN. De ware ootmoed bestaat minder daarin, dat men zich onvermogend acht tot het volbrengen van groote dingen, dan wel daarin dat men zich als zondaar kent en weet, dat men onmachtig is, groote dingen te volbrengen zonder hulp van Qod. Jean du Verger du Hauranne, abt van Saint-Cyran. Jean du Verger du Hauranne is een dier merkwaardige figuren, waaraan de geschiedenis van Frankrijk zoo rijk is geweest in dat tijdperk van woeling en van gisting op ieder gebied van het geestelijke en van het maatschappelijke leven, dat na de onderwerping der Ligue door koning Hendrik IV aan de glansrijke regeering van koning Lodewijk XIV is voorafgegaan. Dat tijdperk kenmerkte zich door schrille contrasten en scherpe tegenstellingen. Het was een tijd, waarin middeleeuwsche, ja goeddeels barbaarsche toestanden nog voortduurden en toch ook een tijd van doorbreken van verfijnde beschaving en hooge kunst; het was een tijd, waarin men noch recht noch onrecht scheen te kunnen doen zonder felle hartstochtelijkheid, — en noch goed noch kwaad zonder daarbij te vervallen tot uitersten. Het was een tijd van burgeroorlog, van ketterjacht, van hongersnood en pest; maar toch ook een tijd van ver- DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 67 nieuwing des geestes, van strenge ascetiek, van vrome .werken van barmhartigheid. Voor wie een open oog had voor de ellende, de onkunde, het zedenbederf om hem heen, was die tijd dan ook een tijd van hoogen ernst. De strijd der meeningen, welke de Kerkhervorming der 16de eeuw ook in Frankrijk had gewekt, scheen wel te zijn gesmoord in het bloedbad van den Sint Bartholomeusnacht en te zijn beslecht met den overgang van koning Hendrik IV tot de alleen zaligmakende Roomsen-Katholieke Kerk, want na de voleindiging van den strijd zouden de aanhangers der hervormde denkbeelden nog slechts in het Rijk worden geduld, — meer dan dat hadden de Hugenoten bij de afkondiging van het beroemde edict van Nantes niet kunnen bedingen. Maar door dien strijd zeiven bleek toch aan de zijde der overwinnende partij, bij trouwe, warme aanhangers der Roomsch-Katholieke Kerk, te zijn gewekt een geest van onvoldaanheid met het nu eenmaal bestaande, eene behoefte aan eigen, zelfstandig onderzoek, aan eigen zelfstandig oordeelen. Voorbij waren de tijden en zij waren voorbij voor goed, waarin het Christendom eene zaak van overlevering, van kinderlijke aanneming, van een door geene twijfelingen geschokt geloof was geweest. Het was geworden een zaak van overtuiging, van zelfbewuste overgave. Het was geworden van groote beteekenis, dat men tusschen verschillende christelijke geloofsbelijdenissen te kiezen had, dat men kon verwerpen, afvallen, overgaan, dat voor den denkenden mensch eene bewuste keuze noodzakelijk en onvermijdelijk was geworden. De 16de eeuw besloot daarom in Frankrijk, zoo goed als elders, haren loop onder geheel andere omstandigheden dan haar aanvang had doen verwachten. Eenen grooten omkeer in godsdienstige en daardoor in staatkundige verhoudingen had zij den volken van Europa gebracht. De nieuwe leeringen, welke de groote Kerkhervormers hadden gebracht en die zoo zeer beantwoordden aan veler behoeften en 68 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. verlangens, hadden eerst snellen ingang gevonden en binnen een tijdvak van vijftig jaren na den dag, waarop Maarten Luther openlijk brak met de suprematie van den paus en de bul van Leo X voor de poorten van Wittenberg in het Openbaar verbrandde, had het Protestantisme, — door geen brandstapels, door geen worgpalen te weerhouden, — zich met ongemeenen spoed over Noord-Europa verbreid, ja het scheen er na aan toe, te zullen zegepralen in alle landen aan deze zijde van Alpen en Pyreneeën en zelfs voet te zullen vatten aan de overzijde daarvan. Op dit beslissend oogenblik echter nam de gang der dingen eene ongedachte wending. Van Roomsch-Katholieke zijde zelve begon zich te openbaren eene machtige contra-reformatie, die met snelle vaart het reeds goeddeels verloren gewaande terrein begon te herwinnen. De Inquisitie en de orde der Jezuieten ontwikkelden zich als geduchte strijdmachten, die het, door de scheiding van Lutheranen en Calvinisten innerlijk verzwakte, Protestantisme eenen tegenstand boden, die weldra overging in aanval. Tegelijkertijd greep in den boezem der RoomschKatholieke Kerk zelve eene vernieuwing van leer en leven plaats. Ook goede, overtuigde Roomsen-Katholieken, vervuld van liefde voor de heilige moederkerk en bezield met eerbied voor de pauselijke macht, waren gekomen tot het besef, dat eene algemeene verbetering op geestelijk en kerkelijk gebied noodzakelijk was, eene verbetering, welke zij vatbaar achtten voor verwezenlijking, zonder dat daartoe behoefde te worden gebroken met priesterdom en kloosterwezen. Terwijl eenerzijds de geestelijkheid zich van vele banden vrij maakte, beproefde zij anderzijds de oude kerkelijke instellingen tot de vroegere zinrijke vormen terug te brengen. Men ging daarom over tot de oprichting van instituten voor de opleiding van jonge geestelijken en begon er op aan te dringen, dat alle priesters, ook de bisschoppen, weder geregeld in hunne diocesen en parochies zouden verblijven. DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 69 De orde der Capucijner-monniken zond hare reizende predikers bij scharen uit om te vermanen tot boete en bekeering. Als zoo vele zelfstandige openbaringen van dien geest, die, gelijk de wind, blaast waarheen hij wil en men hoort zijn geluid, maar weet niet, van waar hij komt noch waar hij henen gaat, werden, onafhankelijk van elkander, zonder eenige onderlinge afspraak of eenig onderling overleg, tal van kloosters door hunne voorgangers gereorganiseerd in den geest der stichters, werden de half vergeten, geheel in onbruik geraakte ordensregels weder ingevoerd, werd gestreefd naar vernieuwde handhaving der kloostergeloften van armoede, van wereldverzaking, van werken van barmhartigheid. De nonnenkloosters bleven op dit stuk bij die der monniken niet achter, zoo zij zelfs niet voorgingen. De zusters der orde van de Feuillant i n e s te Parijs begonnen zich over te geven aan strenge boetedoeningen en zware zelfkastijding. In Spanje gaf Sancta Maria Theresia den stoot tot de hervorming van de kloosters der Carmeliternonnen. De zusters van de heilige Ursula begonnen zich meer in het bijzonder te wijden aan de opvoeding en de onderwijzing van jonge meisjes. Onder leiding van Sint Franciscus de Salis stichtte Marie de Chantal de orde de la Visitation, die zich voornamelijk krankenverpleging en armenzorg ten doel stelde. Te Port-Royal, wij zagen het reeds, werden door de zestienjarige abdis Angélique Arnauld geheel op eigen initiatief weder ingevoerd de clausuur, de gemeenschap van goederen, de nachtwaken. Vernieuwde bevrediging der alom, ook op Roomsen Katholieken bodem ontwaakte geestelijke behoeften werd echter ook daar niet enkel gezocht in zelfverloochenende boetedoening, in vermenigvuldiging van goede werken, men streefde er tevens naar vernieuwing der leer. Het leerstuk der rechtvaardiging uit genade door het geloof, dat de spil der protestantsche hervorming is geweest, vond 70 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. warme aanhangers ook onder Roomsen Katholieken, die, waar de Protestanten dit dogma ontleenden aan de Heilige Schrift zelve, hunnerzijds dit leerstuk ontleenden aan de geschriften der oude Kerkvaders. Inzonderheid deden dit twee studenten aan de universiteit te Parijs, die zich onbevredigd gevoelden door het daar gegeven onderricht, dat geheel werd beheerscht door Jezuietische invloeden. Zij wilden juist de oude Kerkvaders bestudeeren. In dit gemeenschappelijk verlangen eng bevriend geworden, trokken deze beiden, de Franschman Jean du Verger du Hauranne en de Nederlander Cornelius Jansen, zich gezamenlijk terug in de eenzaamheid van een afgelegen landgoed bij Bayonne om zich daar ongestoord te kunnen wijden aan de studie der geschriften van den heiligen Augustinus vooral. Die studie vestigde in hen de overtuiging, dat de Roomsche Kerk ver was afgeweken van den vorm, waarin de christelijke algemeene Kerk zich had geopenbaard in de eerste christengemeenten en dat die Roomsche Kerk tot dien eersten, zuiveren vorm moest worden teruggebracht. Twee dingen achtten zij daartoe noodig: eene zuivering van de kerkleer door vernieuwde vooropstelling van het Augustiniaansche leerstuk van de rechtvaardiging uit vrije genade door het geloof en daarnaast eene zuivering der kerkelijke organisatie, waarbij door centralisatie van alle kerkelijke macht in den paus de bisschoppen waren geworden ambtenaren van den oppersten kerkvorst, instede van wat zij behoorden te zijn, namelijk de eigenlijke opzieners der gemeenten. Toen de twee vrienden, na vijf jaren in studie en in afzondering te hebben doorgebracht, weder terugkeerden in het openbare leven, verwierf Cornelius Jansen, meer bekend onder zijnen verlatiniseerden naam van Jansenius, eene hoogleeraarsplaats aan de universiteit te Leuven en legde de uitkomsten van beider onderzoek neder niet alleen in zijne colleges, maar ook in zijn beroemd geworden werk de Augustinus; en DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 71 terwijl hij die uitkomsten ingang wilde doen vinden langs wetenschappelijken weg, wilde Jean du Verger du Hauranne ze in toepassing brengen in de praktijk van het leven. De een wilde ze doen belijden, de ander wilde ze doen beleven. Jean du Verger du Hauranne maakte met dit laatste een begin door eenen anderen vriend, den bisschop van Portiers, die hem benoemde tot abt van Saint-Cyran, ter zijde te staan bij diens reorganisatie van het bestuur zijner diocese. Daarbij zoekende naar een ontvankelijk terrein om er niet alleen eene reformatie van het kerkbestuur maar ook van de kerkleer in gang te kunnen brengen, meende hij een oogenblik dat eveneens te Poitiers te kunnen vinden in het nonnenklooster de la Sainte-Croix, ,waar Flandrina van Nassau, eene dochter van prins Willem van Oranje en van Charlotte van Bourbon, de oude geloften van armoede, van wereldverzaking, van dienende liefde weder deed naleven, gelijk Angélique Arnauld dit om denzelfden tijd was gaan doen te Port-Royal, doch zonder dat die beide abdissen in eenig onderling verkeer stonden of iets van elkander af wisten. Flandrina's vroomheid werd echter te zeer beheerscht door de Jezuietische leeringen van werkheiligheid dan dat de abt van Saint-Cyran, gelijk Jean du Verger du Hauranne nu verder placht genoemd te worden, bij deze hadde kunnen vinden een geopend oor voor zijne prediking van de zuivere leer van Paulus en van Augustinus beiden. Nog zoekende keerde hij na den dood van zijnen vriend, den bisschop van Poitiers, in het jaar 1625 naar Parijs terug. De prediking van den abt van Saint-Cyran kenmerkte zich toen nog door eene zekere voorliefde voor theologische paradoxen, waardoor hij in heftig twistgeschrijf met de Jezuieten werd verwikkeld. Zijne groote geleerdheid en niet het minst zijne ernstige, indrukwekkende persoonlijkheid, die door voorbeeld en levenswandel zijne leeringen te belichamen zocht, — meermalen getuigde hij, den ganschen weg van verzoeking en zonde tot verbrijzeling en berouw, 72 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. gebed, boete en goddelijke vertroosting zelf te hebben doorgemaakt, — trokken echter sterk de aandacht. Al zag zijn hoofdwerk, de A u r e 1 i u s, anonym het licht, men wees hem toch algemeen als den schrijver daarvan aan. De kardinaal de PJchelieu, de almachtige minister van Lodewijk XIII, merkte hem op en wenschte hem aan zich te verbinden. Tot vijf malen toe deed hij hem eenen bisschopsmantel aanbieden; maar de abt van Saint-Cyran, die tot behoud van zijne volle onafhankelijkheid geene gunsten wilde aannemen, wist in zijne fiere nederigheid telkens eene feitelijke benoeming tot bisschop te voorkomen. Zeer bevriend was hij aanvankelijk met den kardinaal de Bérulle, die vooral ijverde voor de opleiding van degelijk en grondig gevormde jonge geestelijken in het door hem gestichte opleidingsinstituut het Oratorium en met Sint Vincent de Paul, den apostel der armen, die in deze dagen zijne heerlijke zending onder de allerarmsten begon. Deze beide uitstekende mannen betreurden niet minder levendig dan de abt van Saint-Cyran het deed het diepe verval en het gemis van zedelijken 'ernst, die zich in de innig geliefde moederkerk openbaarden; maar als de laatste dan verder wilde gaan en gewaagde van een pogen om die Kerk te hervormen, haar te bezielen met eene gezuiverde kerkleer, trokken de anderen zich terug en ontweken hem. Zoo bleef de ernstige, stille, in zich zelf gekeerde abt, hoe ook geëerd en bewonderd door wie hem kende, jaren lang als in de schaduw, als op den achtergrond, in afwachting van een ontvankelijk terrein, waar zijne prediking zoude kunnen wortelen en vruchten dragen, welk terrein hij ten slotte heeft gevonden bij de onderling eng verbonden leden van het merkwaardige geslacht der Arnaulds. De abt van Saint-Cyran had het toenmalige hoofd van dat geslacht, Angélique's oudsten broeder, Arnauld d'Andilly, den vertrouwden raadsman van den kardinaal de Richelieu en van Anna van Oostenrijk reeds leeren kennen en voor DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 73 zich gewonnen aan het hof van beider vriend, den bisschop van Poitiers. Te Parijs bracht Arnauld d'Andilly den abt nu ook in kennis met zijnen jongeren broeder Antoine Arnauld, die zich reeds door zijne groote geleerdheid naam begon te maken aan de Sorbonne: met zijne moeder, die een onbegrensd vertrouwen in den abt ging stellen en bij dezen ter biecht ging, eer zij, weduwe geworden, bij hare dochter te Port-Royal den sluier aannam: met zijne oudste zuster, Catharina Arnauld, die na een zeer ongelukkig huwelijk met den advocaat Le Maitre zich binnen Port-Royal had teruggetrokken als leekezuster en sedert den abt ging raadplegen als haar meest vertrouwden raadsman in al wat betrof de opvoeding harer kinderen: met die kinderen zeiven, waarvan de oudste, de advocaat Le Maitre, toen reeds als de meest welsprekende redenaar aan de balie gold en de beide jongeren groote verwachtingen gaven, de Saci voor de Kerk en de Séricourt voor het leger. Met Angélique Arnauld was de abt van Saint-Cyran feitelijk reeds lang vóór dien tijd in betrekking gekomen. Toen deze voor jaren de dertig onvermogende nonnen, wier onderhoud voor de abdij van Maubuisson al te bezwaarlijk werd geacht, moedig had opgenomen binnen Port-Royal, had hij haar, vol bewondering voor dit liefdewerk, aldaar een bezoek gebracht en hij had bij die gelegenheid ook voor de nonnen van Port-Royal gepredikt. Dit sermoen had wel diepen indruk op 1 a m è r e Angélique gemaakt; maar niettegenstaande zij zich om dien tijd geestelijk zeer verlaten gevoelde door den terugkeer van Franciscus de Salis naar Qénève, kwam zij toch niet op de gedachte, in plaats van dezen den abt van Saint-Cyran tot haren geestelijken leidsman te kiezen. Voorloopig liepen beider wegen nog uitéén, al bleef er sedert eenige betrekking bestaan en al kwam de abt van Saint-Cyran na de overplaatsing van Port-Royal naar Parijs de abdis in hare groote financieele moeilijkheden zelfs meermalen met raad 73 74 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. en daad te hulp, zijnerzijds gaf hij der mère Angélique nimmer aanleiding, hem te vragen, haar ten biechtvader te willen zijn, wat hij nooit of nimmer, bij wie ook, placht te doen; en Angélique Arnauld was trouwens geëindigd met de zorg voor hare geestelijke belangen te stellen in handen van den bisschop van Langres. Wel begon haar gemoed meer en meer in opstand te komen tegen diens leiding, tegen diens zienswijzen; maar zij achtte zich toch niet gerechtigd, het schrijnende, knellende doch naar eigen vrije keuze aanvaarde geestelijke juk eigendunkelijk weder van zich af te werpen. Het was daarom voor haar van groote beteekenis, dat monseigneur de Langres, na de veroordeeling door de Sorbonne van Agnes Arnauld's geschriftje Le Chapelet secret, het oordeel van den abt van Saint-Cyran erover inwon en deze, na ernstig onderzoek, daarover niet alleen zijne eigene goedkeuring uitsprak, maar er ook die van zijnen vriend Jansenius voor wist te verkrijgen. In eene opwelling van dankbaarheid belastte de bisschop van Langres den abt daarop in zijne plaats met de geestelijke leiding der zusters van het Heilig Sacrament, wat Monsieur de Saint-Cyran te minder meende te mogen afwijzen, omdat de nonnen op dat oogenblik in nood en vervolging leefden. Geregeld begon hij nu als prediker voor haar op te treden. Bij die prediking leerde de abt van Saint-Cyran vóór alle dingen, dat de mensch heeft gezondigd, dat hij ongeneeslijk ziek is, dat voor hem geene genezing mogelijk is dan in Jezus Christus en in Dien alleen. Iedere ziel, betoogde hij, moet worden gered en dat wel iedere ziel afzonderlijk, op zich zelve, individueel, door haar te brengen in gemeenschap met God, door haar te leiden tot boetedoening en eindelijk door haar als priester, namens God, de genezing te schenken. Het Christendom, meende hij, moest daartoe zoo absoluut mogelijk worden beleden en beleefd, zonder eenige de minste afwijking ter rechter- of ter linkerhand. Op drie som DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 75 hoofdpunten vestigde hij daarbij de aandacht: op den rijkdom der christelijke armoede, op de godheid van Christus, op het alvermogen van Gods vrije genade, die in ons werkt beide het willen en het volbrengen naar Zijn welbehagen. Schuldbesef en een overweldigend gevoel van Gods almacht zocht hij in de eerste plaats te wekken. „God is verschrikkelijk," herhaalde hij dikwijls. Een ieder werke zijns zelfs zaligheid in vreezen en beven. Eerst nadat men zich zeiven had vernederd, zich zeiven had leeren kennen in zijne volle machteloosheid en ellende, eerst dan kon men worden genezen. Verbrijzeld door het gevoel van Gods alvermogen, van Gods heiligheid, gelouterd door het sacrament der boete, werd men daarna verkwikt door de goddelijke genade. Het waren strenge leeringen; maar het waren leeringen, die het hart van wie ze aannamen, deden kloppen van brandende liefde, — van liefde tot God, want berouw en boete waren dan geene uitingen van vrees voor rechtmatig verdiende straf, maar uitingen van een innig verlangen om te willen en te volbrengen naar Gods welbehagen, — en van liefde tot den naaste, wien men dan eveneens het groote goed, dat men uit vrije genade had ontvangen, wilde doen deelachtig worden. De abt van Saint-Cyran onderscheidde zich van de Calvinisten hoofdzakelijk door zijn geloof in de zeven sacramenten, in die van de communie en van de boete vooral. Hij gevoelde zich ook priester, bemiddelaar in den volsten zin des woords tusschen God en den leek; hij was zich den hoogen ernst zijner priesterwijding ten allen tijde bewust. In den biechtstoel achtte hij zich de vertolker van Gods wil en oordeel over de ziel, die zich voor hem uitstortte. Hij trad op als machthebbende. Toch was, waar het niet zijn priesterambt maar zijn persoon betrof, zijne nederigheid groot. „De ware ootmoed," leerde hij, „bestaat minder daarin, dat men zich onvermogend acht, „groote dingen te volbrengen, dan wel daarin, dat men zich 76 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. „zondaar weet en beseft, dat men onmachtig is, het goede „te volbrengen zonder hulp van Qod." Altijd op nieuw vermaande hij zijne biechtkinderen, dat, hoe hoog men zijnen geestelijken leidsman ook boven zich verheven moge achten, het licht, waarmede deze voorlicht, alleen van den Heer komt; waarbij hij dan placht aan te halen het woord van den heiligen Augustinus: o homo, venit ad te lux per montes; se d Deus illum.inat te, non m o n t e s, — o, mensch, het licht komt over de bergen tot u, maar het is Qod in Zijne zon, die u verlicht, niet de bergen. Op deze wijze gaf de abt van Saint-Cyran met zijne prediking stof en inhoud aan de vaag mystiek geworden meditaties der nonnen en na eenigen tijd zijn onderwijs te hebben genoten, verzochten de zusters hem, — en dit met volle instemming en voorkennis van den bisschop van Langres, — haar ten biechtvader te willen zijn. „Ik was de „laatste, die bij den abt van Saint-Cyran ter biecht ging," schrijft Angélique Arnauld, „uit diep ontzag voor dezen „dienaar des Heeren, al vereerde ik hem hoogelijk en al „beantwoordde zijn onderricht geheel aan de voorstelling „van ware vroomheid en van een werkelijk godgewijd leven, „zooals Qod die in mij had gewekt, toen Zijne genade mij „aanraakte in het sermoen van den Capucijnermonnik." (cf. pag. 26) „Maar al bleef ik sedert in mijn hart vast „besloten Qods roepstem te volgen, mijne' ellende, mijne „lichtvaardigheid en de weinige wezenlijke hulp, die mij ten „deel viel, deden mij zeer groote misslagen begaan en „telkens op nieuw ontrouw worden, waarover ik dan „gewetenswroegingen gevoelde, die mij zeer benauwden. „Dikwijls verweet ik het mij zelve, om onmiddellijk daarna „weder terug te zinken in neerslachtige moedeloosheid „Ik was beducht voor wat ik innerlijk toch wenschte en „begeerde, namelijk de vaste, heilige, oprechte en verlichte „leiding van dezen dienaar Qods De abt van Saint- „Cyran leidde ook niet langs een weg van geweld en dwang DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 77 „tot berouw en boete, noch schreef hij zware zelfkastijdingen „voor; maar Qod bewees hem de genade, om door middel „van hechte waarheden de harten zoo te doordringen van „de liefde en van den eerbied, welke men Qod verschuldigd „is, dat men met diepe smart gevoelde, Hem beleedigd te „hebben en nu zoo vurig wenschte, zich met Hem te laten „verzoenen, dat men altijd meer wilde doen dan de abt „wilde veroorloven..... Monsieur de Saint-Cyran „droeg ook groote zorg, om alle aanleiding tot zonde af te „snijden en daartoe gaf hij in de biecht zorgvuldig acht op „alle bijkomende omstandigheden, ten einde de bijzondere „neigingen en overhellingen van ieders hart wel te onderscheiden. Zijne nauwlettendheid was den zielen allerminst „moeilijk. Integendeel. Want daar men zag, dat die nauwlettendheid voortkwam uit eenen geest van liefde en van „oprechtheid, gaf zij groote vertroosting en verlevendigde „zij het vertrouwen, dat Qod, die zulk eenen uitnemenden „heelmeester zond, ook werkelijk wilde heelen." Er kwam nu eene groote verandering in den geest, die de nonnen bezielde. „Pinksteren herhaalde zich in onze „kleine congregatie," schrijft eene der zusters. Het kon echter niet missen, of het moest bij wijlen blijken, hoe weinig de regels van de tamelijk wereldsche orde van het Heilig Sacrament, waar men als het ware wilde beproeven, Qod en den Mammon te dienen, de goedkeuring van den abt van Saint-Cyran wegdroegen. De ijverzucht van den ijdelen, zwakken bisschop van Langres werd er door gewekt. De ongelukkige man gevoelde zich telkens op nieuw machtig aangetrokken tot iedere hoog ernstige persoonlijkheid; maar hij miste de kracht om het goede te doen en den wil zich daartoe eenige moeite of inspanning te getroosten. In zijn geweten was hij verontrust, omdat hij zijn bisdom had verworven door simonie; maar toen hij dit feit den abt van Saint-Cyran had beleden, ergerde hij er zich aan, dat deze hem daarvoor geen absolutie wilde geven; en hij verwierp 78 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. den dringenden raad van den abt, om zich toch los te rukken van het Parijsche hofleven en terug te keeren naar zijne diocese. Men hoorde hem zeggen: „Qod zendt mij dezen „man om mij te pijnigen. Hij doet mij door dezen de waarheid kond; maar ik heb de kracht niet om die te volgen." Het krenkte hem, dat Angélique Arnauld in zijne zwakheid weinig steun vond en daarentegen het onderricht van den abt van Saint-Cyran met den dag meer werd toegedaan. Hij gevoelde zich ook teleurgesteld in zijne stichting van het Heilig Sacrament. Hij had gewild een aanzienlijk klooster, dat den adel zoude aantrekken door veel uitwendig vertoon van weidsche praal en door eenen zachten ordensregel; maar in plaats daarvan hoorde men er slechts gewagen van armoede, van boete, van wereldverzaking. De verhouding tusschen hem en de abdis, die reeds lang gespannen was geweest, werd onhoudbaar; en ten slotte wendde 1 a m è r e Angélique zich tot den aartsbisschop van Parijs, tot wiens diocese de stichting behoorde en die voor hoofdbestuurder gold, met verzoek, haar zelve te willen terug zenden naar Port-Royal en eene non, die niet aan de leiding van den bisschop van Langres onderworpen was, in hare plaats te willen benoemen tot abdis der congregatie van het Heilig Sacrament Monseigneur de Qondi, de aartsbisschop van Parijs, was hiertoe onmiddellijk bereid. Hij had ook reeds voor kort, toen bij de naderende periodieke verkiezing van eene nieuwe abdis van Port-Royal in de plaats van Qéneviève le Tardif, wier triennaat om was, de bisschop van Langres de verkiezing zijner handlangster Jeanne de Pourlans wilde doordrijven, deze laatste terug gezonden naar hare abdij de Tard en Agnes Arnauld met de haren van daar doen wederkeeren naar Port-Royal. Thans beval hij, dat Géneviève le Tardif la mère Angélique bij den terugkeer van deze naar haar oude klooster zoude vervangen als abdis der stichting van het Heilig Sacrament Zamet DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 79 trok zich daarop in arren moede uit het bestuur terug; en "" dadelijk daarop bracht Monseigneur de Qondi, die dan nu verder zoude optreden als alleenbestuurder, aan het klooster een bezoek, om vijf postulantes tot de aflegging der gelofte toe te laten. Hij leidde daarbij zelf de ondervraging en verklaarde na afloop zich daarover zeer voldaan. Hij noemde la mère Angélique zijne lieve dochter, het zich gunstig uit over den abt van Saint-Cyran, noemde de beschuldigingen van ketterij, die tegen dezen in omloop begonnen te komen, ten eenemale ongegrond en roemde den abt zelfs als een oprecht en vroom man, van wien voor de Kerk nog veel was te verwachten. Hij verzekerde bij herhaling, dat de leeringen van den abt zuiver Roomsen-Katholiek waren en dat hij voor zich daarvan geene andere bewijzen behoefde dan de goede gezindheid, die hij had gevonden in zijne lieve dochters van het Heilig Sacrament. Biirnen Port-Royal zelf had Qéneviève le Tardif, zoodra Jeanne Joseph de Pourlans was vertrokken en nog eer 1 a mère Angélique er was wedergekeerd, reeds een begin gemaakt met eene vernieuwde handhaving der kloosterregels. Toen zij zelve nu door den aartsbisschop van Parijs ter vervanging van Angélique Arnauld werd gezonden naar de stichting van het Heilig Sacrament, werd bij de driejaarlijksche verkiezing der abdis van Port-Royal daartoe gekozen Agnes Arnauld (1636). Sedert hebben de twee zusters zeven en twintig jaren lang nog afwisselend de hoogste plaats in het klooster ingenomen, geheel één van geest en van streven bij groote verscheidenheid van aanleg en van karakter. Angélique was eene vurige, krachtige natuur, die zich wist te doen eerbiedigen zoowel als te doen lief hebben, wier overwicht zich onwederstaanbaar gelden deed, zoowel waar zij bestrafte, als waar zij met de uiterste zachtmoedigheid oprichtte wie gebroken en verootmoedigd was. Agnes daarentegen onderscheidde zich door eene zich 80 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. immer gelijk blijvende zachtheid, door eenen milden ernst, die vertrouwen inboezemden; zij stichtte zoowel door haar spreken als door haar zwijgen. De eerste vergeleek men, in de latere dagen der vervolging vooral, met eene vlam, die, door den stormwind aangewakkerd, al hooger en hooger oplaait; de laatste met eenen onder eene dunne aschlaag voortsmeulenden, koesterenden vuurgloed. Angélique had een open oog voor de practische zijde der dingen; haar scherp verstand gaf haar eenen ruimen blik op personen en toestanden; de strijd, de worsteling trok haar aan. Agnes integendeel bezat eene groote voorliefde voor het schouwend leven. Angélique met haar jagend verlangen naar volmaaktheid en met uren van neerslachtigheid, omdat zij zich van die volmaaktheid nog zoo ver verwijderd achtte, gevoelde zich zoo rustig gestemd in den omgang met Agnes; en deze wederom zocht haren steun in den sterkeren geest harer oudere zuster; in alle ding liefst de tweede, liet zij zich, ook als abdis, geheel door deze leiden. Agnes, met haar volgzaam, meegaand gemoed, zoude Port-Royal niet hebben kunnen hervormen; maar zij was daarentegen meer dan Angélique de geschikte persoon om in den overgang van de ijle devotie van den bisschop van Langres tot den strengen ernst van den abt van Saint-Cyran de nonnen te leiden. Een oogenblik waren de beide zusters op dit punt verdeeld geweest. De dwepende mystiek, die voor Angélique Arnauld ten slotte eene geestelijke kwelling was geworden, had voor Agnes Arnauld groote bekoring gehad en slechts noode had deze gehoor gegeven aan het bevel van den aartsbisschop van Parijs, om van het klooster de Tard terug te keeren naar Port-Royal. Onderweg bracht zij een bezoek aan hare zuster Angélique, die toen nog in het klooster van het Heilig Sacrament vertoefde; en deze verhaalde later van dit bezoek: „ik vond haar zoo bevooroordeeld tegen den abt van Saint-Cyran en tegen mij, „zoowel als tegen de veranderingen, die men te Port-Royal DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 81 „begon te maken, — veranderingen nog wel om terug te „komen op wat de bisschop van Langres en zijne nonnen „hadden ingesteld met inbreuk op de regelingen, die zij „vroeger zoo placht lief te hebben, — dat zij mij toescheen „als een ander wezen, al sprak zij met hare eigene zachte „kalmte.... Bij het afscheid zeide ik haar, dat ik haar „binnen zes maanden hoopte terug te zien in eene andere „stemming; en ik verzocht den abt van Saint-Cyran, haar „te willen gaan bezoeken, in de meening, dat zij, redelijk en „godvreezend als zij was, terug zoude komen op hare „vooringenomenheid jegens dezen, zoodra hij haar toesprak. „De abt verontschuldigde zich, zooals hij in den aanvang „altijd placht te doen uit vreeze van zich op te dringen. „Maar ik hield hem voor, dat hij verplicht was, tot haar te „gaan, omdat hij haar had verdedigd en zoo goed getuigenis „van haar had afgelegd in zake haar geschriftje L e „Chapelet secret. Hij beloofde mij daarop tot haar te „zullen gaan; hij ging haar ook een paar maal bezoeken en „reeds enkele dagen daarna schreef mijne zuster mij, in „herinnering, hoe ik haar had gezegd, dat zij binnen zes „maanden zoude veranderen, dat zes dagen voldoende waren „geweest om haar hare dwaling te doen beseffen: dat zij „M onsieurde Saint-Cyran had ontmoet en nu meende te „moeten zeggen, dat nooit eenig man gesproken had als hij." Na de verkiezing van Agnes Arnauld tot abdis van Port-Royal was een der eerste maatregelen, welke deze als zoodanig nam, om, met volle instemming van den aartsbisschop van Parijs, den abt van Saint-Cyran te benoemen tot directeur van haar klooster en nu verder met dezen eene geheele vernieuwing van geest onder de zusters te bewerken. Om den anderen dag welhaast verscheen de abt thans in de abdij, onderhield er eenigen der nonnen afzonderlijk, en waakte er met nauwlettende zorg over wat hem nog het -allermeest ter harte ging, namelijk over de opleiding der kinderen, die als pensionaires door de De Nonnen van Port-Royal 82 DE ABT VAN SAINT-CYRAN. zusters werden opgevoed. Eenen grooten steun bij dit alles vond hij in de conferenties, welke Angélique Arnauld, zelve geestelijk tot rust gekomen onder de leiding van den abt van Saint-Cyran en na haren terugkeer te Port-Royal door hare zuster Agnes aangesteld tot maitresse des novices, met dezen hield, conferenties, die ook nog door de oudere nonnen, voor zoo veel hare verschillende bedieningen het toelieten, plachten te worden bijgewoond. Gewoonlijk deed Angélique bij die conferenties voorlezing van eenig gedeelte uit de Heilige Schrift, knoopte daaraan eene verklaring vast, vermaande hare nonnen naar aanleiding van een of ander uit het dagelijksch leven, dat in het klooster was voorgevallen, of wel besprak nog eens het laatste sermoen van den abt van Saint-Cyran. „Zij bezat „eene geheel eenige gave," schrijft eene der nonnen van deze conferenties, „om ons op te wekken, met alle kracht, die in „ons was, te streven naar volmaking en tevens diegenen „onder ons, die door een gevoel van eigen zwakheid gedrukt „werden, op te wekken en aan te moedigen— Men was „niet verplicht, volmaakt te zijn, zeide zij; maar men was „onvoorwaardelijk verplicht, er naar te streven het te „worden; en daar geene volmaking noch eenige waarachtige „deugd mogelijk is zonder nederigheid, behoorde deze laatste „hoedanigheid ook tot wat zij ons het sterkste aanbeval „Doch ofschoon onze moeder ons met allen aandrang „vermaande, ons te verootmoedigen en eenen geringen dunk „te koesteren van ons zeiven, zij kon toch niet dulden, hoe „grooten misslag men ook begaan mocht hebben, dat men „zich liet verleiden tot moedeloosheid. Zij wilde, dat men, na „zich te hebben verootmoedigd, zich weder zoude oprichten „door in allen eenvoud te vertrouwen op de goddelijke „barmhartigheid. Zij wees er ons op, hoe alle dingen mede„werken ten goede dengenen die God liefhebben en dat „zelfs onze feilen er toe kunnen bijdragen om ons nederiger „en toch krachtiger te maken, — om ons minder te doen DE ABT VAN SAINT-CYRAN. 83 „bouwen op ons zeiven en ons meer onze toevlucht te doen „zoeken bij den Heer." Angélique Arnauld vermaande aldus hare nonnen in nauwe aansluiting bij het onderricht van den abt van Saint-Cyran, die er steeds op aandrong, dat men het verledene moest beschouwen als te niet gedaan. „Als men zich de begane „zonden moest blijven herinneren, zoude niemand ooit „gelukkig kunnen zijn," zeide hij eens. „Eene hoop, die niet „verder reikt dan dat zij de wanhoop buiten sluit, is „geenszins voldoende. Men moet een vast en onwrikbaaar „vertrouwen stellen in Qod, die even grenzeloos lankmoedig „is voor de zielen, die eenen waren weg bewandelen, als „Hij oneindig gestreng en verschrikkelijk is voor de zielen, „die eenen valschen weg inslaan. Hij, die heeft gewild, dat, „wie de hand aan den ploeg slaat, niet achterwaarts zal zien, „doet ook Zelf wat Hij van ons eischt. Hij rekent niet met de „voorbij gegane zonden van eene ziel, die Zijn Koninkrijk „zoekt." Telkens en telkens weder ook kwam de abt er op terug, dat het kort begrip van een christelijk leven is, dat men weet te lijden, zich te verootmoedigen, zich volstrekt afhankelijk te gevoelen van Qod. V DE SOLITAIRES. Se mépriser soi-même et mépriser le monde, Ne mépriser personne et souffrir le mépris,.. de Saci. Niet enkel bij de nonnen van Port-Royal viel het onderwijs van den abt van Saint Cyran om dien tijd in goede aarde; het schoot ook diepe wortelen in het hart van eenige mannen, die, door de prediking en door de persoonlijkheid van den abt op het diepst getroffen, zich onder diens leiding wilden overgeven aan een leven van boetedoening en van overpeinzing. Die mannen vormden de kern van eene groep van s o 1 i t a i r e s, van eenzamen, van kluizenaars, die, door geenerlei bindende geloften gebonden, somwijlen, als plicht hen riep, uit hun leven van vrijwillige afzondering terug keerden in het openbare leven om daar te doen, Wat zij geroepen werden te doen, — die bij verzaking van alle geriefelijkheden des levens hunne talenten, hunne geleerdheid, hun fortuin stelden tot voorüchting en tot hulp op ieder gebied, — die braken met alle aardsche banden en zonder aarzeling tot zelfs de nauwste familie-gehechtheden, (toen zooveel sterker dan nu), ten offer brachten, waar die dreigden zich te zullen stellen tusschen hen en den Qod, Wien zij onverdeeld wilden toebehooren;— terwijl diezelfde menschekjke gehechtheden, waar zij Qode werden toegewijd, zoo wonnen aan diepte en aan kracht. „Hoe wonderlijk groot „is de onderlinge liefde, welke Qod Zelf ons ingeeft," roept DE SOLITAIRES. 85 een hunner uit, „de vriendschappen der kinderen dezer „wereld weten daar niets van." Ook hier was het een Arnauld, die vooraan ging. Antoine Le Maitre, de zoon van Angélique's oudste zuster Catherina Arnauld, gehuwd met den advocaat Le Maitre, was door zijne vrome moeder opgevoed onder de leiding van den abt van Saint-Cyran. Hij was wel toegerust met eene grondige kennis van de Heilige Schrift en van de leer der Kerkvaders, zonder dat deze daarom nog waren geworden tot een wezenlijk bestanddeel van zijn gemoedsleven. Zijne ongemeene kunde. en groote gave van welsprekendheid deden veel van hem verwachten en op zijn negen en twintigste jaar stond hij aan den ingang van eene schitterende loopbaan. Het leven lachte hem toe; in het volle bewustzijn zijner frissche kracht en zijner rijke gaven genoot hij het vooruitzicht der schoone toekomst, die voor hem open lag. Hij dacht aan een huwelijk en dronk met volle teugen den roem en de onderscheidingen, die reeds ruimschoots zijn deel werden. Het denkbeeld van bekeering tot een leven van afzondering en boetedoening lag hem even ver als het eenen jongen koning zoude zijn om vrijwillig afstand te doen van scepter en kroon, — maar toen, verhaalt de oude chroniek, „voer de wind des Heeren over „hem heen en wierp den ceder van den Libanon gebroken „voor zich neder." Aan het sterfbed van een zijner verwanten werd Antoine Le Maitre er getuige van, hoe de abt van Saint-Cyran den stervende vertroostte en tegelijkertijd alle aanwezigen wist te doordringen van een diep besef van de nietigheid van het aardsche leven en van het ontzaglijke der naderende eeuwigheid. Van dat oogenblik stond zijn besluit onwrikbaar vast, hij wilde zich geheel terugtrekken uit het openbare leven, om zich onverdeeld te kunnen overgeven aan den Heer van hemel en van aarde. Onverwijld deelde hij den abt van Saint-Cyran zijn voornemen mede. Deze verheugde 86 DE SOLITAIRES. zich wel ongemeen over de bekeering van zijnen vroegeren kweekeling; maar hij voorzag ook, hoe groot opzien dit besluit van den reeds met roem bekenden jongen rechtsgeleerde zoude baren en hoe de wereld er zich over zoude wreken aan hem persoonlijk. „Ik zie wel," antwoordde hij zijnen leerling, „waar Qod mij henen leidt, door uwe leiding „in mijne hand te stellen; maar hoe dit zij, wij moeten Hem „volgen tot in de gevangenis en tot in den dood." De abt van Saint-Cyran wilde echter alle noodeloos gerucht voorkomen; en ofschoon Le Maitre in zijn onstuimig gemoed liefst dadelijk van den wil had gemaakt eene daad, beval hij dezen, ook als zelfbeproeving, niets te overhaasten, maar voorloopig nog als gewoonlijk zijne pleidooien aan de balie voort te zetten, om dan bij het aanbreken der vacantie van het Hof als onopgemerkt te kunnen verdwijnen. Le Maitre gehoorzaamde zijnen leermeester en bleef pleiten; doch hij deed het zonder de vroegere, vurige bezieling, terwijl hij al sprekende zijne blikken gevestigd hield op een oud, bestoven kruisbeeld, dat, naar Fransch gebruik, in de rechtszaal hing en dat hij te voren ternauwernood had opgemerkt, Zijnen collega's viel het op, dat hij niet zoo opgewekt sprak als vroeger wel en zij begonnen hem te bespotten. Daarop verzamelde Le Maitre nog eens al de hartstochtelijke geestkracht, waarover hij bij zijn schitterend redenaarstalent beschikte. Hij overtrof zich zeiven en verpletterde nog eens voor het laatst zijnen tegenstander, als stelde hij er eene eer in, te toonen, dat niet zijn genie van hem was geweken, maar dat hij vrijwillig zijn genie wilde verzaken. Zoodra eindelijk de reikhalzend verbeide vacantie van het Hof was aangebroken, betrok Le Maitre in overleg met den abt van Saint-Cyran eene kleine, hoogst eenvoudige woning, welke zijne moeder, Cathérine Arnauld, voor hem liet bouwen tegen den muur van Port-Royal, het klooster waar zij zelve, na haar hoogst ongelukkig huwelijk, als leekezuster haren intrek had genomen, in afwachting DE SOLITAIRES. 87 van het oogenblik, dat zij, na den dood van haren echtgenoot, er den sluier zoude kunnen aannemen. Hier Voegde zich eerlang bij Le Maitre diens jongere broeder, de officier de Séricourt, die, na tijdens eenen veldtocht in Duitschland krijgsgevangen te zijn geweest, door eene wonderdadige ontkoming tot nadenken was gebracht en nu bij zijóen terugkeer in Frankrijk, het voorbeeld van zijnen broeder volgende, „zijnen degen wilde breken aan den voet van „het kruis, gelijk de ander het zijne pen had gedaan." — „Qesamenlijk smaakten de broeders nu het zoete der eensaamheid," verhaalt Fontaine in zijne Mémoires. „Het „was hun tot zoo grooten troost, elkander te zien, dat zij „geene behoefte hadden, elkander toe te spreken en „gedreven door eenen heiligen naijver, gaven zij zich over „en weder vleugelslagen als het ware om op te wekken en „aan te zetten tot steeds meerder deugd." De eerstvolgenden, die zich aansloten, waren: Claude Lancelot, die zich zeiven tot het oogenblik, dat hij den abt ran Sant-Cyran leerde kennen, beschrijft als „eenen „mensen, die, door de zee op het strand van eenig eiland „geworpen, uitziet, of h'et schip, dat hem zal kunnen op„nemen, niet in zicht komt," en Antoine Singlin, die, onder den invloed van den beroemden apostel der armen, Sint Vincent de Paul, priester geworden, toch eerst in Monsieur de Saint-Cyran vond den meester, „bij wiens „woord hij ontvlamde als de zwavelstok bij het vuur." De abt zag met zijnen scherpen, juisten blik op de bijzondere talenten en krachten van ieder, die tot hem naderde, in Claude Lancelot den geboren onderwijzer, wien hij daarom dadelijk eenige kinderen te onderwijzen gaf en zoo den grond legde van de later zoo beroemd geworden Scholen van Port-Royal; en de uitnemende gaven, waardoor Antoine Singlin zich kenmerkte, deden hem dezen weldra beschouwen als zijn* rechterhand. In Singlin meende hij te hebben gevonden zijnen plaatsvervanger, zijnen opvolger, 88 DE SOLITAIRES. overtuigd als hij was, dat hem zeiven nog slechts een korte tijd om te arbeiden onder zijne geesteskinderen zoude worden gegund. Hij zag daarin goed. De bekeering van Antoine Le Maitre had vele invloedrijke personen diep gewond en had gewekt eene felle verbittering tegen den abt van Saint-Cyran, tegen wien zich ook begonnen te verheffen beschuldigingen van ketterij, vooral wat betrof diens leer aangaande het sacrament der boete. Zoolang de kardinaal de Richelieu, de almachtige eerste minister van koning Lodewijk XIII, zich onzijdig hield, was dit laatste van geen aanbelang; doch dit veranderde, toen de abt van Saint-Cyran in den strijd over de al of niet geldigheid van het huwelijk van den hertog van Orleans, zich openlijk uitsprak vóór de geldigheid daarvan, alle staatsbelang als niets verklarende in vergelijking met de heiligheid van het sacrament, van het sacrament des huwelijks. Richelieu deed nog eene laatste poging om den abt aan zich te verbinden; maar toen ook deze faalde, liet hij den man, wiens ijver, kunde en machtigen invloed op de gemoederen hij maar al te wel wist te schatten, zonder eenigen vorm van proces, bij een dier lettres de cachet, koninklijke bevelschriften waartegen geen beroep bestond, den 14den Mei 1638 gevankelijk wegvoeren naar Vincennes. Nog pas twee jaren had de abt de geestelijke leiding der nonnen en nog pas zes maanden die der s o 1 i t a i r e s van Port-Royal in handen gehad. De kardinaal de Richelieu verklaarde naar aanleiding van dezen geweldmaatregel: „indien men Luther „en Calvijn in hechtenis had genomen, zoodra zij begonnen „te polemiseeren, zoude men den Staat heel wat troebelen „hebben bespaard." En had hij den jongen koning, zijnen kweekeling, niet geleerd, dat men als Christen beleedigingen niet snel genoeg kon vergeven, maar als vorst daarvoor niet snel genoeg kon tuchtigen? Van dat oogenblik werd de abt van Saint-Cyran door zijne aanhangers vereerd als een martelaar. Zijne banden DE SOLITAIRES. 89 deden hen in nog blakender ijver ontgloeien. Zijn lijden was immers geheel vrijwillig zijn deel, zeiden zij, er aan herinnerend, hoe hij bij herhaling was gewaarschuwd geworden en zoo gemakkelijk had kunnen ontsnappen, maar dat hij liever de vrijheid van zijn persoon had ten offer gebracht, dan de vrijheid van zijn geweten, zoodat hij zich uit eigen vrije beweging bevond, daar waar men hem met eene daad van geweld had heen gevoerd. Toen kort na de inhechtenisneming van den abt de hertogin d'Aiguillon, eene ■ nicht van den kardinaal de Richelieu, wier invloed op haren | oom, naar men wist, groot was, het nonnenklooster PortRoyal een bezoek bracht, verwierp la mère Angélique met de meeste beslistheid den haar gegeven raad, om de bemiddeling der hertogin ten gunste van den gevangene in te roepen. Zij voegde integendeel haar, wier wereldsch gezinden geest zij kende, toe: „Mevrouw, er zijn lieden, die „gevangenen zijn in dezen tijd en die vrij en gelukkig zullen \ „zijn in de eeuwigheid; en er zijn er daarentegen, die vrij, I „machtig en gelukkig zijn in het tegenwoordige leven, maar I „die gevangenen, slaven en ellendigen zullen zijn in het „toekomende." Bij die als uitdagende hooghartigheid van optreden gevoelde de kleine kring van getrouwen zich toch innerlijk gansch verweesd, vooral omdat bij de strenge bewaking, I waaronder de abt van Saint-Cyran aanvankelijk werd gesteld, geen enkel woord van den geliefden meester tot f diens vrienden doordrong. Trouwens ook hun liet de vervolging geene rust. De aartsbisschop van Parijs liet den s o 1 i t a i r e s aanzeggen, dat hij hen niet langer binnen I Parijs wilde dulden; maar hij liet toch oogluikend toe, dat zij zich terugtrokken in het verlaten klooster Port-Royal des C h a m p s. Zij waren toen reeds een dozijn in aantal, ongerekend eenige kinderen, waarvan zij de opvoeding op zich hadden genomen. In de afgelegen vallei van Port-Royal liet men hen echter niet lang met vrede. Na twee maanden 90 DE SOLITAIRES. reeds moesten zij op hoog bevel dit toevluchtsoord weder verlaten; zij konden toen zelfs niet bijéén blijven en deze eerste verspreiding, gelijk zij later is genoemd, won Port-Royal vele nieuwe vrienden en vereerders in de gezinnen, waar de uitgedrevenen een onderkomen vonden. Ook in het nonnenklooster zelf was men vol zorg. Men wist, dat er bevel was gegeven, la mère Angélique een verhoor te doen ondergaan en vreesde, dat men haar daarna uit het klooster zoude wegnemen en naar elders overbrengen. Zelve was Angélique hierop ten volle voorbereid. Maar de aartsbisschop van Parijs, die zich toch liefst van alle geloofsvervolging onthield, deed de zaak in beraad houden en hield die sleepende tot men die ten slotte liet rusten. Antoine Singlin was in die dagen de groote steun van nonnen en s o 1 i t a i r e s. Deze stroeve, ernstige, vrij schuwe man, die, in diep gevoel zijner eigene onwaardigheid, zich liefst als monnik zoude hebben terug getrokken in eenig afgelegen klooster, vergat thans zich zeiven als het ware in zijn streven om den abt van Saint-Cyran bij diens aanhangers te vervangen. Hij was geen geleerd theoloog in den enger en zin des woords; maar hij had een onbeperkt geloof in de heiligheid van zijn priesterschap en hij bezat veel tact en groote omzichtigheid in de leiding der aan hem toevertrouwde zielen. Het gemis van den abt van SaintCyran kon door Antoine Singlin echter niet geheel worden vergoed; en groot was de vreugde te Port-Royal, toen men den gevangene eenige meerdere vrijheid begon te laten en het mogelijk bleek, eene tamelijk geregelde briefwisseling te onderhouden. Uit zijnen kerker zette Monsieur de Saint-Cyran onverdroten zijn bekeeringswerk voort. Gevangen of vrij, hij bleef dezelfde en deed zijnen invloed gelden op ieder, die tot hem in betrekking kwam. Twee Duitsche generaals, die met hem te Vincennes gevangen werden gehouden, vonden bij hem troost en opbeuring. DE SOLITAIRES. 91 Zelfs verwierf hij zich tijdens zijne gevangenschap nieuwe aanhangers tot in de naaste omgeving van den kardinaal de Richelieu en daaronder een der eigen pages van den kerkvorst, de Luzanci, eenen zoon van zijnen vriend Arnauld d'Andilly. Zijne meest beteekenende aanwinst in die dagen was voor Port-Royal die van Antoine Arnauld, Angélique's jongsten broeder, den jeugdigen, veelbelovenden geleerde, met wien de abt na zijne gevangenneming het vriendschappelijk verkeer schriftelijk bleef aanhouden en dien hij daarbij gaandeweg wist te overtuigen, dat hij zijn leven niet ernstig genoeg opvatte, dat er te veel menschelijke ijdelheid schuilde in zijn rusteloos jagen naar kennis. Toen Antoine Arnauld den titel van doctor in de theologie verwierf en lid van de Sorbonne werd, behoorde hij in den geest reeds geheel tot den kring der Port-Royalisten. Hij, 1 e grand Arnauld, zooals men hem daar ging noemen en 1 e petit frère, zooals Angélique hem vol innigheid in hare brieven noemt, wilde sedert zijne bekeering het machtige wapen zijner uitnemende geleerdheid geheel wijden aan den dienst der waarheid. Zoo groeide en wies Port-Royal en nam toe zoowel in ledental als in innerlijke kracht, alsof de groote leider niet had opgehouden in volle vrijheid te midden zijner geesteskinderen te arbeiden. Vóór zijnen dood zoude deze zich ook nog met eigen oogen van dien groei en van dien wasdom kunnen overtuigen. Richelieu stierf; en daarmede kwam voor velen een einde aan de verbanning en aan de gevangenschap, waartoe zij onder het bewind van den machtigen kardinaal willekeurig waren veroordeeld geweest. Den 6den Februari 1643, na eene hechtenis van volle vijf jaren, kreeg ook de abt van Saint-Cyran de vrijheid weder. Onverwijld reisde zijn vriend Arnauld d'Andilly naar Vincennes, om hem van daar af te halen en te geleiden naar Port-Royal. La mère Agnes, die men er van had onderricht, wilde bij het verlaten van het spreekvertrek niet 92 DE SOLITAIRES. vertragen, den anderen de zoo juist ontvangen blijde tijding mede te deelen. Maar het uur van spreken was nog niet gekomen; en zij wilde het stilzwijgen niet verbreken. Zij trad daarom vóór de zusters, die juist in het refectorium bijéén waren, en knoopte haren gordel los om op die wijze te kennen te geven, dat God de banden van Zijnen dienaar had geslaakt. Daar men iets van dien aard wachtende was, begreep men haar dadelijk en werd eene innige vreugde op aller gelaat zichtbaar. Men ging den geliefden meester nu opwachten in de kerk. Daar verzocht deze aan Singlin, naar eene gewoonte, die hem zeer eigen was, het boek der psalmen op te slaan, en toonde zich diep getroffen, toen deze daarbij trof den 34sten psalm en meer bijzonder het vers: vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de Heer. De abt van Saint-Cyran verlangde nu ook naar PortRoyal des Champs, het oude klooster in de vallei, waar sedert eenigen tijd de solitaires, de een na den ander, weder waren terug gekeerd. Eenen ganschen dag bracht hij daar door, voornamelijk in onderhoud met Le Maitre, dien hij eenigermate als het hoofd der kleine gemeenschap beschouwde. Al zijne volgelingen kwamen daar als bij beurten rekenschap afleggen en verantwoording doen en tevens zich verkwikken aan zijne opwekkingen en vermaningen. Singlin kwam tot hem, met het dringend verzoek, hem te ontheffen van zijne opdracht als biechtvader en prediker van de nonnen en de solitaires van PortRoyal, betuigende, dat hij zich volstrekt onbekwaam en onvermogend daartoe gevoelde. Streng wees de abt hem terecht wegens zijne moedeloosheid, om hem daarna met eenige woorden vol innigheid en zachtheid van zich te laten gaan. Bij het scheiden verklaarde hij, groot welgevallen te hebben gevonden in de lieflijke schuilplaats, welke den solitaires hier was ten deel gevallen en zeide, er der DE SOLITAIRES. 93 mère Angélique een verwijt van te zullen maken, dat zij ooit had kunnen besluiten, eene in hare eenzaamheid zoo schoone plek te midden der bosschen te verlaten. De vrienden van Monsieurde Saint-Cyran beschouwden de gesprekken in dit samenzijn gehouden later als zijn geestelijk testament, als schatten, die hij den zijnen stervend naliet. Want de gevangenschap had zijne krachten ondermijnd en reeds enkele maanden na zijne in vrijheidsstelling stierf hij. Toen men der mère Angélique de doodstijding bracht, antwoordde zij alleen: „Dominus in coelo," in den hemel leeft de Heer. VI ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. v Men is niet verplicht, volmaakt te zijn, maar men is onvoorwaardelijk verplicht er naar te streven het te worden. Angélique Arnauld. De steun van den abt van Saint-Cyran ontviel der mère Angélique op een oogenblik, dat zij meer dan ooit behoefte meende te hebben aan diens raad en leiding. In October 1642, enkele maanden vóór de invrijheidsstelling van den abt, waren de nonnen bijéén gekomen tot de gewone driejaarlijksche verkiezing van hare abdis; en daar Agnes Arnauld, die dit ambt nu reeds zes jaren aanéén had bekleed, wel herstellende was uit eene zware krankheid maar toch nog rust behoefde, was het niet meer dan natuurlijk, dat de nonnen thans hare keuze heten vallen op haar, die eerst het klooster had gereorganiseerd en later, hoe ook in rang aan de anderen gelijk, haar toch altijd door woord en voorbeeld was blijven bezielen. Die nieuwe verheffing tot abdis vervulde Angélique met even groot leedwezen als indertijd hare aftreding als zoodanig het haar met vreugde had gedaan. Het rustige, stille leven te midden harer novicen was haar zeer lief geworden en bevredigde haar volkomen. Zij zoude er ook nimmer in hebben bewilligd, de abtelijke verantwoordelijkheid opnieuw op zich te nemen, indien zij niet bij hare aftreding had afgelegd eene gelofte van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan haren biechtvader. ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 95 Zij onderwierp zich daarom aan den wil van Monsieur Singlin, die haar had bevolen, zich niet te onttrekken, voor het geval de keuze der nonnen op haar mocht komen te vallen. In de eerste maanden na haar nieuwe optreden als abdis had Angélique Arnauld nog schriftelijk, eindelijk nog een paar malen mondeling den abt van Saint-Cyran in alle voorkomende moeilijkheden kunnen raadplegen. Doch zoolang deze leefde, waren de machtige invloed, dien hij uitoefende, de eerbied, dien hij afdwong, van zoo overwegenden aard, dat zelfs bij eene krachtige natuur als die van la mère Angélique van zelfstandig optreden, van eigen initiatief nauwlijks kon worden gesproken. Eerst thans, nu zij, geheel verstoken van de onmiddellijke leiding van den abt maar doordrongen, gestaald en gelouterd door diens onderricht, op eigen verantwoordelijkheid diens leerstellingen moest in toepassing brengen en die in eigen leven en in dat harer nonnen doen beleven, zoude zij haren vollen geestelijken wasdom bereiken. Er is dan ook een zeer kenmerkend onderscheid tusschen de wijze, waarop zij vroeger als abdis placht op te treden en die, waarop zij dit thans ging doen. Voormaals verliet haar nimmer het drukkende, verlammende gevoel van de onwettige, onwaardige wijze, waarop zij tot den abtelijken rang was verheven. Dat gevoel had haar steeds doen weifelen en onzeker gemaakt, wanneer eigen neiging en overtuiging in tegenspraak kwamen met die der over haar gestelde machten. De abtelijke kromstaf scheen haar soms bezoedeld door hare aanraking; waarom zij zich dan meende te moeten overgeven aan strenge penitentiën en aan slaafsche onderwerping, zooals in de weinig verkwikkelijke episode van het bestuur van den bisschop van Langres. Als wettig en vrijwillig door hare nonnen gekozen abdis, was het echter alsof de ernst en de wijding van haar ambt, die haar vroeger zoo konden benauwen, haar bezielden met eene 95 96 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. rustige, stille waardigheid, die in zekeren zin nog werd verhoogd door de geringe meening, welke zij, naar men zeer wel wist, bleef koesteren van haren eigen persoon, afgescheiden van haren rang. „Qod heeft mij gesteld tot „abdis om de zusters te heiligen door mijne leiding en niet „tot mijne eigene voldoening," zeide zij eens. „De zusters „verbeelden zich, dat de handelingen ten goede, die Qod „door hare abdis laat geschieden in dienst der zielen, welke „hij aan haar bestuur heeft onderworpen, zoo vele bewijzen „zijn van hare voortreffelijkheid; maar zij doen dat zeer „ten onrechte. Eene abdis kan wijzer, meer verlicht zijn dan „al hare nonnen en toch de minst heilige in het klooster „wezen. De zusters begrijpen niet, dat het goede door hare „abdis tot haar komt als door een kanaal; dat eene abdis „slechts is een werktuig, waarvan Qod in Zijne genade zich „bedient tot heilige dingen." Ook als abdis bleef Angélique daarom als vroeger deelen in de minste werkzaamheden. Trouw arbeidde zij mede aan het onderhoud van de kleeding der zusters. Bij strenge koude maakte zij vaak eigenhandig vuur aan om er de zusters, die in den vroegen morgenstond van de nachtwake in de kerk wederkeerden, mede op te wachten. Bij ziekte, hoe besmettelijk of van hoe weerzinwekkenden aard die zijn mocht, was zij als altijd eene onvermoeide verpleegster; en dikwijls maakte zij zelve eenig bijzonder gerecht gereed voor eene kranke of voor eene herstellende. Toch ging in toenemende mate haar abtelijk optreden zich kenmerken door eene groote éénheid, want beslist, krachtig en doelbewust was al haar streven er thans op gericht in haar klooster te doen belijden wat de. abt van Saint-Cyran had geleeraard. Toen korten tijd na diens overlijden de strijd der meeningen ontbrandde over het al of niet rechtzinnige der leerstellingen van den abt, zooals die nog nader werden bepleit in het opzienbarend werk van Angélique's jongsten broeder Antoine Arnauld, La fréquente Communion, zag men dadelijk, en 96 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 97 zeker niet ten onrechte, in haar nonnenklooster het brandpunt en het bolwerk der in dit werk verkondigde denkbeelden. De abt van Saint-Cyran had nog zelf zijnen leerling Antoine Arnauld tot het bewerken van dit geschrift aangezet Tijdens zijne gevangenschap was zijn vriend Jansenius gestorven; maar gelukkig niet vóór en aleer hij de laatste hand had kunnen leggen aan zijn hoofdwerk de Augustinus, welk werk, door de beide vrienden gezamenlijk beraamd, beider innigste overtuiging moest wedergeven. Het boek werd in theologische kringen, Roomsch-Katholieke zoowel als Calvinistische, met groote belangstelling ontvangen; doch ondervond uitteraard ook dadelijk heftige bestrijding. De abt van Saint-Cyran riep daarom den jongen geleerden Antoine Arnauld tot de verdediging er van op; en deze beantwoordde dien oproep met de uitgifte van zijn geschrift La fréquente Communion. Daarin werd uitééngezet, waartoe de leer, door Jansenius in diens Augustinus verkondigd, in de praktijk voerde, welke de consequentie daarvan was voor het dagelijksch leven van iederen menscft, die als Christen leven wil: werd geprotesteerd tegen die gemakkelijke, weinig inspanning kostende vroomheid, welke, afkeerig van zelfbeschuldiging en van zelfverzaking, toch wil genieten de rust, voortvloeiend uit de deelneming aan de kerkelijke sacramenten: werd gedaan een beroep op het publiek geweten en tevens een stouten greep in ieders persoonlijk, individueel gemoedsleven. Het boek behandelde verder nog de noodzakelijkheid van bekeering, van echt berouw, van bedreven boete, eer men tot de communie nadert en betoogde, dat niet alleen de absolutie in het sacrament der boete de zonden te niet doet maar ook de contritie, het berouw, welke contritie wederom niet echt is, als zij het sacrament der communie niet zoekt. Het werk waarschuwde verder nog tegen alle gedachteloos, louter uit gewoonte deel De Ntonneni van Port-Royal 97 98 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. nemen aan de communie en ijverde tegen de lichtvaardige wijze, waarop met name de Jezuïeten, den vrijen wil en de goede werken voorop stellende, hunne biechtkinderen vrij spraken van schuld zonder vooraf gebleken berouw daarvan, ja, zich tot eene verdienste rekenden, dat zij hun den weg zoo breed, zoo gemakkelijk en zoo effen maakten. De orde der Jezuïeten ontstak dan ook in heftige verbittering tegen het reeds bij zijn eerste verschijnen grooten opgang makende werk. Zij deed het boek door hare voornaamste predikers van den kansel bestrijden en wist te verkrijgen, dat aan den schrijver ervan werd gelast, naar Rome te reizen en daar zijne leerstellingen te onderwerpen aan het oordeel van het pauselijk hof. Antoine Arnauld was daartoe bereid; hij meende, deze gelegenheid om voor de waarheid te getuigen niet te mogen laten voorbijgaan. Maar Monsieurde Barcos, neef van den abt van Saint-Cyran en opvolger in diens abdij, die mede aandeel aan de samenstelling van het werk had gehad en daarom aanwijzing had gekregen om Arnauld naar Rome te vergezellen, weigerde dit te doen en verklaarde onomwonden, dat hij het nutteloos achtte, op te gaan naar de heilige stad, omdat men daar wel middelen zoude weten te vinden om hen beiden te doen verstommen en omdat de waarheid achter de muren van de kerkers der Inquisitie en tegenover de intriges der Jezuïeten toch tevergeefs zoude worden beleden. Na eenige aarzeling meende Arnauld niet te moeten gaan zonder zijnen vriend; doch de verkettering van zijn boek was in vollen gang en wilde hij zich niet te Rome gaan verantwoorden dan bleef hem geen andere uitweg dan zich schuil te houden en zich geheel uit het openbare leven terug te trekken. Den schrijver van het gevreesde boek kon men dus niet treffen; maar het was opgenomen en ontvangen als een manifest van Port-Royal en zoo werd er in het nonnenklooster van hoogerhand een onderzoek ingesteld. Iedere zuster werd afzonderlijk ondervraagd en de constitutie der abdij, die 98 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 99 la mère Agnes na hare verheffing tot abdis onder leiding van den abt van Saint-Cyran had herzien, werd nauwkeurig nagegaan. Dit onderzoek liep echter bevredigend af en de hiermede belaste geestelijke verklaarde zelfs na afloop daarvan, dat hij in de stichting had gevonden een wel geordend bestuur, eene gezonde leer en eene oprechte onderlinge liefde, waarin hij hoopte, dat de zusters zouden worden bestendigd. Ditmaal dreef de storm nog af zonder Port-Royal te schaden; en het verketterde werk van Arnauld maakte met den dag meer opgang. Het was bovendien op een voor Frankrijk hoogst gewichtig tijdstip verschenen. De kardinaal de Richelieu was gestorven en men ademde ruimer, nu met diens verscheiden was geweken de vrees voor zijn absoluut gezag, dat de hoofden der edelste geslachten had doen vallen en stroomen bloeds had gekost. Maar terzelfdertijd, dat men weder vrijer sprekend en handelend kon optreden, werden zij, die dieper zagen dan de groote menigte het deed, zich ook bewust, dat men bij gemis van de vaste leiding van den kardinaal eene onberekenbare toekomst tegemoet ging. Langdurige buitenlandsche oorlogen hadden het land volslagen uitgeput; de belastingen waren in steeds stijgende mate verhoogd; het volk bezweek onder de zware heffingen; de koning, de jonge Lodewijk XIV, was een kind en de hoogste macht berustte in handen van eene vrouw, van de koningin-moeder Anna van Oostenrijk, welke zich geheel liet leiden door haren eersten minister den kardinaal de Mazarin, die, zonder de buitengewone gaven van zijnen voorganger te bezitten, zijne aandacht nagenoeg uitsluitend wijdde aan de buitenlandsche politiek en de behartiging der binnenlandsche aangelegenheden daarbij liet achter staan. Voor velen, en onder hen mannen van groot aanzien, brak thans aan een tijd van weemoed, van teleurstelling, van onvoldaanheid, van verlangen om der wereld ganschelijk af te sterven. Aan die nog onbestemde gevoelens gaf het boek van 99 100 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. Arnauld, La fréquente Communion, eenen vasten inhoud. Het deed velen juist om de wille van hunne goede werken vreezen; zich zeiven ten laste leggen, dat zij tot de tafel des Heeren waren genaderd, terwijl zij in hun hart nog verre stonden; hun veelvuldig biechten zonder boete, zonder begeerte naar genade en vergeving als eene aanklacht tegen zich zeiven beschouwen. Menigeen was reeds ontvankelijk gestemd door de prediking van den abt van Saint-Cyran; en inzonderheid magistraatspersonen en parlementsleden legden thans hunne ambten neder, om zich met hun gezin ergens op het platteland te begeven in afzondering, waarbij de een of andere geestelijke hun tot gids en leidsman moest zijn op den weg van deze wereld naar eene betere. Anderen wederom trokken zich voor eenen tijd terug in eenig klooster om daar het kloosterleven tijdelijk mede te leven en onder penitentie en gebed zich te laten voorlichten, hoe zij de belangen van het gewone leven zouden kunnen behartigen in eenen hoogeren geest. Sommigen ook kwamen bijéén, om hun leven verder geheel te wijden aan armen- en krankenzorg. Onder de verschillende stichtingen, die voor dit doel gezocht werden, behoorde uitteraard in de eerste plaats Port-Royal. Het aantal solitair es in het verlaten gebouw in de vallei wies met den dag. Deze allen, en onder hen vond men jonge geestelijken, geleerden, vermogende kooplieden, edellieden en artsen, wilden hier der wereld verzaken, om geheel Gode te leven en bij vasten en bidden Port-Royal tot eene nieuwe Tbebais te maken. Ces messieurs de Port-Royal, gelijk zij gewoonlijk werden genoemd, vormden geene afgesloten of georganiseerde congregatie. Zij voegden zich als van zeiven bijéén zonder eenige bindende gelofte af te leggen. Wat hen onderling verbonden hield, was in hoofdzaak de onderwerping aan denzelfden biechtvader. Meermalen deed de vervolging hen uitééngaan, als wegstuiven en verdwijnen; maar als 100 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 101 onopgemerkt kwamen zij dan toch weder samen, onverpoosd hun leven van wereldverzaking en boetedoening voortzettende en daarbij hunnen arbeid van studie, van armenzorg, van onderwijs. In het nonnenklooster te Parijs verschenen thans ook voortdurend hooggeplaatste vrouwen uit de hofkringen, eenigen van haar gedreven door vage gevoelens van onrust en van onvoldaanheid, anderen daarentegen geleid door een oprecht verlangen naar heiligmaking. Zij gaven in het stille klooster moeite en onrust te over. Doch wie zich ook mocht beklagen over de stoornis en over de afleiding, welke hare tegenwoordigheid teweeg bracht, la mère Angélique meende altijd, dat men de liefde moest laten gaan boven de stipte inachtneming van den ordensregel en dat, wat het tijdverlies betrof, de liefde bij machte was in alle ding te voorzien. Zelve was zij onvermoeid in de eenigszins ondankbare taak om het gemoedsleven van deze dames te besturen, zooals bij de schoone en lichtzinnige prinses de Guyméné, wier opzienbarend verschil van meening met een der andere dames van het hof over het al of niet geoorloofde om des avonds naar een bal te gaan, als men des morgens ter communie was geweest, de onmiddellijke aanleiding werd tot het verschijnen van Arnauld's werk La fréquente Communion. De prinses de Guyméné liet zich onophoudelijk medesleepen door de meest tegenstrijdige opwellingen; nu eens vertoefde zij maanden lang te Port-Royal in volstrekte afzondering om zich dan plotseling weder te begeven midden in de feesten en in de intriges van het hof met eene onstandvastigheid in hare goede voornemens en eene hartstochtelijkheid in hare daarop volgende vlagen van berouw, die der mère Angélique telkenmale weder in herinnering brachten, hoe de abt van Saint-Cyran, dien zij bij de eerste bezoeken der prinses nog had kunnen raadplegen, haar eens had geschreven: „de goede gezindheid „in hare ziel is als een vuurvonk, aangestoken op eenen 101 102 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. „ijskouden vloer, waarop de winden van alle zijden vrij „spel hebben." Eene meer betrouwbare aanhangster van Port-Royal was de markiezin de Sablé. Zij was in hare jeugd eene der meest gevierde schoonheden aan het hof geweest, ook was zij zeer bevriend met de koningin-moeder Anna van Oostenrijk en een sieraad van het hotel de Rambouillet, waar haar fijne smaak, haar juist oordeel, hare innemende verschijning haar verhieven tot een der toongeefsters. Madame de Sablé was er het type eener précieuse in den goeden zin, waaraan Molière alle recht heeft laten wedervaren ook waar hij de zoutelooze overdrijving heeft gegeeseld met zijn spot. Na den dood van haren zoon en na het verlies van haar fortuin zocht de markiezin de Sablé, na eerst bij herhaling tijdelijk binnen Port-Royal te hebben vertoefd, er eene vaste schuilplaats door er even als Catherina Le Maitre-Arnauld en anderen reeds eerder hadden gedaan, tegen den buitenmuur te laten bouwen eene kleine woning, die door eene binnendeur in verbinding stond met de kloostergebouwen. Daar leefde zij wel in allen eenvoud maar toch op den voet, dien haar hooge rang met zich bracht. Zij hield er hare liefste betrekkingen aan en stichtte zich aan den dagelijkschen omgang met de nonnen zonder daarom nog hare oude liefhebberijen op te geven. Haar salon in het kleine huisje tegen den kloostermuur werd een hotel de Rambouillet in miniatuur. De toon was er zeer aristocratisch, het gesprek geestig en piquant; de omgangsvormen waren er verfijnd en beschaafd en dit alles werd gekleurd door een lichte tint van devotie, die zich, aanvankelijk althans, niet juist onderscheidde door strengen ernst. De markiezin bezat de gelukkige gave om in het algemeen gesprek ieders talenten op het best te doen uitkomen. Daardoor, niet minder zeker dan door hare voorname afkomst, hare uitgebreide relaties, hare opgewekte, nimmer falende belangstelling in de meest onderscheiden onderwerpen, hare vriendelijke, tegemoet- 102 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 103 komende behaagzucht, was zij de geschikte persoon om in engeren kring tot ver in de 17e eeuw te handhaven de traditie dier bijeenkomsten in het hotel de Rambouillet, die in het begin dier eeuw zoo veredelend hadden gewerkt op de litteratuur en zoo verzachtend op den ruwen toon en de grove zeden, die, als een gevolg van de onzekerheid der dingen tijdens de godsdienst- en burgeroorlogen, nog lang in Frankrijk bleven heerschen. Het was een uitgelezen gezelschap, dat de geestige markiezin steeds om zich heen wist te verzamelen en dat zelfs den naijver en den argwaan opwekte van den kardinaal de Mazarin, die, ten onrechte echter, meende er politieke bedoelingen achter te moeten zoeken; die waren der markiezin vreemd, al werden de meest uitéénloopende vraagstukken van den dag door mannen van naam in haar salon in behandeling genomen. De theorieën van Descartes werden er bepleit, de luchtdrukproeven van Blaise Pascal werden er gedemonstreerd, de aanhangige zedekundige en theologische quaesties werden cr besproken. Van de markiezin de Sablé was ook afkomstig bet denkbeeld, aanvankelijk weinig meer dan een j e u d'e s p r i t maar gaandeweg tot diepen ernst geworden, om eene veel omvattende gedachte uit te drukken in eenen korten, kernachtigen, puntigen vorm. Blaise Pascal en de hertog de la Rochefoucauld waren daarbij trouwe medewerkers en onderscheidene der Pensées van den een en der Maximes van den ander zijn ten behoeve der samenkomsten in het salon der markiezin opgesteld. Herhaaldelijk en lang trok Madamede Sablé zich ook in diepe afzondering terug en volgde dan stipt de dagverdeeling der nonnen. Het mocht haar echter nooit geheel gelukken, hare kleine zwakheden te boven te komen en zij leefde in een voortdurende zorg voor hare gezondheid en in onafgebroken vrees voor de nabijheid der altijd talrijke kranken in het overbevolkte klooster. L a m è r e Angélique verdroeg veel van haar; maar wees haar ook met 103 104 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. beslistheid terecht, als hare bezorgdheden wat vele waren. Toegevend en vermanend tegelijkertijd was haar omgang met de teergevoelige, veeleischende markiezin eene gelukkige vereeniging van bemoedigende tegemoetkoming met lichten scherts en vastheid van handelen. Er is in hare brieven aan Madame de Sablé bij wijlen iets treffends in de wijze, waarop zij, die voor zich zelve nimmer acht sloeg op de gesteldheden van wind en weder en die ziekte en gevaar zoo weinig telde, de voortvarendheid harer eigene persoonlijkheid als het ware ter zijde schuift om zich geheel op ééne lijn te plaatsen met hare vriendin en deze alzoo te beter te kunnen troosten en opwekken. Qrooter verwachting dan van Madame de Sablé had la mère Angélique van de schoone Marie de Qonzague, die er met eene jarenlange harde gevangenschap voor had moeten boeten, dat Gaston, hertog van Orleans, de broeder des konings, haar tegen diens wil had willen huwen. Toen Marie de Gonzague na het huwelijk van Gaston met eene Lotharingsche prinses de vrijheid herkreeg, trok zij zich herhaaldelijk terug binnen Port-Royal en liet zich ten slotte ook tegen den muur eene kleine woning bouwen, waardoor zij naar believen toegang had tot de nonnen. Het was voor Angélique eene groote teleurstelling, dat de prinses zich ten slotte toch nog liet verblinden door den glans van een diadeem en hare hand reikte aan den reeds bejaarden koning van Polen; maar toen Marie de Gonzague bij haar vertrek er op aandrong, dat de door haar hoog vereerde eerwaarde moeder haar ook nog op zoo verren afstand zoude blijven besturen en leiden, onttrok Angélique zich niet. In de moeilijkheden en verdrietelijkheden, die in het vreemde land reeds dadelijk der vorstin ten deel vielen, liet zij niet af deze trouw en geregeld te schrijven met dezelfde onomwonden openhartigheid, als waarmede zij zich richtte tot hare nonnen. In de uitgave harer brieven, onder den titel Lettres de la Révérende Mère Marie 104 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 105 Angélique de Sainte-Madeleine Arnauld, abbesse de Port-Royal, in het jaar 1752 in drie deelen te Utrecht verschenen, is het juist in de briefwisseling met de koningin van Polen, dat al de hoogheid van haren geest zich openbaart. Zelve was zij immers koningin op haar gebied. Eens zeide zij naar aanleiding van een gezegde van Marie de Qonzague, dat zij na den dood des konings van Polen voor goed naar Port-Royal zoude willen terugkeeren, „het is niet te wenschen, dat zij kome, tenzij zij eene „heilige wordt. Der vorsten teerheid is te groot en daarenboven koningen en koninginnen zijn een niets, een damp in „het oog van Qod. De ijdelheid van hunnen rang trekt „eerder Zijne straf dan Zijne liefde. Zij komen ter wereld, „in dubbele mate kinderen van Zijnen toorn." Dit was eene onafhankelijkheid van denken, die zeldzaam genoeg was in dien tijd, toen het ontzag voor het goddelijk recht van den souverein nog nagenoeg onbeperkt was. Marie de Qonzague had bij hare afreis verklaard, na hare behouden aankomst in Polen, als dankoffer te willen zenden eene gift van 10,000 écus voor eene dringend noodig geworden verbouwing van het klooster. Monsieur Singlin zeide haar echter, dat zij zich niet tot aalmoezen op zoo verren afstand moest verbinden omdat hare eerste verplichtingen thans haar koninkrijk golden; en in hoe groote geldverlegenheid 1 a m è r e Angélique ook mocht verkeeren, zij wilde in hare brieven de in dit opzicht vergeetachtige koningin toch nooit aan die belofte herinneren. Ook gaf zij haren nonnen streng verbod de nooden van het klooster in de spreekzaal aan vrienden en verwanten kenbaar te maken. „Wij hebben eene gelofte van armoede afgelegd," placht zij te zeggen; „maar is dat arm zijn, wanneer wij vrienden „hebben, die ten allen tijde bereid staan, hunnen overvloed „met ons te deelen?" Zij had ook voor vasten stelregel geen geld aan te nemen van hooge ambtenaren, die zich ten koste van het volk hadden verrijkt; niet alleen omdat hun 105 106 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. onrechtmatig verkregen rijkdom er als het ware door gerechtvaardigd zoude schijnen, maar ook omdat de armoede van Port-Royal, naar zij zeide, er door zoude worden bevlekt en deelgenoot zoude worden gemaakt aan anderer schuld. Wat rijke Heden welstaanshalve doen is een offer dat niet wordt gebracht aan Qod maar aan den Satan, meende Angélique. Het geld, dat afkomstig is van eenen mensch, die Qod niet dient en waaraan misschien het bloed van het volk kleeft, moet door de dienstmaagden des Heeren worden verworpen als iets verfoeilijks, verklaarde zij streng en fier. Er mochten daarom in haar klooster geene anonieme giften worden aangenomen. Een onbekende bracht eens 37 louis d'or met verzoek om voor den zender te bidden. „Zeg hem," antwoordde la mère Angélique, „dat wij „verplicht zijn, voor onzen naaste te bidden ook zonder geld. „Neem alles weder met u, wij verkoopen onze gebeden niet!" Bij de opneming van nieuwe zusters ging de abdis steeds uit van de gedachte, dat niemand te behoeftig kon zijn om eene gelofte van armoede te kunnen afleggen en niemand rijk genoeg om de toelating tot die gelofte te kunnen koopen. Eene mogelijke dotatie werd eerst na aflegging van de gelofte door de betrokkene als vrijwillige gave harer verwanten in dank aangenomen en dan steeds voor een deel bestemd voor de armen. Daardoor bleef altijd groote armoede in het klooster heerschen. Het vaste, geregelde inkomen der abdij bedroeg nooit meer dan 7000 livres 'sjaars bij eene jaarlijksche uitgave van gemiddeld 45,000 livres. Maar van kapitaaloplegging of van beperking der giften aan armen en behoeftigen wilde Angélique nooit hooren; dat ware, meende zij, stoppen de bron, waaruit haar bij iederen nood steeds nieuwe ondersteuning was toegevloeid. Dat die bron inderdaad mild vloeide, bewezen de rijke aalmoezen, de nimmer falende barmhartigheid, die van het klooster zoo weldadig uitging. L a m è r e Angélique gaf daarbij meer dan geld, zij gaf haren tijd, hare persoon, 106 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 107 hare liefderijke zorg en nadenken en onuitputtelijk was hare vindingrijkheid om van alles partij te trekken, alles dienstbaar te maken aan het lenigen van nooden. Een soldaat, die in de nabijheid van het klooster op wacht had gestaan, was bij de felle koude dood gevroren. Onmiddellijk daarop liet Angélique van de fraaie grijze dekens, die onder het bestuur van bisschop van Langres voor de nonnen waren aangekocht, mantels maken en aan de vervolgens daar uitgezette schildwachten uitdeelen. Een huisvader stierf, de zijnen in hoogst zorgelijke omstandigheden achterlatende. Zijnen dochters gaf Angélique daarop in het klooster een veilig onderdak tot voor diegenen onder haar, die geene roeping tot den geestelijken stand in zich gevoelden, eene geschikte plaatsing was gevonden; voor zijn zoon, die bij het leger dienst nam, wist de abdis eene uitrusting te bezorgen en schonk hem daarbij eenige fraaie, kostbare kanten, die tot de vroegere wereldsche kleedij van eene harer nonnen hadden behoord, opdat hij in een gewaad, zooals dat bij zijnen rang paste, onder zijne mede-officieren zoude kunnen verschijnen. Somwijlen vastte la mère Angélique buitentijds met hare nonnen om met het aldus bespaarde eenig arm gezin te kunnen bijstaan. Toen zij vernam, dat de Ursulinen, die zich in Canada, — toen nog eene Fransche kolonie, — zeer verdienstelijk voor de zending maakten, in grooten nood verkeerden, liet zij de bronzen crucifixen, waarmede de bisschop van Langres indertijd de cellen der nonnen had laten versieren, te gelde maken en zond de opbrengst daarvan aan de zusters van de heilige Ursula. „Uwe liefde „moet wel groot zijn," antwoordden dezen haar, „dat zij „zelfs de zeeën oversteekt om tot ons te komen." — „Ten „onrechte noemt men u Madame de Port-Royal," werd haar eens gezegd, „uw ware naam is Madame de „C o e u r-R o y a 1." Het gebeurde in dien tijd, dat in Engeland de Puriteinen onder Cromwell aan het bewind 107 108 ANQËLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. kwamen en vele aanzienlijke, koningsgezinde Roomsen Katholieke Engelschen de wijk moesten nemen naar Frankrijk, waar zij in groote armoede leefden. Twee van hen, Lord Muskerry en Lord Hamilton, vonden voor hunne dochters toen eene liefderijke verzorging te Port-Royal, waar de meisjes geheel kosteloos werden opgenomen als pensionaires en er werden opgevoed op eene wijze, die haar in ieder opzicht wel voorbereidde om later naar den eisch van haren hoogen rang hare plaats te gaan bezetten aan het hof. Eene van haar, Miss Hamilton, huwde den Franschen graaf de Grammont, eenen gunsteling van Lodewijk XIV en schaamde zich nooit, tot zelfs onder het hevigst woeden der vervolging niet, openlijk te bekennen, dat zij zich rekende tot de Port-Royalisten. Eens liet de koning tot straf voor een bezoek, dat zij nog eens aan het klooster, waar zij was opgevoed, had durven brengen, haren naam schrappen op de lijst der dames, die hem zouden volgen naar een buitenfeest bij Marly. Desniettemin greep zij de eerste gelegenheid, dat zij weder aan het hof werd ontboden aan om een woord ten gunste van de toen in de uiterste verdrukking levende nonnen te spreken, Lodewijk XIV eerde haren moed, al gaf hij haar smeeken geen gehoor. Bij dit alles verloor la mère Angélique hare vroegere nonnen in de stichting van het Heilig Sacrament niet uit het oog. Zij was eene geregelde briefwisseling blijven onderhouden met de abdis van dezen, hare geliefde kweekelinge Généviève le Tardif. Het bleef haar eene voortdurende aanleiding tot bezorgdheid, dat het huis, waarin men de stichting had ondergebracht, te klein was, ongezond door gebrek aan licht en lucht. Het kon niet worden vergroot zonder al te aanzienlijke kosten, duur als de grond in den omtrek van het koninklijk paleis, het Louvre, nu eenmaal was; terwijl de geringe fondsen, waarover de stichting beschikte, nauwlijks uitreikten voor de gewone dagelijksche behoeften der zusters. Toen eindelijk wel moest worden 108 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 109 besloten om over te gaan tot den verkoop van het huis om dan met de opbrengst daarvan elders, in een meer afgelegen deel van Parijs eene goedkoopere behuizing te zoeken, noodigde Angélique Arnauld in afwachting, dat men daarin zoude zijn geslaagd, 1 a m è r e Généviève met de nonnen van deze, als gasten tot zich in Port-Royal. Eenigen tijd bleven de beide congregaties op deze wijze samen, ieder op zichzelf een zelfstandig geheel vormende. Allerlei tegenwerkingen van buiten af verijdelden telkens alle plannen om de stichting van het Heilig Sacrament weder elders op een eigen terrein te vestigen; en toen in het jaar 1646 Généviève le Tardif stierf, werd besloten geene opvolgster in hare plaats te kiezen maar de beide zustergemeenten tot één te brengen. Het klooster zoude dan voortaan heeten Port-Royal du Saint-Sacrement en de fondsen der op te heffen stichting zouden dan moeten dienen tot den bouw eener kerk bij Port-Royal, waar men totdusver niet meer dan eene kapel had bezeten. Een groot vraagstuk was nu, wat het kleed der zusters van de gecombineerde orden zoude zijn? Angélique Arnauld had liefst het zwarte ordenskleed der Bernardijner nonnen behouden; maar als herinnering aan de orde van het Heilig Sacrament werd ten slotte toch als ordensgewaad gekozen het witte schouderkleed met een scharlaken rood kruis op de borst, dat de historisch bekende dracht der nonnen van Port-Royal is geworden. In de nieuw gebouwde kerk hield sedert Monsieur Singlin, directeur en biechtvader van Port-Royal de beroemd geworden predicatiën, waardoor toenmaals zoo velen tot in het diepst van hun gemoed werden getroffen. Evenals het jaren lang Angélique's vurige begeerte was geweest, zich te ontdoen van haren abtelijken rang, had ook Monsieur Singlin, na den dood van den abt van Saint-Cyran, in een vlaag van moedeloosheid zich willen terugtrekken in eenig afgelegen klooster als de minste onder de monniken. Maar Monsieur de Barcos, op wien hij al 10S 110 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. zijne vereering voor den overleden meester had overgedragen, riep hem toe: „ga voort en wij zullen u helpen." Sedert werd Smglin meer en meer door zijne verschillende werkzaamheden, door de rijke vruchten welke deze droegen, maar meest nog wel door de toenemende nooden en gevaren, waaraan het klooster tijdens de vervolging werd prijs gegeven, op het innigst aan Port-Royal verbonden. Hij was geen groot redenaar, maar hij was, wat meer zegt, een uitnemend prediker, wiens ernstige woorden vol diep gevoel krachtig en bezielend werkten. Hij predikte uitsluitend in de kerk van Port-Royal, waar men zich in het jaar 1647 en nog een vier, vijf jaren daarna, verdrong om hem te hooren. Een sermoen had in die dagen eenen thans ongekenden weerklank. Niet het minst in de middeleeuwen maar toch nog tot ver in de 17de eeuw, eer nog tijdschriften en dagbladen aan alles terstond algemeene bekendheid zijn gaan geven, waren predicatiën het groote middel om de openbare meening snel te treffen. Dientengevolge nam door de predicatiën van Singlin, niet minder dan door de geschriften van Antoine Arnauld, het aantal der aanhangers van de leeringen van Jansenius en van den abt van Saint-Cyran als met den dag toe, werden dezen weldra door geheel Frankrijk gevonden. Monsieur Singlin drukte zich van nature langzaam en moeilijk uit; maar allengs ging hij op den kansel eene groote welsprekendheid ontwikkelen. „Zijne predicatiën, die altijd bondig en veelzeggend waren, „zijn sinds het vorig jaar daarin nog toegenomen," schreef Angélique Arnauld eens aan de koningin van Polen. „Zelfs „heeft Qod hem welsprekend gemaakt om tegemoet te „komen aan de zwakheid der menschen." Toch viel het Singlin tot den einde zeer zwaar, om een sermoen op te stellen. Gewoonlijk wees hij zijnen meer geleerden vrienden onder de solitaires te Port-Royal de bijbelplaatsen welke hij wenschte te bespreken aan met opgave van de hoofdgedachte en van de richting, waarin hij ze wilde 110 ANGÉLIQUE ARNAULD OPNIEUW ABDIS. 111 behandelen. Die vrienden leenden dan hunne geleerdheid en hunne pen; maar het vuur der bezieling kwam toch van den prediker; terwijl diezelfde mannen dan vol eerbied luisterden naar hem, die hunne eigene geleerdheid gebruikte, maar dat deed als priester, wien ook de wetenschap onderworpen is. Dit gemeenschappelijke in den arbeid is een der groote kenmerken van het werk der Port-Royalisten geweest en heeft zijnen stempel gedrukt op de meeste hunner geschriften, waarvan men daarom vaak den eigenlijken opsteller niet zoude kunnen aangeven. Singlin werd voornamelijk bijgestaan door Antoine Arnauld en door eenen neef van dezen en van Angélique, de Saci, den jongsten zoon van Catherina Le Maitre-Arnauld. De zachte ernst en de groote gelijkmatigheid van geest, die de persoonlijkheid van de Saci kenmerkten, deden Singlin in dezen vinden den man, dien hij behoefde om hem bij te staan niet alleen in het opstellen zijner sermoenen maar ook in zijne zielszorg voor het steeds toenemend aantal van s o 1 i t a i r e s. Op zijn aandringen liet de Saci zich wijden tot priester, een stap waarvoor hij langen tijd uit diep ontzag was teruggedeinsd; en door Singlin werd de Saci nvt gesteld tot directeur en biechtvader der Heeren van Port-Royal. lil VII PORT-ROYAL DES CHAMPS. Je cralns Dieu, cher Abner, et n'ai point d'autre crainte. Racine. Athalie. Door de toenemende bevolking van het nonnenklooster Port-Royal te Parijs, dat gaandeweg over de honderd nonnen moest herbergen, was de toestand daar onhoudbaar geworden. Bovendien werd het druk verkeer met de buitenwereld er zoo bezwarend, dat la mère Angélique meer en meer ging terug verlangen naar hare oude abdij op het land. Zij was dan ook overgelukkig, toen zij eindelijk in het jaar 1647 van den aartsbisschop van Parijs op haar herhaald verzoek ontving de toestemming om zich met een deel der zusters weder daar buiten in de vallei van Port-Royal te vestigen onder voorbehoud, dat de beide kloosters, dat in de stad en dat op het land, niet zouden worden gescheiden maar zouden blijven onderworpen aan ééne zelfde abdis. Het was toen reeds twee en twintig jaren geleden, dat de oude abdij door hare vroegere bewoonsters was ontruimd geworden en meermalen in die twee en twintig jaren had het gevaar van slooping hare muren bedreigd. De groote geldverlegenheid, waarin het klooster voortdurend bleef verkeeren, had het denkbeeld zoo verleidelijk gemaakt om de fraaie, gebeeldhouwde koorstoelen, het timmerhout of eenige andere afbraak te verkoopen. Angélique zoude PORT-ROYAL DES CHAMPS. 113 hiertoe toch slechts in den allerergsten nood hebben kunnen besluiten en in haar verlangen om de vroegere woning met de vele herinneringen welke er aan verbonden waren ongeschonden in stand te houden was zij nog versterkt door den abt van Saint-Cyran, die, toen de geestelijke leiding van haar klooster in zijne handen was gelegd, beslist verklaarde, dat het plicht was, zich deze wijkplaats open te houden, daar het grootestadsleven voor het geestelijk welzijn der zusters wel eens gevaarlijker zoude kunnen worden dan de moerassen in de laag gelegen vallei het voor de lichamelijke gezondheid van dezen waren geweest. „De engelen verlaten „slechts noode eene plek, waar zij eenmaal gezamenlijk „met godgewijde Christenen den Heer hebben geprezen," had de abt der mère Angélique nog uit zijnen kerker te fVincennes geschreven en men moest zich daarom wel wachten, voegde hij er nog aan toe, zulk eene plaats eigendunkelijk in verval te laten geraken. Eene groote voldoening was het daarom voor Angélique Arnauld geweest, dat na de gevangenneming van den abt en het daarop ingetreden eerste begin van vervolging de solitaires eene veilige schuilplaats hadden kunnen vinden in het oude gebouw en, al werden zij ook voor een oogenblik zelfs van daar verdreven, allen, en ten laatste ook haar jongste broeder Antoine Arnauld, er als onopgemerkt weder hadden kunnen terugkeeren. Het was echter slechts een hoogst armoedig verblijf geweest, dat de aloude, geheel vervallen abdij den solitaires had kunnen bieden. De omliggende gronden waren door jarenlange verwaarloozing tot eene ware wildernis geworden en waren bedekt met dicht kreupelhout, dat talrijke adders herbergde. Het meertje, dat wat hooger dan het dal was gelegen en geene voldoende afwatering bezat, vormde in het diepst der vallei moerasachtige poelen, dat wil zeggen broeinesten van koortskiemen. Des nachts maakten wolven de wegen onveilig en moest men er ter De Nonnen vam Port-Royal 114 PORT-ROYAL DES CHAMPS. bewaking tegen dezen groote wachthonden op na houden. Toch was de ligging der abdij tegen de zachte glooiing van een heuvel en ringsom ingesloten door zwaar geboomte niet ontbloot van eene zekere woeste schoonheid en in de onherbergzaamheid van het oord zouden de solitaires spoedig eene groote verandering ten goede brengen. De abt van Saint-Cyran zelf had dezen nog den raad gegeven, dagelijks een paar uren te wijden aan den veldarbeid bij wijze van tegenwicht voor de rustelooze inspanning welke hun leven van studie en van overpeinzing vergde van hunnen geest. Eigenhandig begonnen zij daarom de braak liggende velden om te spitten; zij plantten eenen moestuin, waarvan de opbrengst niet alleen den armen maar ook den nonnen in de stad werd uitgedeeld. Zij bezorgden eene doeltreffende draineering door den grond op verschillende plaatsen op te hoogen, zoodat de gansche streek allengs veel bewoonbaarder werd gemaakt. La mère Angélique volgde die verschillende ondernemingen met groote belangstelling en bracht van uit Parijs meermalen een bezoek aan de oude abdij, waar, sinds ook haar oudste broeder, Arnauld d'Andilly, ingevolge den laatsten wensch van zijnen, vriend den abt van Saint-Cyran zich als kluizenaar bij de solitaires had gevoegd, zelfs het een en ander ter verfraaiing begon te worden aangebracht. Want Arnauld d'Andilly gevoelde veel voor den tuinbouw; en nadat hifop eigen kosten een der grootste poelen had doen droogleggen, bouwde hij daar terrassen, waarop hij bloemen en vruchten kweekte en vooral groote zorg besteedde aan zijne leiboomen, toen iets geheel nieuws. De opbrengst ervan aan perziken en fijne peren zond hij dan ten geschenke aan de koningin-regentes of aan den kardinaal de Mazarin, want evenals de markiezin de Sablé het deed, wist hij tot in zijne afzondering de oude betrekkingen aan te houden en te voorkomen, dat men hem in de hofkringen, waar hij zeer gezien was geweest, vergat. PORT-ROYAL DES CHAMPS. 115 Zoo was het kleine dal tot onherkenbaar wordens toe veranderd, toen Angélique Arnauld, nadat ook in de kloostergebouwen zelve de noodigste herstellingen waren aangebracht, er den 13den Mei 1648, aanvankelijk nog slechts met negen nonnen, voor goed terugkeerde. Met groot leedwezen hadden de te Parijs achtergeblevenen haar zien scheiden; maar hare abdis had haar getroost met de belofte, dat zij haar dikwijls zoude komen bezoeken en dan bij beurten allen met zich nemen naar buiten, naar Port-Royal des C h a m p s. In de vallei echter heerschte groote vreugde, nu het oude gebouw weder door zijne rechtmatige bewoonsters stond te worden betrokken. Zoodra men wist, dat de abdis de gronden der abdij had bereikt, werd zij met klokgelui verwelkomd en allereerst begroet door de voor het klooster saamgestroomde armen uit den omtrek. Aan den ingang der kerk wachtten haar de solitaires, een geestelijke met het kruis voorop, en hieven een Te Deum aan, toen zij met hare nonnen het koor binnen ging. De kluizenaars, zeiven vestigden zich nu in de tot de domeinen van het klooster behoorende pachthoeve Les Qranges, die op den top van den heuvel was gelegen, en in kleine tegen den kloostermuur gebouwde huisjes. De eerste inrichting was hoogst gebrekkig; het aantal nog bewoonbare cellen was onvoldoende; en men had uit Parijs w*el linnen en huisraad medegebracht maar niets meer dan het volstrekt noodzakelijke ten einde de zusters in de stad zoo min mogelijk te ontrieven. Dit leven in armoede en ontbering was echter juist naar den smaak van la mère Angélique, die zich voorstelde, hier nu verder ongestoord te kunnen leven voor armenzorg en in overpeinzing en daarom aanvankelijk niemand wilde te woord staan in de spreekzaal, tot zelfs niet hare broeders. Maar toen weinige maanden na haren terugkeer in het oude klooster de burgeroorlogen der Fronde uitbraken, — die het door de steeds drukkender geworden heffingen uitgeputte volk, ten 116 PORT-ROYAL DES CHAMPS. behoeve waarvan de prinsen van den bloede het Parlement heetten te steunen tegen de koningin-moeder en tegen Mazarin, zoodanig teisterden, dat de bevolking van Frankrijk binnen enkele jaren tot op twee derden terugging, — toen wierp de abdis de poorten harer abdij wijd open voor de velen, die zich in deze onrustige tijden van alle toevlucht verstoken zagen. Want daar het hof te midden der barricades in de straten van Parijs zich in die stad niet meer veilig achtte en de wijk nam naar Saint-Qermain, terwijl de prins van Condé de stad blokkeerde, werd ook het kleine, zoo nabij de hoofdstad gelegen dal van Port-Royal afgeloopen door stroopende, plunderende soldaten, die, zeiven slecht betaald en uitgerust, op eigen hand, ten koste van het landvolk, in hun onderhoud moesten trachten te voorzien. „Het is hier vreeslijk gesteld met het arme land," schreef la mère Angélique in Januari 1649, „alles wordt uitgeroofd. „De krijgslieden legeren zich in de hoeven en dorschen er „het graan, zonder ook maar een korrel te willen afstaan „aan den eigenaar, als die er hun als om een aalmoes om „smeekt. De akkers worden niet bebouwd. Al de paarden „zijn gestolen en de boeren verschuilen zich in de bosschen." Zij deed nu wat maar in haar vermogen was om het ongelukkige landvolk ten minste eenigermate te vrijwaren tegen de afpersingen der soldaten, door het gelegenheid te geven om althans huisraad en zaaikoren binnen hare abdij in veiligheid te brengen. De arme lieden brachten haar, zoodra dit bekend werd, al hun bezit aan graan, aan vaatwerk, aan groote en kleine kisten, ja tot zelfs hun brood, dat zij dan kwamen halen naarmate zij het behoefden. Toen de ruimte in de eigenlijke kloostergebouwen tot berging van dit alles niet meer toereikte, liet de abdis de zijschepen der kerk er voor beschikbaar stellen. De boeren dreven nu ook hun vee naar de abdij en smeekten den nonnen, het hun af te koopen, zeggende, dat zij het haar anders schenken wilden, omdat de soldaten het hun toch zouden PORT-ROYAL DES CHAMPS. 117 ontnemen; en om hen tegemoet te komen in den nood, deed Angélique Arnauld hun dan den vollen marktprijs er voor uitbetalen. „Ons klooster deed ons nu dikwijls aan de „arke Noachs denken," verhaalt eene der nonnen; en zelve schreef Angélique, toen het ergste van den winter voorbij was, aan de zusters in de stad: „het is een wonder, dat „beesten en menschen niet zijn gestorven na zoo lange „opsluiting. Wij hadden de paarden gestald onder onze „kamer en daartegenover in de kapittelzaal en in een der „kelders waren een groote veertig koeien ondergebracht, „deels van ons, deels van de ongelukkige boeren uit den „omtrek. Op het voorplein wemelde het van kalkoenen, „hoenders, eenden en ganzen en als wij niets meer wilden „opnemen, zeide men ons: slacht het dan voor u zeiven; wij „hebben liever, dat het in uwe handen valt dan in die der „soldaten. De geheele kerk was zoo vol graan, haver, „erwten en boonen, ketels en alle soorten van lompen, dat „men niet dan met moeite het koor kon bereiken en daar „hadden aan het benedeneinde onze solitaires hunne „boeken geborgen. Daarbij hadden wij nog aan twaalf „vrouwen huisvesting verleend en ook de dienstmeisjes uit „de hoeve les Granges opgenomen. De schuren lagen vol „gewonden. Ware er niet felle vorst geweest, zoo geloof „ik vast, dat de pest hier zoude zijn uitgebroken. Aan den „anderen kant was de koude toch ook weder hinderlijk, „omdat wij gebrek hadden aan brandstof en wij geen „nieuwen voorraad durfden gaan halen uit de bosschen." Trotsch was Angélique op haar recept voor de soep, die zij dagelijks onder de armen liet uitdeelen. Aan eene bevriende abdis schreef zij in die dagen: „in plaats van een schepel „meel, dat thans vijftig stuivers kost, neem ik een lam, dat „is niet zoo duur. Ik laat het vleesch koken en daarna „fijn hakken en wat brood laat ik in kleine stukken breken. „Dit alles wordt dooreengemengd met kool, die men in het „vleeschnat heeft gaar gekookt en de groote ketel wordt 118 PORT-ROYAL DES CHAMPS. „dan verder aangevuld met water. Met Kerstmis en met „Driekoningen had ik op die manier tien of twaalf emmers „vol; maar er gaat wel voor veertig stuivers brood aan en „het moet dan ook dienen voor een goede honderdvijftig „menschen, die niets anders hebben dan dit." In al de aan dit alles verbonden werkzaamheden deelde zij gelijk op met de andere nonnen in eene blijmoedigheid van stemming, die haar nooit verbet. „God heeft ons heden door Zijne genade „in staat gesteld om, gelijk Hij ons in de Heilige Schrift „gebiedt, de ingewanden der armen te ver„k w i k k e n," placht zij te zeggen aan het einde van eenen vermoeienden dag; en de armen, die met hunne klachten tot haar kwamen, liet zü niet af te vermanen, toch goeden moed te hebben en geduldig hun leed aan te nemen uit de hand van den Heer, die de moeiten en de ellenden a a n z i e t. Om hun blijvende hulp te verschaffen, wilde zij, met haren practischen zin, dat een gift van 12,000 livres, welke de koningin van Polen had gezonden, zoude worden gebruikt, „om daarmede," gelijk zij schreef, „eenigen armen „voor zekeren tijd te leenen eene kleine som.gelds welke, „als zij in de gelegenheid kwamen die terug te geven, weder „aan andere armen zoude kunnen worden geleend. Dan „heb ik ook nog gedacht," gaat zij voort, „dat het goed „zoude zijn, koeien te doen aankoopen en die in huur te „geven aan hen, die iets betalen kunnen en aan anderen in „bruikleen voor niets. Op het land kan ééne enkele koe het „behoud zijn van een geheel gezin, vooral wanneer er arme „kleine kindertjes zijn en de moeders, zeiven zwak en „uitgeput, hare zuigelingen niet kunnen voeden; met wat „brood in melk geweekt zijn die dan gemakkelijk in het „leven te houden." La mère Angéüque wilde echter ook, dat men alle armen, die een aalmoes kregen, iets, al was het alleen maar hetSanctaMaria, hardop zoude laten bidden. „Het zoude den Heer misschien welgevallig zijn," meende zij, „en het zoude deze ongelukkigen leeren tot Hem PORT-ROYAL DES CHAMPS. 119 „hunne toevlucht te nemen in hunne nooden, terwijl zij nu ;,zoo dikwijls dreigend en eischend optreden." Meermalen werd der abdis dringend ontraden om have en goed van het omwonende landvolk in hare abdij op te nemen en werd zij gewaarschuwd, dat zij zich daardoor bloot stelde aan het gevaar van plundering: dat men reeds eenige officieren had hooren zeggen dat, nu er niets meer was te vinden in de dorpen, men het moest gaan halen uit de abdij, waar men alles had heen gebracht. Angélique verklaarde echter met de meeste beslistheid, dat zij daarvoor geene vrees had en overtuigd was, dat Qod haar zoude bewaren om de wille van de gebeden harer armen. De voorzorgsmaatregelen, die een wijs beleid gebood, verzuimde zij echter niet; en toen er werkelijk aanleiding was om eenen overval van stroopend krijgsvolk te duchten, verzocht zij de s o 1 i t a i r e s, het klooster te komen bewaken. Dezen, waarvan velen vroeger met roem de wapenen hadden gedragen, namen nu hun intrek in de abdij, versterkten er den ringmuur en hielden trouwe wacht, terwijl zij zich ook gingen belasten met het convoieeren der levensmiddelen, die Angélique op geregelde tijden haren dochters te Parijs deed toekomen. Daar hadden de zusters allicht nog meer van den krijg te lijden; zij moesten haar klooster in de voorstad St. Jaques zelfs tijdelijk ontruimen en haren intrek nemen in een gewoon woonhuis, dat door vrienden te harer beschikking werd gesteld. De onveiligheid der wegen maakte het plan der abdis om alle zusters in de abdij op het land op te nemen onuitvoerbaar. Zoodra de rust eenigermate was hersteld, keerde Agnes Arnauld met hare nonnen weder terug naar het klooster Port-Royal te Parijs en te Port-Royal desChamps wilde Angélique Arnauld, nu alles weder zijnen gewonen gang ging, verder onverdeeld zich'wijden aan de opleiding harer nonnen en aan de verzorging harer armen. In hare zorgen voor deze laatsten werd zij thans ijverig bijgestaan door m 120 PORT-ROYAL DES CHAMPS. Messieurs Pallu en Hamon, twee artsen, die zich om dezen tijd bij de nog steeds in aantal toenemende gemeenschap van solitaires aansloten; en toen tengevolge van de uitgestane ellende, zoowel onder de kluizenaars als onder het landvolk, hevige en besmettelijke ziekten uitbraken, waren deze beide mannen onvermoeid in hunne bezoeken aan armen en kranken, wien Angélique dan door hunne bemiddeling spijzen en geneesmiddelen deed toekomen. Monsieur Hamon, die na den reeds spoedig gevolgden dood van Monsieur Pallu de vaste geneesheer van het klooster werd, reed gewoonlijk op eenen ezel, met eenen bijbel bevestigd op den knop van het zadel, van hut tot hut, lezend en biddend, soms ook zich onledig houdend met breiwerk. En nog meerdere vrienden kwamen. De Heeren Bagnols en Besnières kochten twee landgoederen, Chesnai en Les Trous geheeten, in de buurt van het klooster aan en wijdden daar hun geld en hun persoon aan de zoo beroemd geworden scholen van Port-Royal, scholen tot welker kweekelingen de dichter Racine heeft behoord en waar onderwijs werd gegeven volgens geheel nieuwe methoden en nieuwe schoolboeken, die door de solitaires werden uitgedacht en geschreven. Vlak daarbij liet de hertog van Luynes een klein slot, Vaumürier genaamd, bouwen. Zijne echtgenoote was aanvankelijk geheel opgegaan in de genietingen en in de vermaken van het hofleven. Eens ging zij, meer uit gedachtelooze onbezonnenheid dan uit werkelijke lichtzinnigheid, in groot toilet ter biecht, terwijl hare koets voor de kerkdeur op haar moest blijven wachten om haar vervolgens naar een hofbal te voeren. De wijze, waarop de dienstdoende geestelijke haar dit verweet, deed haar tot zich zelve inkeeren. Door tusschenkomst van Marie de Qonzague, wier peetdochter zij was, kwam de hertogin nu in kennis met la mère Angélique, die haar tot eene trouwe, moederlijke vriendin werd. Met haren echtgenoot, die door PORT-ROYAL DES CHAMPS. 121 haar tot Port-Royal werd gebracht, beraamde zij het plan om vlak naast het klooster te laten bouwen een klein kasteel, waar zij, zooveel de functies van beider hoogen rang aan het hof het toelieten, zouden kunnen vluchten als in een veilige haven om er een leven van boetedoening en van liefdewerken te leiden. Hunne verwanten bespotten er hen om en er was zelfs sprake van, der hertogin als straf voor haren omgang met de altijd van ketterij verdachte PortRoyalisten, haar recht op den tabouret, de hoogste eereplaats bij de recepties der koningin te ontnemen. Maar vroolijk verklaarde deze, daarop, dat zij wilde, dat dit recht verkoopbaar ware ten einde de opbrengst er van te kunnen verdeelen onder de armen, er nog bijvoegende, dat zij gaarne in de tegenwoordigheid der koningin zoude blijven staan, nu zoo vele ongelukkigen niet wisten, waar het hoofd neder te leggen. La mère Angélique was op het innigste aan haar gehecht om haren kinderlijken eenvoud en om hare groote reinheid van gemoed en zag met verlangen uit naar het oogenblik, waarop het kasteel gereed zoude zijn te harer ontvangst. Zelve dreef de hertogin bij den bouw tot steeds meerder spoed, als in het voorgevoel, dat het stille, afgelegen dal van Port-Royal voor haar zoude zijn het beloofde land, dat zij slechts van verre zoude mogen aanschouwen. Hare beide dochtertjes deed zij als pensionaires in het klooster opnemen en op zevenentwintigjarigen leeftijd, nog eer de bouw van Vaumürier voltooid was, stierf zij tot diepe smart van haren echtgenoot, wien nu in het stille dal eene veel grootere eenzaamheid wachtte dan hij had gedacht er te zullen vinden, gelijk Fontaine in zijne Mémoires schrijft. De hertog sloot zich thans geheel aan bij de solitaires, wien het kasteel Vaumürier nu werd een vereenigingspunt voor hunne besprekingen. Daar werd gehandeld over de wijsbegeerte van Descartes, toen een der groote onderwerpen van den dag; daar werd gesproken over de consequenties der geschriften van Jansenius; daar werd ook 122 PORT-ROYAL DES CHAMPS. beraamd de nieuwe bijbelvertaling, die door de Saci tijdens diens gevangenschap in de Bastille is voltooid. Dit rustige leven van studie, van overpeinzing en van goede werken werd opnieuw gestoord, toen in het jaar 1652 andermaal de Fronde-oorlog uitbrak en de onveiügheid op het land zoo groot werd, dat het ongeraden werd geacht, de nonnen langer in het klooster in de vallei te laten vertoeven. Men wist 1 a m è r e Angélique, die juist voor de derde maal was herkozen als abdis, te overreden om met hare dochters terug te keeren naar de hoofdstad. Nauwelijks had zij dit gedaan, of het kwam in de onmiddellijke nabijheid van Parijs tusschen het koninklijk leger en dat van den prins van Condé tot een hevig gevecht, waardoor vele nonnen uit verschillende stichtingen in den omtrek, daaruit verjaagd door de soldaten, die er zich legerden, de wijk moesten nemen naar de stad, waar zij, minder gelukkig dan de zusters van Port-Royal, geen veilig toevluchtsoord bereid vonden. Zoo vluchtten de nonnen der congregatie van Onze Lieve Vrouw uit de stad Etampes naar Parijs. Eerst tegen negen uren in den avond bereikten zij de voorstad Saint-Jaques, niet wetende, waarheen zich te wenden om nachtverblijf, daar alle huizen reeds waren overvuld met vluchteÜngen en het haar eene hopelooze onderneming toescheen om ieder voor zich de woning van verwanten uit te vinden te midden van het gewoel eener groote stad, waaraan zij in de stille eenzaamheid van haar klooster geheel waren ontwend. De nacht viel en eene dichte duisternis omringde haar. In hare verlatenheid en radeloosheid niet wetende wat te doen, barstten de arme vrouwen in tranen uit, tot eene van haar, die vroeger in dienst was geweest bij Catharina Le MaitreArnauld, bedacht, dat men zich vlak voor het klooster van Port-Royal bevond en voorstelde, daar hulp te vragen. Zoodra de nood, waarin de zusters zich bevonden, der m è r e Angélique werd geboodschapt, ontving deze haar met open armen. „Gisteren avond," schreef zij aan haren neef Le PORT-ROYAL DES CHAMPS. 123 Maitre, „gisteren avond kwamen hier vijf én twintig nonnen „en twaalf pensionairesuit een klooster te Ëtampes. De „arme meisjes hadden veertien mijlen afgelegd te voet en „hadden den ganschen dag niets gegeten. Zij wisten niet, „waar een onderkomen te vinden voor den nacht; en eerst „wisten wij ook niet, hoe ze te herbergen en hoe ze te „onthalen, daar al ons beddegoed reeds in gebruik was. „Maar toen de zusters haar zagen bij het uitgaan van het „avondgebed in de kerk, haastte de ééne zich haar kussen „te brengen, de andere haar matras, eene derde haar „deken, eene vierde haar stroozak, zoodat allen zich ten „slotte toch nog konden nederleggen. Ook de keuken „leverde nog genoeg op. Iemand had juist even te voren „eenige eieren gebracht en daar bakten wij omelettes van, „waaraan zijn een heerlijk avondeten hadden. Zulk een „overval is even welkom, als die van een bende krijgsvolk „verschrikkelijk is " En deze nonnen, die de eersten niet waren geweest, zouden evenmin de laatsten zijn. Want wederom wat later schreef Angélique Arnauld, „wij hebben „hier op Pinksteren nonnen uit twaalf kloosters geherbergd, „behalve de allen die wij reeds huisvestten. Wij gingen „bij honderd tegelijk aan tafel, want meer kan ons „refectorium niet op eens bevatten; en de bediening van „zoo velen geschiedde in alle orde en in alle stilte. Deze „toevloed van gasten veroorzaakt een zwaren arbeid voor „de dienstdoende zusters, maar zij verrichten dien met een „blijmoedig geduld; en de vreemde nonnen, die 'ons in „kettersche dwalingen verzonken meenden te vinden, zijn „een en al verbazing, ons vroolijk en opgewekt te zien en „in de vrijheid der kinderen Gods " — „Achtereenvolgens „hebben wij aan vier honderd nonnen een onderkomen „verschaft," schreef Angélique aan het einde van dien winter, „en zonder dat wij ooit in verlegenheid waren, wat „onzen leeftocht betrof, hoewel alles zeer duur was, „nagenoeg driemaal hooger in prijs dan andere jaren— 124 PORT-ROYAL DES CHAMPS. „Menschelijkerwijs hadden wij moeten verwachten van „honger en van ellende te zullen moeten omkomen; want „wij leefden in eene voortdurende vrees voor een beleg; „in de straten heerschten moord en doodslag en vreeselijke „ziekten doodden, wie door het zwaard en door den honger „nog waren gespaard. Toch hebben wij niet meer moeite „gehad om rond te komen dan gewoonlijk; alles was als „van ouds; en zelfs scheen het ons beter toe, daar onze „eischen geringer waren." Aan iemand, die haar zijne bewondering voor dit alles had betuigd, schreef zij terUg: „men moet deze dingen overleggen in zijn hart, want dit is „in waarheid het werk van de goedheid des Heeren; maar „men moet er niet of zeer weinig over spreken, wat de „ijver uwer genegenheid voor ons u ook moge doen denken. „Hoe minder gij er over spreekt, hoe nuttiger dit voor ons „allen zijn zal." Om dezelfde reden schreef zij aan harén neef Antoine Le Maitre, „neem u in acht, ons niet gelijk te „doen worden aan de dwaze maagden, want de tochtwind „der ijdelheid bluscht de lampen even zeker als gebrek aan „olie ze doet uitgaan." Velen van haar, die aldus voor eene korte pooze binnen Port-Royal vertoefden, gevoelden zich zoo aangetrokken door den geest, die er heerschte, dat zij de abdis smeekten, haar te willen opnemen voor goed. Angélique wilde haar dit dan niet weigeren, al werd het aantal harer nonnen er aanmerkelijk door vergroot zonder dat de inkomsten van het klooster door eenigen inbreng voor het onderhoud van die allen werden gebaat. Vragen wilde Angélique Arnauld echter nooit, zelfs niet om kleinigheden. Aan haren neef Le Maitre schreef zij juist toen de zorg voor het dagelijksch onderhoud zoo drukkend werd, „hoe verheugd was ik, toen ik de kastanjes zag, die „men dus ditmaal niet, als in vorige jaren, heeft laten „verloren gaan. Misschien willen de kluizenaars uit liefde „voor ons, al loopende en rond gaande oprapen wat nog is „blijven liggen; deze onaanzienlijke vrucht heeft hier voor PORT-ROYAL DES CHAMPS. 125 „ons groote waarde. Maar meen niet, dat ik het zal wagen, „om gelijk gij wilt, dat ik zal doen, den Heer de Bagnols om „zijne appelen te vragen. Ik verblijd er mij in, dat zij geplukt „konden worden en dat die oogst in veiligheid is; dat hij zelf „vrij beschikke, of hij ze ons wil geven of anderen " Hunnerzijds waren de solitaires ook niet werkeloos gebleven. Nog vóór het vertrek der nonnen naar de stad waren Monsieur de Bagnols en de hertog van Luynes reeds begonnen de oude abdij verschillende groote herstellingen te doen ondergaan om die voor het steeds toenemend aantal zusters meer bewoonbaar te maken. „Nog nooit is ons huis geweest, wat het thans is," schertst Angélique in een harer brieven. „Vroeger hadden wij edellieden tot schoenmakers; op het oogenblik hebben wij „eenen hertog en pair tot opperman en metselaar, die „zijnen wil en zijne plannen in alle liefde weet door te zetten. „Hij heeft al onze koorstoelen op eene verhooging doen „plaatsen en in de geheele kerk een zandlaag aangebracht, „acht voet hoog; toen het klaar was, kwam men ons vragen, „te willen komen zien of het zoo goed was. Men gevoelt „er nu in het geheel geene vochtige kilheid meer en het is „er nu volmaakt mooi. Morgen begint men den bouw van „een nieuwe slaapzaal voor ons." Ook de ringmuur werd door de solitaires nieuw opgetrokken en voorzien van acht ruim dertig voet hooge torens. Dit werk ging echter niet zonder hindernis voorwaarts, want toen de burgeroorlog op nieuw was uitgebroken, was er steeds gewapende bedekking noodig bij den aanvoer van timmerhout en andere benoodigdheden voor den bouw, dien men niet wilde staken, omdat de armen uit den omtrek in het aandragen van zand en zoo meer een geregelde verdienste konden vinden. Daar de s o 1 i t a i r e s, die er levendig genoegen in vonden, tusschen hunne studies door den truffel ter hand te nemen, ook voortdurend op hunne hoede moesten zijn voor eenen vijandelijken overval, plachten zij deze werk- 126 PORT-ROYAL DES CHAMPS. zaamheid te vergelijken met die der uit de Babylonische gevangenschap teruggekeerde Israëlieten bij den tweeden tempelbouw. Monsieur de Saci, hun biechtvader, zuchtte wel eens, om den hartstochtelijken ijver, waarmede zij zich aan deze onderneming wijdden. Meermalen liet hij zijne waarschuwende stem hooren, vooral toen werd opgeworpen de vraag, of het in geval van eenen overval geoorloofd was, om op de plunderaars te schieten en vooral de oudgedienden onder de kluizenaars zich slechts met moeite onderwierpen aan de Saci's bevel, om het dan enkel te doen met los kruit en hen zoo te verschrikken. VIII JAQUELINE PASCAL. de Stem zeide: „Troost u, „gij zoudt Mij niet zoeken, zoo gij Mij „niet hadt gevonden." Blaise Pascal. Zoodra Lodewijk XIV meerderjarig was geworden, in het jaar 1653, hield hij zijnen intocht binnen Parijs, waar het Parlement, de eindelooze burgertwisten moede, zich hem gewillig onderwierp. Er werd eene algemeene amnestie afgekondigd en daarmede een einde gemaakt aan de uitputtingen van den Fronde-oorlog. Angélique haastte daarop terug naar Port-Royal des Champs, „de eenige „wereldsche gehechtheid, die haar nog aankleefde," gelijk eene harer nonnen schrijft, om zich weder onverdeeld te kunnen wijden aan de opleiding harer nonnen. Zij deed dit met eene liefde en eene toewijding, die ieder harer dochters zich zelve alleen het voorwerp harer zorgen had kunnen doen achten, als zij in vertrouwelijk gesprek haar onderhield naar gelang ieders eigene bijzondere behoeften; en ieders eigene, eigenaardige individualiteit tot ontwikkeling zocht te brengen. Verwonderlijk groot is dan ook gebleken de verscheidenheid van type der door haar gevormde zusters, toen dezen in de dagen der vervolging zelfstandig, ieder voor zich, hadden pal te staan voor hare overtuiging. In dit opzicht is zeer kenmerkend wat Angélique schreef aan eene bevriende abdis, namelijk: „de machthebbenden 128 JAQUELINE PASCAL. „in een klooster moeten uiterst voorzichtig zijn in al hare „woorden en moeten die wegen tegen het gewicht van het „goud der heilige liefde. Hetzij zij vermanen, hetzij zij berispen, hetzij zij vertroosten, altijd moeten zij zich richten ,!naar de bijzondere behoeften der ziel, tot welke zij zich „wenden, ten einde noch te streng, noch te zacht te zijn. „En niet alleen moet men de eene niet behandelen als de "andere, men moet ook eene zelfde verschillend behandelen „al naar gelang van de stemming, die men in haar opmerkt '„en waarop de waakzaamheid der liefde zorgvuldig acht ',',moet geven, om met vrucht te kunnen arbeiden in den „dienst der zusters." Vooral de opleiding der armen naar den geest onder de zusters ging Angélique ter harte en bij al hare uiteenloopende bemoeiingen als abdis was het toch eene gewone zaak voor haar om eene novice, die wat achterlijker was dan de anderen in het aanleeren van het Latijn of van den koorzang buiten de geregelde lesuren zelve nog nader te onderrichten. Waar zij onverschilligheid of onwil op haren weg vond, oefende zij een onuitputtelijk, afwachtend geduld. „In zulke gevallen," zeide zij eens, „is het niet „alleen moeilijk iets te bewerken, het is zelfs geheel en al „onmogelijk, zoo God Zelf het niet doet en Hij zal het eerst „doen op Zijnen gezetten tijd. Niet dat wij niet alles zouden „moeten doen wat slechts in ons vermogen is, want wij „kunnen niet weten, of Hij zich ook van ons wil bedienen „om te volbrengen hetgeen Hij heeft besloten. Maar zich „op te dringen, zich te overhaasten en waarheden te willen ',',doen aannemen door zielen, die er nog niet rijp toe zijn, „dat ware de zon te willen doen opgaan buiten haren aangewezen tijd, in het midden van den nacht." De groote kracht van 1 a m è r e Angélique lag echter in de wijze, waarop zij bij de conferenties de nonnen wist op te wekken en te bezielen. Die conferenties waren samenkomsten, die in de vrije uren plaats hadden en des JAQUELINE PASCAL. 129 zomers, bij goed weder, werden gehouden in den tuin. In hoofdzaak waren zij bestemd voor het onderling zusterlijk verkeer. De nonnen, die zich daarbij onledig hielden met eenigen lichten handenarbeid, konden dan ook inlichtingen vragen over de beteekenis van duistere bijbelplaatsen of hoe zij in moeilijke plichten en omstandigheden hadden te handelen. Kleine voorvallen uit het dagelijksche kloosterleven of eenig fijn gezegde van een der kinderen mochten vrij uit verhaald worden, mits daarbij slechts overluid, voor allen hoorbaar werd gesproken; tweegesprekken waren niet geoorloofd. Eigenlijke voordrachten werden er niet gehouden; maar het was toch meest Angélique Arnauld, die het woord voerde en het onderhoud leidde, terwijl hare dochters als aan hare lippen hingen om op te vangen de woorden, waarin zij geheel onbevangen en als onbewust den rijkdom van haar gemoed uitstortte. Gewoonlijk waren het de dagelijksche gebeurtenissen, die haar daarbij tot uitgangspunt dienden. Eens, schrijft eene der nonnen, eens was onze moeder Agnes zwaar ziek en waren wij in groote vreeze, haar te zullen verliezen. Toen la mère Angélique ons daarover bij de conferentie geheel verslagen zag, berispte zij ons, zeggende, dat het haar bevreemdde, dat wij zoo weinig geloof hadden en dat wij minder vertrouwen stelden in de goedheid van God dan wij zouden hebben in die van eenig ander wezen, waarvan wij wisten, dat hij ons zeer lief had. „Want is het niet waar, mijne zusters," vroeg zij, „dat indien het leven en de gezondheid van 1 a „m è r e Agnes afhingen van Monsieur Singlin, dat gij „dan volkomen gerust zoudt zijn? O! zoudt gij zeggen, wij „twijfelen niet aan de liefde van Monsieur Singlin voor „ons. Hij weet hoe noodig moeder Agnes ons is, dus hebben „wij niets te duchten. Weet gij dan niet, mijne dochters, dat „de liefde Gods die van al Zijne schepselen verre te boven „gaat en dat Hij niets doet dan voor het welzijn van hen, „die Hem toebehooren? Maar wij hebben geen geloof en De Nonnen van Port-Royal 9 130 JAQUELINE PASCAL. „wij zijn nog zoo menschelijk. In plaats van ons geheel en „al aan God over te geven en tot Hem onze toevlucht te „nemen en Hem te bidden, houden wij ons op met tjdele „angsten en nuttelooze bekommernissen." Een ander maal zeide Angélique: „dezen morgen moest „ik er aan denken, hoe noodig de onafgebroken bijstand „van den Heer ons is en hoe schuldig wij, geestelijke zusters, „zijn, wanneer wij ons door onze lichtvaardigheid van Zijne „nabijheid laten afleiden. Want het is mij soms, alsof God „ons in Zijne armen zoude willen sluiten als de vaders, die „hunne kleine kinderen zeer liefhebben en die hen daarom „altijd bij zich willen zien en bij zich hebben. Maar de „kinderen vervelen zich wel eens en willen dan wegloopen. „En dat doen wij ook zoo dikwijls, als wij ons zoo Ücht door .^allerlei afleidingen laten meesleepen. Want onze gods„dienstoefeningen brengen ons nader tot God en het is „alsof Hij ons op die wijze altijd bij Zich tracht te houden. „Doch wij vervelen ons en wij willen niet zoo voortdurend „in Zijne tegenwoordigheid blijven en dat is de oorzaak üvan al ons leed; want als wij niet in Zijne nabijheid blijven, "hebben wij alle reden om te vreezen, dat Hij ons Zijnen "bijstand onthouden zal, zonder welken wij niet vermijden ',!kunnen tot steeds meerder ellende te vervallen." Eens vond la mère Angélique eene der nonnen bezig, hetgeen zij bij de conferentie had gezegd, op te schrijven. Zij zeide mij, verhaalde deze zuster later, dat het ijdelheid was om te boek te willen stellen wat zij gesproken had; want zoo ik mij slechts bevlijtigde, het getrouw te behartigen, zoude ik het van zelf wel niet vergeten. Maar dat men gewoonlijk tevreden is, als men iets nauwkeurig heeft opgeteekend, zonder zich om de toepassing veel te bekommeren. Zij zeide mij daarop ook nog, dat wij niet genoeg waardeerden het voorrecht om zoo dikwijls het Evangelie te lezen en te hooren lezen, omdat daarin de woorden des eeuwigen levens zijn en dat, zoo wij deze slechts in deemoed en in eerbied JAQUELINE PASCAL. 131 aanhoorden, wij gewisselijk gespijzigd en verkwikt zouden worden, omdat deze het ware brood der zielen zijn. Maar dat het juist bewees, dat wij verzuimden daar ons voordeel mede te doen, dat wij altijd iets nieuws en iets anders wilden hooren. „Dikwijls gevoelt men zich meer getroffen," voegde zij er nog aan toe, „door eenig woord van zulk een •ï „ellendig schepsel als ik ben, dan door de groote waar| „heden, waarvan het heilig Evangelie vervuld is en I „waarover men weinig nadenkt, terwijl die ons toch veel I „meer zouden moeten aandoen. En wanneer aen zoo I „opgewonden getuigt: onze moeder heeft prachtige dingen „gezegd! of dergelijke, wees dan verzekerd, mijne dochter, I „dat al het nut, dat men er van had kunnen trekken, verI „vliegt in ijdele woorden." Toch kon de abdis het niet verhinderen, dat om dezen I tijd de nonnen ieder harer gezegden, ieder harer handeI lingen begonnen op te teekenen. Het was vooral hare l geestelijke dochter bij uitnemendheid, hare nicht Angélique I de Saint-Jean, de oudste dochter van haren broeder Arnauld I d'Andilly, die in overleg met haren neef Le Maitre alles | begon te verzamelen wat zij uit de verhalen der oudere | nonnen en uit den eigen mond harer tante aangaande de | eerste geschiedenis van deze kon te weten komen. Angélique de Saint-Jean was van haar zesde jaar opgevoed in het klooster door hare tante, „aan wie Qod mij had I „toevertrouwd," gelijk zij schrijft, „opdat ik onder hare I „koesterende vleugelen het leven en de goddelijke bescherming zoude vinden, gelijk de kiekens, waarmede Jezus I „Christus ons in Zijn Evangelie vergelijkt." Gedurende haar noviciaat was zij nog de leerlinge geweest van den abt van Saint-Cyran zeiven, die haar tijdens zijne gevangenschap schriftelijk was blijven leiden. Sedert waren haar scherp verstand en haar geniale aanleg nog verder ontwikkeld I onder de zorgvuldige leiding van haren oom Antoine i Arnauld, in de jaren, dat deze na het luwen der vervolging 132 JAQUELINE PASCAL. om zijn opzienbarend geschrift La fréquente Communion, door Monsieur Singlin was gesteld tot biechtvader over de nonnen van Port-Royal desChamps. Aan diens hand verwierf hare vurige, onderzoekende geest eene vrij groote theologische geleerdheid. Angélique, die haar zeer lief had, riep haar meermalen waarschuwend toe: „Wee den rijken!" en beval hare nicht dringend aan in de gebeden harer vrienden, „omdat zij veel kwaad zoude „bedrijven, indien zij geen goed deed." Harerzijds was Angélique de Saint-Jean met eene grenzelooze bewondering en toewijding gehecht aan hare tante, in wie zij steeds hare meerdere bleef gevoelen in verheven eenvoud en in innig, rustig geloof, waarbij vergeleken de rijke kennis, die haar deel was geworden, haar zoo ijdel en zoo nietig scheen. Treffend is dan ook de warme vereering voor de geliefde geestelijke moeder, welke straalt uit de wel in samenwerking met de andere nonnen bijeengebrachte, maar toch door Angélique de Saint-Jean bewerkte Mémoires pour servir a 1'histoire de Port-Royal et a la vie de la Révérende Mère Marie Angélique de S ain t e - M a d e 1 ein e Arnauld, Réformatrice de ce monastère, die in het jaar 1742, dus na den dood der laatste nonnen van Port-Royal te Utrecht zijn uitgegeven. Somwijlen dalen deze gedenkschriften wat veel in onbeduidende bijzonderheden af, daar de groote ééntonigheid van het kloosterleven gewicht en beteekenis gaf aan op zich zelf weinig belangrijke voorvallen; wel wordt in deze Mémoires ook letterlijk alles der vermelding waardig geacht en wordt er ons niets bespaard in de beschrijving van zelfkastijding in voedsel en kleeding, van dikwijls weerzinwekkend maar in alle onderworpenheid gedragen lichaamslijden, van gemoedsbezwaren wegens overtredingen van den kloosterregel, waarvoor wij nauwlijks iets kunnen gevoelen; doch boven dit alles rijst er zulk een lieflijk beeld der stichting voor onze oogen Op, een beeld JAQUELINE PASCAL. 133 van vriendelijke armenzorg, van liefderijke tegemoetkoming van lijdenden uit alle rangen en standen der maatschappij, van een nauwgezet behartigen van alledaagsche, schijnbaar onbeteekenende plichten, van een leven van toewijding, van zelfverzaking, van dienende liefde en daarbij zoo rijk aan geestelijke genietingen van den meest verheven aard. In de relations der verschillende nonnen, waaruit deze Mémoires zijn samengesteld, zijn vooral aangrijpend de schilderingen van den omgang der abdis met hare dochters gedurende het noviciaat van dezen, gedurende dien tijd, die voor menige non zoo hevige stormen des gemoeds placht te brengen. Nooit gedoogde la mère Angélique, dat er op de p e n s i o n ai r e s, die in haar klooster werden opgevoed, eenige dwang of eenige overreding werd uitgeoefend, om ze te bewegen den sluier aan te nemen. Zonder afkeuring zag zij het aan, dat velen der pensionaires, na de voltooiing harer opvoeding in het huwelijk traden. De gehuwde vrouwen, die in de spreekzaal bij haar stichting zochten, onderhield zij over de verplichting om ook in de wereld als eene oprechte Christin haar leven te leiden in eenen zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor Qod. Angélique Arnauld stelde de roeping der vrouw als echtgenoote en als gezinverzorgster voor eigen kinderen zeer hoog. De pensionaires werden daar ter dege op voorbereid; en als p e n s i o n a i r e te zijn opgevoed te Port-Royal, was in die dagen, toen men nog van geene examens of diploma's voor vrouwen wist, een algemeen erkend brevet van buitengewone voortreffelijkheid. De dichter Boileau roemt in zijne Satires als den hoogsten schat 1'épouse a Port-Royal instruite Dans toutes les vertus Angélique Arnauld beroemde er zich op, dat zij slechts ééns in haar leven met voorbedachten rade een meisje had 134 JAQUELINE PASCAL. overreed, tot den geestelijken stand toe te treden, — maar toch het leven der Godgewijde non scheen haar het hoogste deel, en was men eenmaal uit vrije beweging het noviciaat ingegaan, dan duldde zij niet, dat wie de hand aan den ploeg had geslagen, achterwaarts zag. Hoog en streng waren de eischen, die zij aan de loutering en aan de geestelijke ontwikkeling eener novice stelde; maar lankmoedig en vertroostend was ook de zorg, waarmede zij deze omgaf in de uren van bangen strijd, die, zooals zij wist, maar al te dikwijls aan de aflegging der gelofte, aan het onherroepelijk breken met alle banden, die vroeger zoo dierbaar waren geweest, vooraf gingen. Met hoe fijne menschenkennis zij daarbij te rade ging, wordt ons in deze Mémoires onder andere op schoone wijze geschetst in de relation van Jaqueline de Sainte-Euphémi* Pascal, de zuster van Blaise Pascal, den genialen denker, wiens vermaardheid als Frankrijks eerste prozaschrijver en grootste natuurkundige nog wordt overtroffen door zijnen roem als schrijver der P e n s é e s. Rijk begaafd trok Jaqueline Pascal zoo goed als haar broeder in hare omgeving reeds vroeg de aandacht door haren fijnen geest, haar vlug verstand en een niet onaanzienlijk dichterlijk talent, gepaard aan eene ongemeene schoonheid en aan eene groote aanvalligheid. Haar vader riep in eene langdurige krankheid de hulpen van twee artsen die, volgelingen als zij waren vjuroen abt van Saint-Cyran, de leden van het gezin in kennis bracilten met diens leeringen en met Arnauld's werk La fréquente Communion. Vooral op het vurig gemoed vah Blaise Pascal maakten hunne gesprekken en de boeken, waarvan zij hem voorzagen, eenen diepen indruk en hij wist zijne twee jaren jongere zuster Jaqueline, die op het innigst aan hem was gehecht, te overreden, om geheel der wereld te verzaken en een huwelijksaanzoek, dat haar om dezen tijd werd gedaan, van de hand te wijzen. In zijn eigen gemoed JAQUELINE PASCAL. 135 bleef Blaise Pascal echter nog verdeeld tusschen zijnen hartstochtelijken geloofsijver, die hem toen reeds eenige zijner kleinere apologetische geschriften in de pen gaf, zijne groote voorliefde voor mathematische studiën en de berekening zijner luchtdrukproeven. Zijn tenger lichaam vermocht zoovele tegenstrijdige indrukken niet te weerstaan. Hij verviel in eene kwijnende ziekte, waarom hij in het jaar 1647 met zijne zuster Jaqueline naar Parijs reisde, om er den raad van eenige geneesheeren van naam in te winnen. Hier zocht hij den omgang met verschillende natuurkundigen, bij wie de jeugdige, scherpzinnige geleerde groote verwachtingen voor de natuurkundige wetenschap wekte; maar tevens verzuimden broeder en zuster niet om te Port-Royal te gaan luisteren naar de predicatiën van Monsieur Singlin, den prediker, van wien destijds zulk een bezielende invloed uitging. Het was onder een van diens sermoenen, dat Jaqueline Pascal het voornemen opvatte om zich als geestelijke zuster terug te trekken binnenJPort-Royal, een voornemen waarin zij door haren broedef werd bevestigd, maar waartegen haar vader, al deelde* hij de godsdienstige overtuigingen zijner kinderen, met groote beslistheid in verzet kwam, daar hij zich niet van zijne dochter wilde scheiden. Door bemiddeling van Monsieur Singlin kwam Jaqueline toen reeds in betrekking met les mères Angélique en Agnes; en hoewel zij, op aanraden van deze beiden, haren vader, zoolang deze leefde, niet verliet, achtte zij zich toch reeds in den geest aan Port-Royal verbonden en trachtte zij vier jaren lang, al verkeerde zij nog in de wereld, zoo goed mogelijk de verplichtingen en de regels van het kloosterleven na te komen, daarbij vooral geleid door eene uitvoerige briefwisseling met Agnes Arnauld. Na den dood van haren vader meende Jaqueline vrij te zijn om haar verlangen zich als non te doen opnemen te Port-Ro#al te verwezenlijken; maar nu was het haar 136 JAQUELINE PASCAL. broeder, die er zich tegen verzette. Want Blaise Pascal verkeerde toen in wat zijne biografen plegen te noemen het wereldsche tijdvak in zijn leven. Zijne geneesheeren hadden hem geboden, zich te ontspannen; en hunnen raad volgende had hij zich in wereldsche kringen begeven. De indrukken daar ontvangen verdrongen de godsdienstige opwekking, waartoe hij in 1646 reeds was gebracht. Nu zag hij er het voordeel niet meer van in, zich te begraven in een klooster; terwijl zijne smart over het overlijden van zijnen vader hem dubbel deed verlangen, zijne zuster bij zich te houden. Jaqueline wilde haar plan echter niet opgeven. Op zekeren morgen verliet zij het huis, begaf zich naar Port-Royal en liet er de deur voor altijd achter zich dicht vallen. Hare oude gehechtheid aan haren broeder was echter zoo warm als ooit gebleven en zij schreef hem: „ik heb uwe toestemming noodig en smeek er u om ter „wille van de groote genegenheid voor u, die in mijn hart is. „Niet om deze zaak te kunnen doen, want daartoe is die „niet noodig; maar om haar te kunnen volbrengen in „blijdschap, in kalmte van geest en in vrede. Zonder uwe „instemming zoude ik de grootste, de heerlijkste, de „gelukkigste daad van mijn leven doen met eene bovenmatige „droefheid en in eene onrust des geestes, die zulk eene „groote, mij bewezen genade onwaardig is Het is „slechts billijk," besloot zij, „dat anderen zich nu eenig „geweld aandoen als vergoeding voor den dwang, dien ik „mij zelve vier jaren lang heb opgelegd " Blaise Pascal wilde echter niet toegeven. Hij maakte met zijne gehuwde zuster, Madame Périer, zelfs bezwaar om aan Jaqueline uit te keeren het haar toekomende erfdeel uit haars vaders nalatenschap, onder voorgeven, dat zij het toch dadelijk zoude schenken aan het klooster. Jaqueline harerzijds stond er juist sterk op, het in haar bezit te krijgen, daar zij eene zekere fierheid bezat en haar gevoel van eigenwaarde er tegen op kwam om zich zonder eenige JAQUELINE PASCAL. 13T vergoeding voor haar onderhoud te Port-Royal te doen opnemen. Wel trachtte la mère Agnes haar te troosten en haar er in te laten berusten, zeggende dat al wat tijdelijk, is niet onherstelbaar is en niet waard, dat men er om treurt; dat het ongelooflijk was, dat eene novice, — en deze eene novice van Port-Royal, voegde zij er met lichte scherts aan toe, — op het punt van hare gelofte af te leggen, zich over wat ook kon bekommeren en dan nog wel over zulk eene kleinigheid als er toe te zijn gebracht, zonder dotatie te moeten worden opgenomen; het gelukte haar slechts voor het oogenblik om Jaqueline in den stand van zaken te doen berusten. De hardheid van haren broeder, met wien zij eerst zoo geheel één van zin was geweest, en tot wien zij in grenzelooze bewondering placht op te zien, had haar al te diep gewond. Met moeite onderwierp Jaqueline zich daarom aan den wil van Singlin, ook dien der abdis, om met niet al_te veel warmte, met zekere hoogheid zelfs, maar toch vriendelijk en,zonder verbittering of uitdaging in den toon, aan hare verwanten te schrijven, dat zij vrijwillig en onvoorwaardelijk afstand deed van alles; om dan na het verzenden van dien brief rustig af te wachten of een mondeling onderhoud soms een altijd toch mogelijk misverstand als van zelf uit den weg zoude ruimen. Juist op dat oogenblik kwam la mère Angélique uit Port-Royal des Champs over voor een harer gewone bezoeken aan hare dochters in het klooster in de stad; en nu verhaalt Jaqueline Pascal in de reeds genoemde r e 1 a t i o n: daar de brief, dien Monsieur Singlin mij had bevolen te schrijven mij den ganschen avond bezig hield, kon ik onze moeder dienzelfden avond niet meer zien; maar den volgenden morgen ontbood zij al de n o v i c e s bij zich, zooals zij altijd doet, als zij van Port-Royal desChamps hierheen komt. Ik ging met de anderen en toen het mijne beurt was, haar te begroeten, kon ik niet nalaten, haar te zeggen, dat ik de eenige droevig gestemde was onder al de 138 JAQUELINE PASCAL. zusters, die zich zoo verheugden in hare komst. „Hoe, mijne „dochter!" antwoordde zij mij, „is het mogelijk, dat gij nog „droevig gestemd zijt? Wist gij dan niet reeds sedert lang, „dat men zich nooit moet verlaten op de vriendschap van „eenig schepsel en dat de wereld slechts lief heeft wat het „hare is? Zijt gij niet veel eer gelukkig te achten, dat Qod u „alle aanleiding om daaraan te twijfelen ontneemt, eer gij der „wereld vaarwel zegt, opdat gij het met grooter moed zoudt „kunnen doen, versterkt als het ware in uw voornemen „door de zekerheid, dat gij niemand meer in de wereld „bezit?" Ik zeide daarop weenende, dat ik gemeend had, reeds zoo los van de wereld te zijn, dat ik deze beproeving niet meer van noode had. Hierop antwoordde onze moeder: „Qod wil u doen zien, dat gij u daarin bedriegt; want als het „zoo ware, zoudt gij het gebeurde met onverschilligheid „aanzien in plaats van er u over te bedroeven; en daarom „moet gij bekennen, dat deze beproeving voor u is eene „groote genade, die Qod u bewijst en daar wel uw voordeel „mede doen." Zij zeide mij vervolgens nog verscheidene andere dingen over de ijdelheid van alle menschelijke genegenheid, mij met groote teederheid omarmd houdende, tot ik haar moest verlaten om den anderen gelegenheid te geven tot haar te gaan. Des anderen daags, gaat Jaqueline voort, toen 1 a m è r e Angélique onder den morgenzang eene buitengewone droefheid op mijn gelaat had gelezen, verliet zij voor den aanvang der mis het koor en mij tot zich geroepen hebbende, deed zij al wat maar in haar vermogen was om eenige verzachting te geven aan mijn leed; maar daar de tijd toen te kort was om aan hare begeerte om mij te troosten geheel te voldoen, gaf zij mij na den afloop der mis een teeken haar te volgen; en terwijl zij mij naast zich deed neder zitten en mijn hoofd op hare borst deed rusten, omhelsde zij mij met al de innigheid eener werkelijke moeder en ik kan getuigen, dat zij niets vergat om mijn verdriet te bezweren JAQUELINE PASCAL. 139 Eerst zeide zij met zachte strengheid: „het verbaast mij „bovenmate, mijne dochter, u zoo zwak te zien over zulk „eene nietigheid. Gij hebt mij gisteren zoo verrast, toen gij „zeidet, dat gij droevig gestemd waart, dat ik het u niet „zeggen kan. Want ik hield voor zeker, dat gij reeds hadt „vergeten wat er gebeurd is en zooals de zaken thans staan, „blijft voor u ook niets te doen over. Ik verzeker u, dat ik „eerst niet begreep, wat gij zeggen wildet, maar een „oogenblik moest nadenken om het te raden en mij de „gansche zaak weder te binnen te brengen " Ik kon haar slechts antwoorden door mijne tranen en toen zij dit zag, zeide zij mij, als om iedere verontschuldiging, die ik zoude hebben kunnen aanvoeren, te voorkomen: „Waarom „toch weent gij hierover, of liever, waarom weent gij niet „evenzeer over al de zonden der wereld? Als gij werkelijk „Qod en Hem alleen in deze dingen zoekt en het geestelijk „heil uwer verwanten, waarom hebt gij dan, toen gij een „van hen tot veel grooter misslagen zaagt vervallen en tot „veel aanzienlijker ontrouw tegenover God, niet evenzeer „geweend als thans, nu zij slechts te kort komen aan wat zij „u verschuldigd zijn?" Ik antwoordde daarop, gelijk ik ook meende, dat de waarheid was, dat ik slechts was gewond door het onrecht, dat der stichting werd aangedaan en dat ik, wat mij persoonlijk betrof, geene enkele opwelling van spijt of bitterheid gevoelde en dat mijn gemoed op dat punt geheel onkwetsbaar was. „Gij bedriegt u, mijne dochter," zeide zij toen. „Er is niets, dat ons nader ter harte gaat, noch „waardoor wij pijnlijker kunnen worden gegriefd dan door „de vriendschap. Gij hebt eene oprechte genegenheid „gekoesterd voor uwe verwanten; en nu ziet gij, dat de „hunne voor u daaraan niet gelijk is. Want al moge het zeer „waar zijn, dat zij u zeer lief hebben, zij behooren nog tot de „wereld, ziet gij; en de bijzondere genade, die de Heer hun „heeft bewezen door hun verstand zoo grootelijks te „verlichten aangaande de goddelijke dingen, verhindert niet, 140 JAQUELINE PASCAL. „dat zij, die der wereld toebehooren, handelen zooals dat in „de wereld gebruikelijk is; dat wil zeggen, dat zij het „eigenbelang voorop stellen. En daar verwondert gij u over „zonder het u ten volle bewust te zijn. Het is ook een bewijs, „dat gij thans meer dan gij zelve wel denkt, uwe eigene „grieven zwaarder gevoelt dan het onrecht, dat der „stichting wordt aangedaan, daar gij u niet in dezelfde mate „bedroeft over zooveel ander onrecht, dat ons klooster „wordt toegevoegd—" „Om deze redenen," ging onze moeder voort, „is het mij „tot eene groote vreugde, dat dit alles zoo is gebeurd en „niet anders; ja, ik zeg u, tot eene waarachtige vreugde en „voor het dubbele van wat gij bezit zoude ik nog niet hebben „gewild, dat deze beproeving u vóór de aflegging der gelofte „ware bespaard gebleven. Want gij waart nog niet genoeg „beproefd gedurende uw noviciaat. Ziet gij, mijne zuster, gij „hebt der wereld vaarwel gezegd met eene groote „gemakkelijkheid, daar God u de genade heeft bewezen, u „de ijdelheid en het onstandvastige te laten inzien van al de „vermaken en de genietingen, waardoor anderen zoo worden „bekoord en geboeid. Gij zijt daarom niet beter dan die „anderen; want het is de Heer, die u door Zijne genade „daartoe bekwaam heeft gemaakt, ofschoon gij uit u zelve „onwaardig waart. Wel waart gij los van de wereld; maar „er bleven nog twee zaken, waarvan gij u moest ontdoen, „al waart gij het u zelve niet bewust. De eene is, dat, „hoewel gij geene groote goederen bezit naar de wereld, „men toch, in vergelijking met het kloosterleven, kan „zeggen, dat gij ze overvloediglijk hebt bezeten, daar „men hier voor zijn onderhoud nagenoeg niets behoeft, in „vergelijking bij wat men daarvoor in de wereld noodig „heeft. De tweede zaak is, dat de voornaamste rijkdom van „uw huis bestond in de vriendschap en in de nauwe „vereeniging des harten, die alles onder ulieden gemeengoed „deed zijn en waarop gij betrouwdet zonder het te weten. JAQUELINE PASCAL. 141 „God heeft u willen ontnemen het een zoowel als het ander „om u werkelijk arm te maken in den vollen zin des woords, „zoowel aan genegenheden als aan goederen Gij dacht „daar niet aan, omdat uwe gehechtheid aan uwe verwanten „u eene onschuldige zaak scheen en op zichzelf is die ook „geoorloofd en rechtmatig Ziet gij, mijne dochter, het is „voorzeker waar, dat de liefde, welke gij uwen verwanten „verschuldigd zijt, u verplicht om van ganscher harte te „wenschen, dat zij redelijk en billijk handelen jegens u; maar „dit moet gij bovenal wenschen om hunnentwil. Anders „zoude het niet meer liefde zijn maar hebzucht. Zoo het niet „is te voorkomen, dat uwe verwanten onrecht doen, moet „gij daarom liever zien, dat zij het doen aan ons dan aan „anderen. Want gij weet niet, hoe anderen het zouden „opnemen, en gij weet met zekerheid, dat wij er ons niet om „zullen bekommeren. Bovendien ofschoon het door Gods „genade waar is, dat wij niet rijk zijn, wij zijn toch ook niet „zoo in de verlegenheid, dat wij uw goed niet zouden kunnen „ontberen. Het ontbreekt ons aan niets. Wij lijden geen enkel „wezenlijk gebrek (hetgeen ons, die eene gelofte van armoede „hebben afgelegd, tot groote beschaming is voor den Heer), „maar afgezien nog daarvan is het ons een gewin om in alles „benadeeld te worden, geminacht en belasterd en daarbij „onrecht te lijden. Niet dat wij moeten wenschen, dat dit „geschiede, noch dat wij het mogen uitlokken, — gesteld „altijd dat dit in ons vermogen ware, — want dit zoude zijn „eene tekortkoming in liefde jegens hen, die dit kwaad „bedrijven, daar er aan hunne zijde ontwijfelbaar schuld is. „Maar het is een groote zegen; en als het ons overkomt „buiten ons toedoen, moeten wij er ons over verblijden met „eene groote blijdschap Vergeet dus al wat er gebeurd „is en handel jegens uwe verwanten zooals ik u heb gezegd. „Schrijf hen en spreek hen toe, alsof er niets ware voorgevallen; alleen maar moét gij den afstand, dien gij van uw „erfdeel hebt gedaan nog eens mondeling bevestigen. Maar 142 JAQUELINE PASCAL. „denk er om, daarbij altijd te schrijven en te spreken in „oprechtheid des harten. Want eenerzijds moet gij vermijden, „u te laten leiden door hooghartigen overmoed en te zeggen: „wij zullen grooter edelmoedigheid oefenen dan gij; als gij „uit dat beginsel handeldet zoude alles, vergeefsch zijn, want „alleen de liefde moet u leiden. En anderzijds moet gij u ook „wachten voor een beroep op hunne oude genegenheid voor „u, ten einde hen te bewegen toch nog te doen wat gij „begeert; want dat zoude zijn met de eene hand terugnemen „wat gij met de andere hand hebt gegeven." Korten tijd daarna had Blaise Pascal in de spreekzaal nog eens een onderhoud met zijne zuster. De vriendelijke wijze, waarop deze hem te woord stond, zonder het minste verwijt tot hem te richten, zonder eene enkele klacht te laten hooren, maakte eenen diepen mdruk op hem en uit eigen beweging besloot hij, haar recht te doen, en orde te stellen op hare geldelijke aangelegenheden. Na twee of drie beraadslagingen met zijne zaakwaarnemers en die van het klooster bleef er niets anders over dan te teekenen; en aan den vooravond van den dag, waarop Jaqueline Pascal de gelofte zoude afleggen, begaf Blaise zich daartoe naar Port-Royal. Maar de abdis liet hem weten, dat zij hem op dat oogenblik niet kon ontvangen, omdat zij ongesteld was, dat de zaak ook niet drong, dat het nog tijds genoeg zoude zijn na de wijding zijner zuster, dus nadat alleen de stichting zoude optreden als belanghebbende. Pascal keerde echter reeds den volgenden ochtend vroeg terug en beijverde zich, de overdracht van het erfdeel zijner zuster voor goed in orde te brengen. Eer hij teekende, zeide la mère Angélique hem echter nog: „ik bezweer u in Qodes naam, om toch „niets te doen uit menschelijke beweegredenen; en zoo gij „u niet door eenen geest van weldadigheid bewogen gevoelt „tot het schenken van deze aalmoes, schenk die dan niet. „Ziet gij, Mijnheer, wijlen Monsieur de Saint-Cyran „heeft ons geleerd, niets aan te nemen voor het huis Qods, JAQUELINE PASCAL. 143 „wat niet Qodes is. Alles wat wordt gedaan uit eenige andere „beweegreden dan uit liefde, is geen vrucht van den Heiligen „Geest en mag derhalve door ons niet worden in ontvangst „genomen." Later, toen zij Jaqueline mededeelde, dat alles nu voor goed was afgedaan, vermaande Angélique deze nog: „ik vrees zeer, mijne dochter, dat gij God in dit alles „grootelijks hebt beleedigd. Ik bid u, denk er ernstig over „na en weet wel bovendien, dat u in waarheid geene enkele „aanleiding overblijft om u gekrenkt te gevoelen. Want dit „is zeker, dat uw broeder mildelijk gegeven heeft in verhouding van wat hij bezit, vooral als men zijne handelwijze „vergelijkt met die van anderen." Vrij geregeld ging Blaise Pascal nu zijne zuster zien en al bleef hij voortgaan te verkeeren in de wereldsche kringen, waarbij hij zich had aangesloten, zijn ernstige geest bleef toch gekweld door eene jagende onrust, die hem niet wilde verlaten. Wel wond hij zich op tot eene soort van somberen roes, maar zijn droefgeestigheid stak meest zonderling af bij de luchthartigheid zijner vrienden; „de vleugelen bleven „hem bij, al liep hij ook voor een oogenblik in het slijk onzer „wegen," schrijft Prof. Quack. Toen had het bekende voorval plaats, waarbij de paarden van zijn, rijtuig op de brug van Neuilly schichtig werden en hij zonder een wonderbaarlijke uitredding in de golven der Seine den dood zoude hebben gevonden. Dat oogenblik van stervensangst en van onzekerheid werkte beslissend op zijn door twijfelingen verteerd gemoed. Bij ieder bezoek, dat hij sedert aan zijne zuster bracht, nam de invloed, welken deze op hem uitoefende, toe. Thans werd Jaqueline de leidsvrouw van den broeder, die eerst haar ten leidsman was geweest en gaf dezen weder wat zij eerst van dezen had ontvangen. Zoo bevond Blaise Pascal zich den 8sten December 1654 in ernstig en vertrouwelijk onderhoud met zijne zuster, toen de klok luidde voor het sermoen en hij haar verliet om zich eveneens te begeven naar de kerk, waar hij door de woorden van 144 JAQUELINE PASCAL. Monsieur Singlin tot in het diepst van zijn gemoed werd getroffen. Nog dienzelfden avond kon Jaqueline Pascal aan hare gehuwde zuster, Madame Périer, schrijven, „het is „niet meer dan billijk, dat gij dadelijk onderricht zoudt „worden van hetgeen Qod heeft gewerkt in den persoon, „die ons beiden zoo dierbaar is; maar ik wilde wel, dat gij „het kondt vernemen van hem zeiven, opdat gij er minder „aan zoudt twijfelen. Al wat ik thans kan zeggen, want mij ontbreekt de tijd, is dit, dat door de barmhartigheid des „Heeren in hem is gewekt de wensch om zich geheel Qode „te wijden, doch zonder dat hij nog heeft besloten op welke 7,wijze dit te doen. Ofschoon hij reeds meer dan een jaar „heeft gekoesterd eene groote minachting voor de wereld „en eenen ondraaglijken afkeer van allen, die haar toe„behooren, wat hem bij de hevigheid zijner geaardheid „allicht had kunnen voeren tot verregaande buitensporigheden, handelt hij in dezen met eene gematigdheid, die mij „veel goeds doet hopen. Hij heeft zich nu geheel overgegeven „aan de leiding van Monsieur Singlin." Monsieur Singlin liet, gelijk hij placht te doen, zijnen nieuwen biechteling nog eenigen tijd in afwachting leven; maar hij wees in dien tusschentijd Pascal's zuster als diens •directrice aan. Ten slotte zond hij den man, „wiens „levendige, altijd werkzame geest," gelijk Fontaine in zijne Mémoires schrijft, „ongelooflijk veel ruimte, verheffing, „vastheid, diepte en juistheid had; die, door Qod aangeraakt, „aan het juk van Jezus Christus dien verheven geest „onderwierp en die dat edele en groote hart in diepen „ootmoed schikte tot het doen van boete, naar Port-Royal „des Champs, waar Antoine Arnauld met hem zoude „wedijveren in kennis en wetenschap en waar de Saci hem „zoude leeren, kennis en wetenschap als niets te achten." Blaise Pascal woonde sedert nu eens te Parijs, dan weder in de vallei; maar altijd in nauwe betrekking tot Port-Royal. Zijn pijnlijk lichaamslijden verliet hem wel niet geheel, maar JAQUELINE PASCAL. 145 was op dat tijdstip toch dragelijk; hij gevoelde zich tevreden en gelukkig als nog nimmer tevoren en zelfs legde hij eene zekere blijmoedige opgewektheid aan den dag, wat zijne zuster Jaqueline deed schertsen, „ik begrijp niet, hoe „Monsieur de Saci het moet stellen met zulk eenen „vroolijken boeteling." * Pascal had thans gedaan de keuze, waarvan hij eerlang in zijne geschriften zoude getuigen: „Welk kwaad zal u „overkomen, indien gij deze keuze doet? Gij zult geloovig, „rechtschapen, oprecht, ongeveinsd zijn. Zeer zeker zult gij „geen deel meer kunnen hebben aan de wereldsche „genietingen, maar zult gij er geene andere hebben? Ik zeg „u, dat gij er in dit leven bij zult winnen; en dat gij, bij „iedere schrede op dezen weg gezet, zoozeer de zekerheid „van te hebben gewonnen en zoo zeer de nietigheid van „hetgeen gij hebt ingezet, zult zien, dat gij eindelijk zult „erkennen voor eene zekere, oneindige zaak eigenlijk niets „op het spel te hebben gezet." Be Nonnlen vam Port-Royal 10 IX DE STRIJD OM HET FORMULIER. Indien het Qods wil is, dat PortRoyal in dezen strijd zal ondergaan, geloof ik, dat er voor hen, die aan zijne vestiging hebben gearbeid, oorzaak is van veel troost in de gedachte, dat Qod hunnen arbeid heeft geheiligd door niet te gedoogen, dat het verloop der jaren dien weder gaandeweg zoude te niet doen, gelijk wij dat hebben zien gebeuren met andere heilige hervormingen; maar dat Qod Port-Royal heeft gebracht tot volmaking juist door deze heilige vervolging. Angélique de Saint-Jean. Openbaringen van opgewekt geestesleven, gelijk PortRoyal er eene is geweest, zijn slechts voor eenen tijd. Zij komen en gaan, groeien en — verdwijnen weder. De geest, waarvan zij eene uiting waren, zelf aan geenen bepaalden vorm, aan geene confessie, aan geene formuleering gebonden, openbaart zich nu hier dan daar, altijd even nieuw, even krachtig, even levenwekkend. „Het geloof," schrijft Blaise Pascal, „het geloof bevat verschillende waarheden, die met „elkander in strijd schijnen." De menschelijke geest, niet bij machte die verschillende schijnbaar tegenstrijdige waarheden tegelijkertijd in zich op te nemen, vermag nu eenmaal slechts een deel, slechts eene bepaalde zijde der waarheid te bevatten. De waarheid in haren vollen omvang te bezitten, is hem niet gegund; en iedere gedeeltelijke vertolking der DE STRIJD OM HET FORMULIER. 147 waarheid is reeds daardoor onvolkomen, — dus voorbijgaand en voor eenen tijd. Port-Royal is geweest eene openbaring van diep gevoel voor de, in de 16de eeuwsche Kerkhervorming als op nieuw geopenbaarde, waarheid van de diepe verdorvenheid van ieder menschenhart, van de noodzakelijkheid van eenen Verlosser, van de onmisbaarheid der alleen zalig makende genade. Zoo goed als de protestantsche Reformatie is Port-Royal geweest een oproep tot verzet tegen de doode, werktuigelijke rechtvaardigmaking door veelheid van goede werken of door de kracht van het sacrament; — en het was tegelijkertijd een beroep op het consumatum est voor iedere geloovige, heilbegeerige ziel. Roepstemmen als deze klinken door alle eeuwen, door alle tijden; de wijze, waarop zij weerklank vinden, wordt meest door de omstandigheden bepaald. Port-Royal was zulk een weerklank op Roomsch Katholieken bodem, een antwoord, zooals het voor overtuigde Roomsch Katholieken het eenig mogelijke was. De Port-Royalisten erkenden de waarde van het sacrament in de volle, oude beteekenis daarvan; zij ontzegden het niets van zijne kracht; maar zij meenden, dat alleen een werkelijk boetvaardig en berouwhebbend hart waardig was, het te ontvangen en alleen vatbaar was, het in zijnen vollen omvang deelachtig te worden. De kerkelijke ceremoniën, de bemiddeling van den priester tusschen Qod en leek achtten zij van hooge waarde, zoo niet onmisbaar, evenals de voorbeden der heiligen en niet het minst die der Heilige Maagd; maar die waarde, die onmisbaarheid bleven toch afhankelijk, meenden zij, van de mate van ootmoedig geloof, waarin men die inriep. Zelfkastijdingen en boetedoeningen hadden geene kracht op zichzelf, leerde men te Port-Royal; zij hadden enkel beteekenis, vermaande men daar, als uitingen van een diep besef van eigene onwaardigheid, van een oprecht gevoel van tekortkoming tegenover de ontfermende, allen tegemoet komende goddelijke genade; men 148 DE STRIJD OM HET FORMULIER. meende te Port-Royal allerminst, dat boetedoeningen bij machte waren om eene vertoornde, wrekende godheid te verzoenen. Het moest den geloovigen ernst zijn met hunne belijdenis van schuld en onvermogen. Die belijdenis moest haren stempel drukken op ieders geheele bestaan, alle gedachten en handelingen doordringen en beheerschen. Alle gaven van geest, gemoed, alle talenten moesten Qode worden gewijd; zij zouden er dan te dieper, te rijker, te vruchtbaarder om zijn. Alleen door eene volstrekte wereldverzaking, door een onherroepelijk breken met het verledene, door een willens en wetens afsterven aan alle zondige neigingen kon men komen tot verzoening, tot heiligmaking. Bij zijne strenge eischen aan allen en aan iedereen, bij zijn onwrikbaar protest tegen iedere afwijking ter rechter of ter linkerhand, moest Port-Royal echter velen tot eene ergernis worden en tot een steen des aanstoots. Antoine Le Maitre's overgang tot het kluizenaarsleven wekte in diens tijd even veel opzien, evenveel vijandigen tegenzin als eene dergelijke daad dit in den onzen zoude doen. Menige non ging de abdij yan Port-Royal binnen ten koste van de goede gezindheid harer verwanten jegens haar en vele waren yan den beginne de pogingen om terug te winnen wie zich vrijwillig had los gemaakt van alle aardsche banden. Menigeen ook werd zich met wrevel en verbittering bewust, dat Port-Royal was een stil en toch zoo welsprekend verwijt aan zijnen oogenschijnlijk onberispelijken levenswandel en achtte het onaangenaam, zoo onzacht te worden gewekt uit zijne rustige rust. Velen zagen in Port-Royal niet eene poging tot vernieuwing der Kerk naar het beeld, waaronder deze zich in de eerste eeuwen na Christus had vertoond; maar eene gevaarlijke geestdrijverij, die ten slotte het gezag der Kerk moest ondermijnen. Zij vreesden Port-Royal als eene onder schoon schijnende vormen vermomde ketterij, die allengs moest leiden tot het Calvinisme. De Roomsch Katholieke Kerk, zooals zij zich na de contra-reformatie in 148 DE STRIJD OM HET FORMULIER. 149 het concilie van Trente had gereorganiseerd, kon eene hervorming, zooals die door den abt van Saint-Cyran en door Jansenius werd bedoeld, — namelijk eene zuivering niet alleen van hare leden in zeden en in personen, maar ook eene zuivering van haren grondslag zeiven, van hare leer, van hare tucht, van hare kerkordening, — ook niet gedoogen, zonder zich zelve ontrouw te worden. Hen, die de leer der goede werken, die in het opus operatum, in de uitwendige genademiddelen, in de mededeeling der heilige sacramenten consequent wordt uitgewerkt, niet wilden aannemen, moest zij uitwerpen in eenen hardnekkigen kamp, in eenen kamp op leven en dood, waarin de leden der orde van Loyola, gelijk zij het reeds bij herhaling hadden gedaan, zouden optreden als voorvechters van de Roomsche Kerk. Alsof het doel de middelen vermocht te heiligen, gaven dezen, de Jezuïeten, meer acht op de massa van hen, die zfj brachten tot het sacrament dan op de stemming, waarin de enkeling er toe naderde. Terwijl Port-Royal luide verkondigde, dat alleen de almacht der goddelijke genade alles werkt en daarom het sacrament der boete als eene ernstige werkelijkheid wilde gehandhaafd zien, wilden de Jezuieten, den vrijen wil en de goede werken prijzende, door toegeeflijke zachtheid, door geven en nemen, door schikken en bemiddelen de zielen winnen. Zij wilden den weg voor allen breed en effen maken; de Port-Royalisten daarentegen hielden vast aan de prediking, dat de poort eng is en de weg nauw, die ten leven leidt en dat er weinigen zijn, die dien weg vinden. Van weerszijden gevoelde men, dat er voor beide richtingen naast elkander geene plaats was; en bloedig en fel is daarom geweest de strijd tusschen de machtige orde der Jezuieten en de kleine congregatie der nonnen van Port-Royal. „Indien ons klooster ware gebouwd op eene rots," schreef Angélique de Saint-Jean, „zoude men zich niet verbazen, „dat de bliksem telkens op zijn torenspits nederf likker de; 150 DE STRIJD OM HET FORMULIER. „maar nu moeten wij ons wel verbazen, dat men, hoe „verborgen wij ook mogen zijn in onze vallei, ons toch „telkens opzoekt en van alle zijden vervolgt." Port-Royal was echter geen verborgen, onaanzienlijk klooster, het was eene macht, waarmede te rekenen viel. Port-Royal was geworden het vereenigingspunt der aanhangers van het Jansenisme, het bolwerk der partij, welker leden zich binnen enkele jaren over geheel Frankrijk hadden verspreid. Het waren ces Messieurs de Port-Roya 1, die als woordvoerders optraden, wier geschriften met graagte werden ontvangen en met instemming werden gelezen, de kweekelingen van wier scholen werden geteld onder de uitnemendsten in alle rangen en standen der toenmalige Fransche samenleving. Maar alles overwegend was de invloed, die op de maatschappij dier dagen werd uitgeoefend door de nonnen van Port-Royal. Jaqueline Pasccal was slechts ééne van de velen, die uit het klooster hare verwanten wisten te bezielen met den geest van PortRoyal. De pension air es, die in grooten getale binnen Port-Royal werden opgevoed, bleven na de voltooiing harer opvoeding, in haar huwelijk, aan de traditie harer opleiding getrouw en brachten die over in haar gezin. De omvangrijke briefwisseling van AngéÜque Arnauld en van andere nonnen met bevriende abdissen, met oud-kweekelingen, verspreidde de rijke vruchten van haren geest in wijden kring. De geschiedenis van Port-Royal, zoo goed als die der Hugenoten, heeft nog eens voor de zooveelste maal doen zien, dat de traditie door de vrouwen het trouwst wordt bewaard; en gelijk de Jezuieten met hunne fijne menschenkennis het daarom bij de oplichting van kinderen der Hervormden bij voorkeur hadden voorzien op de kleine meisjes, zagen zij met hunnen scherpen blik ook zeer wel, dat, wilden zij den geest van Port-Royal ten onder brengen, het eigenlijke doelwit hunner slagen moest zijn het nonnenklooster zelf. Want al konden zij de biechtvaders doen DE STRIJD OM HET FORMULIER. 151 verdrijven, al konden zij er in slagen, de solitaires te doen veroordeelen tot verbanning en tot opsluiting in de Bastille, zoolang het nonnenklooster in stand bleef onder leiding van „de oudste dochter van Saint-Cyran", gelijk Angélique Arnauld meermalen is genoemd, zoude van daar steeds uitgaan nieuwe levenwekkende kracht, die voor de partij, welke men bestreed, altijd weder nieuwe strijders zoude doen opstaan. Met taai geduld, schijnbaar langs omwegen, hebben de Jezuieten daarom hunnen aanval onveranderlijk gericht gehouden op het nonnenklooster van Port-Royal. Nog bij het leven van den abt van Saint-Cyran, in Juni 1643, waren de beginselen, welke deze had gepredikt en welke Jansenius had nedergelegd in zijn werk de Augustinus, veroordeeld geworden in eene bul van paus Urbanus VIII. Noch Jansenius zelf, noch zijn Augustinus waren met name in die bul genoemd geworden; doch in het jaar 1649 bracht de deken der theologische faculteit van Parijs, Monsieur Cornet, op grond van die bul eene aanklacht in tegen de leer van Jansenius, naar aanleiding van vijf door hem aan diens Augustinus ontleende stellingen, welke zijns inziens als kettersch moesten worden gebrandmerkt. Die aanklacht werd voorgelegd aan den inmiddels als paus opgetreden Innocentius X; en deze benoemde eene commissie tot onderzoek der vijf gewraakte stellingen. Nog eer die commissie uitspraak had gedaan, kozen de Jezuieten met vurigen ijver partij tegen die vijf stellingen; terwijl vijf tot de Jansenisten behoorende hooge geestelijken, die deze stellingen trachtten te verdedigen, door hen op allerlei wijzen werden verdacht gemaakt. Het einde was, dat de paus, na lange aarzeling, de vijf stellingen, zooals die door Monsieur Cornet waren geformuleerd, als kettersch veroordeelde in eene bul van het jaar 1653. Die pauselijke veroordeeling was een zware slag voor de Jansenisten; want al werden de als kettersch veroordeelde vijf stellingen 152 DE STRIJD OM HET FORMULIER. in de pauselijke bul niet uitdrukkelijk toegeschreven aan Jansenius, — in den veroordeelden vorm kwamen zij ook niet woordelijk in diens Augustinus voor, — het leed toch geen redelijken twijfel, dat die door Monsieur Cornet opgestelde en door den paus veroordeelde vijf stellingen de leer van den Leuvenschen hoogleeraar goed wedergaven. Den 2den Juli 1653 ontving Antoine Arnauld het bericht van die pauselijke veroordeeling en onmiddellijk daarop ging hij met zijnen neef Antoine Le Maitre die tijding mededeelen aan zijne zuster Angélique. Deze hoorde hem rustig aan en zeide toen alleen: „ziet gij, mijn broeder, God „wil ons verootmoedigen. Indien het aan onze vrienden, die „naar Rome zijn gereisd om daar de leer van den heiligen „Augustinus te verdedigen, ware gelukt om de aanhangers „van Loyola te verhinderen, die leer door eene pauselijke „veroordeeling te treffen, zoude het moeilijk voor ons zijn „geweest, ons niet te verhoovaardigen en niet toe te „schrijven aan menschelijke genoegzaamheid en grootmoe„digheid de eer, welke alleen toekomt aan de goddelijke „almacht. God toont ons thans, dat wij slechts onnutte „dienstknechten zijn en dat Hij Zelf Zijne zaak wil voorstaan." Toen Antoine Arnauld haar de waarschijnlijke gevolgen dier pauselijke veroordeeling nog nader had uitééngezet, bewaarde 1 a m è r e Angélique eerst een diep stilzwijgen en zeide eindelijk: „ik moet u eene gedachte, die mij door den „geest gaat, zeggen, namelijk deze, dat onze eeuw niet „waard was, getuige te zijn van zulk een groot wonder als „het zoude zijn geweest, wanneer vijf mannen, die, ofschoon „vroom en vol ijver voor de waarheid, toch geene heiligen „zijn, bij machte waren geweest om stand te houden „tegenover de listen der Jezuieten en tegenover de „verdorvenheid van het hof te Rome. Wij moeten echter „niet den moed verliezen. De hoogmoed der vijanden zal „overslaan tot overmoed. Zij waren nog niet trotsch genoeg; 152 DE STRIJD OM HET FORMULIER. 153 „en wij waren nog niet nederig genoeg. Wij moeten ons „echter voorbereiden om veel te lijden en wij moeten het „ergste verwachten." Tot Antoine Le Maitre, die de opmerking waagde, dat men te Rome de zaak van het Jansenisme misschien niet had bestreden met eerlijke middelen, zeide Angélique nog: „dat moge zoo zijn; maar „wij moeten daarom onze oprechtheid niet laten varen voor „hunne arglistigheid. De genade van den Zoon van Qod is „altijd aangevallen door huichelaars en bedriegers en „verdedigd door eenvoudigen en door oprechten van hart „Wij moeten weenen, bidden en klagen; tranen zullen hier „meer doen dan pennen en geschriften; want de menschen „zullen niet op de geschriften letten; maar Qod zal onze „tranen aanzien." Zoodra de pauselijke bul in Frankrijk was afgekondigd,, begonnen de Jezuieten aan te dringen op de toepassing er van. Door hun toedoen werd Port-Royal het mikpunt van allerlei aantijgingen, van menigen zijdelingschen aanval, van beschuldigingen van ketterij. Onder den invloed van 's konings biechtvader, den Jezuïetenpater Annat, nam het hof weldra eene dreigende houding aan en begon men er te gewagen van een besluit, waarbij de solitaires zouden worden verdreven uit de vallei van Port-Royal. De Port-Royalisten stonden daartegenover te weerloozer, omdat de aartsbisschop van Parijs, Monseigneur de Qondi, die, ofschoon geen vriend der Jansenisten, den nonnen van Port-Royal toch altijd goed gezind was geweest, was overleden; terwijl zijn coadjutor en aangewezen opvolger, de kardinaal de Retz, wegens zijn aandeel in de onlusten der Fronde als balling in den vreemde zwierf. Op dezen, den eigenlijken kerkdijken supérieur van Port-Royal, was dus geen beroep mogelijk. „Qod wilde „ons daarmede te kennen geven," schrijft Angélique de Saint-Jean, „dat Hij alleen onze toevlucht en onze sterkte „wilde zijn." En van de lippen van Angélique Arnauld zelve 154 DE STRIJD OM HET FORMULIER. .klonk het. „Monseigneur de Langres noemde mij de „oudste dochter van den abt van Saint-Cyran en de Jezuieten .„beschuldigen mij van in het geheim te zijn, overtuigd als zij „zich houden, dat er een geheim bestaat, waarvan „Monsieur Singlin, mijn broeder Antoine, mijn neef „Le Maitre en ik de trouwe bewaarders zijn. Het zoude „een wonder wezen, indien zij mij hier in dit klooster mijn -„leven lieten eindigen. Ik houd mij voorbereid om buiten „Port-Royal, in eenig Jezuïetenklooster mijne verdere „dagen te moeten slijten en ik zal er dan een diep stilzwijgen „bewaren. Niets zal mij dan kunnen verdrieten, dan hen tot „mij te zien komen om mij te overtuigen van mijne „dwalingen. Maar ik zal hun dan antwoorden, dat ik, nu „meer dan veertig jaren geleden, den Heer heb gebeden, „indien Hij mij dan niet wilde vergunnen, afstand te doen „van mijne abdij, gelijk ik het zoo hartstochtelijk begeerde, „mij ten minste te willen bewijzen de genade van mijne „laatste levensdagen te mogen doorbrengen in eenig „afgelegen oord, waar men mij niet zoo hoog stelde als men „het hier doet en waar men mij niet zoo lief had als hier. „Want ik zoude ook hierin willen navolgen onzen Heer, „die in Zijnen dood geheel verlaten is geweest— Men „zoude zich dan zeer bedrogen zien in de verwachting, dat „ik zoude polemiseeren, want ik zoude alleen tot Qod „spreken en eene volmaakte rust smaken—" Weldra rees er sprake van een formulier, dat men, als 1>ewijs van instemming met de veroordeelende pauselijke bul, wilde laten onderteekenen niet alleen door alle geestelijken maar ook door alle nonnen. Te Port-Royal beraadslaagde men nu, wat in deze te doen? Velen der solitaires kon het formulier niet treffen, daar de meesten van hen geenerlei geestelijken rang bezaten noch eenige bindende gelofte hadden afgelegd. De leiders meenden, dat de zusters zouden kunnen teekenen met de bijvoeging, dat zij het deden in de onwetendheid, waarin DE STRIJD OM HET FORMULIER. 155 zij verkeerden, wat theologische twistvragen betrof. Men " was echter nog geheel in het onzekere aangaande den inhoud der verklaring, die ter onderteekening zoude worden voorgelegd; men bleef dus nog in afwachting van den eersten openlijken aanval. Antoine Arnauld, de groote polemicus der Port-Royalisten, bleef daarom nog een onverstoorbaar stilzwijgen bewaren; tot in Januari 1655 den hertog van Liancourt in den biechtstoel de absolutie werd geweigerd, omdat hij huisvesting had verleend aan een der solitaires van Port-Royal en omdat hij zijne kleindochter als pensionaire liet opvoeden te Port-Royal. Die weigering van absolutie werd den hertog opzettelijk gegeven met eenig opzien en werd beschouwd als eene uitdaging^ van Port-Royal. Antoine Arnauld, op wiens schouders, naar het oordeel der wereld, de mantel van den abt van Saint-Cyran was gevallen, antwoordde op die uitdaging met twee uitvoerige open brieven, waarin hij de leer van den abt van Saint-Cyran en van de Port-Royalisten trachtte te rechtvaardigen; terwijl hij in die brieven den paus wel toekende het recht om de vijf gevonniste stellingen als kettersch te veroordeelen; maar toch ook uitsprak den twijfel, of die vijf stellingen wel werkelijk in den Augustinus van Jansenius voorkwamen. Hij maakte daarmede onderscheid tusschen het feit en het recht en stelde daarmede op het netelig vraagstuk van la question du droit et du fait, welk vraagstuk ten langen leste de beste krachten der Port-Royalisten heeft verteerd in de hopelooze poging om zich te doen noemen de gehoorzame kinderen der Roomsche Kerk en toch tegelijkertijd met hartstochtelijke trouw de door die Kerk als onrechtzinnig verworpen leerstukken te blijven aanhangen. Om zijne open brieven werd Antoine Arnauld aangeklaagd bij de theologische faculteit van Parijs en werd de schrapping van zijnen naam op de naamlijst der doctoren van de Sorbonne geëischt. Wel trachtte Arnauld zich te 156 DE STRIJD OM HET FORMULIER. verdedigen tot het uiterste; wel toonde hij zich bereid tot toenadering zooveel zijn geweten hem wilde vergunnen; zijne zaak was desniettemin van den beginne eene verloren zaak. Het gold hier immers den toeleg om den grooten woordvoerder der fel verketterde Port-Royalisten te doen verstommen, om dezen te treffen in zijnen roem als theoloog en als geleerde. Arnauld werd door de Jezuieten bestreden met zoo vurigen ijver en met zoo ongeoorloofde middelen, dat in de vergadering, waarin over hem zoude worden geoordeeld, niet minder dan 64 doctoren weigerden, de zittingen tot den einde bij te wonen en dit als protest tegen den onrechtmatigen dwang, welke op hunne uitspraak werd geoefend. Alle hoop op een rechtvaardig vonnis was eerlang verloren. In het klooster Port-Royal des Champs, bij zijne zuster, wachtte Arnauld de beslissing der Sorbonne af. Op het uur, waarop hij wist, dat die beslissing moest vallen, herhaalde hij bij zich zeiven de woorden van den heiligen Augustinus, „daar zij in mij „slechts de waarheid vervolgen, zoo help mij, Heer, opdat „ik strijden moge voor de waarheid tot den dood." Toen kwam de tijding zijner veroordeeling en ging hij weg om zich te verbergen en zoo eene opsluiting in de Bastille te ontgaan Opnieuw begon nu voor hem het leven van zwerven, van wegschuilen, van scheiding van hen, die hij liefhad, dat hij met korte tusschenpoozen van verademing tot op tachtigjarigen leeftijd heeft geleid, altijd onvermoeid en onverpoosd strijdende voor de waarheid, waaraan hij eens al zijne krachten had gewijd. Tevergeefs maande een vriend hem, na jarenlange ballingschap, tot rust ten einde zich den terugkeer in het vaderland mogelijk te maken. „Rust?" klonk zijn antwoord, „rust? heb ik niet eene „eeuwigheid om te rusten?" De veroordeeling van den geliefden broeder trof Angélique Arnauld diep. Haar scherp verstand het haar geenen twijfel, of na deze eerste overwinning der tegenpartij zoude de DE STRIJD OM HET FORMULIER. 157 ondergang van haar klooster binnen korter of langer tijd onverbiddelijk volgen. Toch stelde zij weinig belang in de Lettres a un Provincial, — later les Provinciale s geheeten, — waarin Blaise Pascal met snijdende ironie en met verpletterende zeggingskracht de verdediging van zijnen vriend op zich nam, de zedeleer der Jezuieten aan de kaak stelde en de warme instemming van het groote publiek, dat aan de debatten der theologen vreemd was gebleven, nog boven verwachting voor de zaak der Port-Royalisten wist te winnen. Waarschijnlijk heeft la mère Angélique die opzienbarende, beroemd geworden brieven van Pascal niet eens gelezen; die worden ten minste in geen harer brieven ook zelfs maar aangeroerd. Voor haren helderen, oprechten geest was de onderscheiding van het feit en het recht niets anders dan een ijdele spitvondigheid, waarvan zij zich in stille berusting verre trachtte te houden. Aan haren broeder schreef zij: „ik kan „niet nalaten, u te zeggen, hoezeer de blijmoedigheid en de „vrede des geestes, waarin ik u heb zien vertrekken, mijnen „geest hebben verkwikt en er uit hebben verdreven al die „bekommernissen, welke de natuurlijke liefde, welke ik „altijd voor u heb gekoesterd, mon pauvre petit „f r è r e, deden oprijzen bij de gedachte aan al het leed, dat „u wacht Wij moeten alles aannemen, mijn waarde .«vader, en ons onderwerpen aan deze verdrukkingen en „benauwdheden des harten, waarvan de Heer aan zijne „discipelen heeft gezegd, dat die hun deel zouden zijn in „deze wereld. Wij hebben er nog geene gehad tot nu toe. „Integendeel onze moeiten en onze lasten zijn steeds „gepaard geweest met zoo veel troost en met zooveel „bijstand van goede vrienden, ja zelfs met zooveel „toejuiching, dat zij in werkelijkheid geene lasten waren. Ik „verwacht, dat het voortaan- niet meer zoo zal zijn en dat „wij meer bitterheid, verlatenheid en vernedering zullen „smaken dan wij nog ooit te voren deden." 157 158 DE STRIJD OM HET FORMULIER. De uitkomst zoude die verwachting der abdis van PortRoyal ten volle wettigen. Al waren de Jezuieten weerloos onder de geeselslagen van feilen spot en heilige verontwaardiging, waarmede Pascal hen meedoogenloos kastijdde, het eenmaal tegen het nonnenklooster aangevangen werk van vernieling zetten zij langzaam maar zeker voort. Het kwam hun daarbij zeer van pas, dat men aan het hof de PortRoyalisten verdacht van in verbinding te staan met den kardinaal de Retz en andere uitgeweken leiders der Fronde-onlusten. Koningin Anna van Oostenrijk vooral was den Jezuieten eene trouwe bondgenoote en verklaarde zelfs, dat zij de vervolging der Port-Royalisten beschouwde als hare persoonlijke zaak. „Ik gevoel deswege geene bitterheid „jegens Hare Majesteit," zeide Angélique Arnauld, toen dit haar werd gemeld, „want ik weet, dat zij gelooft, hiermede „een goed werk te verrichten en dat men haar heeft „overtuigd, dat zij tot geen beter zoude kunnen medewerken. „Onze Heer heeft het immers voorzegd, dat zij, die Zijne „dienaren vervolgen, zullen meenen, Hem te eeren—" Eene nieuwe verspreiding der s o 1 i t a i r e s stond weldra te wachten en men begon reeds te dreigen, het nonnenklooster de novicen en de biechtvaders te zullen ontnemen. Angélique's brieven uit dezen tijd zijn als een getrouw dagverhaal van het toenemend lijden harer congregatie. „De voorbereiding tot onze vervolging gaat „met den dag verder," schreef zij 10 Maart 1656 aan de koningin van Polen. „Men wacht nog slechts van den Tiber „het water en het bevel om ons te verzwelgen Men „had eerst gemeend, dat het beter ware, onze kluizenaars „te doen vertrekken, eer men ze met geweld komt „verdrijven; maar allen gevoelen zoo groote smart bij de „gedachte aan scheiding van deze eenzaamheid, dat zij „hebben gesmeekt, hen hier het uiterste te laten afwachten." Eenige weinige dagen later moest zij echter reeds melden, „al onze kluizenaars zijn vertrokken; alleen mijn broeder DE STRIJD OM HET FORMULIER. 159/ „d'Andilly is nog hier. Maar hij moet ook heengaan, want „ofschoon de koningin hem de eer aandoet, hem zeer „genegen te zijn, heeft hij toch niet van haar kunnen „verkrijgen, hem te vergunnen, hier te blijven vertoeven. Op „onze verzekering, dat wij zouden gehoorzamen, gelijk wij „ook hebben gedaan, hebben wij alleen kunnen verkrijgen, „dat er geen commissaris is gezonden om de solitaires „met geweld te verjagen. Ons dal is in waarheid een „tranendal geweest." Den 27sten Maart daaraanvolgenden schreef Angélique Arnauld aan haren neef Le Maitre, „mijn „broeder d'Andilly, die het laatst was gebleven, vertrekt „heden. Ik hoop, dat Qod hen, die ons moesten verlaten, zal „bijstaan. Zij hebben mij grootelijks gesticht. Hunne smart „was geheel christelijk zonder murmureeren, zonder „bitterheid, zonder verslagenheid. Hun uitgang heeft wel „doen zien, dat zij bij hunnen ingang den Heer alleen hebben „gezocht. Men verspreidt thans onze kluizenaars, maar „daarmede verwijdert men ze toch niet van Qod." — Het waren treurige dagen voor Port-Royal. Daarbij was de winter dit jaar buitengewoon streng en ongewoon lang van duur. Ook heerschte er eene ongekende sterfte onder de nonnen. Binnen den tijd van twee maanden stierven negen zusters, allen diep betreurd door la mère Angélique, die al hare dochters liefhad als eene werkelijke moeder; maar die zich thans toch meest bekommerde over diegenen harer kinderen, die naar alle waarschijnlijkheid door een blind geweld uit hare armen zouden worden gerukt. Herhaaldelijk hadden er van staatswege inspecties in de beide kloosters plaats; en bij de verschillende aantijgingen van ketterij, die een steeds kwetsender karakter aannamen, scheen er geene uitkomst meer mogelijk, toen den 24sten Maart 1656 in het klooster Port-Royal te Parijs een wonder plaats greep- met eenen doorn uit de doornenkroon van Christus^ „Op het oogenblik zelf, dat iedereen ons onherroepelijk „verloren rekende." verhaalt Aneéliaue Arnauld in een harer 159- 160 DE STRIJD OM HET FORMULIER. brieven aan de koningin van Polen, „toen men al onze „kluizenaars had verdreven tot zelfs mijnen broeder „d'Andilly, die toch met goedvinden van alle machthebbenden hier was gekomen; toen men dreigde ons de „meesten onzer zusters te ontnemen en zelfs onze „stichtingen in andere handen te geven; toen men niet „anders van ons sprak dan als van geëxcommuniceerden en „als van verklaarde ketters, toen gebeurde het, dat een ons „welwillend gezind priester, die sedert eenige jaren tot „bijzondere devotie heeft om heilige reliquieën te verzamelen „ten einde die in zijne kapel te kunnen aanbidden, ons zond „eenen doorn uit de heilige kroon van onzen Heiland om .„dien te zien en te vereeren. Onze zusters in het klooster te „Parijs ontvingen dien met groote reverentie; en na den „doorn midden in het koor te hebben geplaatst, gingen zij, „de eene na de andere, dien aanbidden. Als nu de beurt aan ^de pensionaires kwam, nam de meesteres, die haar „geleidde, den schrijn, waarin de reüquie gevat was, in de „hand uit vreeze, dat zij die mochten laten vallen; en toen „een klein meisje van tien jaren naderde, dat sinds drie en „een half jaar aan eene ongeneeslijke traanfistel leed, welke „haar geheele gelaat op de meest afzichtelijke wijze had „misvormd, kwam deze non, hare meesteres, op de gedachte „om tot dit kind'te zeggen: Mijne dochter, bid voor uw oog; „en dit kind haar oog met de reliquie aangeraakt hebbende, „werd terstond genezen. Op het oogenblik zelf merkte „niemand het op, daar elkeen alleen aandacht had voor de „vereering der reliquie. Maar na afloop zeide het kind tot „een harer kleine zusters, ik geloof, dat ik genezen ben, „hetgeen zoo waar is bevonden, dat men niet meer heeft „kunnen onderkennen aan welk oog het kwaad geweest is. „God heeft dit mirakel doen geschieden onder zoodanige „omstandigheden, dat niemand er aan getwijfeld heeft — „Verscheidene geneesheeren zijn het kind komen zien, „waaronder eenigen, die men herhaaldelijk gedurende hare 160 IDE STRIJD OM HET FORMULIER. 161 „ziekte had geraadpleegd en dezen hebben allen getuigenis ., „afgelegd van het wonder— Daar het feit nu eenmaal niet „is te loochenen, zeggen zij, die ons voor ketters houden, „dat, zoo men de reliquie had gebracht naar Charenton, zij „daar even goed het wonder zoude hebben bewerkt als bij „ons. Anderen zeggen, dat Qod het wonder heeft beschikt om „ons te bekeeren. Wat dat betreft, ik erken van ganscher „harte dat ik groote begeerte heb naar onze bekeering; niet | „naar onze bekeering van ketterij, waarin wij ons, Gode zij I „lof, niet bevinden, maar van onze verkeerdheden. Zooveel is „zeker, dat, al weten wij niet, of de Heer zich te dien einde „van het mirakel heeft willen bedienen, men toch zachter i „jegens ons is gestemd. Men heeft mijnen broeder d'Andilly „vergund, hierheen terug te keeren en men dreigt niet meer, „ons onze biechtvaders te zullen ontnemen. In het kort, het \ „is een respijt, dat Qod ons schenkt om ons voor te bereiden „om te beter te kunnen lijden, wanneer het Hem zal „behagen, den storm opnieuw te doen opsteken " Inderdaad, wat LesProvinciales van Blaise Pascal ■ niet hadden vermocht, dat deed het wonder: het bracht eenen tijd van rust, van verademing, al bleven de donkere I wolken toch altijd zwaar en dreigend boven het klooster ■ hangen. Anna van Oostenrijk, de koningin-moeder, was zelve I op het diepst getroffen en verzette zich thans tegen alle I verdere vervolging van Port-Royal. Algemeen werd het van I groote beteekenis geacht, dat het wonder was geschied aan I eene zustersdochter van Pascal, van den man, die in de l dagen van bangen nood zoo moedig voor het klooster had | gekampt en die na de veroordeeling en de ballingschap van 1 Antoine Arnauld al de zwaarte van het gevecht had verI duurd. Voor Angélique Arnauld zelve was het gebeurde I eene goddelijke vertroosting, eene weldadige verkwikking I op den lijdensweg, die men-als zoodanig moest aannemen I in ootmoedige vereering en in diepe stilte; en toen het I eerste wonder weldra werd gevolgd door vele andere, werd R De Nonnen var» Port-Royal 11 161 162 DE STRIJD OM HET FORMULIER. haar rein gevoel pijnlijk gekwetst door de wel wat zinnelijke bewondering der groote menigte, die thans de kerk van Port-Royal binnen stroomde, om zoo mogelijk getuige te zijn van eenig nieuw mirakel, zonder zich om de groote geloofswaarheden, waarvoor men er verdrukking en smaadheid leed, ook maar in het minst te bekommeren. La mère Angélique was op het oogenblik, waarop het wonder plaats greep, niet zelve meer abdis. Gebogen onder den last der jaren, verzwakt door langdurige, uitputtende krankheden, had zij bij de driejaarlijksche verkiezing gewenscht, niet weder in aanmerking te moeten komen voor eene taak, die zij thans boven hare krachten achtte. Marie des Anges Suyreau, eene harer liefste kweekelingen, die twee en twintig jaren lang abdis van Maubuisson was geweest, maar daar vrijwillig afstand had gedaan van haren rang, om te kunnen terug keeren naar haar werkelijk tehuis, haar gëüefd Port-Royal, werd nu door de nonnen gekozen als abdis. AngéÜque Arnauld ging hare dochters voor in onderwerping aan de nieuw benoemde, doch zij zelve was en bleef de ziel van het klooster, ook toen Marie des Anges Suyreau, die reeds lang lijdende was geweest, stierf en Agnes Arnauld in hare plaats gekozen werd. Met groote eenstemmigheid lieten de beide zusters sedert niet af, de nonnen te vermanen en op te wekken tot eenen geest van stilzwijgendheid, van ootmoed en van zelfverzaking, ten einde zich den tijd van rust, dien het wonder haar zoo ongedacht had geschonken, ten nutte te maken als eene voorbereiding voor de onverzoenlijke vervolging, die naar beider meening onvermijdelijk en aanstaande was. En toen het oogluikend werd toegelaten, dat de nog altijd voortvluchtige kardinaal de Retz, krachtens het hem toekomende recht als co-adjutor van den overleden aartsbisschop van Parijs, Monsieur Singlin, die zich eenigen tijd schuil had moeten houden, om eene opsluiting in de Bastille te ontgaan, weder benoemde tot directeur van Port- 162 DE STRIJD OM HET FORMULIER. 163 RoyaL verheugden Angélique en Agnes zich daarover wel met eene groote vreugde; maar zij waarschuwden toch tevens met den meesten nadruk om bij den rijken overvloed van geestelijk voedsel, welken Singlin's, prediking bood, trouw te verzamelen, daar er jaren van hongersnood waren te wachten, gedurende welke men zoude moeten teren op den opgelegden voorraad. Drie jaren bleef de toestand zoo vrij wel dezelfde, — een toestand van uiterlijken vrede maar toch ook van onzekerheid. Velen der solitaires waren wel weder teruggekeerd naar de vallei; maar Antoine Arnauld zelf moest het toch ongeraden blijven achten, zich bij hen te voegen; en slechts aarzelend waagde men het, de scholen weder open te stellen. „Wij atèn ons brood in „onrust," schrijft Angélique de Saint-Jean. Het was om dezen tijd, dat de jonge koning Lodewijk XIV zelf het bestuur uit de handen van zijnen stervenden eersten minister, den kardinaal de Mazarin, ging overnemen. Deze had de Port-Royalisten in hoofdzaak bestreden om ; staatkundige redenen, daar hij in Port-Royal zag het laatste bolwerk van de leiders der Fronde, van den kardinaal de Retz vooral. Lodewijk XIV, die voor alles de koning der eenheid wilde zijn en zich geene staatseenheid kon denken zonder geloofseenheid, zag in Port-Royal een element van verzet, dat, tenzij het zich wilde onderwerpen, moest worden ten onder gebracht. Het was op zijn persoonlijk verlangen, dat in de tegen het einde van het jaar 1660 gehouden vergadering der Ihooge geestelijkheid opnieuw aan de orde werd gesteld het formulier, waarvan reeds 'sprake was geweest in het jaar 1655, maar dat men sedert weder had laten rusten. Thans werd bevolen, dat alle geestelijken, mannen en vrouwen, dit formulier zouden moeten teekenen als bewijs van instemming met de pauselijke bul, waarbij de vijf Jansenistische stellingen waren veroordeeld geworden. De Heeren van Port-Royal deden nu nog eene laatste poging om eene openlijke breuk te 164 DE STRIJD OM HET FORMULIER. vermijden, om ten minste den uiterlijken vrede met de Kerk te bewaren. Zeiven waren zij wel niet bevreesd voor den strijd; maar zij wilden den nonnen, die, weerloozer dan zij zeiven het waren, aan de willekeur der vervolgers werden overgeleverd, eenen veiligen aftocht open houden. Zij stelden daarom in onderling overleg op een entête, een opschrift, dat, boven het formulier geplaatst, den nonnen de ond'erteekening daarvan mogelijk zoude maken; een entête, inhoudende de verklaring, dat de zusters zich onderwierpen aan den wil des pausen maar onder voorbehoud wat betrof de feitelijke quaestie of de vijf veroordeelde stellingen wel werkelijk voorkwamen in den Augustinus van Jansenius, welk boek zij tevens verklaarden, niet te hebben gelezen. Met dit e n t ê t e, dat toch eigenlijk slechts eene halfheid was, een zich verschuilen achter de door Antoine Arnauld opgeworpen vraag van het feit en het recht, kon het rechtsgevoel der zusters van Port-Royal echter geenen vrede hebben. Zij wilden den abt van Saint-Cyran niet verloochenen; en Jaqueline de Sainte-Euphémie Pascal, destijds onder-priores te Port-Royal des Champs, vertolkte aller meening, toen zij schreef aan hare vriendin Angélique de Saint-Jean, die zich te Port-Royal van Parijs bevond, en dat schreef in eenen brief, bestemd om door deze wnrH^n vnnrereleed aan Antoine Arnauld en diens irri^nHpn • . xuat vreezen WÜ toch eigenlijk? De verbanning „en de verspreiding onzer geestelijke zusters, het in beslag „nemen onzer tijdelijke goederen, de gevangenis, den dood „zelfs, zoo gij wilt? Maar is dat alles niet juist onze roem? „En zoude dat alles niet juist onze vreugde moeten zijn? „Een van beide, laten wij het Evangelie afzweren of laten „wij het hoog houden. Maar laten wij ons in het laatste „geval ook gelukkig rekenen, indien wij er voor mogen '.Jijden Verre van ons alle dubbelzinnigheid. Indien wij "teekenen met zulk een e n t ê t e, wat doen wij dan anders 164 DE STRIJD OM HET FORMULIER. 165 „dan buigen voor een valsch godenbeeld onder voorwendsel „van een kruisbeeld dat men ondertusschen in zijn mouw „verborgen houdt? Ik weet zeer goed, dat het niet is „de taak van ons, geestelijke zusters, om de waarheid te „verdedigen; alhoewel van deze droevige tijdsomstandig„heden kan worden gezegd, dat, waar de bisschoppen „hebben den moed van jonge vrouwen, jonge vrouwen „moeten hebben den moed van bisschoppen. Maar al kunnen „wij de waarheid niet verdedigen, wij kunnen er toch voor „sterven— Monsieurde Saint-Cyran heeft ons immers „wel honderd maal geleerd, dat de minste geloofswaarheid „even trouw moet worden beleden als Jezus Christus „Zeiven " Jaqueline Pascal wist, dat het e n t ê t e was opgesteld met medewerking van haren broeder; toch handhaafde zij, ook tegenover dezen, hare meening, dat men liever het ergste moest trotseeren dan afleggen een getuigenis tegen wat men als waarheid had erkend: dat het beter ware alles prijs te geven, zelfs Port-Royal, zelfs de éénheid der Kerk. Juist dat denkbeeld van eene scheuring in de Kerk deed de leiders echter terug deinzen. Zij wisten Jaqueline voor den drang hunner overreding te doen wijken en met de andere nonnen het formulier te doen teekenen onder voorbehoud van het bijgevoegde e n t ê t e. In haar geweten echter bleef Jaqueline Pascal verontrust over eene handeling, waartoe zij zich tegen beter weten in had laten dwingen. Zij bezweek ten slotte onder den daaruit voortgekomen zielestrijd. Weinige maanden later stierf zij, gelijk men zeide, „als „eerste slachtoffer van het formulier." Het baatte den nonnen van Port-Royal ook niet, dat zij hadden geteekend met een entête; die voorwaardelijke onderteekening werd van onwaarde verklaard; en nóg eer het formulier den nonnen ter teekening werd voorgelegd, had men trouwens met de gerechtelijke vervolging van haar klooster reeds een begin gemaakt. X DE VERVOLGING. Alleen als wij verbonden zijn in God, maar dan ook zeker, zullen wij onderling verbonden blijven. Angélique Arnauld. La mère Angélique had den winter van 1660 op 1661 doorgebracht in haar geliefd Port-Royal des Champs. Zij was thans zeventig jaren oud en slechts ten deele hersteld van eene zware krankheid, die den vorigen zomer hare krachten had ondermijnd. Naar het lichaam gevoelde zij zich oud en afgemat; en zij achtte haar einde zeer nabij. „Ik geloof," schreef zij aan hare zuster Agnes, die meest te Port-Royal in Parijs vertoefde, „ik geloof, dat gij en ik geene „gezondheid meer zullen hebben in deze wereld noch eene „blijvende plaats daarin. Wij moeten zonder ophouden ons „leven Gode heiligen, want wij weten noch den dag noch „het uur, waarop Hij ons tot zich zal roepen noch of het dan „nog in onze macht zal staan, ons hem te heiligen „Somtijds ben ik in groote vreeze en ik beijver mij om stil „te zijn tot God Dit zijn de dagen van het laatste en het „zwaarste lijden; wij moeten den Heer bidden, dat Hij ons „versterke, opdat wij het kunnen doorstaan. De bitterheden „des lichaams benauwen de ziel; maar de verborgen kracht „Gods richt haar weder op in hare zwakheid—"De vraag DE VERVOLGING. 167 aangaande het formulier was haar tot eene groote kwelling, des geestes. Zij zag niet duidelijk, waar hare plicht lag, in eene onderteekening, die strijdig was met alle christelijke oprechtheid dan wel in eene weigering om te teekenen, die strijdig was met die onderworpenheid van geest, welke zoo bij uitstek de verplichting van eene geestelijke zuster is. De personen, in wier raad zij vertrouwen stelde, waren onderling verdeeld, en smartelijk zocht zij in dezen haren weg. Daar kwam nog bij, dat de geest waardoor de zusters werden bezield, niet was zooals zij dien zoude hebben gewenscht. Zij kon eene Angélique de Saint-Jean, eene Jaqueline Pascal waardeeren en zij had ze met groote warmte lief; maar toch de belangstelling van dezen in de aanhangige strijdvragen, hare begeerte om kennis te nemen van de geschriften der solitaires deelde zij niet en haar hartstochtelijk partij kiezen kon zij niet goedkeuren. Zij kon lijden, sterven voor de waarheid, er voor te strijden achtte zij niet te behooren tot hare roeping als non. Maar de tijden waren veranderd in de vijftig jaren, dat zij in het klooster had gearbeid. De geest van geleerdheid en de zekere smaak in polemiek, die ten deele door de nauwe betrekking met de kluizenaars als tegen haren wil in het klooster waren doorgedrongen en die zij niet bij machte was geweest te weren, beangstigden haar, wie de armen naar den geest onder hare dochters steeds de liefsten waren geweest. De nonnen harerzijds zagen echter nog altijd met onverdeelde vereering op naar de geliefde moeder, wier ernstige, waarschuwende woorden thans zoo min als ooit nalieten eenen machtigen indruk teweeg te brengen. Uit het klooster te Parijs bleef men haar trouw bericht zenden van wat er voorviel en met den dag meer scheen aan te wijzen, dat de storm dreigend opstak. „Hij is evenzeer te duchten," schreef Angélique Aranuld terug, „als de geweldige stormen „ter zee, waarin men vergaat, als het de wil des Heeren is „en die Hij met eenen enkelen oogopslag tegenhoudt, 168 DE VERVOLGING. „wanneer Hem dat behaagt. Zoo het Hem niet behaagt, „dezen storm tegen te houden, moeten wij er ons aan „onderwerpen te vergaan naar de menschen, hopende, dat „onze ondergang ons heil zal zijn. De gevaren, die ons „dreigen, zijn zeker ernstig genoeg om ons te doen bidden „Salvanos, Domine, perimus, Red ons, Heer want „wij vergaan!" Op alles voorbereid, als zij was, werd Angélique ook niet bewogen door al die slingeringen van hoop en vrees, waardoor de nonnen in de stad zich lieten bewegen bij haar angstvallig acht geven op alle geruchten aangaande de plannen van het hof, aangaande de beraadslagingen in de vergadering der hooge geestelijkheid, waar de vraag van het formulier aan de orde was gesteld. Toen men der mère Angélique in den vastentijd meldde, dat er eenig uitzicht was, dat de zaken zich nog zouden laten schikken, verzekerde deze daartegenover, vast en beslist als altijd, dat zij die meening niet deelde, dat thans de tijd om te lijden was aangebroken. Weldra bleek, dat zij goed had gezien en zij was dan ook niet verrast, toen haar in de Paaschweek werd gemeld, dat de koning bij zijn vertrek naar Fontainebleau, als in het voorbijgaan, zijnen groot-vicarissen had gelast, Monsieur Singlin als directeur van Port-Royal te ontslaan. Maar al werd la mère Angélique door dit bericht niet verrast, de slag trof haar daarom niet minder zwaar. Hare onvoorwaardelijke onderwerping aan de geestelijke leiding van Monsieur Singlin, de hooge prijs, waarop zij diens onderricht stelde, deden haar dit verlies beschouwen als het ergste, dat haar en haren nonnen kon worden aangedaan. En alsof zij meende, minder deel te zullen hebben aan ons aller lijden, zoo zij niet aanwezig was op de plaats, waar dit eenen aanvang ging nemen, verhaalt Angélique de Saint-Jean, aan wier relaas in de reeds meermalen genoemde Mémoires het volgende in hoofdzaak is ontleend, deelde la mère Angélique daags na ontvangst van dit bericht, DE VERVOLGING. 169 . den zusters mede, dat, hoe groot hare gehechtheid aan het klooster in de vallei ook zijn mocht, zij het in de gegeven omstandigheden haren plicht achtte, terug te keeren naar Parijs om daar den verderen loop der gebeurtenissen af te wachten en er van dienst te zijn, zooveel zij dit nog I zoude vermogen. Den Zaterdag voor Quasimodo, 23 April 1661, vertrok zij ook van Port-Royal des Champs, na I afscheid te hebben genomen van de geheele congregatie, de I zusters bemoedigende en vertroostende met eene vurige genegenheid, die wel deed gevoelen, dat zij de overtuiging I had, haar niet meer te zullen terugzien. Bij het verlaten I van het klooster zag zij op het voorplein haren broeder I d'Andilly, die haar daar had opgewacht «Vaarwel, mijn I „broeder," zeide zij tot dezen, „Houd goeden moed, wat er I „ook gebeure." „Vrees niet, mijne zuster," antwoordde I Arnauld, „ik heb dien moed." „Mijn broeder, mijn broeder," I hernam zij daarop, „laat ons nederig zijn. Nederigheid zonder 1 „moed is lafheid; maar moed zonder nederigheid is E „laatdunkendheid." Toen zij in de stad aankwam, vond zij daar de zusters in groote verslagenheid en sommigen van haar in tranen. Zij zag haar aan met een open, kalm gelaat I en zeide daarop: „Hoe, ik geloof, dat men hier weent I „Kinderen, wat is dat? Hebt gij dan geen geloof? De „menschen maken rumoer en beweging tegen ons. Welnu, | „het zijn muggen, — en zijt gij daar nu bang voor? Gijlieden „hoopt op God en zijt gij nu toch bevreesd?" En de oogen . ten hemel heffende, zeide zij nog: „Mijn God, ontferm U 1 „over Uwe kinderen. Mijn God, dat Uw heilige wil „geschiede." Het was echter waarlijk niet zonder reden, dat de zusters bezorgd waren. Reeds twee dagen na den terugkeer van 1 a m è r e Angélique in het klooster te Parijs, den 25sten I April 1661, en dat nog wel eer het formulier zelfs nog maar I voor de eerste maal aan de zusters ter teekening was voorgelegd, werd der abdis, la mère Agnes, aangezegd, 170 DE VERVOLGING. dat zij alle pensionair es die in het klooster werden opgevoed, binnen den tijd van drie dagen moest doen vertrekken. Bijna onmiddellijk daarop volgde een koninklijk bevelschrift, inhoudende den last om ook alle postulantes en novicen te doen vertrekken en tevens het verbod om daarna nieuwe novicen op te nemen. Van dat oogenblik, schrijft Angélique de Saint-Jean, werd ons huis een huis der tranen en werden daar zonder ophouden gehoord de klachten van drie en dertig kinderen en van eenige jonge meisjes, die reeds waren toegelaten tot het noviciaat en thans met angst tegemoet zagen het tijdstip, waarop men haar zoude noodzaken te vertrekken. La mère Angélique, die voor deze allen de teederheid en de liefde eener werkelijke moeder koesterde, gevoelde zich als verscheurd door de smart over deze scheiding, die haar meest beangstte om de gevaren, waaraan deze jonge zielen in de wereld zouden zijn bloot gesteld. Haar geest bleef krachtig als altijd; maar haar lichaam kon aan al deze overweldigende aandoeningen niet meer weerstand bieden. Reeds dadelijk verliet haar de slaap; en hoewel zij zich geweld aandeed om te eten, zij kon zich toch niet dwingen om te slapen, gelijk zij den om haar zeer bezorgden zusters placht te zeggen. Zij bracht de nachten nu wakend door, den tijd bezigend tot het schrijven van brieven en tot het regelen van onderscheiden zaken. Deze nachtwaken verzwakten haar zoodanig, dat zij zichtbaar met den dag afnam; maar hoewel zij zich slechts met moeite staande hield, wilde zij toch niet ophouden te zorgen, te handelen en te spreken waar het noodig was, al verzekerde zij telkens, dat zij zich stervensmoede gevoelde en dat zij haren dood zeer nabij achtte. Toen hare zuster Agnes, op een oogenblik, dat zij zich zeer krank gevoelde, haar wilde onderhouden over eene onverschillige zaak met de bedoeling, haar wat afleiding van gedachten te geven, antwoordde zij deze: „ik „verzeker u, dat ik niet meer kan deelen in deze dingen, die DE VERVOLGING. 171 „tot niets dienen. Wij bevinden ons thans in eenen zwaren „bjdenstijd en wij moeten ons buigen onder de hand van „Qod, die ons tuchtigt— Dit alleen vervult mijne ziel en „ik denk er slechts aan mij bereid te houden, opdat Hij met „mij handele, gelijk het Hem behagen zal te doen." Smartelijk ontbeerde Angélique Arnauld thans de tegenwoordigheid van Monsieur Singlin, die in allerijl de wijk had moeten nemen, om zich te beveiligen tegen eene lettre de cachet, waarbij hij naar een klooster in Bretagne werd verbannen, terwijl ook de andere biechtvaders der nonnen genoodzaakt waren zich verre van haar te houden. Toch was Angélique, toen na het vertrek der pensionaires ook depostulantes moesten worden weggezonden, nog in staat dezen zelve uitgeleide te doen. Bij het afscheid van de dochter van de hertogin de Luynes, eene harer liefste kweekelingen, die zij als van de wieg had opgevoed, stond Angélique wel innerlijk door droefheid overmand voor het traliehek in de spreekzaal; doch aan de hertogin de Chevreuse, die het meisje was komen afhalen en die haar iets over hare vastheid zeide, antwoordde zij toch, fier als altijd, „Mevrouw, als er geen God meer is, „zal ik den moed verhezen; maar zoolang God onze Qod „is, zal ik op Hem hopen." Tot het kind zelf zeide zij alleen: „ga, mijne dochter, en hoop op Qod. Betrouw u op de „oneindige goedheid des Heeren en laat u niet ter neder „slaan. Wij zullen elkander wederzien, daar waar de „menschen geene macht meer zullen hebben om ons te „scheiden." Aan den markies de Sévigné, in wien PortRoyal juist om dezen tijd eenen warmen vriend had gevonden, schreef Angélique in die dagen: „de goede Qod „heeft ons van alles beroofd, van biechtvaders, van zusters „en van kinderen. De smart is hier binnen; maar in de „vrede des harten en in eene algeheele overgave aan den „goddelijken wil." In het slot van haar schrijven vermaande zij ook nog, ais voorzag zij den stroom van protesten en 172 DE VERVOLGING. klachten, die weldra van Port-Royal zoude uitgaan en als wilde zij bij voorbaat daartegen waarschuwen en protesteeren: „spreek zoo min mogelijk over ons. Verhaal niets „van hetgeen hier voorvalt. Als gij niet kunt verhinderen, „dat men er u over onderhoudt, luister dan alleen en zeg „zeer weinig. Herinner u die uitnemende opmerking van „wijlen den abt van Saint-Cyran, dat het geheele Evangelie „en zelfs de Passie van onzen Heiland zijn geschreven met „groote eenvoudigheid en zonder eenige overdrijving. Bij „ons echter mengt zich overal de hoogmoed, de ijdelheid „en de zelfzucht onder. Het beste in tijden van vervolging „is de nederigheid en de nederigheid wordt best bewaard „door stilzwijgendheid." Aan de nonnen te Port-Royal des Champs schreef Angélique: „de Heer bezoekt thans „Zijnen wijngaard. lederen tak, die geen vrucht draagt, houwt „Hij af en dien, welke vruchtbaar is, besnoeit en reinigt Hij, „opdat die nog meer vrucht zal dragen. Ik ben thans minder „beangst voor den dood dan ik het was in de gedachte, dat „de oneindige goedheid des Heeren mij deze verdrukking „toezendt om er mij te beter op voor te bereiden. Laat ons „onverbrekelijk aan God vasthouden, zoo zullen wij ook „onderling verbonden blijven, wat de Satan en de wereld „ook mogen beproeven om ons te scheiden." „Daar de stand van zaken met den dag erger werd en „men zelfs dreigde, ons ook de zusters, die nog voor kort •„de gelofte hadden afgelegd, te zullen ontnemen," verhaalt Angélique de Saint-Jean, de trouwe berichtgeefster verder, „besloten wij om aan de gebeden, die wij reeds onafgebroken „opzonden, nog eenige bijzondere boetedoeningen toe te „voegen. Wij beraamden eenen barrevoetschen ommegang, „waarbij Wij al onze heilige reliquiën zouden mededragen „om de bemiddeling der heiligen bij den Heer in te roepen. „Wij legden der mère Angélique dit plan voor in de hoop, „dat deze daarbij zoude kunnen dragen eene reliquie van „het waarachtige kruis, die niet zwaar was. Zij deed dit ■i DE VERVOLGING. 173 „ook, den lOden Mei, en zij droeg het kruis. Maar zij „bezweek onder haren toch zoo lichten last en aan den „ingang van het koor zonk zij ter aarde, zonder zich meer „te kunnen oprichten. Wij droegen haar op onze armen „terug naar hare cel, waar zij twee geheele dagen nederlag „in zoo groote uitputting, dat zij zag noch hoorde; en daarna „verviel zij in het toenemend lijden van hare groote en „langdurige laatste krankheid. God had ons op deze wijze „willen doen zien, dat zij met ons het kruis zoude dragen; „maar dat zij er onder zoude bezwijken; terwijl Hij aan het „gewicht van het onze zoude toedoen de smart van haar „te moeten verliezen, wier sterkte en wier genegenheid „voor ons de voornaamste steun van onze zwakheid waren „geweest." La mère Angélique lag thans in groote lichaamszwakte neder op het leger, dat zij niet meer zoude verlaten. Hare zuster, la mère Agnes, beklaagde haar, omdat zij in dit uiterste was verstoken van den troost, waarmede Monsieur Singlin haar zeker zoude hebben vertroost, indien het hem mogelijk ware geweest, haar te komen zien. Doch kalm en rustig antwoordde haar Angélique: „dat bekommert „mij geenszins, mijne moeder. God wil het zoo en dat is „voor mij genoeg. Ik geloof, dat Monsieur Singlin „krachtens zijne groote genegenheid mij even nabij is, alsof „ik hem met oogen zag. Ik weet wat hij mij thans zoude „willen zeggen en ik bevlijtig mij om mij te bevinden in de „stemming, waarin hij mij zoude willen brengen. Ik heb zijne „leiding op hoogen prijs gesteld en ik doe het nog. Maar ik „heb nooit den mensch in de plaats van God gesteld. „Monsieur Singlin kan mij slechts geven wat hij eerst „zelf heeft ontvangen van God; en deze geeft hem niets „voor ons, als het niet tevens Zijn wil is, dat wij het door „hem zullen ontvangen" Een ander maal zeide Angélique naar aanleiding van betzelfde beklag: „maar waarover „bekommeren wij ons toch? Hebben wij dan geen geloof? BH 174 DE VERVOLGING. „Moeten wij niet vreezen, dat Qod van ons zal zeggen, met „de woorden, die de profeet Jeremia heeft gesproken, „Mijn volk heeft twee boosheden gedaan. „Mij, de springader des levenden waters, „hebben zij verlaten, om zich bakken uit te „houwen, gebrokenebakken, die geen water „houden. Want wat doen wij anders, als wij ons aan het „schepsel hechten in plaats van ons te begeven onmiddellijk „tot de bron zelve, tot Qod en tot Zijne oneindige goedheid, „die nooit tevergeefs wordt ingeroepen door hen, die hun „vertrouwen stellen op Hem." Toen hare krankheid hand over hand toenam, werd Angélique toch nog overvallen door een grooten stervensangst. Zoodra Monsieur Singlin dit vernam, liet hij zich niet weerhouden maar bracht haar heimelijk een bezoek, trots het tegen hem uitgevaardigde bevel tot inhechtenisneming en trots de strenge wacht, die men voor het klooster hield. La mère Angélique was dien dag zeer ziek en bij het afscheid zeide zij met bijna stervende stem: „ik zal u „niet wederzien, mijn vader, maar ik beloof u, dat ik niet „meer bevreesd zal zijn voor God." Werkelijk had zij van toen af meerder rust; en eenigen tijd daarna, toen zij weder blijk gaf van eenigen angst en men haar er aan herinnerde, dat zij had beloofd, niet meer bevreesd te zullen zijn, sloeg zij de oogen op en antwoordde: „het is waar, de goedertierenheid des Heeren duurt in eeuwigheid, daarop zal ik „hopen." Ook haar neef de Saci, wiens toespraak haar na die van Monsieur Singlin het liefst was geweest, moest haar verlaten om te vluchten. Men draalde, het haar te zeggen, daar zij zoo krachteloos was, dat haar lijden niet meer van langen duur kon zijn en het zoo hard scheen, haar ook van dezen laatsten troost beroofd te zien. Maar het moest en toen men het haar langs omwegen te kennen wilde geven, begreep zij het dadelijk en zeide: „hij moet „hier niet meer komen. Vaarwel, mijn arme neef, ik DE VERVOLGING. 175 „zal hem niet meer zien. Mijn neef zonder Qod zoude -„niets voor mij kunnen zijn; en Qod is mij alles*.' Onder dit alles door ging de gerechtelijke vervolging van het klooster altijd verder. Ter betere bewaking en ten einde alle bespreking tusschen de nonnen en hare vrienden af te snijden, werden verschillende uitgangen van het gebouw dichtgemetseld en toen de postulantes waren vertrokken volgde het bevel om zéven novicen, die men in allerijl had toegelaten tot de aflegging der gelofte in dehoop ze zoo nog te kunnen behouden, insgelijks weg te zenden. Wel weigerde de abdis, 1 a m è r e Agnes, op wier zacht gemoed thans de fiere geest harer zuster Angélique scheen te zijn overgegaan, met edele waardigheid om deze zeven zusters uit te leveren of den sluier te. doen afleggen, — wel verklaarde zij, in dezen alleen te zullen wijken voor openlijk geweld, — het baatte haar niet, zij moest voor de overmacht zwichten en lijdelijk toezien bij het vertrek der zusters, die, hoewel men haar vooraf andere kleederen had aangeboden, met stoutmoedige beslistheid weigerden zich daarmede te bekleeden en in het ordegewaad der nonnen van Port-Royal tot hare verwanten wederkeerden. Alles in alles werd de stichting binnen weinige weken van zes en zestig dochters beroofd. De nieuw benoemde directeur, Monsieur Bail, stuitte wel op de pertinente weigering der abdis om hem als zoodanig te erkennen, omdat de eigenlijke supérieur van het klooster, de nog altijd voortvluchtige kardinaal de Retz,, Monsieur Singlin hiertoe had benoemd, — hij ontzegde desniettemin allen vroegeren biechtvaders den toegang tot het klooster, hield een strenge inspectie in beide stichtingen en deed ieder der nonnen afzonderlijk in verhoor nemen. Daarbij werden de zusters gekweld en verontrust door de vraag aangaande de af of niet geoorloofde onderteekéning van het formulier, terwbT zij daarbij verstoken bleven van de voorlichting der m è r e Angélique, die reeds te los van de aarde was om zich 176 DE VERVOLQINQ. daarover nog te kunnen bekommeren. Toen men haar toch nog eenmaal dringend verzocht, haren dochters eenig onderricht te geven, nu dezen zoo geheel van alle leiding waren beroofd, zeide zij: „wij hebben genoeg tot onze „stichting, als wij slechts gebruik willen maken van wat wij „alreeds hebben ontvangen. Niemand kan ons dezen schat „ontnemen, als wij dien slechts bewaren in ons hart. Maar „ons verlangen gaat altijd uit naar iets nieuws." De laatste weken van hare langdurige krankheid leed 1 a m è re Angélique veel en pijnlijk. Dikwijls zag ik, dat zij bad, verhaalt Angélique de Saint-Jean, hare trouwe verzorgster, die noode van haar leger week. Somwijlen zeide zij overluid eenig psalmvers en in de laatste dagen herhaalde zij meermalen de woorden van den profeet Jesaja: Domine miserere nostri, te enim expectavimus. Esto brachium nostri in mane et salus nostra in tempore tribulat i o n i s, Heer wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees onze arm allen morgen, daartoe onze behoudenis in tijden der benauwdheid. Toen zij deze woorden weder eens had uitgesproken en daarvan vooral de laatste, in tempore tribulationis, op eenen toon, die wel deed gevoelen, dat die woorden uit het diepst van haar hart kwamen, zeide ik tot haar, „ach, mijne moeder! hij is thans „wel over ons gekomen, de tijd der benauwdheid." Zij wendde zich daarop tot mij, zag mij met groote genegenheid aan en antwoordde, als om mij moed te geven, „Qod is zoo „goed, mijne dochter." Donderdag, den 4den Augustus, twee dagen voor haren dood, was zij zeer krank; des nachts was zij hoogst onrustig geweest maar meer bij kennis en minder verdoofd. Zij bad zonder ophouden; maar wij konden slechts met moeite onderscheiden wat zij sprak, behalve als zij zich geweld aandeed om hare stem te verheffen, zooals in den morgenstond, toen zij de woorden uitbracht: Dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus DE VERVOLQINQ. 177 debitoribus nostris, vergeef ons onze schulden, ■ gelijk wij ook vergeven onzen schuldenaren. Ik zeide haar daarop „Mijne moeder, gij vergeet ons, gij bidt alleen voor „u zelve." Dadelijk vouwde zij weder de handen samen en zeide op eenen toon, die ons door de ziel ging, „O Qod, „wees ons allen genadig; ik zeg ons allen, Heer, allen," en zij voegde er nog aan toe: „Vaart wel, vaart wel." Ik vroeg haar, waarom zij dit zeide en zij antwoordde: „Kinderen, „het is, dat ik heen ga." Den volgenden morgen tegen acht uur achtte de geneesheer haar zeer verminderd en gaf den raad, haar zonder verwijl het sacrament der stervenden toe te dienen; zij ontving dit met eenen vurigen eerbied en in eenen liefdevollen vrede des geestes, die als een voorsmaak van den hemel scheen. Na afloop der ceremonie dankte zij nog den priester, een vreemde, die in de plaats der gewone biechtvaders door Monsieur Bail over de nonnen was gesteld en gaf haren zegen aan de geheele kloostergemeente in het algemeen en aan velen, die er haar •om verzochten in het bijzonder. Daarna verviel zij in eenen toestand van verdooving, die Angélique de Saint-Jean aan de in bange afwachting levende zusters te Port-Royal des C h a m p s deed schrijven: „onze dierbare kranke, die dien „naam eigenlijk niet meer mag dragen, zoo na is zij tot eene „volmaakte gezondheid gekomen, is op het oogenblik in „eenen staat van uiterste verdooving, geheel sprakeloos, „buiten kennis en zonder merkbaren polsslag. Deze toestand „is geen leven meer maar de sluimering der maagden uit „het Evangelie, die wachtten op het geroep, dat de komst „des Bruidegoms zoude aankondigen." Uit die sluimering ontsliep Angélique Arnauld in den slaap der rechtvaardigen, den dag der Transfiguratie, den 6den Augustus 1661. De Nonnen.' Tan Port-Royal XI ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. Een der zekerste en vruchtbaarste liefdeblijken jegens de dooden is te doen de dingen, die zij ons bevelen zoudente doen, als zij nog in de wereld waren en de heilige, ons door hen gegeven raadgevingen na te volgen. Blaise Pascal. „L a m è r e Angélique was de hoeksteen van uw huis en „een huis, welks hoeksteen wordt weggenomen, is in groot „gevaar," schreef Monsieur de Sainte-Marthe, een der verdreven biechtvaders van Port-Royal, daags na Angélique's verscheiden aan de treurende dochters van deze. Maar al te wel gaven zijne woorden den toestand weder. Bij het gevoel van verlatenheid, dat de nonnen beving aan het doodsbed van haar, „wier sterkte en genegenheid de „voornaamste kracht harer zwakheid was geweest," voegde zich dadelijk de angstige onrust, hoe te handelen in de dagelijks toenemende moeilijkheden en bezwaren, die de voortdurend dreigender wordende vervolging met zich j bracht. Terwijl de dood haar zulk eene diepe wonde sloeg, zagen de zusters zich tevens van de zijde der menschen op het ernstigst bedreigd. Het was haar dan ook te moede, alsof alles, waarop zij hadden gesteund, haar op éénzelfde oogenblik ontzonk. Belemmerd en bemoeilijkt als zij warert 9HI ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. 179 in haren omgang met de mannen, wier raad zij totdusver vol vertrouwen hadden gevolgd, — verschrikt en verward door hun verschil van meening onderling, dat doorstraalde in de weinige berichten, welke haar in hare streng bewaakte afzondering nog als ter sluiks bereikten, — verlaten door vele vroegere vrienden, — overstelpt met raadgevingen van velen, die haar als tegen haren wil, als ten koste harer overtuiging, eenen uitweg wilden banen, — misten de nonnen in de groote hervormster van Port-Royal het middelpunt, waarom zij zich bij het toenemen der verwikkelingen met steeds grooter innigheid hadden geschaard. De onderteekening van het formulier met bijgevoegd entête, welke onderteekening den nonnen reeds zoo zwaren tweestrijd had gekost, was bij een vonnis van den Conseil d'Etat, gedagteekend den 9den Juli 1661, voor nietig en ongeldig verklaard. Opnieuw werd het formulier den zusters van Port-Royal ter teekening voorgelegd en thans met den eisch van een onomwonden ja of neen. Aldus herhaalde zich de vraag, hoe hierin te handelen? Teekenen was partijkiezen tegen den abt van Saint-Cyran, tegen Jansenius, het was eene verloochening van de leeringen, die zij met diepe vereering in zich hadden opgenomen, die met haar innerlijkst zieleleven ten nauwste waren samengeweven. Niet teekenen was een oordeelen over dogmatische vraagstukken, een opstaan tegen alle kerkelijke over haar gestelde machten, was eene daad van eigen onderzoek, van zelfstandig oordeelen, die in nonnen toch aUerminst oorbaar scheen te achten, die ten eenenmale in strijd was met dien geest van onderworpenheid welken de Kerk van oudsher in hare dochters had geëischt. Niet straffeloos ook zoude dezen in verzet komen tegen haren wil, tegen hare macht. Integendeel. Het liet zich aanzien, dat juist de nonnen van Port-Royal als voorbeschikt waren om het lijden der vervolging meer dan wie anders ook te moeten ondergaan. Diegenen onder de Port-Royalisten, die ÈÏS? 180 ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. geenen geestelijken rang bezaten noch eenige bindende gelofte hadden afgelegd, — en dat was met de meesten der solitaires het geval, — kon het formulier niet eens bereiken, laat staan treffen. De leiders konden zich terugtrekken in veilige schuilplaatsen en van daar vrijelijk voortgaan met schrijven, met polemiseeren; maar de volle kracht van den storm zoude onverbiddelijk neder komen op de zusters van Port-Royal, die, in haar klooster aan hare plaats gebonden, zouden kunnen vüeden noch wijken. „Onze „bange nood," schrijft eene van haar, „onze bange nood doet „ons hen gelukkig prijzen, die kunnen handelen naar den „raad des Heeren, als zij u in de eene stad „vervolgen, vlucht in de andere; dat kunnen „wij niet doen." Terwijl Antoine Arnauld met vurigen ijver in brieven en geschriften zijne onderscheiding tusschen het feit en het recht bleef bepleiten en den paus wel toekende het recht om de vijf gewraakte stellingen als kettersch te veroordeelen maar toch daartegenover betoogde, dat die vijf stellingen de meening van Jansenius niet zuiver wedergaven en in diens Augustinus ook niet voorkwamen, — had Monsieur Singlin, in wien, al was hij dan verdreven, de nonnen nog altijd haren wettigen directeur bleven zien, wat de zusters betreft, gaarne de hand geleend tot een vergelijk. Liefst had hij zijne biechtdochters verre gehouden van deze verwarrende twistvragen en geestdoodende spitsvondigheden om haar in eenen geest van stille onderworpenheid en van berusting te bepalen bij haar leven van zelfverzaking en van boetedoening. „Laat ons niet „lauw zijn in het gebed en vurig in onze twistredenen," klonk zijne ernstige vermaning. Maar Jaqueline Pascal was feitelijk de tolk van alle nonnen geweest, toen zij met dringenden ernst had getuigd tegen het met instemming van Monsieur Singlin en, naar zij wist, met medewerking van haren broeder Blaise opgestelde entête en had ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. 181 verklaard, dat het beter ware, het ergste te trotseeren dan af te leggen een getuigenis tegen wat men als waarheid had erkend. Verteerd door zielstrijd had zij het niet meer beleefd, dat de onderteekening met een entête, waartoe zij zich met de andere zusters, als tegen beter weten in, had laten overhalen, van onwaarde werd verklaard en dat het. formulier den nonnen ten tweeden male ter onderteekening werd voorgelegd met de verplichting om te antwoorden met een kort en onomwonden ja of neen. Haar dood had haren broeder echter de oogen geopend en doen beseffen, dat niet hij maar zijne zuster gelijk had gehad inzake de onderteekening van het formulier behoudens een entête. „Qod moge ons de genade bewijzen om evenzoo „te kunnen sterven," had Blaise Pascal uitgeroepen, toen hij het bericht van Jaqueline's overlijden ontving. Van dat oogenblik had hij, brekende met alle menschelijke overleggingen en berekeningen, met verdubbelden ijver gestreden voor wat hij achtte de waarheid te zijn. Hij had sedert van geen bemiddelen meer willen hooren. Er had te zijnen huize plaats eene samenkomst, waar verschillende Port-Royalisten nog eens wilden beproeven, op te stellen een opschrift, waaronder de nonnen dan zouden kunnen teekenen, maar waar Pascal in strijd met Arnauld's zienswijze bleef betoogen, dat de paus in de vijf veroordeelde stellingen geen valsche lezing van den inhoud van Jansenius' Augustinus had verworpen, maar wel degelijk de waarheid zelve, het dogma der apostelen, de leer der oude Kerk van Augustinus en dat de onderteekening van het formulier daarom onvoorwaardelijk moest worden geweigerd, welke ook de gevolgen van die weigering wezen mochten. Toen nu de anderen zich niet heten overtuigen en Pascal zag, dat door deze mannen, die hij tot nog toe vol vertrouwen als zijne geestelijke leidslieden had gevolgd, de waarheid, zij het dan ook slechts ten deele, werd verloochend, viel hij, overweldigd van smart, in zwijm neder op den grond. Hij 182 ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. stierf kort daarna, van vele vroegere vrienden vervreemd. Ook de nonnen zeiven wierpen thans het denkbeeld van een vergelijk verre van zich. Met helderen, rustigen blik begonnen zij het gevaar, dat zij tegemoet gingen, onder de oogen te zien en het naderende martelaarschap scheen aantrekkelijk, verleidelijk zelfs voor haar te zullen worden. „Spaar ons niet," heet het in eenen brief uit die dagen aan Antoine Arnauld. „Misschien moeten wij zijn de jongens „van de oversten der landschappen uit het leger van Achab, „die het eerst in den strijd gingen en den slag wonnen. „(I. Koningen XX. 13—21). In het ergste geval wordt er niet „veel gewaagd en als wij moeten vergaan, zal de Kerk in „ons niet verhezen degenen, die het beste bij machte zijn „hare zaak voor te staan. Welke andere begeerte hebben „wij ook nog in deze wereld dan het Koninkrijk der Hemelen „te verwerven?" Het waren besliste, strijdlustige woorden, die ten volle kenmerkten de persoonlijkheid van haar, die ze schreef, namelijk van Angélique de Saint-Jean, van haar, die van nu aan de andere zusters zoude leiden en bezielen. Met kinderlijke vereering had zij, de oudste dochter van Arnauld d'Andilly, hare tante, la mère Angélique, liefgehad; met eene onbegrensde toewijding had zij deze in hare laatste krankheid verpleegd; en zij hing de nagedachtenis van deze aan met eene onverbrekelijke trouw, die zich uitte in een vastberaden handhaven van het onderricht der hoog vereerde moeder, naar de woorden van Pascal: „een der zekerste en vruchtbaarste liefdeblijken jegens de „dooden is te doen die dingen, die zij ons zouden bevelen, „als zij nog in leven waren en de heilige, ons door hen „gegeven raadgevingen na te volgen." Gedurende haar noviciaat was Angélique de Saint-Jean nog de leerlinge geweest van den abt van Saint-Cyran zeiven. De strenge toon en de hooge ernst van diens onderwijs beantwoordden ten volle aan de eischen van haar vurig gemoed, dat er behoefte aan had, zijne opvattingen en denkbeelden weder ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. 183 te geven in scherp afgeteekende begrippen en die tot hunne uiterste consequenties te vervolgen; terwijl haar helder verstand voor haren oom Antoine Arnauld, die haar zeer hoog schatte, was geweest de aanleiding om haar bij te brengen eene niet onaanzienlijke theologische kennis, en haar vertrouwd te maken met vele bijzonderheden der leer van Jansenius in diens Augustinus. Zij kon zich echter niet nederleggen bij diens spitsvondige onderscheiding van het feit en het recht; want al had zij met een begeerig hart het onderwijs van haren oom in zich opgenomen, zij had het gedaan zonder daarom nog haar eigen zelfstandig oordeel in het minst gevangen te geven. Met rustige beslistheid stelde zij hare overtuiging tegenover de meening van den man, wiens kennis en geleerdheid, naar zij wel wist, de bewondering van vriend en vijand wekten. „Wie over „Qods woord dagelijks nadenkt en het betracht, begrijpt het „daardoor beter dan door eene ook nog zoo meesterlijk „medegedeelde uitlegging," schreef zij haren oom, toen deze haar eens, naar aanleiding van het formulier, opmerkzaam had gemaakt, dat eene non of uiterst geleerd moest zijn in theologische strijdvragen, of zich blindelings overgeven aan de leiding van vertrouwde raadslieden. „Oprechtheid en eenvoudigheid des harten," verklaarde zij nog nader, „zijn de beste verlichting en het is te verwachten, „dat die ons zekerder zullen leiden dan de geleerdheid van „velen. Want vele wateren blusschen de liefde niet; maar „men ziet slechts al te dikwijls, dat een groot licht door „eenen kleinen wind wordt uitgebluscht, als vrees voor „bedreigingen of voor gewelddadigheden tot toegevendheid „verleidt." Monsieur Singlin was de geliefde raadsman geweest van la mère Angélique; Monsieur de Saci, geleerder en strenger van dogma dan hij, was de geestelijke leidsman, de zielevriend voor wien Angélique de Saint-Jean de meeste geestverwantschap gevoelde. Liever dan naar de 184 ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. aanmaningen van Singlin tot zachtmoedigheid en tot onderworpenheid luisterde zij naar den raad van haren neef de Saci om zonder hartstochtelijkheid maar daarom niet minder vast de onderteekening van het formulier kortweg te weigeren en dan kalm en rustig af te wachten, welke van die weigering de gevolgen zouden zijn, om die dan lijdelijk te ondergaan zonder eenige poging tot tegenweer te beproeven. Haar diepe, meest weemoedige ernst, hare kernachtige, dikwijls schilderachtige wijze van spreken gaven haar een beslist overwicht op de andere nonnen. Wel hadden dezen, toen in December 1661, weinige maanden na den dood van la mère Angélique, het triennaat der grijze mère Agnes verstreken was, niet Angélique de Saint-Jean maar Madeleine de Sainte-Agnes de Ligny tot abdis gekozen, vooral wel omdat men meende, dat de verkiezing van eene Arnauld op dit oogenblik door het hof ongaarne zoude worden gezien en omdat men niet onnoodig ergernis wilde geven; maar het was toch in hoofdzaak door den persoonlijken, overwegenden invloed van Angélique de Saint-Jean, dat de nonnen, na herhaalde overleggingen, de onderteekening van het formulier beslist en éénstemmig weigerden. Lodewijk XIV kon echter niet dadelijk doortasten en de weerspannige nonnen straffen. Want nog altijd stond het klooster onder de jurisdictie van den nog steeds voortvluchtigen kardinaal de Retz; en de duur der onderhandelingen om dezen te bewegen, afstand te doen van zijne rechten als c o-a d j u t o r en opvolger van zijnen oom, den overleden aartsbisschop van Parijs, bezorgde den zusters van Port-Royal nog eenigen tijd van rust tot de verwarde aangelegenheden van het aartsbisdom eindelijk ten minste eenigermate waren geregeld en in April 1664 Hardouin de Péréfixe optrad als aartsbisschop van Parijs. Onmiddellijk daarop gelastte Lodewijk XIV dezen om de onwillige nonnen desnoods met geweld tot de onder- ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. 185» teekening van het formulier te dwingen. De aartsbisschop gehoorzaamde ongaarne aan dit bevel. Hij was den nonnen niet ongezind; hij was ook niet ongenegen om het oor teleenen aan de smeekschriften ten gunste det zusters, die van alle zijden bij hem inkwamen, aan den aandrang, waarmede de vrienden der stichting het goed recht der nonnen bij hem kwamen bepleiten; en hij voelde misschien nog wel het meest voor een brief, waarin Monsieurde Sainte-Marthe, een der verdreven biechtvaders van het klooster, hem schreef: „ik ben priester zooals gij, „Monseigneur, en hoe onwaardig ik ook zijn moge, is „mij toch door de Kerk de zorg voor eenige zielen „toevertrouwd. Veroorloof mij, Monseigneur, u te doen „opmerken, dat dit mij wellicht meer ondervinding heeft „gegeven van de ellende en van de zwakheid der menschen „dan aan zoovelen, wien andere en gewichtiger bezigheden „den tijd ontrooven om zich aan deze zorg te wijden. Het „is hoogst zeldzaam, eenen mensch te vinden, die Qod „getrouwelijk dient en nog hebben zij, die het doen, behoefte „aan veel voorbeden, aan nachtwaken en aan tranen. De „zieleherders kunnen Jezus Christus niet doen geboren „worden in de harten, noch Hem daar bewaren zonder vele „smarten en zonder zich te voegen naar de zwakheid „hunner schapen met eene lankmoedigheid, die niet is te „beschrijven. De apostel Paulus, die zoo bij uitnemendheid „hierin ervaren was, zegt wel, dat hij in eeuwigheid geen „vleesch zal eten, zoo hij daarmede zijne broeders ergert; „hij laat af van alle wetenschap om gelijk te worden aan „den geringste van hen en het vuur zijner liefde doet hem „spreken deze teedere woorden, Wie is er zwak, „dat ik niet zwak ben? Ik smeek u, „Monseigneur, versmaad het niet u tot ons neder te „buigen, zwak te worden gelijk wij zwak zijn en deel te „nemen aan onze verdrukking. Is, wat wij verlangen, „werkelijk van dien aard, dat gij er niet in zoudt kunnen 186 ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. „treden? Wij smeeken u in allen ootmoed, eisch van „ons geene onderwerping in eene aangelegenheid, die „slechts daartoe dient, ons twijfelmoedig te maken en ons „onze gemoedsrust te ontnemen Indien gij erkent, dat „wij gelijk hebben, zoo weet gij ook, dat de waarheid zelve „ons verplicht alzoo te handelen als wij gedaan hebben en „zoo wij dwalen, bidden wij u, ons in liefde te verdragen. „Weiger deze kleine zaak niet aan onze zwakheid en aan „den vrede der Kerk " In de goedaardigheid van hart, welke den aartsbisschop eigen was, zoude deze den nonnen op zichzelf gaarne te wille zijn geweest; maar de geloofswaarheden, waarvoor zij pal stonden, waren hem onverschillige zaken en hij miste zoowel de waardigheid als den moed om de koninklijke inmenging in deze kerkelijke zaken kortweg en beslist af te wijzen. Hij begaf zich daarom reeds spoedig na zijne ambtsaanvaarding in persoon naar Port-Royal om de zusters zelf tot de onderteekening van het formulier aan te manen. Iedere non werd afzonderlijk door hem ondervraagd en toegesproken; doch zonder in het minst tekort te doen aan den verschuldigden eerbied en onder vele betuigingen van hare onwetendheid en van hare onbevoegdheid om in zaken als deze te oordeelen, weigerden alle zusters het formulier te onderteekenen met eene vastbeslotenheid, welke den aartsbisschop, — en van diens standpunt geoordeeld zeker niet ten onrechte, — ontlokte het verwijt: „weet gij in welke stemming ik die geestelijke „zusters zoude willen aantreffen, die zeiven erkennen, dat „zij van deze dingen niets begrijpen? Ik zoude willen, dat zij „mij kwamen raadplegen en dat zij tot mij zeiden, „Monseigneur, gij verlangt van ons, dat wij deze of „die formule zullen teekenen; ik begrijp er niets van, ik heb „er die en die bezwaren tegen, maar geef mij raad, bid „ik u en zeg mij wat ik doen moet. Als gij op die wijze met „uwe bezwaren tot mij kwaamt, zoude ik op al uwe mm ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. 187 „twijfelingen antwoord geven; ik zoude ze voor u toelichten „en daarna zoude ik zeggen: Mijne dochter, bid Qod over „deze zaak; leg al uwe bekommernissen neder aan den „voet van uw crucifix en kom over eenigen tijd weder „tot mij. Daarop zoude ik u antwoorden, dat gij deze zaak „kunt doen zonder uw geweten geweld aan te doen, dat ik „die op mij neem om daarvan rekenschap af te leggen voor „God. Maar wat kan ik doen, als men tot mij komt in eenen „geest van vooringenomenheid en van halsstarrigheid?" De nonnen van Port-Royal zagen echter ernstiger en dieper dan haar aartsbisschop. Met rustige waardigheid antwoordde hem AngéÜque de Saint-Jean, daarbij doelende op de gevangenneming van den abt van Saint-Cyran, „wij „kunnen ook op deze wijze bezwaarlijk ontkomen aan de „vervolging, die ons nu reeds sedert jaren bedreigt. De eisch „van de onderteekening van het formulier is het begin niet „geweest en ik betwijfel zeer of hij het einde zal zijn. Ik „verzeker u, zoo wij slechts moesten rekenen met onze „ervaring om ons te overtuigen, dat er niets anders van ons „wordt gevorderd dan een blijk van gehoorzaamheid, het „ons moeilijk zoude vallen te gelooven, dat er geene andere „geheime aanleiding is om met ons te handelen zooals men „dat heden ten dage doet." — De aartsbisschop liet den zusters nu nog drie weken tijd van beraad. Vervolgens bezocht hij het klooster weder, verklaarde, dat alle uitstel nu onherroepelijk voorbij was en dat hij nog eens voor het laatst tot iedere non de beslissende vraag wilde richten. Onverwijld ging hij hiertoe over en liet de zusters achtereenvolgens in de kapittelzaal voor zich roepen. In de aangrenzende kamer der nu hoogbejaarde mère Agnes verbeidden de anderen intusschen den afloop van ieders verhoor. Men bad en weende en vroeg zich angstig af, tot welke maatregelen de aartsbisschop nu verder zoude overgaan. „In deze ure van spanning," verhaalt eene der nonnen, „nam la mère Agnes haren bijbel en dien 188 ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. „opslaande vond zij deze plaats: Haec est hora „vestra et potestas tenebrarum, dit is iwre irre „en de macht der duisternis. Dit bevestigde ons in de „verwachting, dat onze tijd om te lijden was gekomen en „dat wij op niets anders meer bedacht moesten zijn dan er „ons op voor te bereiden." » Ziende dat de nonnen met volstrekte éénstemmigheid volhardden in hare weigering om het formulier te onderteekenen, ontstak de aartsbisschop in heftigen toorn. Hij verklaarde de zusters voor wederspannigen vol ongehoorzaamheid aan de Kerk en aan haren aartsbisschop, verbood haar tot het sacrament des altaars te naderen en Uet zich bij het heengaan ontvallen de sedert zoo dikwijls over de zusters van Port-Royal herhaalde woorden, „zij zijn „rein als de engelen; maar trotsch als de Satan!" Zoodra hij weder was vertrokken, kwamen de nonnen in kapittel bijéén en stelden op een protest tegen het harde verbod om deel te nemen aan de communie, een verbod, dat ook slechts woordelijk, zonder de gebruikelijke vormen en als in overhaaste drift gegeven was. „Dat Qod richte tusschen „hem en ons," heet het in dit stuk, „en dat allen, die de „gerechtigheid liefhebben, met medelijden worden bewogen „over eene kloostergemeente van honderd arme nonnen, „die, na alles te hebben verlaten om alleen Jezus Christus =, „toe te behooren, op zoo gewelddadige wijze worden „verdreven van den voet Zijner altaren en verbannen van „Zijne heilige tafel Welke andere verdrukking ook nog „voor ons moge zijn weggelegd, zoo zal die ons altijd minder „smartelijk zijn dan deze." — „Ziedaar dan hoever het thans „met ons is gekomen," schreef Angélique de Saint-Jean twee dagen later; „dat wil zeggen dat wij gelijk zijn gesteld „met de hondekens, die de brokjes eten, welke vallen van „de tafel hunner heeren. Van die plaats kan men ons althans „niet verdrijven en wij nemen die in alle nederigheid in, „terwijl wij in diepen ootmoed nederknielen gedurende den ANQËLIQUE DE SAINT-JEAN. 189 „tijd, waarop wij weten, dat de bediening van het heilig „misoffer plaats heeft, waaraan wij op die wijze van verre „deelnemen op dezelfde wijze als de boetvaardige „moordenaar dat deed aan het lijden van Jezus Christus, „door het aandeel dat wij hebben aan Zijne smaadheid en „aan Zijne smarten." Weinig tijds daarna, den 26sten Augustus 1664, verscheen de aartsbisschop wederom in het klooster, vergezeld van zijne groot-vicarissen, zijne aalmoezeniers en andere geestelijken, twaalf in getal, van den 1 i e u t e n a n t-c i v i 1, van den provoost van de wijk, waarin het klooster Port-Royal te Parijs gelegen was, van den bevelhebber der wacht en van vier commissarissen. Hij voerde acht ledige koetsen in zijn gevolg mede; en als vreesde hij een gewelddadig verzet tegen zijn voornemen om in die koetsen een deel der nonnen weg te voeren, bracht hij met zich een geleide van twintig deurwaarders, allen gewapend met stokken, en van tweehonderd kolveniers van verschillende regimenten, die zich met het musket op den schouder op de binnenplaats van het klooster in het gelid stelden. Zelf was de aartsbisschop in groot ambtsgewaad en hij deed een kruisbeeld voor zich uitdragen. Daar binnen waren de zusters in kapittel vergaderd. De aartsbisschop hield daar, omringd van zijne twaalf geestelijken, eene korte toespraak, waarin hij de halsstarrigheid der nonnen hevig laakte en haar aanzeide, dat hij besloten was, als straf twaalf van haar op staanden voet weg te voeren naar andere kloosters en wel allereerst la mère de Ligny, de abdis, la mère Agnes en Angélique de Saint-Jean. Zoodra hij vervolgens ook nog de namen der negen anderen had genoemd, zeide de abdis: „Monseigneur, wij meenen in ons geweten „verplicht te zijn om van deze daad van geweld in hooger „beroep te gaan en te protesteeren, gelijk wij thans bij dezen „protesteeren, dat al wat men nu tegen ons doet of zal doen „geenerlei waarde en kracht tegen ons heeft." Al de 190 ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. aanwezige zusters herhaalden daarop luide en als met ééne stem: „Wij appelleeren, wij protesteeren!" De aartsbisschop antwoordde onwaardig en heftig: „ik lach er wat om;" terwijl hij zich opwond tot eene zenuwachtige drift ten einde zich zeiven en anderen diets te maken, dat hij niet tegen beter weten in handelde. Hij deed de gevangenen, zooals de door hem aangewezen zusters zich reeds dadelijk noemden, op staanden voet wegvoeren en geleidde haar zelf, gejaagd en haastig, naar de gereed staande koetsen, eerst 1 a m è r e de Ligny, de abdis, toen 1 a m è r e Agnes, die, ziekelijk en gebrekkig door hoogen ouderdom, niet dan met moeite in den wagen werd geholpen, vervolgens Angélique de Saint-Jean. Bij het uittreden' van de kloosterpoort zag deze daarvoor staan haren vijf en zeventigjarigen vader Arnauld d'Andilly, die was toegesneld zoodra het gerucht van hetgeen er te Port-Royal ging gebeuren, hem had bereikt. Angélique wierp zich hem te voet en vroeg hem om zijn zegen. Toen nu de lieutenant-ciyil haar, als aan ieder der zusters, eer zij in de koetsen stapten, haren naam vroeg, gaf Angélique hem op den naam, dien zij in het klooster placht te dragen; hij wilde echter den familienaam hebben. Eenigen van de omstanders wezen hem op Arnauld d'Andilly, ten teeken, dat zij diens dochter was; waarop hij wenkte met het hoofd om te kennen te geven, dat hij dat ook wel wist, maar dat zij het zelve moest zeggen en herhaalde tot haar: „Uw „naam?" — „Toen zeide ik," verhaalt Angélique de Saint-Jean, „dien naam zeer luide, zonder blozen, want in „zulk een geval staat het belijden van onzen wereldschen „naam gelijk met het belijden van den naam van Qod, „wanneer men dien naam wil onteeren ter wille van Hem." Eene vreemde abdis, begeleid van eenige vreemde zusters, kwam weinige uren later in het klooster aan en werd door den aartsbisschop zeiven, die haar op de plaats had opgewacht, met het bestuur der stichting belast. ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. 191 Onwillig ontvingen haar de achtergeblevenen en onder tütdrukkelijk protest tegen het onwettige dezer handelwijze, daar den nonnen der abdij van Port-Royal toekwam het , recht om zeiven hare abdis te kiezen. Zij weigerden, de opgedrongen abdis als zoodanig te erkennen en als straf liet de aartsbisschop na nog drie nonnen wegvoeren. Alzoo van de leiding der krachtigsten onder haar beroofd, overgelaten aan haar eigen oordeel, overweldigd door den aandrang, die van verschillende zijden op haar werd geoefend en bovenal beangst door het gemis van deelneming aan de heilige sacramenten, bezweken sommigen en teekenden het formulier. Anderen bleven volharden, al was de verdeeldheid onderling haar een grievend leed te meer. En terwijl deze dingen voorvielen in het klooster te Parijs, bleef men in de abdij op het land de onderteekening van het formulier éénstemmig weigeren. De priores, 1 a m ê r e du Fargis, bood er den aartsbisschoppelijken vertoogen eenen waardiger^ rustigen tegenstand, daarbij steeds gedachtig, naar zij zeide, aan een woord, dat 1 a m è r e Angélique eens tot haar had gesproken: „Mijne dochter, al wat niet eeuwig is, maakt: „mij niet bang." Voorloopig het men de nonnen te PortRoyal des Champs evenwel nog ongestoord bijéén. Zoodra het verzet in het aanzienlijker klooster in de stad eenmaal gebroken was, zouden de weinige nonnen daar buiten wel als van zeiven volgen, meende men. Onder den diepen indruk van deze gewelddadige verspreiding van een deel der zusters en van de groote verlatenheid der achtergeblevenen zag Angélique de SaintJean in eenen droom het kloostergebouw te Parijs als ten deele gesloopt. Ontdaan van binnenwanden en vloeren^ waren de muren gespleten van boven naar beneden en de ijzeren ankers waren alle uit de voegen gevallen, zoodat de steenen zoo ver van één weken, dat zij er door heen kon zien. Een geweldige wind deed het oude gebouw schudden en trillen, „en ik verwonderde mij," schrijft Angélique de 192 ANGÉLIQUE DE SAINT-JEAN. Saint-Jean, „dat het toch overeind bleef en dat de muren „zich staande hielden zonder in te storten, ofschoon zij „alleen nog maar op de fondamenten rustten en de ankers „alle waren weggevallen. Het was mij tot een teeken, dat „God door zijne onzichtbare kracht onze kloostergemeente „zal bewaren, ook al is die thans ontbloot van allen bijstand „en door de scheiding van hare voorgangers zonder steun „en zonder leiding." XII DE GEVANGENSCHAP. Als eene vriendschap waarachtig is, zal de scheiding haar louteren en haar geheel geestelijk maken en uit den geloove; terwijl de tegenwoordigheid van hen, die men lief heeft, zoo men er niet zorgvuldig acht op geeft, de vriendschap geheel menschelijk maakt en naar het vleesch Monsieur Hamon. Angélique de Saint-Jean had op het tijdstip harer gevangenneming den leeftijd van veertig jaren bereikt. Van haar zesde jaar in het klooster opgevoed en op twintigjarigen leeftijd non geworden, had zij den geest van Port-Royal met hart en ziel in zich opgenomen. Thans echter, geheel gescheiden van hare vroegere omgeving, van alle oude vrienden en beroofd van allen omgang met hare geestelijke leiders moest het blijken, in hoe verre leeringen en begrippen, die zij zich zonder strijd en ten deele door opvoeding en traditie als onwillekeurig ten eigen had gemaakt, haar in waarheid waren geworden tot eene levende overtuiging, tot een wezenlijk bestanddeel van haar gemoed. Zij geloofde vast en zonder eenig voorbehoud aan de zwakheid en aan de verdorvenheid van ieder menschenhart en daarbij aan de rechtvaardiging van zonde uit vrije genade De Nonnen van Pont-Royal 13 194 DE GEVANGENSCHAP. door het geloof. Zij was overtuigd, dat zij zonder den bijstand der goddelijke genade onbekwaam was tot ook maar het geringste goed; maar zij meende ook, dat alles met dien bijstand haar gemakkelijk moest vallen. Het was haar altijd bij gebleven, hoe hare tante, 1 a m è r e Angélique, wie zij als jeugdige non eens had geklaagd, zich niet berekend te gevoelen voor eene haar opgelegde taak, haar had geantwoord: „wij hebben nog dezen morgen gelezen, „dat wie een deel schendt van de wet, schuldig zal worden „gehouden aan de geheele wet. Is het nu niet evenzeer „waar, dat zoo wij Qode geen vertrouwen schenken in eene „enkele zaak, wij in het geheel geen vertrouwen hebben? „Het is eene dwaling, te meenen, dat wij eene zaak uit ons „zeiven goed zouden kunnen doen, ook al zien wij, dat die „in eenige verhouding tot onze krachten staat. En als ons „iets wordt opgelegd, waarvan wij meenen, dat het is boven „onze krachten, hebben wij niets anders te doen dan ons te „wachten voor alle zelfverheffing en alle overhaasting en te „handelen in eenen geest van onderworpenheid en in den „grootst mogelijken eenvoud, hopende en vertrouwende, dat. „Qod ons zal verüchten en in al onze handelingen ons leiden door Zijne genade." De verzekering, dat die genade haar deel was, had Angélique de Saint-Jean tot nog toe ontvangen bij monde„ door bemiddeling van den priester, in den vorm van het sacrament. Zoude zij, de non, die verzekering nu ook kunnen vasthouden zonder de leiding van den priester, zonder de toespraak van den biechtvader, zonder het sacrament, dat haar onverbiddelijk bleef ontzegd? Zoude zij in hare eenzaamheid en verlatenheid zich kunnen vergenoegen met het ééne noodige, ziende alleenlijk op Jezus Christus, den eenigen Hoogepriester, den Oppersten Leidsman en Voleinder des Qeloofs? Zij zoude het leeren, maar in bange uren van zwaren zielestrijd, in eene worsteling met twijfel, ja bijna met ongeloof. Iets, en dat weinige nog met groote. DE GEVANGENSCHAP. 195 behoedzaamheid, en als met opzet in ietwat mystieken vorm gehuld, als vreesde zij, anderen schade te kunnen doen door eene al te uitvoerige schildering, heeft Angélique de SaintJean er van medegedeeld in het relaas harer gevangenschap, dat zij later, op last van haren biechtvader, heeft opgesteld. „Men vraagt van mij," heet het daarin, „een omstandig „relaas op te stellen van hetgeen er tijdens mijne gevangenschap is voorgevallen. Zoo de gehoorzaamheid het mij niet „ten plicht maakte, zoude ik het niet doen, meenende, „aangezien ik niet handelend ben opgetreden en slechts zeer „weinig heb gesproken, dat er geene veelheid van woorden „noodig is om duidelijk te maken, wat dat wil zeggen: eene „eenzame opsluiting van tien maanden onder omstandig„heden als de mijne. Het is gemakkelijk genoeg met een paar „woorden te zeggen, welke die omstandigheden naar het „uitwendige waren, daar zij bestonden in eene zeer enge „gevangeniscel, eene volslagene verlatenheid en een volstrekt gemis van allen geestelijken bijstand. Dat zoude op „zich zelf reeds zijn de grootste van alle smarten, als men „niet had het vertrouwen en opdeed de ondervinding, dat „men ten allen tijd kan zeggen tot Qod: Adjutor in „tribulationibus quae invenerunt nos, Qod „is mijne hulpe in tijden van benauwdheid.... Maar wanneer „men wil weten, wat er omgaat in het binnenste des r,harten, wanneer iemand tot dien toestand is gebracht, zoude „ik, om mij verstaanbaar te kunnen maken, noodig hebben „een lezer, die eenigermate hetzelfde had ondervonden, „opdat die er zich van zoude kunnen maken eene voorstelling, daarbij afgaande meer op zijne eigene herinneringen „dan op mijne woorden." Allereerst verhaalt Angélique de Saint-Jean nu in haar relaas eenige bijzonderheden van den 26sten Augustus 1664, den dag, waarop de inhechtenisneming der nonnen plaats had. Toen de aartsbisschop voor Port-Royal te Parijs verscheen met zijn gevolg van kolveniers en gerechts- 196 DE GEVANGENSCHAP. dienaars, cum gladiis e t f us tibu s, — met zwaarden en stokken, — was haar eerste gevoel geweest eene opwelling van vreugde en waren haar op de lippen gekomen de woorden van eenen ouden martelaar: „Qaudeo plane „quia hostia Christi effici merui, ik ben „verrukt van vreugde, omdat ik ben waardig geacht, de ".offerande van Christus te worden." — „Zoo leed ik op het „oogenblik zelf ook niet onder de smart der wreede scheiding van zoo velen, die ik lief had," schrijft zij; en 'ook gedurende den rit in de koets, waarin met haar nog drie nonnen, een aalmoezenier van den aartsbisschop en eene haar onbekende dame waren gezeten, bleef deze opgewekte, hoog gespannen stemming haar bij. „Er werd geen woord „gewisseld in de koets," verhaalt zij ons, „ieder bad voor „zich. Wat mij betreft, ik weet niet, wat er eigenlijk in mij „omging, want ik begreep nauwlijks wat er gebeurde; ik was „het mij ten minste niet bewust. Ik was zoozeer vervuld „van bewdndering over Gods leiding met ons, en dat Hij ,,ons waardig had geacht, deze verdrukking te lijden ter „wille van Zijne waarheid, dat ik den weg over niets anders „kon doen dan Hem in mijn hart psalmen en liederen zingen, „onder meer vooral het Urbs Jerusalem beata, mij „voorstellende, dat wij waren levende steenen, die men weg „voerde, om ze te bezigen tot den bouw van de hemelsche Stad." Nog geheel vervuld van deze gedachten, bereikte Angélique de Saint-Jean het klooster der A n n o n c i a d e s, waar men haar deed uitstappen; en niet zonder hooghartigen trots trad zij er de abdis, aan wier bewaking zij werd toevertrouwd, tegemoet. „Ik knielde voor de abdis neder," verhaalt zij, „beloofde haar gehoorzaamheid, en verzekerde „haar, dat ik altijd groote achting voor haar klooster had „gekoesterd en van haar voorbeeld veel hoopte te lecren. „Ik nam mij evenwel voor om zeer terug getrokken te zijn „en weinig te spreken." Reeds dadelijk echter toonde Angélique op eenigszins DE GEVANGENSCHAP. 197 vijandige wijze hare trouw aan de traditie van Port-Royal, want, gaat zij verder, „men geleidde mij nu allereerst naar „de kapel der Onbevlekte Ontvangenis. Dit mysterie was „mij nieuw, daar er bij ons geen altaar was toegewijd aan „bestrtjdbare meeningen. Ik sloeg dus den zekeren weg in „en wierp mij in de armen der Moeder van de Schoone „Keuze en van de Heilige Hoop, onder welke namen ik haar „ben blijven aanroepen, zoolang ik in dit huis verkeerde." Allengs begon die opgeschroefde kalmte haar echter te begeven, vooral toen de nonnen haar naar den tuin voerden en daar begonnen, haar over het gebeurde van dien dag te ondervragen. „Ik had mij goed gehouden tot zoo lang," schrijft zij, „zonder te weenen, daar mijn geest vervuld was „met andere dingen; maar daar ik, om de zusters te kunnen „antwoorden, wel gedwongen werd, te denken aan haar „van wie ik zoo pas gescheiden was, kon ik mijne tranen „niet bedwingen." Toch deed Angélique zich nog geweld aan en kon zij zich goed houden; „maar toen de nacht was „gekomen," gaat zij voort, „en ik mij na afloop mijner „gebeden nederlegde om te rusten, was het mij op eenmaal, „alsof mijn geest, die al dien tijd opgeheven was geweest, „plotseling van zeer hoog nederviel en nu geheel was gebroken door dien val. Want in een oogwenk gevoelde ik „mij aan alle zijden als verscheurd en gewond door al die „wreede scheidingen van dien dag en door de gedachte aan „het leed van die allen, die hier over even bedroefd waren „als ik het was. Ik kon niet ongevoelig blijven voor die „smart; en ik moest er door eenen vloed van tranen verachting aan geven." In altijd stijgende mate kwam dit gevoel harer verlatenheid nu in de eerstvolgende dagen terug. „Toch," schrijft zij, „gaf mijn toestand mij den moed „om tot Christus te naderen, gelijk er in de Heilige Schrift „verhaald wordt, dat Juda tot Jozef naderde, gedreven door „een gevoel van smart, dat alle vrees verdreef. Ik was „immers even bedroefd als hij en ik had te doen met eenen 198 DE GEVANGENSCHAP. „Heer, van wien ik wist, dat Hij niet hardvochtig zoude zijn. „Ik legde al mijne smarten voor Hem neder en goot mijn „hart met tranen voor Hem uit; maar terwijl ik Hem mijne „wonden toonde, gaf ik er zelve te veel acht op; ik werd „bewogen over mij zelve en maakte er mij daarna een „verwijt van. Want ik ondervond, dat men, om in groote „droefenis niet te versagen, de oogen niet moet nederslaan, „die men heeft opgeheven naar de bergen, „vanwaar onze hulpe komen zal. Dit deed er „mij beducht voor zijn willekeurig, ten allen tijde, na te „denken over mijn leed. Ik ging gevoelen, dat ik niet anders „moest doen dan het op mij nemen naar Qods wil en het oor „leenen aan de vertroostingen des geloofs, want als ik in „stede daarvan mijne lasten op zich zelve ging beschouwen „in verband met de bijkomende omstandigheden, werd hun „gewicht overweldigend zwaar. Het was mij, alsof ik mijne „ziel op de armen droeg, zooals eene vrouw, die een kind, „dat gespeend moet worden, op de armen draagt. Zij wandelt „er dan mede op en neder en geeft het afleiding zooveel zij „kan, opdat het zich de voedster niet herinnere; en zij wendt „het bij iedere ontmoeting daarvan af, uit vreeze, dat haar „aanblik zijne tranen op nieuw zal doen vloeien. Het verdrukte Port-Royal was mijne voedster en ik was gespeend „van alles wat ik onder dien naam met de uiterste teederheid „lief had. Mijne ziel kon deze scheiding niet verdragen „zonder groote smarten en mijn geloof was er zonder „ophouden op bedacht, haar te verhinderen er aan te denken. „Ik kon wel niet voorkomen, dat die scheiding mij telkens „weder in de gedachte kwam; maar dadelijk sloeg ik dan „mijne oogen op tot Qod, om slechts in Hem te gedenken „wie ik slechts in Hem lief had. In dezen strijd behield ik „alzoo den vrede en er waren zelfs uren, waarin ik vatbaar „was voor vreugde. Zoo doorleefde ik de eerste drie dagen „mijner gevangenschap, waarvan ik nog niet wist, dat die „eene opsluiting zoude worden." DE GEVANGENSCHAP. 199 Die eerste drie dagen had Angélique de Saint-Jean namelijk nog vrijen omgang gehad met de nonnen van het klooster der Annonciades; met dezen mocht zij ook den dienst in de kerk bijwonen. Op den derden dag harer gevangenschap, op eenen Vrijdag, hoorde zij echter onverwachts, dat de deur van hare cel van buiten werd gegrendeld en tien lange maanden, wintermaanden, moest zij nu doorbrengen in volstrekte afzondering, in een afgelegen gedeelte van het klooster, op eene zolderkamer, welke zij enkel mocht verlaten op de uren en tijden van den kerkdienst en dan onder geleide van eene leekezuster, die onmiddellijk na afloop van den dienst haar weder terug bracht naar hare cel en opsloot. Des avonds werden drie deuren achter haar afgedraaid en gegrendeld. Slechts zelden bezocht haar de abdis en dan altijd met de bedoeling om haar te bekeeren en over te halen tot de onderteekening van het formulier. Men weigerde haar alle inlichting aangaande het lot der zusters van Port-Royal, behalve als men haar met veel ophef kon melden, dat eene van haar was afgevallen en had geteekend; en men gaf nimmer antwoord op hare dringende vragen naar hare tante, la mère Agnes, naar haren vader, Arnauld d'Andilly. Het sacrament, waarnaar zij vurig verlangde, bleef haar onverbiddelijk ontzegd; men hoopte haar door hardheid en eindelijk door uitputting tot onderwerping te brengen. Boven beschrijving zwaar was het zielelijden dat Angélique in die eenzame dagen had te doorstaan. De twijfel maakte zich zelfs van haar meester „en ik leerde," schrijft zij, „wat wanhoop is en welke de „weg, die er henen leidt." „Ik zal dit hier verhalen," gaat Angélique dan voort in het relaas harer gevangenschap, „om te doen zien, dat de Heer „ontwijfelbaar den Satan vergunning had gegeven, ons allen „te verzoeken op dezelfde wijze en met dezelfde wapenen; „en dat, zoo er verschil moge zijn geweest voor sommigen „onzer in den uitslag van den strijd, dit daaraan is toe te 200 DE GEVANGENSCHAP. „schrijven, dat Hij niet van ieder onzer had gezegd, „Verumtamen animam illius serva, doch verschoon haar leven. (Job II. 6.) Want Hij wilde in sommigen „onzer doen zien de macht zijner overwinnende genade, die „haar bewaarde voor bezwijken en in anderen onzer de „kracht zijner heelende genade, die de doodelijke wonden „gedurende den strijd ontvangen, weder zoude heelen. — „Den eersten tijd mijner gevangenschap had ik slechts „gedacht aan het groote leed mijner scheiding van haar, die „ik Uef had. Maar dit leed was slechts in de zinnen en in het „diepst mijner ziel schatte ik de voordeden mijner beproeving zeer hoog, ik verhoovaardigde er mij op. Want zooals „ik reeds heb gezegd, ik gevoelde twee menschen in mij, „waarvan de een sterk genoeg was om den ander te ondersteunen. Ik verblijdde mij in den geest over wat mij „bedroefde in het vleesch. Thans zie ik duidelijk en klaar, dat „ik, zoo ik dus voortgegaan ware, bezwaarlijk zoude hebben „kunnen volharden; want om in zoo hevigen en langdurigen „storm staande te kunnen blijven, moet men uiterst nederig „gestemd zijn en in mijn hart was ik niet nederig, daar ik „steeds vervuld bleef van de gedachte, hoe roemvol het is, „smaadheid te mogen lijden ter wille van de waarheid. Ik „vergat, dat de waarheid zelve in mij moest veroordeelen, „wat ik, door haar voorgelicht, had veroordeeld in anderen; „maar ik zag het toen nog niet, omdat ik toen nog in „duisternis wandelde. „Doch toen ik op zekeren dag mij had nedergelegd om te „rusten, en op het punt was van in te slapen, wekte Qod mij „eensklaps door eenen straal van Zijn wonderbaar licht, die „mijn hart doorboorde en mij daar deed zien dingen, welke „ik als niets had geacht, en die mij nu zoo groot, zoo overweldigend schenen, dat ik in mijn gemoed geheel veranderd „werd en ik mij zoo verootmoedigd gevoelde voor Qod, dat „ik, die eerst had gemeend, dat Hij ons zoo hoog had „verheven door het aandeel, dat Hij ons schonk aan de DE GEVANGENSCHAP. 201 „vervolging der waarheid en der gerechtigheid, mij nu zoo „ter neder geslagen gevoelde en zoo vervuld van vrees, dat „ik de oogen bijkans niet tot Hem durfde opheffen. Ik zag, „dat al mijne smarten zoo veel geringer waren dan de „straffen, die Hij mij naar de mate mijner tekortkomingen „had kunnen opleggen. Het kwam mij in den zin, hoe er in „den 107den psalm wordt gezegd: zij rijzen op naar „den hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; en hoe er op volgt: anima eorum in „malis tabescebat, (Psalm 106: 26. Vuig.) hunne ziel „versmolt van angst Er is niets, waarmede ik deze „verslagenheid des geestes zoude kunnen vergelijken en dat „in omstandigheden waarin op niet den minsten bijstand „kon worden gerekend, noch op eenige de minste toespraak, „al ging het tot den dood. Als ik maar iemand, wie ook, bij „mij had kunnen hebben om mij aan te bevelen in haar „gebed! Men weet niet, kan niet weten wat het is, die angst „en die verlatenheid als men die zelf niet heeft ondervonden. „Mijn angst was zoo groot, dat mij dien eersten nacht eene „harde koorts overviel; en den volgenden morgen was ik „zoo verzwakt, alsof ik eene zware krankheid had „doorstaan. „Deze geestelijke verslagenheid," verhaalt Angélique verder nog, „bleef mij zes lange weken bij. Zij bestond in hoofdzaak „daarin, dat het mij was, alsof Qod mij tuchtigde in Zijnen „toorn. Dit benam mij wel niet het vertrouwen, dat Hij mijner „gedacht in Zijne ontferming; en ik meende de blijken ervan „ook te kunnen opmerken in het verband dat er bestond „tusschen mijn lijden en mijne zonden; maar in mijne diepe „beschaming waagde ik het nauwlijks te zien op wat mij kon „doen hopen op Zijne goedertierenheid. Zoo dikwijls ik de „oogen ophief, sloeg ik ze ook vol ontzetting weder neder; „en ik zocht mij te verbergen voor Zijn aangezicht. Niets „brengt ons tot zoo groote armoede als deze toestand. Als „de menschen meenen, dat zij ons alles ontnemen, raken zij 202 DE GEVANGENSCHAP. „toch niet aan onzen grootsten schat, zoolang Qod in ons „hart laat bestaan het gevoel Zijner genade. Zoodra Hij Zijn „aangezicht van ons afwendt, vinden wij echter niets meer „in onze handen van al die rijkdommen, waarvan wij „meenden, dat zij ons niet zouden kunnen worden ontnomen. „Reeds sinds vele jaren had ik het gevaar eener „verbanning onder de oogen gezien en had ik aan de „mogelijkheid eener scheiding als die, waaronder ik thans „leed, gedacht; en ik had bij mij zelve vastgesteld, dat ik „onder alle omstandigheden in het gebed en in Qods woord „zoude vinden de noodige vertroosting en geduld om mijne „hoop staande te houden. Maar thans zocht ik tevergeefs „naar de kracht en naar het licht, die ik zoo menigmalen in „de Heilige Schrift had gevonden en die mij vroeger ten „volle bij machte hadden geschenen om het lijden der ^hardste gevangenschap te niet te doen. Ik herlas de „plaatsen in de profeten en in de heilige geschiedenissen, „die ik in mijnen geest als had afgezonderd om er mij te „dien tijde mede te voeden; maar Qod had dit brood zijne „kracht ontnomen en het scheen mij toe, dat het mijne „innerlijke beschaming nog deed toenemen, daar Qod ons „overal doet zien, dat Zijne kastijdingen zijn de vergelding „onzer zonden Ik bleef mij echter bewust, dat dit den „weg ontsloot tot eene gevaarlijke verzoeking namelijk tot „die om mij over te geven aan eene bovenmatige vrees, die „kon voeren tot algeheele verslagenheid en moedeloosheid. „Ik bracht daarom al mijne gebeden terug tot welhaast dit „ééne: Deus fortis super omnes, exaudi „vocem eorum qui nullam aliam spem „habent et erApe me a timore meo, o Gij „sterke God, verhoor de stem van hen, die geene andere „hope hebben en red mij van mijne vrees — Op eenen dag, „dat mijn gevoel van angst in dubbele mate over mij kwam, „eensdeels uit vrees omdat ik was tekort gekomen aan de „zusterlijke liefde in eene reeds lang voorbijgegane zaak, DE GEVANGENSCHAP. 203 „die mij nu op eenmaal weder in de gedachten schoot, en „anderdeels uit bekommernis, wat toch te moeten doen om „deze zielsbenauwdheden te doorstaan, zoo die bij herhaling „mochten wederkeeren, terwijl ik niet wist, of ik nog ooit „gelegenheid zoude hebben ze te biechten of mij er over te „beraden met eenig vertrouwd persoon, — begreep ik maar „al te goed, dat deze overleggingen mij verre konden doen „afdwalen door mij uit te putten en af te matten. Nadat ik „daarop langen tijd had gebeden tot God, bewees Hij mij de „genade om mijn geloof in mij, die begon te verlangen naar „menschelijken steun," — naar den biechtvader, — „te „versterken. Hij werkte in mij de begeerte om mij geheel en „al over te geven aan de leiding Zijner genade en Hij deed „mij besluiten om mij niet meer te bekommeren over wat ik „had geleden en misschien nog zoude moeten lijden; om het „Hem over te laten alles weder goed te maken, waarin ik „tegen anderen had gezondigd. Ik wilde thans niets meer „weten dan Zijne ontferming, want ik zag, dat die alleen „bij machte was ook mijne andere, ontelbare zonden en „schulden aan Zijne gerechtigheid en goedheid te niet te „doen. Van dat oogenblik gevoelde ik mij armer dan ooit; „maar ook vol vrede; en nüjn onrustig verlangen naar eene „biecht kwam sedert niet weder over mij. „Zoo heb ik geleerd," besluit Angélique dit gedeelte van haar verslag, „zoo heb ik geleerd wat vertwijfeling is en „welke is de weg die er henen leidt, zoodat ik mij bewust „ben geworden, dat hier zijn de poorten van de „schaduwedesdoods, waarvan God heeft gesproken „tot den profeet Job. Maar ik heb toen ook ondervonden, „dat gebed en belijdenis van schuld voor God, wiens „gerechtigheid ik aanbad, mijne eenige wapenen waren; al „ondervond ik tevens, dat ik uit mij zelve geen vertrouwen „genoeg had om het vuur mijner liefde en het licht van rnijn „geloof brandende te houden— God ontdekte mij ook de „beteekenis mijner verzoeking toen ik overdacht: N e f o r t e 204 DE GEVANGENSCHAP. „offendas ad lapidem pedem tuum. Ik begon „daarbij te beseffen, dat Jezus Christus Zelf deze steen is, „evenzeer als Hij is de weg, waarlangs wij moeten gaan; „dat er zijn die geërgerd worden door de gestrengheid der „wet; dat er zijn wie het verdriet om te lijden voor de „waarheid op de wijze, waarop Hij er hen toe roept; en dat „zij het zijn, die vallen en zich verpletteren tegen dezen „steen. Er zijn ook anderen, die wel willen lijden; maar toch „in hun lijden vinden aanleiding om te meenen, dat Qods „harde behandeling is een teeken van Zijnen toorn, dien „zij weten maar al te zeer te hebben verdiend. Tengevolge „van deze gezindheid, die wel nederig schijnt, maar het niet is, „wagen zij het niet, te naderen tot Christus, als meenden „zij te zullen worden afgestooten om hunner onwaardigheid „wil. Dezulken wonden hun voet aan den steen, terwijl toch „volgens het Heilig Evangelie het lijden is het zekerste „onderpand der goddelijke liefde. Uit de berichten van de „meesten onzer zusters, die hebben geteekend, heb ik ook „nog gezien, dat hare dwaling is begonnen met het staren op j „hare zonden. Dit heeft haar doen gelooven, dat zij zich „bedrogen met niet te willen gehoorzamen en zich voor eene „zaak, die het niet waard was, bloot te stellen aan een lijden, „dat boven hare krachten was en hare ziel in groot gevaar „bracht. Ook mijnen geest heeft de Satan met deze „drogbeelden verzocht Maar de nacht was nu voorbij j „gegaan en de dageraad was aangebroken. Ik zag nu de. „schoonheid en de rechtvaardigheid der verdrukkingen, „waarmede Qod mij wegens mijne ontrouw bezocht; en ik j „gevoelde, dat de wijsheid des Kruises enkel wordt geleerd „aan den voet des Kruises. „Noch de aanblik mijner eigene zonden noch de smart „over de zonden onzer zusters noch het gevaar dat onze j „kloostergemeente en onze vrienden bedreigde noch het „leed over de verdeeldheid der Kerk konden mij nu den „vrede ontrooven Dikwijls brak ik bij de aanschouwing DE GEVANGENSCHAP. 205 „der goedertierenheid des Heeren in vreugdetranen uit. „Vooral als ik zag op Jezus Christus als op mijnen „herder, en Hem wist met mij begaan als had Hij, gelijk de „arme man uit de gelijkenis van den profeet Nathan, in mij „een eenig klein ooilam bezeten, dat sliep in zijnen schoot, „dat at van zijne bete en dat hem als eene dochter was. „Deze gedachte maakte, dat ik mij geheel verdiepte in „bewondering van deze groote genade en ik herinner mij, „dat ik op zekeren dag daarover vele tranen vergoot. „Tranen van berouw over mijne veelvuldige ontrouw „jegens Qod, — van dankbaarheid voor Zijne groote „ontferming over mij, — van verlangen om waardig te „worden bevonden Hem deelachtig te zijn, — van begeerte „om te lijden, daar dit is de weg, die tot Hem voert. Ik „gevoelde mij zoo vervuld van troost en van heilige vreugde „door deze tranen, dat ik dacht, dat dit het reukoffer was, „dat Qod had bevolen Hem te brengen in Zijnen tempel „en dat moest worden vervaardigd van verschillende „specerijen, die het niet geoorloofd was te bezigen voor „andere doeleinden. Want ik werd gewaar, dat, ofschoon „men kan weenen uit liefde, uit verlangen, uit droefheid, uit „vreeze, men toch nooit uit zich zelf tegelijkertijd kan „ondervinden de verschillende bewegingen van ontbering „en van genot, van vrees en van verzekerdheid, van smart „en van vreugde, zooals de goddelijke liefde die in éénzelfde „oogenblik in ons opwekt en waartegen men niet bestand „zoude zijn, als dit gevoel langen tijd aanéén in ons aanhield. „— Het zoude dwaasheid zijn, indien ik mij daarop wilde „verheffen, alsof het uit mij zelve ware; maar zoo ik dit „alles verhaal, meen ik daarmede toch slechts te doen wat „werd gedaan door diegenen, die waren uitgezonden om te „verspieden het land der belofte, dat Qod aan Zijn volk „had beloofd. Want ook ik breng eenen druiventros mede „uit dit land der gevangenschap, waarvan men zegt, dat het „zijne inwoners verteert, om het te rechtvaardigen van deze 206 DE GEVANGENSCHAP. „valsche getuigenis tegenover hen, die God alsnog daar „zoude willen doen doorgaan. Ik doe dit hun tot een „getuigenis, dat de grond van dat land zeer vruchtbaar „is, al wordt het ook niet besproeid door groote stroomen „gelijk het land van Egypte, en dat de regen, die God er „op geeft, de schoonste vruchten voortbrengt." Wat kon het Angélique de Saint-Jean nu verder deren, dat met het begin van den adventstijd Jezuïetenpaters in het klooster derAnnonciades voor de nonnen begonnen te prediken en dat het dus voor haar geraden werd, den dienst in de kerk niet langer bij te wonen. „Ik maakte nu „mijne gevangenis tot eene kerk," verhaalt zij, „en zong „er bijkans den geheelen dienst op de aangewezen uren. Ook „zong ik wat het koor pleegt te zingen, wanneer ik wist, „dat er een hoogmis werd gelezen en ik volgde in den „geest woord voor woord wat de priester daarbij spreekt, „want men had mij een misboek geleend. Ik hield zelfs „ommegangen in mijne kamer, een crucifix in de hand en „zingende wat daarbij behoort te worden gezongen. Des „Zondags besprenkelde ik mijne cel met wijwater en hief „daar dan bij aan het Asperges me. Mijne bedoeling „met deze besprenkeling was de kwaadwillige geesten te „verjagen, want van die vreesde ik altijd te zullen worden „verzocht en dit te meer, omdat ik niemand had om mij „bij te staan, wanneer zij mij belaagden— Vooral „besprenkelde ik de deur mijner kamer, opdat daardoor „niet zoude binnendringen een geest van verleiding met „diegenen, die er op bedacht waren, zulk eenen geest „binnen te brengen; of ten minste te weren de geesten „van ongeduld en van voorbarigheid, die mij zoo licht „konden doen falen, wanneer mijne eenzaamheid werd „verbroken door eenig bezoek— Als op groote feesten de „vroegmetten moesten worden gezongen, stond ik zoo „vroeg mogelijk op, dikwijls reeds te middernacht of een of „twee uren later; dan zong ik van de vroegmetten zooveel HHH 3^U DE GEVANGENSCHAP. 207 „ik kon, want ik was niet genoeg bij stem om al de psalmen „te kunnen zingen. Ik wilde, dat men wist, hoe heerlijk het „is, om zoo geheel alleen in het midden van den nacht Qod „te prijzen en Zijn lof te zingen, zonder dat iemand ons kan „hooren dan Hij alleen; en zonder zelve iets te hooren, wat „ook, dan de diepe stilte in de groote stad, als die eindelijk „tot rust is gekomen en het geraas en gerol der rijtuigen „heeft opgehouden Dit is zoo schoon en zoo „hartverheffend, dat het niet met woorden is te zeggen. „Toentertijd heb ik eerst recht ondervonden, dat de tijd is, „gekomen om Qod te aanbidden in geest en in waarheid „en dat Zijne genade aan geene tempelmuren is gebonden."' De gemoedsrust van Angélique de Saint-Jean werd echter nog eens heftig verstoord, toen men haar kwam melden, dat hare zuster Qertrude Arnauld het formulier had geteekend en tevens deed verstaan, dat er uitzicht was, dat 1 a m è r e Agnes zich voor die onderteekening zoude laten winnen. „Daarover was ik het eerste oogenblik geheel terneder„geslagen," schrijft Angélique. „Zoo Qod niet Zelf mijne hand „had gegrepen, ware ik evenals Petrus verdronken door „gebrek aan geloof. Bij het bericht van anderen, dat die „hadden geteekend, had ik iets dergelijks niet gevoeld; want „er zijn weinigen, bij wie men niet kan opmerken „zwakheden, waarlangs de verzoeking haar zoude kunnen „overweldigen. Hoe lang ik echter nadacht over 1 a m è r e „Agnes, altijd scheen zij mij als een besloten hof en eene „verzegelde fontein; en daar zij toch droeg alle merkteekenen, „waardoor de zielen, die Qod en Zijne genade het meest „toebehooren, onderscheiden worden, kon ik het niet „begrijpen, hoe de Satan het had gewaagd, dit zegel te verbreken en deze reine bron te vergiftigen." Het was echter eene crisis van slechts weinige uren, die Angélique hierom behoefde door te maken. „Weldra," schrijft zij, „vond ik „mijnen steun weder in het blinde geloof in Qods beloftenissen, het geloof dat geene bewijzen vraagt, omdat het 208 DE GEVANGENSCHAP. „heeft eenen onwankelbaren grond, namelijk dien van Qods „eigen woord." Zoo het gerucht van den afval van la mère Agnes haar al een oogenblik had ontzet, niet in het minst werd Angélique verschrikt door het bericht, dat paus Alexander VII eerlang zoude uitgeven eene bul, waarbij de vijf veroordeelde stellingen uitdrukkelijk werden toegeschreven aan Jansenius, juist wat paus Innocentius4X bij zijne bul van het jaar 1656 nog in het midden had gelaten. Eene weigering om het formulier te teekenen zoude dus nu meer dan vroeger zijn eene daad van openlijk verzet tegen het gezag der Kerk. „Toen ik des Zondags voor Hemelvaart," schrijft Angélique •de Saint-Jean, „las de woorden: absque synagogis ,,f a c i e n t v o s, zij zullen u uit de synagogen werpen, dacht „ik bij mij zelve, zeker wordt heden de nieuwe bul afgekondigd. Toen ik later vernam, dat dit ook werkelijk het „geval was geweest, ondervond ik een waren troost bij de „overweging, dat Christus het had voorzien en ons ook „reeds van te voren had gewaarschuwd, zeggende: ut „cum venerit hora eorum reminiscamini „quia ego dixi vobis, opdat, wanneer de ure zal zijn .„gekomen, gij deze dingen zult bedenken en dat ik ze u heb „gezegd." Het was met bepaald opzet geweest, dat men Angélique juist naar dit klooster der Annonciades had gebracht. De abdis dezer abdij, de weduwe van den maarschalk de T^antzau, was indertijd van de Luthersche geloofsbelijdenis -overgegaan tot de Roomsch-Katholieke en legde sedert eenen grooten bekeeringsijver aan den dag. Daarbij gold zij voor zeer geleerd. In haar meende de aartsbisschop van Parijs daarom te hebben gevonden de meest geschikte persoon om Angélique de Saint-Jean tot de onderteekening van het formulier over te halen. Bij den grooten, overwegenden invloed, dien deze op de andere nonnen van Port-Royal luitoefende, was hem aan hare overreding veel gelegen. DE GEVANGENSCHAP. 209 Madame de Rantzau liet daartoe ook niets onbeproefd; zij kon echter geen veld winnen. De groote gedachten, waarmede Angélique in hare eenzame uren worstelde, vervulden haar te zeer, dan dat zij gevoelig zoude zijn geweest voor den al te hartstochtelijken aandrang, waarmede de abdis haar tot onderwerping aanmaande. Eens kwam de aartsbisschop zelf in persoon naar het klooster, om Angélique te onderhouden. Na afloop van dit gesprek, dat tot niets leidde, bracht Madame de Rantzau, die er bij tegenwoordig was geweest, zelve hare gevangene naar hare cel terug, onderweg nog de bespreking van het onderWerp van behandeling voort zettende. Zoo gingen beiden de trap op en kwamen aan de deur van Angélique's kamer, die gesloten bleek te zijn. De sleutel moest daarop door eene dienstdoende zuster worden gezocht. Dat duurde eenigen tijd, men moest welhaast een kwartier uurs wachten en intusschen werd het in bijzijn van den aartsbisschop gevoerde gesprek niet zonder wederzijdsche heftigheid voortgezet. Madame de Rantzau beriep zich op Origenes; Angélique antwoordde met een beroep op den heiligen Hieronymus. „Zij achtte zich vervolgens sterk door „een beroep op het vierde concilie," verhaalt Angélique verder nog, „en dat dwong mij weder om een beroep te „doen op het vijfde en zesde betreffende Honorius. „Nauwelijks hoorde zij mij Honorius noemen, of zij nam diens „verdediging op zich Ik had een ruim veld voor mijne „tegenwerpingen; maar daar ik er geen nut of genoegen „in zag, te redetwisten met iemand, die de waarheid niet „zocht, trachtte ik het gesprek af te breken met de „opmerking, dat ik al die twistvragen wenschte over te „laten aan de geleerden en mij zelve op te houden met niets „dan mijne gebeden. Madame de Rantzau antwoordde „onmiddellijk daarop, als om mij aan te zetten, want zij zag, „dat ik den strijd wilde ontwijken, ik ken de geheele kerkgeschiedenis; ik weet dat alles; ik zal u op alles antwoord Be Nonnen, van Port-Royal 14 210 DE GEVANGENSCHAP. „geven. Ik hernam daarop met eenige warmte, want haar „aanhouden wondde mij: en ik, weleerwaarde moeder, ik „weet niets; het is dus beter, dat wij niet redetwisten, „want ik ben niet tegen u opgewassen. Ik smeek u, laat „mij met Qod spreken en spaar mij, die toch reeds zoo „bedrukt ben. Zij wond zich echter meer en meer op en „zeide dat zij niet wilde aflaten, dat mijn zieleheil er mede „was gemoeid. Toen werd ik ook ongeduldig; en zonder „verder antwoord af te wachten, neeg ik mij diep voor haar „neder en keerde mij daarop naar een venster, waarvoor „ik nederknielde om te bidden tot men den sleutel had „gebracht" Een andermaal onderhield Madame de Rantzau hare gevangene over de verschrikking van te moeten sterven onder den banvloek, dien de paus zelf naar alle verwachting eerlang over Port-Royal zoude uitspreken. „Er is toch één „troost," antwoordde Angélique daarop, „namelijk deze, „dat de opvolgers van den heiligen Petrus wel een» „navolgers zijn van diens al te groote voortvarendheid om „het zwaard te trekken en dat zij dan, evenals hij, te spoedig „toeslaan, zonder het verlof van Jezus Christus af te „wachten. Maar deze treedt dan naar voren en geneest „het oor." Deze ontmoetingen tusschen beide vrouwen leidden allengs toch tot eene zekere mate van wederzijdsche waardeering. Madame de Rantzau begon eerbied te krijgen voor Angélique de Saint-Jean, die later weder van haar getuigde, „men moet hetgeen zij in haren bekeeringsijver „zeide en deed wel onderscheiden yan hetgeen zij in „werkelijkheid innerlijk was; want in haar diepst gemoed' „was zij nederig en liefderijk van harte." Het oogenblik van scheiden kwam nog zeer onverwachts, juist toen AngéKique de welwillendheid en genegenheid der nonnen begon te winnen door hare onverstoorbare vriendelijkheid en door hare vaardigheid nrhet boetseeren van heiligenbeeldjes en DE GEVANGENSCHAP. 211 van reliquiekastjes, die zij haar ten geschenke gaf. Onverwachts, den 2den Juli 1665, dus bijna een rond jaar na hare inhechtenisneming, kwam Madame de Rantzau haar zeggen, dat zij haar goede tijding bracht, en wel, dat de aartsbisschop van Parijs haar een bezoek wilde laten brengen aan la mère Agnes en misschien zoude men beiden dan naar Port-Royal des Champs zenden. Angélique verheelde haar niet, dat zij aan die mededeeling weinig geloof sloeg en eenigszins wantrouwend besteeg zij de koets, waarmede een aalmoezenier van den aartsbisschop haar tegen negen uren in den avond kwam afhalen. Na een korten rit hield de koets stil voor een onbekend klooster. Een woord van haren geleider deed Angélique vermoeden, dat men eene harer lotgenooten wilde afhalen en in spanning vroeg zij zich af, wie van de zusters zij na de lange, smartelijke scheiding het eerst zoude wederzien, tot eene non zich bij haar in het rijtuig voegde, de twee en twintigjarige Christine Briquet, eene harer liefste kweekelingen uit den tijd, dat zij nog maitresse des novices was. Het was donker; maar de twee herkenden elkander onmiddellijk. „Zoo de duisternis mij al belette haar gelaat „te zien," verhaalt Christine Briquet in het relaas harer gevangenschap, „ik had nog nauwlijks hare stem gehoord, of „ik wist, dat de oneindige barmhartigheid des Heeren mij in „Zijne genade bezocht en dat Zijne eeuwige zon mij terug „gaf haar, die Hij mij had gegeven om mijn pad te verlichten „en om mij te leeren, hoe te wandelen in Zijne waarheid „en Zijne geboden te onderhouden." De zusters deden dat eerste oogenblik weinig meer dan elkanders naam noemen. „Doch dat weinige," schrijft Angélique de Saint-Jean, „was „voldoende om ons hart te vervullen met eene heilige „blijdschap, die allereerst moest worden gesmaakt in Qod. „Hem brachten wij om te beginnen onzen dank voor dezen „eersteling van eenen oogst, zooals men dien slechts kan „oogsten, als men met vele tranen heeft gezaaid. Deze 212 DE GEVANGENSCHAP. „ontmoeting liet mij iets begrijpen van wat er omging bij „Maria Magdalena, toen deze zich door Jezus Christus „hoorde noemen bij haren naam en hoe zij toen ook antwoordde met het enkele woord Rabbouni!" Zwijgend reden de nonnen nu nog twee uren in donker voort. De voor haar zoo ongewone nachtelijke rit, het boven hoop en verwachting weder vinden van althans ééne der zusters, dat alles te zamen maakte eenen machtigen indruk op den ontvankelijken geest van Angélique en deed psalmvers na psalmvers in hare gedachten oprijzen. Het schijnsel der maan op gevels en daken herinnerde haar de belofte in den 121sten psalm: per diem sol non uret te neque 1 u n a per n o c t e m, de zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts; en toen zij onverwachts, niet wetende in welke wijk van Parijs zij zich bevond, herkende den klank der klokken van een nabij Port-Royal gelegen Karthuizer klooster, werd zij zich met vreugde in het hart bewust, dat zij niet ver verwijderd was van het arme, verweesde Sion, waarvan zij niets meer had vernomen, al den tijd, dat zij aan de wateren van Babyion had geweend. Men voerde haar echter daar voorbij, altijd verder nog en tegen middernacht bereikte zij het klooster Sancta Maria, waar men haar deed uitstappen. AngéÜque ging er binnen, niet anders denkende, dan dat zij van de eene gevangenis in de andere werd verplaatst en zonder zelfs te vermoeden, dat hare beide jongere zusters en la mère Agnes haar hier opwachtten. „Maar ik vergat mijne banden en mijne gevangenschap," schrijft zij, „toen ik mijne beide zusters mij tegemoet zag „snellen. Zij lieten mij geenen tijd, er over na te denken, „hoe haar," — van wege hare onderteekening van het formulier, — „te begroeten of wat haar te zeggen na het „leed, dat zij mij hadden aangedaan. Dit had mij tegen eene „eerste ontmoeting met haar doen opzien, daar ik meende, „dat het mij groote moeite zoude kosten om mij geweld aan DE GEVANGENSCHAP. 213 „te doen. Maar ik zag haar aan mijne voeten haar leedwezen „betuigen over haren misslag, nog eer ik gelegenheid had „gehad, haar wel te herkennen. Haar ootmoed en hare liefde „ontvonkten in mij de teederste wederliefde; en terwijl ik „daarmede reeds terugwon dubbel zoo veel als ik meende „te hebben verloren, in de armen der mère Agnes," onveranderd en nog geheel dezelfde, trots alle valsche geruchten van het tegendeel, — „zoude ik honderdvoudige „vergoeding voor al het geledene vinden. Zij ontving mij en „Christine Briquet met de heilige blijdschap, waarmede de „engelen ontvangen de zielen van hen, die den strikken van „Satan zijn ontkomen en uit de gevangenis dezer wereld „zijn uitgegaan." Van weerszijden viel er nu veel te bespreken en veel te verhalen, vooral omdat Agnes en hare nichten meer dan Angélique in aanraking waren gebleven met de buitenwereld. „Het was mij, alsof ik tien maanden lang levend „begraven was geweest," verhaalt deze laatste, „of in „slavernij bij de Turken. Mijne zusters werden ontroerd, „toen zij bemerkten, hoe vele algemeen bekende gebeurtenissen voor mij geheel nieuw waren en hoe onwetend ik „was van de edelmoedige vastberadenheid van vier heilige „bisschoppen, die onze zaak voorstonden; inzonderheid hoe „de bisschop van Alet onze belangen behartigde, terwijl „men mij daarentegen had doen verstaan, dat hij zich „geheel van ons had afgewend. In tegenstelling met de „armoede, waarin ik had verkeerd, was deze rijkdom van „goede tijdingen bijna overweldigend. Mijne zusters verhaalden mij ook, hoe Qods hand haar na haren val weder „had opgericht en hoe de nieuw afgekondigde pauselijke „bul haar had geschonken de gelegenheid om hare onderteekening van het formulier te herroepen. Ook van anderen „vernam ik nu tegelijkertijd het bericht van haren val en „van hare opstanding, van haren dood en van haar leven." In den vroegen morgenstond van den volgenden dag, om 214 DE GEVANGENSCHAP. half zes, werd de tocht reeds weder voortgezet. Onder bewaking van eene non uit het klooster Sancta Maria en onder geleide van den aalmoezenier van den aartsbisschop, die te paard naast het rijtuig reed, werden la mère Agnes, Angélique de Saint-Jean, hare beide zusters en Christine Briquet naar Port-Royal desChamps gevoerd. Toen zij gezamenlijk den morgenpsalm hadden gesproken en eene voorbede voor de reis, — voor nonnen eene lange reis van zes mijlen, — reikte Angélique de Saint-Jean der mère Agnes haren bijbel toe, opdat deze dien zoude opslaan. Agnes Arnauld vond nu allereerst het 23ste hoofdstuk van Jeremia, dat den zusters zoo toepasselijk scheen op hare omstandigheden, dat het haar te moede werd, alsof de profeet ook harer in den geest had gedacht. Vae pastoribus qui disperdunt et dilacerant gregem pascuae meae, Wee den herderen, die de schapen mijner weide ombrengen en verstrooien! spreekt de Heer. Daarom, zegt de Heer, de Qod Israëls, alzoo van de herderen, die mijn volk weiden: gijlieden hebt mijne schapen verstrooid en hebt ze verdreven en hebt ze niet bezocht; ziet Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen en Ik zal het overblijfsel mijner schapen zelf vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik ze verdreven heb; en Ik zal ze wederbrengen naar hunne kooien. Ad r u r a s u a, naar hunne kooien, naar hun landhuis, naar Port-Royal des Champs, veranderde Angélique en las toen verder: en Ik zal herderen over hen verwekken^ die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vreezen, noch verschrikt worden en er zal niet één gemist worden, spreekt de Heer. Het was eene wonderbare voorbereiding op wat de dag nog verder brengen ging. „Wij hadden nog geen drie kwart „mijl afgelegd," gaat Angélique de Saint-Jean voort, „toen „men ontdekte, dat een der paarden een hoefijzer had „verloren en kreupel liep; wij moesten echter door rijden DE GEVANGENSCHAP. 215 „tot Chatillon, om daar eenen hoefsmid te vinden. Dit hield „ons vrij lansen tijd op; maar wat onze reis vertraagde, „vermeerderde onze blijdschap; want in dien tusschentijd „hadden onze zusters uit Parijs, die, buiten ons weten, een „half uur later dan Wij naar Port-Royal des Champs „waren vertrokken, den tijd om ons in te halen. Toen wij „de eerste koets zagen en al die witte kleederen en de „scharlakenroode kruisen van verre konden onderscheiden, „werden wij van weerszijden verrukt van vreugde, dat het „niet is te zeggen. Daar wij stil stonden, reed deze koets „op tien of twaalf pas afstands ons voorbij en konden wij „niet anders doen dan elkander begroeten met eenen „vreugdekreet, die voortkwam uit het diepst van ons hart „en zich niet liet bedwingen. Na deze eerste koets ging er „nog een voorbij en weder een tot vijf toe. Zij reden zoo „snel, dat wij elkander nauwlijks konden herkennen, behalve „eenigen van haar, die het dichtst bij de portieren zaten en „de aalmoezenier van den aartsbisschop wilde niet, dat er „halt werd gehouden. Hij liet al de koetsen voor de onze „uit gaan behalve eene laatste koets, de zevende als men „de onze medetelde. Deze koets bleef den geheelen tijd „achteraan ofschoon wij zeer slechte paarden hadden en „men ons dus gemakkelijk had kunnen voorbijrijden „Zoo reden wij achter elkander aan, — zeven koetsen, „ieder met vier paarden en zes personen in iedere koets. — „Het was een statige optocht, of liever eene wonderbare „processie, want daarbinnen in die koetsen loofde iedereen „Qod voor Zijne genade en volgde het kruis van Christus. „Toch ontmoetten wij elkander nog eens en wel op den „heuvel voorbij Jouy, waar de weg moeilijk werd en de „geregelde voortgang van den stoet werd verbroken. „Eenige koetsen naderden tot dicht bij de onze en „gedurende een kort oogenblik konden wij elkander zien en „toespreken. Maar wat kónden wij zeggen, verrukt van „vreugde als wij allen waren over dit wederzien? Ik weet 216 DE GEVANGENSCHAP. „niet, waarmede te vergelijken den aanblik van die allen, „die recht overeind stonden in de koetsen, ons de handen „toestaken en vreugdekreten slaakten, omdat zij la mère „Agnes bij ons zagen, die zij hadden gedacht, nooit meer te „zullen terugzien; en mij onder de anderen, tegen alle „verwachting, daar zij niet hadden durven hopen, dat men „mij met haar zoude laten trekken. Het deed mij aan de „opstanding der dooden denken, evenals onze voorafgegane „gevangenschap eenigermate gelijk was geweest aan een „nederdaling in het graf Bijna hadden wij al het „uitgestane leed reeds weder vergeten; maar de andere „zusters zeiden ons, dat eenige geestelijken, de groot-vicaris „en eenige vreemde nonnen in den laatsten wagen waren „gezeten. Daar maakten wij uit op, dat wij slechts wisselden „van gevangenis en dat men allicht den banvloek over ons „zoude uitspreken. „Zoo bereikten wij eindelijk het doel van onzen tocht," besluit Angélique de Saint-Jean. „De verlatenheeid der „plaats trof ons diep. Slechts een paar oude bedienden „kwamen ons tegemoet in de plaats van die allen, die ons „vroeger hier plachten op te wachten. Qeen klokgelui en „geen vreugdevuren begroetten ons, zooals in den tijd, dat „men la mère Angélique hier inhaalde. Maar nog veel „schooner was het om te zien, hoe de oude kerk zich vulde „met geestelijke zusters, die door de kleuren harer gewaden, „wit en rood, te kennen gaven, dat zij hare kleederen „hadden gewasschen in het bloed des Lams, waarmede „hare kruisen waren gekleurd. Gezamenlijk knielden wij „neder aan de voeten van den Goeden Herder, die hier „Zijne verstrooide schapen weder bijéénverzamelde. Hij „alleen kende de beweegredenen van ieder hart afzonderlijk; „maar mischien waren die alle één en dezelfde Weldra „ontsloot de priores, la mère du Fargis, die met hare „geheele congregatie ons opwachtte, de deur, die van de „kerk naar het klooster voerde. La mère Agnes ging DE GEVANGENSCHAP. 217 „vooraan en wij volgden, gelijk schapen den herder dien „zij kennen volgen, maar geenen vreemde. Wie zat „beschrijven de wederztjdsche vreugde, die zich nauwlijks „liet bedwingen tot de deur weder achter ons was gesloten! „Alleen wie weet, wat dat is eene volkomene vriendschap„en eene vereeniging des harten, en zich kan voorstellen „wat wij het laatste jaar hadden geleden, — eenigen van „ons door eene verschrikkelijke gevangenschap, waarin zij; „als levend begraven waren geweest; anderen door het: „bitter leed der wreede scheiding van hare moeders en „van hare zusters; allen door droefheid over verdeeldheid „en afval, door overheersching van vreemden, door „voortdurende vrees voor velerhande verdrukking en „algeheele verspreiding, — zal zich ten naastenbij kunnen „indenken wat er in ons omging, toen wij elkander dien „dag omarmden! — God had de levende steenen van dit „geestelijk gebouw weder bijééngebracht juist intijds om „den eerstvolgenden Zondag den jaardag van de inwijding„onzer kerk gezamenlijk te kunnen vieren. Nooit nog zongen „wij met meer troost en met grooter blijdschap: Haec „est domus domini, firmiter aedificata, „bene fundata est super firmam petram; ■*»dit is het huis des Heeren, hetwelk wel gegrondvest is. „en zeker gebouwd op eenen sterken rotssteen." XIII HET INTERDICT. Het is gemakkelijk genoeg, de hand Qods op te merken in wat de mensehen goeds doen; maar het geloof bestaat juist daarin, Zijne goedheid en Zijne wijsheid te aanbidden, waar Hij den onrechtvaardigen vergunt, kwaad te doen. Angélique de Saint-Jean. Men was te Port-Royal niet ongevoelig voor voorteekenen. In Juli 1661, bij den aanvang der vervolging, was te Port-Royal des Champs de bliksem geslagen in eenen zwaren eik in de onndddellijke nabijheid der abdij; en met eene innige vreugde merkten de zusters op, dat diezelfde boom, die vier volle jaren als dood was geweest, weder begon uit te loopen en weder groen begon te worden, toen al de trouw gebleven nonnen weder in de stichting op het land waren vereenigd. Een en zeventig nonnen waren er nu weder bijéén. Daags na den terugkeer van Angélique de Saint-Jean en hare gezellinnen waren er nog dertien in het klooster aangekomen, waaronder zes, die hare onderteekening van het formulier hadden herroepen, ten einde met de anderen te kunnen samen zijn. Aan eene van deze laatsten werd gevraagd: „waarom gaat gij met ons, „daar gij toch hebt geteekend?" — „Dat heb ik ook gedaan," HET INTERDICT. 219 antwoordde zij; „maar ik ga met u als JRuth de Moabitische. „Uw Qod is mijn Qod; uw huis is mijn huis; met u wil ik „leven en sterven." De laatste van allen kwam de abdis, Madeleine de SainteAgnes de Ligny, in hèt klooster terug. Zij had aanvankelijk geweigerd, het aartsbisschoppelijk bevelschrift, dat ook haar naar Port-Royal des Champs verbande, te volgen, omdat het was gericht aan de gewezen abdis van Port-Royal. Haar protest ging echter ongehoord voorbij. Toch liet zij niet af van de handhaving van haren rang; en den vierden dag na haren terugkeer rièp zij naar oud gebruik de nonnen in kapittel bijéén. Zoodra zij de vergadering had geopend, wierpen vijf zusters, waaronder eene meer dan tachtigjarige non, zich openlijk haar te voet, ten einde voor al de aanwezigen te doen belijdenis van schuld omdat zij zich hadden laten overhalen het formulier te teekenen; en naast deze allen knielde tot aller verrassing en beschaming ook de hoog vereerde mère Agnes neder om de vergeving in te roepen van de vergaderde zusters voor den angst en voor den twijfel, die zij haar had gekost Want in haar vurig verlangen naar deelneming aan de communie had zij den aartsbisschop daarom gebeden op eene wijze, die deze niet geheel ten onrechte had doen meenen, dat zij tot dien prijs niet ongezind was te teekenen. Angélique de Saint-Jean was ook niet geweest de eenige non, die men met deze tijding ten minste een oogenblik had doen wankelen. La mère Agnes had eerst te laat de gevaarlijke gevolgen harer wel wat ondoordachte woorden ontdekt; en wilde nu, den ordensregel getrouw, openlijk boete doen voor het leed, dat zij, zij het ook onwillens, den anderen zusters had aangedaan. Vervolgens deed de abdis de nonnen beraadslagen, wat haar verder stond te doen. Zij bracht daartoe in bespreking het eenige maanden te voren afgekondigde pauselijke besluit, waarbij de vijf veroordeelde stellingen werden toegeschreven aan 220 HET INTERDICT. Jansenius, wat bij de vorige bul nog in het midden was gelaten. Konden zij Jansenius erkennen als eenen ketterleeraar, als eenen verkondiger van dwalingen, terwijl toch van diens leer, gepredikt als die voor haar was geweest door den abt van Saint-Cyran, eene geheele vernieuwing van geest voor het klooster was uitgegaan? Zij waren zich immers bewust, zoolang zij vasthielden aan deze beiden, aan Jansenius en aan den abt van Saint-Cyran, goede Roomsch-Katholieke Christinnen te zijn. Eenstemmig en beslist verwierpen de nonnen thans opnieuw het denkbeeld om hare vrijheid van vervolging te koopen tot den prijs eener verloochening van de mannen, wier onderwijs het geestelijk voedsel harer zielen was geworden. In kapittel stelden zij daarom op een bericht aan den aartsbisschop, waarin zij dezen verklaarden, te willen blijven volharden in hare weigering der onderteekening van het formulier; en als wilden de zusters zich tevens beveiligen tegen zich zeiven, deden zij tegelükertijd afstand van de gevaarlijke mogelijkheid om te eeniger tijd terug te kunnen komen op haar besluit. Bij voorbaat verklaarden zij in dit bericht alle .daarvan afwijkende besluiten voor krachteloos en van onwaarde, in zooverre men die misschien later toch nog door vrees en bedreiging zoude kunnen afdwingen. De nonnen deden dit, omdat zij dra maar al te goed hadden begrepen, dat het geenszins was geweest om haar te wille te zijn, dat men haar had teruggezonden naar Port-Royal des Champs. De ware reden, waarom men het had gedaan, was, dat het geringe kostgeld dat voor ieder der gevangenen in de stichtingen, waar men ze had ondergebracht, moest worden uitgetaald, de koninklijke schatkist bezwaarde terwijl die gevangenschap toch wéinig baatte om de zusters tot onderwerping te brengen. Van de uit Port-Royal weggevoerde nonnen waren er slechts vier te bewegen geweest om het formulier te HET INTERDICT. 221 teekenen, — ééne van haar door de toespraak van niemand minder dan Bossuet, — en van haar, die men nog in het klooster had gelaten, hadden er ten slotte slechts negen geteekend, terwijl men weinig zeker was, of die negen die onderteekening niet te eeniger tijd zouden willen herroepen. Het scheen daarom raadzaam al de halsstarrige nonnen te vereenigen in hare abdij op het land, een maatregel, die tevens bood het groote voordeel van ze gemakkelijker dan in de stad wel mogelijk was, te kunnen bewaken en van alle gemeenschap met bevriende personen afgescheiden te houden. Tegelijk met de nonnen was dan ook eene koninklijke wacht voor het klooster aangekomen met strengen last, de gebouwen rondom af te zetten en alle verkeer naar buiten af te snijden. De soldaten eischten nu alle sleutels op, bemoeilijkten de nonnen tot in haren omgang met de weinige bedienden en lieten haar zelfs in den hof niet onbespied. De overplaatsing der zusters was daarbij zoo overhaast en met zoo weinig voorbereiding geschied, dat de priores geen tijd had gehad om de noodige maatregelen te nemen voor de plotselinge huisvesting van zoo velen. De beschikbare ruimte was groot genoeg. Was het niet wonderbaar, merkten de zusters op, dat de hertog de Lusmes bij zijne verbouwing der oude abdij juist even zoo veel cellen had doen aanbrengen als het getal der thans hier opgesloten nonnen bedroeg? Maar liet allernoodzakelijkste huisraad voor deze allen ontbrak; men was onvoldoende voorzien van linnen, van kleederen, van bedden. De eerste nachten bracht beurtelings een deel der zusters wakend voor het sacrament in de kerk door, terwijl de anderen ter ruste gingen. Spoedig kwam nu ook de aartsbisschop van Parijs zelf naar Port-Royal des C h a m p s, om er den kerkdijken banvloek over de nonnen uit te spreken en het klooster 'te beleggen met het interdict. Hij verklaarde de zusters voor ongehoorzamen en wederspannigen, onwaardig de deel- 222 HET INTERDICT. neming aan de heilige sacramenten. Hij ontnam haar het kiesrecht harer abdis, verklaarde haar onbevoegd om eene congregatie te vormen, novicen op te nemen en het ambt van abdis of priores te bekleeden. Hij verbood haar ook den koorzang in de kerk en zij zouden ook niet meer mogen biechten of deel nemen aan kerkelijke plechtigheden en ceremoniën. Van dat oogenblik las geen priester de mis meer in de kerk van Port-Royal, de gewijde sieraden werden er uit verwijderd of bedekt, de klokken werden niet meer geluid en eene doodsche stilte vervulde het groote gebouw, waarop nu de vreeslijke en gevreesde straf van den kerkelijken banvloek rustte. „Zoo zag men," schrijft een van de geschiedschrijvers der nonnen, „zoo „zag men, toen de lijdensweken daar waren, een zeer „ongewoon schouwspel in de kerk van Port-Royal, een „schouwspel, dat echter stond in nauwe betrekking tot het „mysterie van de passie van onzen Heiland. In plaats van „al het plechtige der kerkelijke ceremoniën, van het gezang „der priesters, van het koor der nonnen, waarmede men „anders den triomf des Kruises placht in te leiden, heerschte „er een treurig zwijgen. De kerk was bijna ledig en er „waren slechts twee geestelijken aanwezig, waarvan de „een de hostie droeg en de ander het wierookvat. Soldaten „hielden den troonhemel boven het sacrament en de nonnen „namen de plaats in van de heilige vrouwen uit het „Evangelie, die weenend de kruisiging bijwoonden. Zij „stonden achter het koorhek, met nedergeslagen sluiers „en uitgedoofde kaarsen in de handen. De priester, die „het lichaam des Heeren' droeg, onttrok het, toen hij haar „voorbij ging, door eene wending aan hare oogen." Om er iets van te verstaan wat dit alles beteekende voor de zusters van Port-Royal, is het zoo ooit tot recht begrip van.hare geschiedenis hier noodig, den Roomsch-Katholieken een Roomsch-Katholiek, den nonnen eene non te worden. HET INTERDICT. 223 Eene der zusters stierf in deze lijdensweken, zonder biecht en zonder geestelijken bijstand, „als de eerste der „gevangenen, die in vrijheid werd gesteld," naar het woord van Angélique de Saint-Jean. De nonnen gaven der doode een smeekschrift mede in het graf, een beroep op den Oppersten Rechter. In dat schrijven heette het, „de haast, „uwer afreize van hier heeft ons niet den tijd gelaten om „te denken aan ons zeiven, toen wij in den nacht samen „kwamen om u Qode aan te bevelen. Nu smeeken wij u* „in den naam van alle gevangenen, om tot Jezus Christus „te spreken: Heer, het is tijd, dat Gij handelt! Zij hebben „uwe wet verkracht. Men klaagt ons aan, men dagvaardt „ons, men veroordeelt ons, men spreekt den banvloek over „ons uit zonder vorm van wet, zonder gerechtigheid. Wij „appelleeren aan alle rechtbanken, maar niemand hoort „ons. Wij hebben een beroep gedaan op het Allerhoogste „Gericht van den Abnachtigen Rechter en nog altijd blijft „deze zwijgen. Wij hebben ons verootmoedigd voor Gods „aangezicht; maar Hij schijnt de gebeden* van ons armen „niet te achten. Wij vreezen, dat men ten laatste tot ons „zal zeggen: Waar is uw God?" — Het interdict woogzwaar en bang en nergens zag men uitkomst dagen. De geestelijke hongersnood, door la mère Angélique voorzegd, was aangebroken en drie lange jaren zoude hij aanhouden. In oude tijden, kort na de stichting van Port-Royal, in de eerste jaren der 13de eeuw, had de toenmalige paus aan de bewoonsters der nieuw opgerichte abdij verleend het recht van godsdienstoefening, ook al zoude al het omliggende land zijn belegd met het interdict. En thans, in de eerste regeeringsjaren van den vorst, die zijn volk zoude brengen een tijdperk van ongeèvenaarden bloei van letteren en kunst, van herleving van industrie en wetenschap op ieder gebied, — nu door den vrede der Pyreneeën de goede verstandhouding met het buitenland was hersteld en de 224 HET INTERDICT. sinds lange jaren ongekende binnenlandsche rust aan Frankrijk een begin van terugkeerende welvaart schonk, bleef Port-Royal verstoken van al het goede, dat de verandering der tijden had gebracht en zag het koninklijke en kerkelijke willekeur gelijkelijk tegen zich gericht. De kracht van verzet der Hugenoten was gebroken; zij werden enkel nog maar geduld door den machtigen vorst die zich zeker achtte, hen geheel te kunnen vernietigen, zoodra dit hem goed dacht. Zoude nu een klein groepje nonnen stand houden tegen 's konings uitdrukkelijk uitgesproken wil? Diens oneenigheid met het pauselijk hof had haar lang ten schild gestrekt en eenigermate nog beveiligd tegen zijne "herhaalde pogingen om haar te treffen, daar hij de zusters toch alleen kon bereiken door de hand van de dienaren der •Kerk; terwijl de paus, hoe belanghebbend hij ook zelf mocht zijn bij den ondergang van het klooster, zijne medewerking om het ten onder te brengen bleef onthouden tot de koning hem in andere kerkelijke aangelegenheden voldoening had •geschonken. Doch nu dit was geschied, nu de koning zeker was van den bijstand der Kerk, waren de nonnen ook weerloos overgegeven aan zijne macht, meende hij en moest het hem gelukken, dezen hinderpaal te overwinnen op zijnen weg naar het absolute koningschap, naar eenheid op ieder gebied, op het godsdienstige zoowel als op het staatkundige. Met eene afdeeling zijner koninklijke lijfwacht, die het klooster hield afgezet, meende Lodewijk XIV den geest te hebben gevangen en te kunnen dwingen, den geest van ware vrijheid, die slechts onderwerping aan Qods eigen wetten kende, die spotte met wachten en met banden, die leefde en zijnen bezielenden invloed gelden deed, te zelfder tijd, dat de koning hem dood en overwonnen waande. Voorloopig scheen de koning zijn doel echter zeer nabij ■en hij bekommerde zich nauwlijks meer om de nonnen, die in de afgelegen vallei voortleefden, ziek werden en stierven «en zeiven meenden, dat er voor haar geene uitkomst meer HET INTERDICT. 225 mogelijk was of te verwachten. Want nadat de aartsbisschop den te Port-Royal des Champs verbannen nonnen het kiesrecht had ontnomen, had hij door de nonnen in de stad, die wel hadden geteekend, doen verkiezen eene nieuwe abdis over de beide kloosters, dat in de stad en dat in de vallei. Deze abdis werd nu door hem belast met het beheer der grondeigendommen en der geldmiddelen van beide stichtingen. Met hare negen nonnen kende hij haar bovendien een geheel derde deel van het kloosterlijk inkomen toe; terwijl zij aan de een en zeventig nonnen daar buiten slechts twee derden zoude behoeven uit te keeren, met het recht om voor iedere non, die daar buiten stierf, de jaarlijksche uitkeering te verminderen met een bedrag van 200 livres. Langzamerhand zoude zoo het geheele bezit der abdij overgaan in de handen der Parijsche nonnen. Nu men in het klooster in de vallei geene novicen meer mocht opnemen, moest Port-Royal des Champs toch als van zelf uitsterven, berekende men. Het kwam er slechts op aan, daar de nonnen afgezonderd te houden van alle gemeenschap met hare vrienden, en wat zouden die ook nog voor haar hebben vermocht? De dood ging in hun rijen rond en wie hij spaarde, zwierf in ballingschap of kwijnde weg in de Bastille. Monsieur Singlin stierf met droefheid in de ziel, omdat er bij den heftigen strijd der meeningen geene plaats meer scheen voor zijn waarschuwend woord. Monsieur Rebours, sinds lange jaren een der biechtvaders der nonnen, stierf van hartzeer over de wreede scheiding, die hem verre hield van zijne geestelijke dochters. Ook de machtige stem van Pascal werd niet meer in de verdediging van Port-Royal gehoord. Monsieur de Saci en zijn trouwe vriend Fontaine zagen zich veroordeeld tot strenge opsluiting in de Bastille. Arnauld, Nicole en andere leiders hielden zich schuil, nu eens in het hotel der hertogin de Longueville, dan eens bij andere beschermers; sommigen ook weken uit, en dat meest naar de Nederlanden. Het De Nonnen van Port-Royal 15 226 HET INTERDICT. eenige wat zij nog voor de nonnen konden doen, was haar bij wijlen te doen toekomen de geldelijke opbrengst hunner geschriften. Bij de ontoereikende toelage van het klooster in de stad zoude er zonder die giften broodsgebrek onder de nonnen hebben geheerscht, vooral ook omdat zij door het verlies van pensionaires het aanzienlijkste deel van haar gewone inkomen misten. Den heeren van Port-Royal was echter gebleven de voortzetting van hunnen gewonen arbeid, van hunne studiën.. Monsieur de Saci voltooide tijdens zijne gevangenschap in de Bastille zijne meesterlijke, dikwijls herdrukte vertalingvan het Nieuwe Testament. Antoine Arnauld bleef in geschriften op geschriften het goed recht der zijnen bepleiten. De nonnen daarentegen leden boven mate zwaar door de gedwongen werkeloosheid, welke haar tengevolge van het interdict werd opgelegd. Nu zij geene kostleerlingen of novicen meer mochten opnemen, verviel voor haar de werkzaamheid van opleiding en van onderwijs, waaraan zij hare beste krachten plachten te wijden, gelijk de oude ordensregel haar dit ook uitdrukkelijk tot plicht maakte. Bij de strenge bewaking en bij de uiterst geringe geldmiddelen waarover zij nog beschikten, was alle armenzorg eene onmogelijkheid geworden. Armen en kranken werden verjaagd door de soldaten, als zij hulp kwamen vragen aan het klooster, waar men hen vroeger nooit ongetroost had laten gaan. Eertijds hadden de zusters eene zekere vermaardheid bezeten om hare oordeelkundige bereiding van verschillende artsenijen; maar hoe thans de geneeskrachtige kruiden te kweeken, nu de wachters haar slechts zelden toegang gaven tot den hof? Velen der nonnen hadden vroeger dienst gedaan als afschrijfsters. Brieven van Francois de Sales, van den abt van Saint-Cyran, van la mère Angélique hadden zij in tallooze afschriften vermenigvuldigd, opdat ook anderen dan zij, aan wie ze waren gericht, zich zouden kunnen sterken aan hunnen levenwekkenden inhoud. Niet HET INTERDICT. 227 zelden had in later tijd haar vlugge pen de verspreiding van eenig werk der solitaires mogelijk gemaakt, wanneer zich geen drukker vinden liet, of de noodige fondsen voor den druk niet beschikbaar waren. Ook deze bezigheid was thans ten einde. Onder dit alles was de gezondheid der nonnen, slecht gevoed en slecht gehuisvest als zij waren, weinig bestand tegen de nadeelige gevolgen harer onverbiddelijke opsluiting binnen het oude, thans onvoldoende onderhouden gebouw. Het ongezonde zijner ligging in het diepst van het dal, waar de door de solitaires bezorgde afwatering der moerasachtige poelen weder in verval was geraakt, deed zich gevoelen zoo sterk als ooit. Slepende koortsen en uitputtende krankheden lieten geene der nonnen onaangetast. Juist dit zoude echter een van de trouwste vrienden der zusters gelegenheid geven tot dezen door te dringen. Monsieur Hamon wist er aanleiding in te vinden, als arts hare gevangenschap te mogen deelen. Tijdens de Fronde-oorlogen was hij als solitaire naar Port-Royal des Champs gekomen; na afloop der burgeroorlogen had hij er den schoonsten bloeitijd van het klooster medegemaakt en bij de verspreiding der kluizenaars in den aanvang der vervolging, in het jaar 1656, had hij zwaar geleden onder de gedwongen scheiding van de nonnen, in wier dienst hij met diepe vereering placht werkzaam te zijn en uit wier naam hij bij zijne onvermoeide bezoeken aan armen en kranken verkwikking en lafenis bracht. Van den heftigen strijd der meeningen aangaande het . al of niet geoorloofde der onderteekening van het formulier had hij zich verre gehouden; en van hem werd als leek trouwens ook geene onderteekening gevorderd. Overgelukkig schatte hij zich, toen het hem door bemiddeling van vroegere mvloedrijke betrekkingen mocht gelukken, zich te doen benoemen tot geneesheer der gevangen nonnen, onder hoe bezwarende omstandigheden hij dit ambt ook moest aan- 228 HET INTERDICT. vaarden. Zelf werd hij thans een gevangene in den volsten zin des woords. Hij moest ook beloven, geene brieven of berichten van buiten af voor de nonnen in ontvangst te nemen, noch die voor haar te doen toekomen aan anderen. Hij mocht de nonnen niet spreken buiten tegenwoordigheid van eene door den aartsbisschop van Parijs benoemde bewaakster. Des nachts werd hij achter slot en grendel opgesloten in zijne cel. Herhaaldelijk zag hij zich bespot en , geminacht door de wachthebbende soldaten, die zich niet bewust waren, dat de stille, oogenschijnlijk onaanzienlijke man was een geleerde van grooten naam, wiens leven van j afzondering in de wetenschappelijke kringen te Parijs werd aangemerkt als een verlies. Monsieur Hamon was naar Port-Royal desChamps gekomen met de enkele bedoeling, om het lichamelijk lijden der nonnen eenigermate te verzachten. Hij werd echter zoodanig getroffen door hare volstrekte verlatenheid en door haar gemis van allen geestelijken bijstand, dat hij eerlang niet kon nalaten, te trachten ook in dit gemis te voorzien. Telkens werden de zusters nu verblijd door de ontvangst van kleine blaadjes, bedekt met fijn en keurig schrift, waarin troostvolle en bemoedigende opmerkingen j waren nedergeschreven. Het was echter niet zonder schroom en aarzeling, dat Monsieur Hamon hiertoe overging, j daar hij zich als leek hiertoe nauwlijks bevoegd rekende en in zijne ongemeene nederigheid meermalen vreesde, „te doen j „wat Uzza deed, toen hij de hand uitstrekte om de ark des j „Heeren tegen te houden." (II. Samuel 6.) Alleen de overtuiging, dat in deze dagen van uiterste verlatenheid de nonnen van alle toespraak verstoken waren, kon hem doen Voortgaan. Een twaalftal kleine verhandelingen werd achtereenvolgens door hem opgesteld en door de nonnen met innige dankbaarheid ontvangen. Keurig gesteld en fijn i gevoeld bevatten die opstellen juist wat de zusters thans 1 meest behoefden en zij behandelden juist die moeilijkheden, HHSSBUS! HET INTERDICT. 229 die haar thans het zwaarste vielen. Zoo werden zij er in vertroost over de scheiding van hare biechtvaders met de woorden: „het is zeker waar, dat als men genegenheid „koestert voor eenig vroom en bekwaam mensch, men ook „behoefte heeft daarmede te verkeeren; en gewoonlijk is „het ook de omgang met hen, die Qode geheel toebehooren, „en die zorg voor ons dragen, welke ons het krachtigst „leidt tot Qod. Maar het is niet onmogelijk, den omgang met „dezulken te onderhouden ook gedurende hunne afwezigheid. Wij kunnen met hen verkeeren zonder spreken en „zonder schrijven, zoo wij slechts over hen tot God spreken „en zoo zij tot Hem over ons spreken. Toen ik dit overdacht, „vond ik in het gedeelte der Heilige Schrift, dat ik juist „wilde gaan lezen, deze schoone woorden: Dilige „proximum tuum et fide conjungere cum „i 11 o, heb uwen naaste lief en wees met hem vereenigd in „het geloof— Dat deed mij zien, dat wij niet werkelijk „vereenigd kunnen zijn met hen, die wij liefhebben, dan als „wij met hen zijn verbonden in het geloof Als eene „vriendschap waarachtig is, zal de scheiding haar louteren „en haar geheel geestelijk maken en uit den geloove; terwijl „de tegenwoordigheid van hen, die men lief heeft, zoo men „er niet zorgvuldig acht op geeft, de vriendschap geheel „menschelijk maakt en naar het vleesch " In een ander opstel heette het: „men heeft zijne broederen „lief, waar men den Heiligen Geest kan ontvangen; en men „is met hen verbonden, zoo men slechts lief heeft. De kleine „afstand tusschen de snaren eener luit verhindert niet, dat „zij tegelijkertijd weerklinken en dan samenstemmen in eene „schoone harmonie. Doch als diezelfde snaren niet op den „juisten afstand zijn gespannen of wanneer zij elkander raken, „of wanneer zij in plaats van zich op de luit te bevinden „tezamen zijn gerold, dan hebben zij in die nauwe vereeni„ging geenen klank meer en dat is toch juist wat men van „hen verlangt. Men moet de snaren dus gescheiden houden, 230 HET INTERDICT. „om ze te doen klinken en het zijn de tusschenruimte en de „oordeelkundige verhouding, zooals die door de kunst „worden bepaald, welke de snaren geschikt malven tot het „voortbrengen dier liefelijke harmonie, welke wij hooren „als men ze aanraakt Laten wij er ons niet te zeer over „bekommeren, of God ons gescheiden houdt of ons tot „elkander brengt; laten wij slechts zijn vervuld van de „begeerte om Hem te prijzen Het is eene dwaling, dat „wij God beter zouden kunnen prijzen, indien de plaats, „waarop Hij ons stelt, eene andere ware. Laat ons Hem „prijzen op onze plaats en dat ieder Hem prijze op de zijne, „opdat Hij worde geprezen allerwegen en door iedereen en „opdat de harmonie der heiligen dezer aarde zoo mogelijk „even onafgebroken zij als de harmonie der heiligen in den „hemel." Wat het gemis van den biechtvader betrof, vermaande Monsieur Hamon de nonnen: „wij hebben zoo dikwijls „gesproken tot de dienstknechten van Jezus Christus zonder „er veel verder door te komen. Laat ons thans onmiddellijk „tot Christus Zeiven spreken. Zijn woord heeft meer kracht „dan dat van eenig levend mensch. Laat ons meer geloof „hebben en minder schroomvalligheid— Wij hebben ons „slechts te wenden tot dezen biechtvader des harten; en „Hij Zelf zal onze biecht hooren." Monsieur Hamon leerde de nonnen ook, niet beducht te zijn voor het gemis van het heilig sacrament der stervenden en voor dat van de toespraak van den priester in de uiterste ure. „Jezus „Christus," schreef hij haar, „beproeft ons geloof meer, „wanneer Hij bij gesloten deuren binnen dringt in ons „hart Wie zal ons kunnen scheiden van de heilige „Eucharistie, welke wij ontvangen onmiddellijk uit de „handen van Jezus Christus Zeiven?— Wie kan ons „scheiden van Zijn hart? Wij hebben het sacrament „reeds meermalen ontvangen; moet dat ons niet genoeg „zijn om ons geloof brandende te houden wanneer het dreigt HET INTERDICT. 231 „te verflauwen? Laat ons de groote genade van onze „vroegere Avondmaalsvieringen weder opwekken.... Als „de bruidegom daar is, heeft de bruid er geen leed meer „over, dat zij geene tijding van hem ontving gedurende „zijne afwezigheid; en zij ontzet zich niet over het geluid, „wanneer zij weet, dat Hij het is, die aan de deur staat en „klopt Hebt nog een weinig tijds geduld en het gordijn „zal worden weggeschoven en gij zult Jezus Christus zien, „zooals Hij u ziet; en gij zult alles zien, daar gij Hem ziet." „Zoo er al geen priester is, die ons bijstaat in onzen „stervensangst, wij sterven daarom toch niet ongetroost „Mijne moeders, mijne zusters verleenen mij denzelfden „bijstand als de priesters van Jezus Christus. In deze „uiterste verlatenheid vervangen de bruiden de vrienden „des bruidegoms; en men kan voorzeker zeggen, dat zoo er „al minder gezag is, de liefde te meerder is „Wanneer het geldt den laatsten bijstand te verleenen aan „eenen stervende, worden alle geloovigen priesters des „Heeren " De toespraak van den priester zoude den nonnen toch ook niet geheel onthouden blijven. Toen met verloop van tijd de wachters de bewaking wat minder streng gingen handhaven en de toegang tot de tuinen den nonnen wat gemakkelijker werd, waagde Monsieur de Sainte-Marthe, een der verdreven biechtvaders, het wel eens om bij donkere winternachten langs den hoogen kloostermuur te dwalen en te zoeken of het mocht gelukken, door een spleet eene der nonnen te ontdekken. Bijwijlen kon bij zelfs een geregeld sermoen houden voor de nonnen door te klimmen in eenen hoogen vlak tegen den muur opgeschoten boom, terwijl dan de nonnen, aan de andere zijde van den kloostermuur opééngedrongen, onder sneeuw en ijzel aandachtig en begeerig toehoorden. „Alleen onze vaste overtuiging van de goddelijke „waarheden," schreef Angélique de Saint-Jean in deze dagen, „kan ons weerhouden van een ongeduldig verlangen, 232 HET INTERDICT. „dat deze verdrukking zeer haast voorbij zal gaan of van „beduchtheid, dat de menschen er nog aan zouden willen „toedoen. De mate van ons lijden zal zijn de mate van de „genade en van den roem, die Qod voor ons heeft „weggelegd tot eene belooning voor al wat wij zullen „hebben geleden voor waarheid en gerechtigheid— Indien „wij nog moeten wachten veertig jaren, eer wij het land „der belofte mogen binnengaan, hoop ik, dat die veertig „jaren zullen zijn als veertig dagen; en dat zullen zij ook, „als Qod voortgaat ons te voeden met het brood des hemels, „namelijk met de vertroosting Zijner genade die alle „bitterheden verzoet tot zelfs die des doods. Wij hebben „dat ook reeds gezien aan haar, die van hier zijn afgereisd, „gesterkt door dezen teerkost, die het niet is in de macht „van menschen om te geven of te ontnemen." Verscheidenen der zusters stierven in deze dagen, onvervaard door het gemis der heilige sacramenten, onverschrikt door het vooruitzicht op eene begrafenis in ongewijde aarde. „Gij dreigt, mij de kerkelijke begrafenisplechtigheden te zullen onthouden," zeiden zij met de woorden van Monsieur Hamon, „zoo ik niet toestem „in de veroordeeling van eenen onschuldige, zoo ik niet „afleg een getuigenis, dat ik weet, valsch te zijn— Gij „bedreigt mij als met een groot kwaad met wat ik reken „als een groot goed.. ..Ik zoude altijd arm blijven, als gij „mij geene winst deedt vinden in het graf Als men zijn „lichaam gering schat, is men weinig bekommerd over de „plaats, waar het wordt ter aarde besteld. In iedere plaats „gelijkelijk zal eenmaal worden gehoord het geluid der „bazuin." Eene dezer zusters, — Marie de Sainte-Ange, — getuigde met stervende lippen: „mijne zeer groote blijdschap gaat al „mijne smarten verre te boven!" XIV DE VREDE DER KERKE. Het is eene valsche vroomheid, den vrede te willen bewaren ten koste van de waarheid. Het is een valsche ijver, de waarheid te willen bewaren, terwijl men de liefde beleedigt. Blaise Pascal. „Hoe zoude het ons te moede zijn," heet het in eenen brief van Angélique de Saint-Jean, gedagteekend den lsten Maart 1668, „hoe zoude het ons te moede zijn, indien een „gunstige wind ons toch nog in veilige haven bracht, nadat „zoo vele lange jaren onze hoop hebben uitgeput zonder „ons verlangen te verminderen! Ik weet, dat alle dingen „mogelijk zijn bij Qod; maar ik geef de gedachte aan die „mogelijkheid zoo min mogelijk plaats, uit vreeze van „instede van den troost, dien ik er in zoude willen zoeken, „er te vinden het ongeduld, dat zeer is te duchten in dezen „stand van zaken, die waarschijnlijk nog niet zoo spoedig „tot een einde zal komen." Toch was op het oogenblik, waarop Angélique dit schreef, eene wending in haar lot zeer aanstaande. De standvastigheid der nonnen van Port-Royal, haar rustig: maar onwrikbaar pal staan voor hare overtuiging waren niet onopgemerkt gebleven en hadden niet gemist, eenen 234 DE VREDE DER KERKE. diepen indruk te maken. Van verschillende zijden begonnen daarom met het verloop der jaren op te gaan stemmen, die de kerkelijke wreedheid, waarmede de aartsbisschop van Parijs de zusters behandelde, hevig laakten en getuigden, dat hij met deze handelwijze de grenzen zijner aartsbisschoppelijke bevoegdheid overschreed. De meening van zeer velen werd uitgesproken in een schrijven, dat luidde: „zoo min als de menschen kunnen weren het licht „en de werking van hitte en koude, zoo min kunnen zij „verhinderen, dat de zon der gerechtigheid alle in waarheid „aan Christus verbonden zielen beschijnt en verwarmt. Op „dit punt is de waakzaamheid der wachters slapende en „hebben de bedienaren der heilige sacramenten geene „macht. Christus is in heerlijkheid verrezen uit Zijn graf „trots de wachters en trots de priesters der wet. Evenzoo „zal God ook de heilige jonkvrouwen van Port-Royal „opwekken, trots hare wachters en trots haar gemis van de „sacramenten. Ik schaam mij niet om met haar te lijden, „en het ware mij lief, indien deze brief tot haar kon „doordringen." Deze woorden waren ook allerminst eene ijdele betuiging in den mond van hem, die ze nederschreef, namelijk Nicolas Pavillon, bisschop van Aleth, die de zaak der nonnen met den meesten ernst ging maken tot de zijne. Toch was hij in den beginne nog geen vriend der Port-Royalisten. Hij was rijk begaafd naar geest en gemoed en door zijne invloedrijke familiebetrekkingen scheen hij als voorbestemd tot hooge kerkelijke ambten; maar alle eerzucht was hem toch vreemd gebleven en voor zijne studiën had hij gekend geen ander doel „dan wel ervaren te zijn in de dingen van „den godsdienst ten einde ze te kunnen mededeelen aan „eenvoudigen van hart." Met hart en ziel had hij zich gewijd aan de herderlijke werkzaamheden voor zijn in een woest en onherbergzaam deel der Pyreneeën gelegen bisdom. Door zijn persoonlijk optreden, door zijne onvermoeide zielezorg, DE VREDE DER KERKE. 235 waarbij hij in dikwijls gevaarvolle tochten langs bijna onbegaanbare wegen tot in het meest ongunstige jaargetijde de afgelegenste streken zijner diocese bezocht, door zijne welsprekende prediking, door zijn stichten van scholen en van congregaties had hij onverpoosd getracht eenig geestelijk leven te wekken bij eene nog vrijwel in barbaarschheid verzonken landelijke bevolking. Deze practische bemoeiingen hadden hem verre gehouden van eene nauwgezette overweging der door den abt van SaintCyran en door Jansenius opgeworpen geloofsvragen. Maar hij had een diep gevoel voor de wijding van zijn bisschoppelijk ambt en duldde daar geenerlei inmenging der wereldlijke macht. Hij achtte het wereldlijk, het koninklijk gezag onmisbaar om door tijdelijke straffen te dwingen tot onderwerping aan de verordeningen der Kerk; hij achtte het echter ook ten eenenmale onbevoegd om door eene niet kerkelijk beroepen vergadering kerkelijke voorschriften te doen uitvaardigen of door welke bepalingen dan ook in bestaande kerkelijke leemten te voorzien. Getrouw aan dit beginsel had hij niet alleen zelf geweigerd te onderteekenen het formulier, dat door de vergadering der hooge geestelijkheid aan de orde van behandeling was gesteld op last van koning Lodewijk XIV; maar hij excommuniceerde zelfs twee zijner kanunniken, omdat dezen het formulier hadden geteekend ten overstaan van den stedelijken magistraat. Die handelwijze had echter tengevolge gehad, dat hij nu ook kennis moest gaan nemen van de beteekenis der aanhangige strijdvragen en dit met de uitkomst, dat hij weldra met hart en ziel voor de zaak der Port-Royalisten was gewonnen. Toen paus Alexander VII in eene breve van Februari 1665 verklaarde, dat de vijf stellingen waren genomen uit den Augustinus van Jansenius, — wat de bul van zijnen voorganger nog in het midden had gelaten, — betuigde Monseigneur d'Aleth en met hem de 236 DE VREDE DER KERKE. bisschoppen van Angers, van Beauvais en van Angiers, dat de paus met deze verklaring de grenzen zijner pauselijke macht te buiten ging: dat de pauselijke onfeilbaarheid zich niet uitstrekte tot het oordeelen over eene bepaalde zaak, namelijk over het feit of eene zekere stelling al of niet was te vinden in een zeker boek. Zoo stelde hij met zijne vrienden zich zoowel tegenover den koning als tegenover den paus. De persoonlijke invloed van het viertal, hun aanzien in hunne diocesen, de groote roep, die van hun leven van toewijding en van hunne bezielende prediking uitging, verwierven hun echter eenen steeds toenemenden aanhang. Verscheidene leden van het hof, mannen en vrouwen, een groot deel der leden van het Parlement, vele doctoren der Sorbonne schaarden zich openlijk aan hunne zijde. Alexander VII moest ondervinden, dat hij zelfs van eene commissie van negen bisschoppen, wien hij had opgedragen hunne vier wederspannige ambtgenooten tot onderwerping te dwingen, geene onvoorwaardelijke medewerking kon verwachten. Lodewijk XIV begon beducht te worden voor eene al te groote pauselijke inmenging in Frankrijks kerkelijke aangelegenheden, omdat die pauselijke inmenging ten slotte allicht de vrijheden der Qallicaansche Kerk zoude kunnen gaan bedreigen; hij gaf daarom niet onduidelijk te verstaan, dat hij een vergelijk met de vier bisschoppen wenschelijk achtte; en na den dood van paus Alexander VII scheen de gelegenheid gunstig om de medewerking van diens opvolger, van paus Clemens IX, voor zulk een vergelijk te winnen. De dames van het hof traden daarbij op als ijverige bemiddelaarsters. De ziel der van nu aan met het pauselijk hof gevoerde onderhandelingen was de hertogin de Longneville, die van haren hoogen rang als eerste prinses van den bloede herhaaldelijk reeds had gebruik gemaakt om den vervolgden Port-Royalisten eene krachtdadige bescherming te verleenen. Gedurende het hevigst woeden DE VREDE DER KERKE. 237 der vervolging had zij den leiders openlijk eene schuilplaats verleend in haar hotel en zij bleef hunne belangen voorstaan met eene rustige beslistheid die zich te krachtiger deed gelden door den eerbied, dien de koning koesterde minder nog voor hare onwrikbare geloofsovertuiging dan wel voor de oprechtheid van haar leven van boetedoening voor de overtredingen in hare jeugd begaan. „Het hart der hertogin „is als van fijn goud," getuigde la mère Angélique, die haar had leeren kennen door bemiddeling van beider vriendin, M a d a m e de Sablé. Onmiddellijk na de verheffing van Clemens IX tot paus wendde de hertogin de Longueville zich tot dezen met eene vurige smeekbede ten gunste der vervolgde en verdrukte nonnen van Port-Royal en van den aanhang van dezen, dien zij daarbij beschreef „als de „grootste en de kleinste partij ter wereld, als de sterkste „en tegelijkertijd de zwakste." Dit smeekschrift leidde tot samenkomsten ten haren paleize van Antoine Arnauld en Nicole met pauselijke gevolmachtigden. De hertogin de Longueville en Madame de Sablé stelden zich daarbij tot taak telkens bemiddelend op te treden, de heftigheid der partijen te matigen en vooral Antoine Arnauld te weerhouden van al te uitvoerige geschriften en protesten. Ten laatste verklaarde paus Clemens IX, genoegen te willen nemen met de toezegging der bisschoppen, dat zij het formulier in hunne diocesen zouden laten onderteekenen met bijgevoegde verklaring, dat de veroordeeling slechts gold den inhoud der vijf gewraakte stellingen en in het midden liet, of die vijf stellingen inderdaad al of niet door Jansenius waren geleeraard. Van weerszijden zoude dan verder over de daarmede verband houdende geloofsquaesties een eerbiedig stilzwijgen worden bewaard. Maar hunnerzijds waren de bisschoppen nog niet maar zoo dadelijk daartoe te bewegen. Vooral de bisschop van Aleth betuigde uitdrukkelijk, alleen dan in deze schikking te willen treden, wanneer de aldus te sluiten kerkelijke vrede niet 238 DE VREDE DER KERKE. alleen hem en zijnen vrienden ten goede zoude komen, maar wanneer daarin ook werden begrepen de PortRoyalisten en de nonnen van Port-Royal. „Hoe," vroeg hij, „hoe zoude men den naam van vrede kunnen geven aan een „verdrag, waarbij men diegenen, die het best hebben gestreden gedurende den strijd, prijs gaf aan den wrok en „aan de wraakgierigheid hunner vijanden? Jonkvrouwen, die „de Kerk hebben gesticht door haren moed; godgeleerden, „die de Kerk hebben verlicht en krachtig gesteund door „hunne uitnemende geschriften. Ik voor mij wil liever alleen „stand houden en ik wil liever veel lijden dan mij afscheiden „van hen. Wij zijn met hen in den strijd gegaan. Wij kunnen „geenen vrede sluiten zonder hen." Eindelijk werd door het pauselijk hof ook hierin bewilligd en den 28sten September 1668 werd uitgegeven eene pauselijke breve, waarbij werd afgekondigd een algemeene Vrede der Kerke. Eerlang volgde nu ook de bevrijding van Monsieur de Saci en van diens trouwen vriend Fontaine uit de Bastille. Monsieur de Saci had juist den vorigen avond zijne vertaling van het Nieuwe Testament voltooid. De nonnen van Port-Royal werden echter nog niet zoo dadelijk de zegeningen van den afgekondigden vrede deelachtig. De aartsbisschop van Parijs nam er aanstoot aan, dat hij ten slotte toch genoegen zoude moeten nemen met eene voorwaardelijke onderteekening van het formulier, zooals die reeds in den beginne niet door de nonnen was geweigerd. Hij betoonde zich onwillig, in eenigerlei schikking te treden; en hij verijdelde eene poging van de vrienden der zusters om haar klooster te doen overgaan in de diocese van een naburig bisdom. Daarbij waren de nonnen zeiven moeilijk te bereiken en zeiven wachtten zij weinig heil van de thans voorgestelde voorwaardelijke onderteekening. De langdurige vervolging had haar wantrouwend gemaakt. Zij sloegen geen geloof meer aan de mogelijkheid van eenen duurzamen vrede. „Ofschoon onze DE VREDE DER KERKE. 239 „toestand in sommige opzichten zeer treurig is," heet het in eenen brief van la mère Agnes, „is die toch niet zoo „bedroevend en is die toch niet zoo verontrustend voor ons „als de voorslagen tot een vergelijk, waarmede men thans „zonder ophouden tot ons komt, het zijn. Door de genade „des Heeren zijn wij wel niet beducht voor het brullen van „den leeuw; maar wij sidderen van angst voor de „arglistigheid van de slang, die verzekert, dat men den „dood niet zal sterven, ofschoon men zich des doods „schuldig maakt door eene uitlegging van Qods Woord, dat „men onaangetast moet laten in Zijne waarheid zonder „daarvan een jota toe of af te doen. Al diegenen, die zich „zooveel moeite geven om anderen te bewegen tot „toegevendheid onder voorwendsel van daarmede aan de „Kerk den vrede te hergeven, zijn als Martha, terwijl Jezus „Christus toch niet haar maar Maria heeft zalig geprezen." Angélique de Saint-Jean schreef in die dagen aan haren oom Antoine Arnauld, „ik heb altijd gemeend, dat men de voorwaardelijke onderteekening van het formulier alleen mocht „aanraden dengenen, van wie men reden had te vermoeden, „dat zij niet krachtig genoeg waren om die onderteekening „geheel en al te weigeren; en dat zij dus althans ongeoorloofd „en ontoelaatbaar was voor geleerde doctoren, omdat zij in „wezen toch niets anders is dan een vernuftig bedacht „werktuig om de ware leer der vrije genade uit te roeien."" Nog altijd hielden de nonnen stand, al griefde het haar diep, zich thans te zien bestrijden door hare vrienden zeiven; het smartte haar, dat juist die vrienden haar als tegen haren wil wilden dwingen tot onderwerping en haar verweten, dat waar bisschoppen en doctoren wel hadden geteekend, het toch voor nonnen geen pas gaf, die onderteekening voor zich ongeoorloofd te achten. „Wat doet het ons leed," schreef Angélique de Saint-Jean, „ons te hooren veroordeelen als „eigenzhmigen door hen, voor wie wij zoo hooge achting „en zoo hartelijke genegenheid koesteren, dat wij ons op 240 DE VREDE DER KERKE. „deze wereld geen grooter geluk zouden kunnen denken, ™dan te mogen leven onder hunne geestelijke leiding. Moge „Qod er ons voor bewaren," voegde zij er nog aan toe, „om evenals eenmaal de profeet Job al onze, tot nog toe „zoo hulpvaardige vrienden tegen ons te krijgen." De met zoo veel moeite tot stand gekomen Vrede der Kerke scheen door het onwrikbaar verzet der nonnen van Port-Royal toch weder te zullen verstoord; en daar de aartsbisschop van Parijs wist, dat de koning op dat oogenblik het behoud van den kerkdijken vrede met den meesten nadruk wenschte, kwam hij den zusters ten slotte halverwege tegemoet. Hij gaf Antoine Arnauld en Monsieur de Saci verlof, haar in hare streng bewaakte afzondering te gaan bezoeken om te trachten, haar door hunne persoonlijke, mondelinge toespraak te overreden; maar dit baatte al even weinig als een dringend schrijven van den bisschop van Aleth, als eene memorie die Nicole voor haar opstelde. Eindelijk, op het onverwachtst, gaven de nonnen toch nog toe, zonder dat het haren vrienden duidelijk was, waarom zij het deden en zonder, naar zij zeiven verklaarden, in het minst overtuigd te zijn, gelijk Racine verhaalt in zijn Abrégé de 1'Histoire de Port-Royal. Misschien bezweken de arme vrouwen, ofschoon wetende, „dat het eene valsche vroomheid is, den „vrede te willen bewaren ten koste van de waarheid," voor het overweldigend gevoel van die andere zijde der waarheid, welke Pascal zoo scherp daartegenover plaatst, namelijk, „dat het een valsche ijver is, de waarheid te „willen bewaren, terwijl men de liefde beleedigt." Niet het oude, veel besproken formulier werd nu door de nonnen geteekend; maar eene nieuw door den aartsbisschop van Parijs opgestelde oorkonde, waarin zij verklaarden, dat zij den inhoud der vijf stellingen veroordeelden in denzelfden zin als waarin de Kerk die had veroordeeld, -doch in het midden lieten, of die vijf stellingen inderdaad DE VREDE DER KERKE. 241 aan den Augustinus van Jansenius waren ontleend. Daags na de onderteekening van deze oorkonde door alle nonnen, 15 Februari 1669, werd de banvloek opgeheven, trokken de wachten af, werden de kaarsen weder ontstoken op het altaar, mochten de klokken weder worden geluid en werden de deuren der kerk weder wijd geopend voor de geloovigen en voor de armen. Drie en een half jaar had het interdict geduurd. Den eerstvolgenden Zondag begaf Monsieur de Ser, c u r é van het in de nabijheid gelegen dorpje Magny, die, zonder zich in het minst te bekommeren voor eigen gevaar van vervolging, al deze jaren in zijne kerk dagelijks voor de met den banvloek beladen nonnen had doen bidden en voor ieder van haar, die stierf zonder de sacramenten, zonder kerkelijke begrafenis, eenen lijkdienst had gehouden, zich aan het hoofd van al zijne parochianen in plechtigen optocht naar de abdij. Terwijl Antoine Arnauld daar dien dag weder voor het eerst de mis las, hoorde men van den drempel der kerk het gezang der naderende processie, Omnes qui de uno pane want één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn. En eene diepe ontroering beving alle aanwezigen, toen het koor verder voortging, P a r a s t i dulcedina tua, O Qod! Gij hebt in Uwe goedertierenheid den arme een feest bereid! Meer echter dan ooit de vervolging het had vermocht, had deze Vrede der Kerke de kracht van Port-Royal innerlijk ondermijnd. Met te berusten in de veroordeeling van de vijf gewraakte stellingen had men ook voor goed gebroken met het streven om de Kerk te hervormen, om deze door eene ernstige prediking van de leer der oude Kerkvaders en der Apostelen te bezielen, en was men ontrouw geworden aan den geest van Jansenius, van den abt van Saint-Cyran, van Pascal. In den aanvang van den X>e Nonnen van Port-Royail IS 242 DE VREDE DER KERKE. strijd had Lancelot, een der naaste volgelingen van den abt van Saint-Cyran geschreven: „of de vijf stellingen al of „niet bij Jansenius zijn te vinden, is van ondergeschikt „belang; het essentieele is, of zij al of niet voorkomen bij „den heiligen Augustinus zeiven. Dat is het wat wij „meenen te kunnen bewijzen en het is dus de heilige „Augustinus zeiven, weet het wel, dien gij veroordeelt, wan„neer gij deze stellingen vonnist." De latere Port-Royalisten echter, zij die, naar het woord van dezen zelfden Lancelot Jozef niet hadden gekend, spraken tot den pausr „gij veroordeelt de vijf stellingen en dat doen wij ook; „maar zijn die vijf stellingen bij Jansenius feitelijk te „vinden? Gij zegt het; maar wij blijven twijfelen, totdat gij „het ons bewijst." Met deze gedeeltelijke onderwerping hadden de theologen van Port-Royal zich nu zeiven de handen gebonden; zij konden nu niet meer optreden met woord en geschrift als kampvechters voor de Augustiniaansche leerstukken van de vrije genade en van de voorbeschikking. In hoofdzaak zouden zij nu hunne krachten gaan wijden aan eene onvermoeide, hartstochtelijke bestrijding der Calvinisten, en dit niet alleen uit overtuiging maar vooral om blijk te geven van hunne eigene rechtzinnigheid en van hunne trouw aan de leer der Roomsche Kerk. Onder de talrijke geschriften, die sedert nog van hunne hand zijn verschenen, is niet één, dat, evenals de Augustinus van Jansenius, als de Aure 1 ius van den abt van Saint-Cyran, als la fréquente Communion van Antoine Arnauld in wijden kring met onwederstaanbare kracht het diepst der gemoederen wist te treffen. Wel hadden zij met heimelijken trots als kostbare relieken bewaard de aanteekeningen, welke Blaise Pascal' had bijééngebracht als bouwstoffen voor zijne voorgenomen Apologie van den christelijken Godsdienst; maar toen zij in den tijd van rust, die thans, voor hen aanbrak, er toe overgingen deze nagelaten DE VREDE DER KERKE. 243 Gedachten uit te geven, gaven zij de geweldige uitingen van dien door en door verheven, trotschen geest afgerond, verzacht, ja soms verminkt weder met weglating van al wat den met zooveel moeite bevredigden vijand ongevallig zoude kunnen zijn of dezen ook maar van verre zoude kunnen kwetsen. Zij vermeden thans den strijd, gelijk de onderteekening van het formulier hun dat ook tot plicht had gemaakt. Zoo iemand, dan was Angélique de Saint-Jean zich dien val bewust. Zij was te scherp ziende om niet pijnlijk helder te beseffen, dat men ter wille van den vrede had prijs gegeven juist wat Port-Royal zoo krachtig en zoo levenwekkend had gemaakt, namelijk den hervormingsarbeid en den strijd; en niemand begreep beter dan zij het deed, dat de tegenpartij op den langen duur toch geen genoegen zoude nemen met de offers welke men haar had gebracht. „De sterke helden Israëls," schreef zij, „de sterke „helden Israëls verklaren, dat zij de legerstede van koning „Salomo niet meer kunnen bewaken en zij doen het zwaard „wederkeeren in de scheede. Zoo zij het al niet doen uit „vreeze voor den nacht, zoo heeft het toch allen schijn, „dat zij het doen in hope op den naderenden morgenstond „of in verlangen naar eenen kleinen tijd van rust na zoo „lange nachtwaken. Maar intusschen zullen de vijanden „niet slapen. De gelegenheid zal hun al te gunstig zijn en „ik zoude niets beters weten om te ontkomen aan hunne „vervolging dan eene snelle vlucht, gesteld dat die in ons „vermogen ware. Als men echter is ingesloten aan alle zijden „en alle .wegen zijn ringsom afgezet, wat kan men dan doen?" De Vrede der Kerke schonk aan Port-Royal nog een tiental jaren van schijnbaren bloei; maar in werkelijkheid was hij toch het begin van den geestelijken ondergang van het klooster. Als wij de geschiedenis der nonnen nog verder vervolgen, zegt Reuchlin in zijne Geschichte von Port-Royal, dan is het enkel om onze dooden te begraven. XV NADAQEN. Alles is van aanbelang. De kleine zaken zijn het behoud van de groote; het is Juist de getrouwheid aan de letter, die voorkomt, dat de geest wordt uitgeblnscht en wijkt. Angélique de Saint-Jean. Tevergeefs trachtten de nonnen van Port-Royal des Champs, zoodra zij na de opheffing van het interdict weder al hare oude rechten konden laten gelden, naar eene hereeniging mei de zusters van Port-Royal van Parijs. De hand van verzoening, die zij dezen toestaken, werd niet aangenomen. Men begeerde in het klooster in de stad de hereeniging met het klooster in de vallei niet en dat wel meest omdat men er volslagen was afgeweken van den ouden geest van Port-Royal en eenen terugkeer daartoe vreesde. Ofschoon te Parijs slechts negen nonnen hadden geteekend op het oogenblik dat over de weigerachtigen daar buiten de banvloek werd uitgesproken, was dat aantal gaandeweg vermeerderd geworden door de opneming van novicen, wier weinig strenge opleiding en vrij wereldsch gezind gemoed haar beducht maakten voor eene wederinvoering en nauwgezette handhaving van den ouden ordensregel. Daar kwam nog bij, dat de nonnen in de stad, om zich bij den koning en bij den aartsbisschop van Parijs NADAGEN. 245 aangenaam te maken, afstand hadden gedaan van haar recht van vrije, driejaarlijksche verkiezing harer abdis en er in hadden bewilligd, dat de koning daarop la mère Dorothée de Perdreau, eene vreemde, voor levenslang benoemde tot abdis. La mère Dorothée eischte nu voor zich het bestuur over beide stichtingen met de bijbehoorende domeinen als haar onvervreemdbaar recht. De nonnen van Port-Royal des Champs weigerden echter, baar te erkennen als hare abdis en staafden hare weigering met een beroep op de sedert lang verleden koninklijke aanstelling van la mère Agnes Arnauld tot co-adjutrice van hare zuster, als hoedanig deze bij de geheel vrijwillige aftreding als abdis van la mère Angélique in het jaar 1627, mede geheel vrijwillig, was afgetreden doch onder uitdrukkelijk beding, dat den nonnen zoude worden verleend het recht van vrije driejaarlijksche keuze van hare abdis. Nu dit vrije kiesrecht weder werd vervallen verklaard, meende men, herkreeg la mère Agnes hare oude rechten en kon niemand anders dan zij, de gewezen c o-a d j u t r i c e der groote hervormster, gelden als wettige abdis, ook voor de nonnen in het klooster te Parijs. Ten Slotte moest de Conseil d'Êtat uitspraak doen; deze verklaarde bij zijn vonnis van 13 Mei 1669 de twee stichtingen voor gescheiden en onafhankelijk van elkander; ieder van haar zoude dan nu voortaan eene op zich zelve staande congregatie vormen. Wat betreft de verdeeling der goederen ging men bij dit vonnis echter allerminst onpartijdig te werk. Hoewel het aantal nonnen te Port-Royal des Champs ruim zeven maal grooter was dan het aantal der nonnen, die oorspronkelijk te Parijs waren achtergebleven, kende men den zusters in de abdij op het land slechts twee derden van de kloosterlijke bezittingen toe en werd één vol derde gesteld ter beschikking van de zusters in de stad, die bovendien nog het veel aanzienlijker kloostergebouw te Parijs mochten behouden in onbezwaarden 246 NADAGEN. eigendom. Wat de nonnen op het land echter dieper wondde dan deze ongelijkmatige verdeeling het deed, dat was het feit, dat de ontrouwe zusters zich zagen toewijzen, behalve kostbare stukken uit de sacristie, ook nog relieken van den abt van Saint Cyran, van la mère Angélique, van Monsieur Singlin en bovenal mochten de hand leggen op den heiligen doorn, waarvan in dagen van bangen nood zoo wonderbare kracht was uitgegaan, alsmede op een voor la mère Agnes door den schilder Champagne geschilderd portret van la mère Angélique, van la grande Angélique, gelijk men haar ging noemen ter onderscheiding van hare weinig minder beroemd geworden nicht Angélique de Saint-Jean. Port-Royal des Champs, dat de laatste jaren slechts was geweest eene afdeeling, een bijbehoorend goed van Port-Royal, werd dan voortaan weder eene op zichzelf staande congregatie. Het was een nieuwe toestand, die met zich bracht velerlei nieuwe verhoudingen en verplichtingen, waarin niet maar zoo dadelijk kon worden voorzien. De omliggende landerijen waren verwaarloosd en onbebouwd gebleven; de oude, getrouwe pachters waren verjaagd, gevangen genomen of gestorven; de verschuldigde pacht kwam niet of zeer ongeregeld in. Als eerste voorwaarde om te komen tot eene grondige regeling ook van alle wereldsche zaken en tot eene waardige handhaving van de rechten der abdij, was noodig de wettige verkiezing eener nieuwe abdis. Eenstemmig verkozen de nonnen daartoe la mère de Sainte-Madeleine du Fargis, die van het uitbreken der vervolging tot de opheffing van het interdict als priores de belangen der zusters in de vallei had voorgestaan. Deze benoemde onmiddellijk daarop Angélique de Saint-Jean in hare eigene plaats tot priores. Met krachtige hand begonnen thans deze beide vrouwen in trouwe samenwerking het klooster weder op te richten uit den toestand van verval, waarin het reddeloos verzonken scheen. Het was eene taak, NADAGEN. 247 die veelomvattend genoeg was want daartoe behoorde de zorg voor het herstel en het onderhoud der gebouwen, voor voeding en kleeding van zoo velen, voor de regeling der dagelijksche werkverdeeling, voor het beheer der geldmiddelen. Van verschillende zijden kregen de zusters ook eerlang hulp. Velen der solitaires haastten zich, terug te keeren naar het rustige, door zoo vele herinneringen gewijde dal en hervatten er hun leven van overpeinzing, van studie, van boetedoening, van armenzorg en van vriendelijke bemoeiingen in dienst der nonnen. Monsieur de Saci vestigde zich na zijne bevrijding uit de Bastille voor goed te Port-Royal des Champs ten einde de nonnen eenen onafgebroken geestelijken bijstand te kunnen verleenen tot groote blijdschap vooral van zijne nicht Angélique de Saint-Jean, die door eene innige zielevriendschap aan hem was verbonden. Directeur van het klooster was hij echter niet, dat bleef de reeds voor jaren door den aartsbisschop van Parijs daartoe benoemde Monsieur Qrenet, die zich nimmer tot de eigenlijke Port-Royalisten heeft willen rekenen maar met het verloop van tijd de nonnen zeer genegen was geworden en haar steunde zooveel hij kon. De schilder Champagne, wiens dochter te Port-Royal den sluier had aangenomen, vertoefde in zijne laatste jaren meest en liefst te Port-Royal des Champs. Hij schilderde er ten behoeve van het klooster de schoone stukken, die nog altijd in het museum du Louvre de algemeene bewondering wekken, een groot altaarstuk, voorstellende het Heilig Avondmaal en een ander monumentaal stuk wedergevende de voorbede van la mère Agnes voor zijne kranke dochter. De dichter Racine, die eens de. kweekeling van Antoine Le Maitre was geweest, maar eenigen tijd ontrouw was geworden aan Port-Royal, verblind als hij werd door de vorstelijke verschijning en door het schitterend hof van Lodewijk XIV en die in den bloeitijd van zijn talent den Zonnekoning in 248 NADAGEN. zijne drama's had verheerlijkt, gevoelde zich thans weder met magische kracht aangetrokken tot de bewoners van het stille dal en keerde terug om opnieuw in hunne gemeenschap te leven en in zijn E s t h e r en zijn A t h a 1 i e te doen klinken de stem van het verdrukte en vervolgde Port-Royal. Een trouwe vriend was ook de markies de Sévigné, — een oom der bekende brievenschrijfster, — die reeds tijdens het leven van mère Angélique zich had gevestigd in een huisje tegen Port-Royal te Parijs en zich nu bij de steeds aangroeiende gemeenschap van solitaires te Port-Royal des Champs kwam voegen. De markies de Sévigné had zich vroeger als krijgsman onderscheiden in veldtochten in Italië en in Duitschland. Op een van die tochten had hij na de plundering van eene veroverde stad op een mesthoop gevonden een klein ongeveer driejarig meisje, dat daar onverzorgd was achtergebleven. Vol deernis nam hij het kind tot zich, wikkelde het in zijnen mantel en verzorgde het tot hij het in een nonnenklooster in goede handen kon achterlaten. Deze daad van barmhartigheid bracht hem geluk aan. „Want op eenen dag geschiedde het," gelijk het in de Mémoires van Port-Royal staat geboekt, „dat de „Goede Herder hem op zijne beurt liefderijk tegemoet „kwam en hem in Zijne armen nam, zooals hij zelf het eens „de arme, verlaten kleine had gedaan." Hij leefde te Port-Royal des Champs een leven van boetedoening en van zelf ver zaking;, terwijl hij er ten allen tijde op zinde, de nonnen met zijn aanzienlijk fortuin te steunen en te helpen. Na de opheffing van het interdict liet hij dadelijk eenige hoog noodige herstellingen aan de oude abdij aanbrengen en deed deze zelfs vergrooten door den aanbouw van eenen geheel nieuwen vleugel. Hij koesterde eene vurige begeerte om het klooster eens van binnen te bezichtigen, ten deele omdat het hem in zijne ridderlijke vereering van de zusters een gewijde ruimte toescheen, NADAGEN. 249* ten deele ook om zich voor zijne bouwplannen een juist denkbeeld te kunnen maken van de bestaande behoeften. L a m è r e Agnes, met wie hij eene geregelde briefwisseling voerde over zijne geestelijke belangen, hield hem echter onverbiddelijk bij al zijn dringen den ordensregel voor, die allen leeken den toegang verbood. „Daarom," schreef zij: hem, „zult gij ons klooster van binnen niet zien; er staat „een Cherub voor onze deur, die den toegang met een „vlammend zwaard bewaakt." Toch wordt de naam van den markies de Sévigné wel eens genoemd onder die van de deelnemers aan de plechtige ommegangen, die in de Mémoires van Port-Royal met groote uitvoerigheid worden vermeld. Blijkbaar werd hem dan wel vergund om zich met eene brandende kaars in de hand bij den stoet der geestelijken aan te sluiten en in hun gevolg het klooster in processie door te trekken. Het was, sprekende van de vriendschap van den markies de Sévigné, dat la mère Agnes getuigde, „wij hebben vele vijanden; maar onze „wezenlijke vrienden zijn ons dierbaarder naarmate onze „tegenstanders ons moeilijker zijn." De solitaires waagden het echter niet, jammer genoeg, om hunne beroemd geworden scholen weder te openen. De nonnen daarentegen begroetten eerlang met vreugde de eerste pensionaires, die zij weder konden opnemen, twee dochtertjes van den markies de Pomponne, den oudsten zoon van Arnauld d'Andilly. La mère Agnes mocht nog getuige zijn van deze tijdelijke herleving van Port-Royal. Den 19den Februari 1671, twee jaren na de opheffing van het interdict, stierf zij, acht en zeventig jaren oud. Zij had nog deelgenomen aan de weder mogelijk geworden wettige verkiezing eener abdis, gezien hoe wie nog leefden van de geestelijke leiders van Port-Royal uit verbanning en uit gevangenschap konden wederkeeren, bijgewoond dat nieuwe geestelijke zusters de gelofte aflegden en mede de eerste nieuwe 250 NADAGEN. pensionaires, de kleindochtertjes van haren oudsten broeder, kunnen begroeten. Daarna, alsof haar niets meer te doen overbleef, dan uit te spreken de woorden, „Heer, „laat Gij nu uwe dienstmaagd gaan in „vrede naar Uw woor d," verhaalt hare nicht Angélique de Saint-Jean, ontsliep zij zacht en kalm na eene krankheid van slechts enkele dagen. Toen haar broeder Antoine Arnauld den lijkdienst hield en het koor het In Exitu aanhief, moest die psalm ten einde worden gezongen door de solitaires, daar de zusters hare tranen niet konden weerhouden en onder het gezang nog eenmaal opgingen om de hand te kussen van de hoog vereerde moeder, eer men deze bijzette aan den voet van den zetel der abdis. Drie jaren later, in 1674, stierf ook Arnauld d'Andilly, de oudste broeder van la mère Angélique, de vader van Angélique de Saint-Jean. Van den ouden stam der Arnaulds, waarvan zes zusters in het klooster waren gegaan en twee broeders zich als kluizenaars daaraan hadden verbonden, was nu alleen nog maar de jongste, Antoine Arnauld in leven. Arnauld d'Andilly, die was opgevoed aan het hof van koning Hendrik IV en die door alle lotswisselingen had volhard in zijne trouwe gehechtheid aan het Fransche koningshuis, had zich in zijnen ouderdom niet alleen kunnen verblijden in den vernieuwden bloei van Port-Royal, maar ook in de verheffing van zijnen oudsten zoon, den markies de Pomponne, tot den rang van minister. De twee en tachtigjarige grijsaard had zich bij die gelegenheid nog naar Versailles begeven om zich door zijnen zoon te doen voorstellen aan den koning en zijne hulde te brengen aan den machtigen vorst, wiens verblindende persoonlijkheid diepen indruk had gemaakt op zijn bewegelijk gemoed. Met hooghartigen trots, en zeker meer getrouw aan den ouden geest van Port-Royal, deed zich intusschen hooren de stem van zijne dochter, van Angélique de Saint-Jean, NADAGEN. 251 die verklaarde: „zoo ik mij over de eer, welke mijnen „broeder te beurt valt, niet in genoegzame mate verheug, „dan is dat, omdat ik hem een nog veel grootere eer „toewensen; en omdat ik het beschouw als een armzalig „doel van iemands eerzucht om op het wereldsch tooneel „te spelen de rol van eenen eersten minister zonder te „weten of men daarna zal ingaan tot een eeuwig koninkrijk „dan wel tot een eeuwige gevangenschap. De vreeze is ons „noodig om ons te manen tot bedachtzaamheid; en op deze „hooge plaatsen is het bij uitstek noodig om bedacht te zijn „op het dreigend gevaar. Jezus Christus werd aan het hof „van Herodes bespot," Hoe zoude zij, de non van PortRoyal, ook anders dan minachtend hebben kunnen oordeelen over den rang van eersten minister aan het hof van Lodewijk XIV, in eenen tijd, toen met Madame de Montespan eene toenemende zedeloosheid opkwam en men ter wille van toekomstige veroveringsplannen zelfs zon op een bondgenoootschap met de Turken, die felle bestrijders van het Christendom? Toch was men aan datzelfde hof in de eerstvolgende jaren Port-Royal niet ongezind. Lodewijk XIV doorleefde op dat tijdstip zijne schoonste regeeringsjaren. Nu na de woelingen der Fronde de macht van den adel voor goed was gebroken en Frankrijks eenheid was hersteld, wist hij het overwicht van het absolute koningschap met kracht te doen gelden. De jonge, rijk begaafde vorst, vol vurige belangstelling voor al wat den roem van zijn Rijk kon verhoogen, werd het middelpunt, waarom de uitnemendsten uit den lande zich schaarden en waarvan een bezielende invloed uitging op kunst, op nijverheid, op wetenschap. Kunstenaars en geleerden vonden bij den koning steeds warme waardeering en onbekrompen onderstand bij de veiwezenlijking van grootsche plannen. In de vorstelijke gebouwen van het in deze dagen door Lodewijk XIV gestichte Versailles verzamelde deze om zich dien 252 NADAGEN. schitterenden stoet van geestrijke mannen en vrouwen, die door hem werden aangemoedigd en aangezet tot rijken geestesarbeid; en die door de vruchten van hun genie de eerste helft zijner regeering hebben gemaakt tot een geheel eenig tijdperk in Frankrijks geschiedenis. Men deelde in dezen kring van uitnemende geleerden, dichters en denkers de levendige belangstelling van den vorst in alle vraagstukken van wetenschap en filosofie en men wist er de beteekenis van de geschriften der Port-Royalisten zeer wel op hunne waarde te schatten. Men schonk er groote aandacht aan die kleine congregatie, die, op eenen afstand yan niet meer dan enkele uren van Versailles gelegen, van dat alles overheerschend Versailles, toch altijd bleef iets zelfstandigs, iets afzonderlijks, als het ware een staat in den staat; wier zedelijke meerderheid men onbewust erkende, wier goedkeuring en instemming men gaarne zoude hebben verworven; terwijl men toch sterk gevoelde, dat daar met eenen anderen, met eenen ongewonen maatstaf werd gemeten, dat er in den geest Port-Royal lag eene stille veroordeeling. Men vroeg zich af, welke toch mocht zijn de bekoring, die mannen als de dichter Racine, als de schilder Champagne, als de geleerde Hamon en als nog zoo vele anderen meer, geëerd en gevierd als zij waren, zich geheel vrijwillig deed terugtrekken in eenzaamheid en in afzondering, en die zoovele dochters uit de edelste geslachten des Rijks, wier aanleg en talenten haar eene eervolle plaats zouden hebben verzekerd aan 's konings hof, de voordeelen daarvan gering deed achten in vergelijking met een leven van boetedoening en van zelfverzaking. Het begon in de hoogere kringen van de samenleving dier dagen als het ware mode te worden, het ging tot den goeden toon behooren om op eenigerlei wijze in betrekking te staan tot Port-Royal des Champs. Talrijk waren dientengevolge, nu als vroeger, in het stille klooster de bezoekers uit Parijs en uit de provincie. NADAGEN. 253 Sommigen kwamen als vluchtige bewonderaars, die in hoofdzaak oog hadden voor de letterkundige waarde der geschriften van de Port-Royalisten en die Port-Royal beschouwden als een merkwaardig teeken des tijds. Met half verbaasde bewondering namen dergelijke bezoekers dan kennis van het leven van afsterving van de wereld, dat hier werd geleid, doch zonder in zich te voelen opkomen de minste begeerte om zulk een leven te gaan deelen. „Het „is daar een Paradijs; de zusters zijn engelen op aarde; en „er zijn kluizenaars, die leven als heiligen," heet het bij herhaling in de brieven van Madame de Sévigné, die hier meermalen een bezoek bracht aan haren oom en die in vriendschappelijk verkeer stond met meer dan één der Port-Royalisten; maar die, weder aan het hof teruggekeerd, toch niet afkeerig was van eenige lichte scherts ten koste van sommige zwakheden en eigenaardigheden der solitaires, welke hare scherpe opmerkingsgave en haar schalke luim maar al te juist hadden opgemerkt. Anderen daarentegen gingen op, als gold het eenen heiligen pelgrimstocht, naar de plaats waar zoo zwaar was geleden, zoo moedig was gestreden en waar, naar zij meenden, ook thans nog, „Qod werd gediend als nergens elders." Verschillende bewaard gebleven berichten van zulke bezoekers geven ons een beeld van de abdij, zooals deze zich nog tot in het laatst der 17de eeuw heeft voorgedaan. In het diepst van het enge dal gelegen, te midden van vruchtbare, door de solitaires verzorgde tuinen en akkers, kon men de stichting van den rand der vallei in haar geheel overzien. Men zag dan, dat de abdij zelve niet groot was, maar toch betrekkelijk veel ruimte bood. Het langwerpige, wijde voorplein, waar sierlijke bloemperken deden blijken, dat sommigen der kluizenaars vroeger Le Nötre's veel bewonderden aanleg der parken van Versailles aandachtig hadden gadegeslagen, verhief zich aan de zuidzijde de kerk; en daartegenover stonden 254 NADAGEN. verschillende 'bijgebouwen voor de huisvesting der bezoekers, voor stalling, werkplaatsen en dergelijke. Onmiddellijk achter de kerk en met deze vormend een groot vierkant, lagen de eigenlijke kloostergebouwen, de huizinge der nonnen, waarvan de slaapzalen, de eetzalen en alle andere vertrekken uitzagen op den kloosterhof in het midden. Het grasveld van dezen kloosterhof diende tot begraafplaats en was dan ook geheel bezet met houten kruisen, waaronder op leien platen stonden vermeld de namen van haar, die hier rustten. Langs de wanden van de om dezen hof gebouwde overdekte gang of galerij, — bij slecht weder de wandelplaats der nonnen, — waren met groote letters teksten aangebracht; daartusschen zag men hier en daar eenig schilderstuk, waaronder eenen Christus in het graf, van den schilder Champagne. Achter de huizinge der nonnen lag naar het oosten de uitgestrekte kloostertuin met een zorgvuldig afgebakend gedeelte voor de kweekerij van geneeskrachtige kruiden. Deze tuin werd doorsneden door eene kleine vaart en had aan de zuidzijde een schaduwrijk boschje, la Solitude geheeten. Op een open plek in dit boschje stonden houten banken geschaard in wijden kring en daar kwamen de zusters op fraaie zomerdagen samen voor hare conferenties, waarbij zij tevens sponnen of borduurden. Het geheel werd ingesloten door eenen muur, die op geregelde afstanden was voorzien van kleine torens, welke men daar had gebouwd tijdens de burgeroorlogen der Fronde om de abdij te beveiligen en te verdedigen tegen den overlast van stroopend krijgsvolk. Aan de buitenzijde van dezen muur stonden de kleine woningen der solitaires. De ruime, hoog gewelfde kerk was gebouwd in den vorm van een kruis. Zij was nagenoeg geheel geplaveid met de grafsteenen van vrienden der congregatie. Een Franciscaner monnik, Vincent Comblat, die een uitvoerig relaas van zijn bezoek aan de abdij van Port-Royal heeft NADAGEN. 255 opgesteld, zegt, vooral te zijn getroffen door den grooten eenvoud der versiering. „Maar de nonnen weten," schrijft hij, „dat het Qode tot grooter eer is, de armen, die toch de „tempel des Heeren zijn, te kleeden, dan de steenen te „bedekken met goud. Er is in de kerk niets te zien, dat de „aandacht zoude kunnen afleiden. Op het altaar prijken „geene bloemen, zelfs niet op sacramentsdag! de altaar„kleeden zijn niet geborduurd, hoe goed men die kunst in „het klooster ook verstaat. Overal heerscht de meest „nauwgezette orde en reinheid. Een heilig stilzwijgen verhult de groote ruimte en boezemt eerbied in; ongestoord „kan de ziel er zich verheffen tot Qod. Het schip der kerk „vormt het eigenlijke kruis en het hoogaltaar, dat daar „loodrecht op staat, vormt als het ware zijn opschrift, het „I. N. R. I. Dit hoogaltaar is zeer breed en lang en versierd „met een groot schilderstuk, het heilig Avondmaal des „Heeren met de Apostelen voorstellende;" — de schilderij van Champagne, thans in het museum du Louvre — „rechts „van het altaar ziet men in grisaille een beeld van de „heilige Maagd met het Jezuskind en Johannes den Dooper." „In den linkerarm van het kruis, dat door de kerk wordt „gevormd," gaat Comblat verder, „ziet men aan dè zuidzijde eenen muur, waarin op twee verdiepingen zijn „aangebracht kleine getraliede openingen. De sacristein „zeide mij," verhaalt hij dan nog, „dat daar achter dag en „nacht aanwezig zijn twee nonnen om het sacrament des „altaars te aanbidden; overdag worden zij geregeld om het „uur afgelost, des nachts om de twee uren. Zoo laten zij „het heilig sacrament nooit alleen; maar vereeren het in „eene onafgebroken aanbidding, gelijk de engelen voor Gods „troon adorant viventem in saecula. Ik voor „mij geloof," verklaart Comblat, „dat de groote schat van „deugden, van verheffing des geestes, van diepen ootmoed, „die in geheel het optreden der nonnen waarneembaar is, „voortkomt niet zoo zeer nog uit de uitnemende opleiding 256 NADAGEN. „en onderwijzing welke zij ontvangen, dan wel uit deze „aanhoudende tegenwoordigheid voor het sacrament, „waartoe men ook niet kan naderen zonder bijzondere „verhchting en genade deelachtig te worden. Boven het „schip der kerk verheft zich de toren in den vorm eener „naald of pyramide. Er zijn drie of vier klokken in en „tegenover de klokketouwen hangt eene plaat, waarop „nauwkeurig is aangegeven, hoe lang met iedere klok voor „de godsdienstoefening moet worden geluid. Ik las dit alles „vol bewondering, want ik begreep zeer goed, dat dit alles „niet zonder verborgenheid is en dat de slagen der klokken „hier slechts zijn de echo's, de afbeeldingen der verzuchtingen en bewegingen des harten naar het woord van „den psalmist: L au da te eum in cymbalis bene „sonantibus, laudate eum in cymbalis „jubilationibus, omnis spiritus laudet do- „minum Looft hem met helklinkende cimbalen, looft „hem met cimbalen van vreugdegeluid! Alles wat adem heeft „love den Heer! Doch hoe zal ik beschrijven de godsdienstoefening, die scheen te worden gehouden niet door jonkvrouwen maar door engelen? Hare stem sprak nog „sterker tot mijn hart dan tot mijn gehoor. Het gezang der „koren klinkt als eene enkele stem met eenen ongeëvenaarden „rijkdom van uitdrukking. De nonnen zingen den koorzang „zonder eenige begeleiding, doch de voorzangeres, die de „psalmen en den voorzang aanstemt, besluit ze als met „klagende, stervende stem, die tot in het diepst der ziel doet „gevoelen de woorden van den apostel Paulus, dat de „Geest Zelf voor ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtinge n." Ook aangaande de levenswijze en de dagverdeeling der nonnen van Port-Royal deelt Comblat in zijn relaas een en ander mede. „De nonnen," schrijft hij, „staan gewoonlijk „op om twee uren na middernacht. Bij hooge feesten staat „iedereen echter op om één uur, terwijl men dan te midder- NADAGEN. 257 „nacht reeds is begonnen, de kerk gereed te maken en de „lichten te ontsteken. Dan ziet men ook reeds opkomen „al die heiligen, die hier zich in de eenzaamheid hebben „terug getrokken, zoodat bij het eerste luiden der klok als „het aanvangsuur van den dienst is aangebroken, iedereen „aanwezig is. De klokken dienen dus niet zoo zeer om de „lieden op te wekken uit hunne rust, als wel om de zielen „te stemmen en voor te bereiden op de godsdienstoefening. „Zoo vangt men met het slaan van tweeën aan en besluit „den dienst bij hooge feesten om vijf ure, op werkdagen „echter om kwartier voor vieren. De leeken, die hunne „plaatsen hebben in het schip der kerk, kunnen altijd „woordelijk volgen wat de nonnen spreken en zingen. Om „vijf ure in den morgenstond gaan de zusters nog eene „korte pooze ter ruste; doch om zes ure zijn zij reeds weder „in de kerk aanwezig en zingen primen, het morgengebed, tot na half zes, waarna een priester de mis voor „haar leest. Als eene kapittelvergadering wordt gehouden, „heeft die plaats om zeven ure in den ochtend. Daarna „begeeft iedere non zich naar hare cel en aan den haar „toegewezen arbeid. Het is niet te gelooven, hoe werkzaam „deze nonnen zijn en hoe bedreven in velerlei zaken; „ofschoon hier aanwezig zijn dochters uit de edelste „geslachten des koninkrijks, is er niet ééne van haar, die „niet eenig bepaald handwerk verstaat; sommigen van haar „verstaan er zelfs drie of vier. Eenigen dej zusters beoefenen „de heelkunde, anderen de artsenijbereiding. Zij oefenen „hare kunst voornamelijk ten bate der armen; en zij „trachten zoo met hare handen te doen wat Christus deed „met Zijne wonderen, quia virtus de illo exibat „et sanabat omnes. Sommigen weven grove serge, „weder anderen weven fijn linnen; weder anderen snijden „glas of binden boeken en dat alles doen zij zonder intus„schen ook maar één enkel woord te spreken. De kranken ,»en herstellenden onder haar lezen kruiden en zelfs zij, die De Nonnen, "van Port-Royal 258 NADAGEN. „gezonden worden naar de spreekzaal, waar de kloosterlijke„geest zoo licht verloren gaat, hebben daarbij eenigen „bepaalden handenarbeid te verrichten. Zoo vervullen de ponnen het gebod van den grooten apostel door, in „stilheid werkende, haar eigen brood te „e t e n. De boeken voor den kerkdienst zijn bij de meesten „door hare eigene handen geschreven en verlucht. Nadat „nog t i e r c e n, het gebed der derde dagure, de hoogmis „en s e x t e n, het middaggebed voorbij zijn, wordt om elf „uur gehouden het middagmaal, bestaande uit brood en „groenten en somwijlen uit visch; des avonds gebruiken de „zusters een ei of bittere kruiden. De groote vasten van „Witten Donderdag tot Paschen houden de nonnen tot zes. „ure in den avond zonder ook zelfs maar water te drinken. „Wie zich aanmeldt om te worden opgenomen in de „kloostergemeente, wordt ingedeeld in het zoogenaamde „kleine noviciaat en moet daar doormaken eenen „proeftijd, waarin men haar nauwlettend gade slaat om wel „te kunnen onderscheiden of lichtzinnigheid, ongedurigheid, „levensmoeheid, eenige teleurstelling of eenig ongeluk dan: „wel een werkelijk verlangen naar boetedoening en heilig„making haar naar het klooster heeft gedreven. Men gaat „in dien tijd hare eigenaardigheden en hare gebreken „zorgvuldig na en beproeft en onderscheidt welke eigenaardigheden men haar moet doen' afleggen en welke in „liefde moeten worden verdragen. Men moedigt haar aan „en men vermaant haar; en er wordt afzonderlijk voor „haar gebeden. Vroeger was er een noviciaat te Parijs „zoo wel als te Port-Royal des Champs; iedere „novice moest haar noviciaat op beide plaatsen „door maken en de toestemming der maitresse des „novices in beide stichtingen voor hare toelating, „verwerven. Haar is gedurende haren proeftijd opgelegd „een onafgebroken zwijgen, dat zij slechts mogen verbreken „op bevel harer onderwijzeressen. Eerst bij hare intrede: NADAGEN. 259 „in het groote noviciaat bekleedt men haar met „het ordensgewaad en gewoonlijk kunnen zij dan worden „toegelaten tot de aflegging der gelofte, zoodra zij dit „begeeren. Zij, die men niet geroepen heeft geacht, kunnen „zich zonder eenige beschaming terug trekken, daar zij nog „door niets waren gebonden en nog altijd dezelfde kleeding „waren blijven dragen als de gewone pens ionair es." De opleiding dezer novicen was eene zaak, die den nonnen bij uitnemendheid ter harte ging en althans Angélique de Saint-Jean wist bij de vele bemoeiingen waarmede zij als priores was belast, altijd nog gelegenheid te vinden om zich aan de opleiding dezer jongere zusters te wijden „Hare liefde voor dezen," staat er in de oude Mémoires aangaande haar aangeteekend, „was teeder en warm, „verlicht en krachtig. Zij boog zich neder tot de zwakken „onder haar, maar om haar op te heffen en te steunen, „maar niet om te deelen in hare zwakheid Zij zag bij „hare novicen alleen op roeping en op vroomheid en „verklaarde, in schitterende hoedanigheden slechts te zien „een oorzaak tot verootmoediging, daar deze zoo licht „aanleiding geven tot hoogmoed en tot zelfverheffing. Zij „hield haar voor, dat men met den bijstand der goddelijke „genade van dergelijke uitwendige talenten wel een heilig „gebruik kan maken; maar dat dit slechts bij uitzondering „het geval is, omdat groote talenten eene voortdurende „verzoeking zijn in onze voortdurende zwakheid; zoodat „die ons gevaar doen loopen Hem te verliezen, die alleen „wil redden de nederigen en de gebrokenen van. hart." Van niet minder aanbelang dan de opleiding der novicen achtte men te Port-Royal de opleiding der pensionaires, die in deze nadagen weder in grooten getale aan de goede zorgen der zusters werden toevertrouwd. Deze pensionaires waren kostleerlingen, jonge meisjes, bestemd om later in de wereld te verkeeren. Wel begeerden velen van haar na afloop van haren leertijd 260 NADAGEN. den sluier aan te nemen; maar dit -werd nimmer aangemoedigd, allerminst uitgelokt. Het verlangen daartoe moest zich geheel vanzelf openbaren. Men behandelde ze allen zonder onderscheid als bestemd voor de maatschappij daar buiten, voor het gezin, voor het gehuwde leven. Het onderwijs, dat men haar gaf, berustte op de overtuiging, dat onderwijs en opvoeding volstrekt onafscheidelijke zaken zijn; de karakterontwikkeling, de vorming van het meisje tot mensch bleef hoofdzaak; de zusters van Port-Royal meenden daarom de groote kracht van haar onderwijs te moeten zoeken in haren persoonlijken omgang met hare leerlingen. Zij lieten haar om diezelfde reden ook nooit alleen, allerminst in de uren van uitspanning, zij deelden daarin met hare gesprekken en leidden daarbij het onderling verkeer der meisjes. Lange gerekte vermaningen, veelheid van woorden trachtten zij zorgvuldig te vermijden; bij de allerkleinsten, — en er waren er van vier, soms zelfs van twee jaren onder hare kweekelingen, — moest eene lichte straf zoo snel mogelijk op de begane fout volgen; bij de oudere meisjes echter hadden de nonnen geheel gebroken met het toen nog algemeen gevolgde stelsel van strenge straffen. Gestraft werd er eigenlijk in het geheel niet; maar toch stelden zij den kinderen hooge eischen. Niet met dwang wilden zij echter iets bereiken; maar met eene tegemoetkomende .zachtheid, met een onuitputtelijk geduld, waardoor de aanhankelijkheid der leerlingen werd gewekt tegelijk met haar gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid voor hare daden. Toch moest alle gemeenzame vertrouwelijkheid streng worden tegengegaan. De meisjes moesten zich onthouden van alle kritiek, dus ook van eene gunstige beoordeeling harer onderwijzeressen; en zorgvuldig werd er de hand aan gehouden, dat zij hare voorgangsters bejegenden met al den eerbied, dien de mindere den meerdere schuldig is. Stipte gehoorzaamheid, het onmiddellijk opvolgen van een bevel zonder tegenspraak of opmerking NADAGEN. 261 werd onvoorwaardelijk geeischt. In de nauwgezette behartiging der gestelde regels aangaande gedrag, werken dagverdeeling, omgang met onderwijzeressen werd niet de minste afwijking geduld. De leerlinge mocht ook nimmer vragen, waarom haar deze of gene taak werd opgelegd, waarheen de weg, dien men haar deed inslaan, leidde. Men moest antwoorden, als men werd gevraagd en dan zoo kort en zakelijk mogelijk; men mocht niet spreken zonder eerst verlof daartoe te hebben gevraagd en verkregen. Eene terechtwijzing moest worden aangehoord staande, in eene eerbiedige houding en met ternedergeslagen oogen. Dat de geest van waren vrijheidszin niet onder dit alles leed, ja eerder werd gewekt, bewijst de zelfstandige beslistheid van eene Angélique de Saint-Jean, die toch van haar zesde jaar in deze school van strenge tucht was opgevoed, — bewijst niet minder de fiere onverschrokkenheid, waarmede eene andere gewezen kweekelinge van Port-Royal, de gravin de Qrammont, tot in het aangezicht van den gevreesden Lodewijk XTV de rechten en belangen van het klooster durfde bepleiten. De pensionaires werden ingedeeld in kleine klassen, zoodat het onderricht bijna hoofdelijk kon worden gegeven en men liet de verschillende leeftijden bijéén. Dit laatste geschiedde met de bedoeling om zoowel de verpleging" der kleintjes als het onderricht der eerstbeginnenden geheel te stellen in de handen der oudere meisjes als practische vooroefening en voorbereiding tot de zorgen, die haar later wachtten als moeders in een gezin. De nonnen droegen echter zorg, dat het voor de ouderen altijd eene gunst, eene belooning, eene onderscheiding bleef om voor een kleintje te mogen zorgen. — Daar men bij de waardeering van ieders handelingen vooral uitging van de waardeering van het beginsel, dat daarbij had geleid, werd alle wedijver der leerlingen onderling tegengegaan; want men meende, dat die wedijver leidde tot eerzucht en tot hoogmoed en 262 NADAGEN. onvereenigbaar was met het gebod een ieder achte den ander uitnemender dan zich zeiven. De meisjes moesten elkander helpen bij haar werk; zij moesten elkanders fouten helpen bedekken, helpen voorkomen. Zij werden gewend, nooit ledig te zijn; en onder de meeste lessen deed men haar eenig naaldwerk ter hand nemen. Er werd veel voorgelezen en er werd tot vragen naar aanleiding van het voorgelezene opgewekt. Men liet de meisjes ook veel van buiten leeren. „Dat oefent „het geheugen, scherpt den geest en verhindert de meisjes „plaats te geven aan verkeerde gedachten," schrijft Jaqueline PascaL van wie ons een omstandig relaas harer Werkzaamheid als maitresse des pensionaires is bewaard gebleven. fiet dagelijksch onderhoud harer leer- en slaapkamers alsmede dat van hare kleederen kwam geheel voor rekening van de meisjes zeiven, welke ook haar rang of stand in de maatschappij wezen mochten. De ouderen zorgden ook hierbij weder voor de kleintjes. — De leerstof bij het onderwijs was hoogst eenvoudig. Het onderricht in de kennis van de bijbelsche geschiedenis en van den catechismus nam er wel de eerste plaats bij in en eischte onderscheidene uren daags; terwijl de meisjes ook nog deelnamen aan de meeste gebeden en godsdienstoefeningen van de nonnen. De berichten dienaangaande, die men op verschillende plaatsen in de hier reeds meermalen genoemde kloostergedenkschriften verspreid vindt, toonen echter duidelijk aan, dat men alle overdrijving tegenging en vooral alle neiging tot dweperij, en dat men trachtte te voorkomen, dat gewoonte en sleur de beteekenis en den ernst van deze kerkelijke handelingen deden uit het oog verhezen. — De meisjes moesten ook iederen dag eenig exempel afschrijven, teneinde zich eene goede schrijfhand eigen te maken. Zij werden ook geregeld geoefend in den zang, in den koorzang vooral. Zij leerden een weinig NADAGEN. 263 Tekenen en zij ontvingen een uitnemend onderwijs in alle vrouwelijke handwerken. De fraaie naaldwerken mochten als belooning worden beoefend in de vrije uren. Het leesonderricht gaf men naar de toen geheel nieuwe methode, die is uitgedacht door Blaise Pascal, om de kinderen niet eerst van buiten te laten leeren het alphabet, maar te beginnen met hun te leeren kennen de klinkers en daarna de medeklinkers, doch deze dadelijk te laten uitspreken in verband met de klinkers. Hoe weinig omvattend dit onderwijsprogramma geweest zijn moge, de kweekelingen der nonnen van Port-Royal hebben zich doen kennen als hoogst beschaafde en veelzijdig ontwikkelde vrouwen met een juist oordeel, een helderen blik op personen en zaken, een besliste levenswijsheid, eene groote zeggingskracht, getuige de kernachtige stijl harer inhoudsrijke brieven, harer boeiende, fraaie Mémoires, hare gemakkelijkheid en zekerheid van optreden, waar zij later hare plaats ook mochten vinden, in de provincie, aan het hof, in de kringen der aristocratie. Het aantal zusters van Port-Royal nam toe in de jaren, die onmiddellijk op de afkondiging van den Vrede der Kerke volgden. Het klooster breidde zich uit, won opnieuw aan invloed, aan vermaardheid. Evenals vroeger kwamen abdissen van andere kloosters er geruimen tijd vertoeven, lieten er zich zelfs tijdelijk indeelen in het noviciaat, ten einde zich geheel te doordringen van en in haar eigen klooster te kunnen overbrengen den geest van boetedoening en van zelfverzaking, die haar te Port-Royal bracht tot de erkentenis, „dat men reeds sinds langen tijd non kon zijn „zonder daarom reeds Christin te wezen; ja zonder zelfs de „eerste Christenplichten te kennen, dat Qods geest over ons „moet henen gaan om een nieuw schepsel uit ons te maken." Toch schreef Angélique de Saint-Jean in die schoone 264 NADAGEN. nadagen, niet zonder bitterheid en met het oog op de teekenen der tijden zeker ook niet zonder recht, aan eene priores, die haar ambt wilde nederleggen ten einde voor onbepaalden tijd te Port-Royal in onderwijzing te kunnen gaan: „men handelt met ons als met de steden in Italië „als daar eene besmettelijke krankheid heerscht. Zoolang „er slechts niemand uitgaat, bekommert men zich weinig „om wie er ingaat. Het zal voor u geene moeite inhebben „om hier te komen, hier te blijven zelfs en u daartoe te „doen ontheffen van uwen rang. Maar zoodra men denkt» „dat men zich hierheen begeeft om den geest van ons „klooster in zich op te nemen ten einde dien daarna verder „te verspreiden, houdt men dit zich zeiven en anderen als „iets vreeselijks voor." XVI DE VERNIEUWING DER VERVOLQINQ. Pensez-vous être saints et justes impunément? Racine. A t h a 1 i e. Den 6den Augustus 1678 werd in de plaats der mère Marie de Sainte-Madeleine du Fargis, wier derde triennaat verstreken was, Angélique de Saint-Jean door de verzamelde nonnen gekozen tot abdis. Sedert de opheffing van het interdict, nu negen jaren lang, had zij als priores de inwendige huishouding van het klooster behartigd, thans zoude zij de belangen der abdij naar buiten hebben voor te staan onder omstandigheden, die aanleiding gaven te moeten vreezen, dat zij daarbij al hare geestkracht, al hare .onwrikbare vastberadenheid, al hare onbuigzame trouw tot het uiterste zoude behoeven. Reeds herhaaldelijk had de koning den Port-Royalisten blijk gegeven van zijn ongenoegen; hij had zich echter nog van alle openlijke vervolging onthouden tijdens het leven der hertogin de Longueville, wier invloedrijke bescherming het klooster den 13den September 1679 door den dood van deze machtige beschermvrouw ontviel. Maar al ware de hertogin blijven leven dan zoude de .hooge achting, welke Lodewijk XIV voor haar persoonlijk koesterde, toch wel niet langer bij machte zijn geweest om Port-Royal tot schild te 266 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. strekken, om te bezweren den storm, die zich op het klooster dreigde te ontladen. Het hardnekkig verzet der bisschoppen van Aleth en van Pamiers, — die oude vrienden van Port-Royal, — tegen de groote uitbreiding, welke Lodewijk XIV tot stijving zijner financiën wilde geven aan het aloude regaalrecht, waarbij de inkomsten van een open gevallen bisdom zoolang dit onbezet bleef, den koning toekwamen, wekte de ergernis van den vorst en gaf den Jezuïeten aanleiding te over om hem te vervullen met wrok ,en argwaan tegen de Port-Royalisten. Dit viel dezen te gemakkelijker, omdat het van algemeene bekendheid was, dat de oude PortRoyalisten-leiders, Antoine Arnauld en Nicole, beiden hunne pen hadden gesteld ten dienste van de bisschoppen der oppositie. Nu door den vrede van Nijmegen een einde was gemaakt aan den buitenlandschen krijg, wilde de koning ook de binnenlandsche eenheid in zijn rijk bevestigd zien. Het verdroot hem, verklaarde hij, altijd weder Jansenisten op zijnen weg te vinden. Hij zoude nu eens meer Jezuiet zijn dan de Jezuieten zeiven. Hij zoude „het kabaal" nu eens voor goed ten onder brengen, te beginnen met het klooster, waarin dat Jansenisme werd gevoed en gesterkt. De markies de Pomponne viel in ongenade. Nicole zag zich genoodzaakt, in allerijl te vluchten, wilde hij eene opsluiting in de Bastille ontgaan. Weldra volgde hem Antoine Arnauld, na den 19den Juli 1679 afscheid te hebben genomen van zijne nicht Angélique de Saint-Jean, die den vriend en leermeester met zorg in het hart en met donkere voorgevoelens voor de toekomst zag gaan. In vermomming week Arnauld naar Nederland. Hij, en zoo vele anderen met hem, zoude zijn vaderland niet meer terugzién. Het is verwonderlijk, schrijft Reuchlin in zijn Qeschichte von Por t-R o y a 1, hoe de geschiedenis der Port-Royalisten van nu aan gelijken tred houdt met die der Hugenoten. Een gansch andere dan Monseigneur de Péréfixe, 266 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 267 die als aartsbisschop van Parijs in het jaar 1664 tevergeefs had getracht de nonnen tot onderwerping te brengen, zoude thans de vervolging tegen het klooster leiden, namelijk zijn opvolger, Monseigneur de Harlay, een der meest zedelooze priesters, die ooit tot den hoogen rang van aartsbisschop zijn verheven. Mocht de eerste al eens in onstuimige drift aan de waardigheid van zijn ambt hebben tekort gedaan, de tweede zoude met onverstoorbare koelbloedigheid, met inachtneming van alle vormen, met de uiterste wellevendheid, als man van de wereld en als geslepen hoveling, op fijne, rustige, maar daarom niet minder doodelijke wijze het klooster weten te treffen. Zijne taktiek was daarbij uiterst eenvoudig. Hij wilde met vermijding van alle opzienbarende tooneelen door enkel en alleen de opneming van novicen te verbieden, het klooster langzaam aan ontvolken, het als vanzelf doen uitsterven. Zoodra Monseigneur de Harlay wist, dat de ondergang van Port-Royal door den koning onherroepelijk was besloten, den 19den Mei 1679, zond hij een zijner onderhoorige geestelijken, den abt van Fromageau, naar Port-Royal des Champs om zich aangaande de verschillende aangelegenheden der abdij te laten inlichten. De abdis, la mère Angélique de Saint-Jean, gaf dezen een volledig antwoord op al zijne vragen, naar het aantal der zusters, op dat tijdstip, ongerekend de postulantes en de novicen, drie en zeventig, naar de tot de abdij behoorende inkomsten en domeinen, naar de namen en werkzaamheden der s o 1 i t a i r e s. Bij het scheiden vroeg zij hem, weshalve men haar over dit alles in verhoor had genomen? Waarop de abt verklaarde, dat hij slechts eene opdracht vervulde en zelf niet wist, wat daarvan de bedoeling was. „Doch, Mevrouw," vervolgde hij, „wat „zoudt gij hebben te vreezen onder een zoo mild bestuur „als het tegenwoordige? De koning heeft den vrede lief 267 268 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „en de aartsbisschop is een vijand van al wat opzien „zoude kunnen baren. Hij behandelt de zaken in alle „zachtmoedigheid." Acht dagen later, des morgens te negen ure reeds, verscheen de aartsbisschop < in persoon op het alleronverwachtst te Port-Royal des Champs. Het was de eerste maal, dat hij er kwam, sedert hij voor nu acht jaren was verheven tot aartsbisschop van Parijs. Beleefd en voorkomend deed hij der abdis, die op dat oogenblik de mis bijwoonde, aanzeggen, dat zij zich om zijnentwil vooral niet moest haasten en ging de kerk binnen, waar hij, na er vluchtig te hebben rond gezien, Monsieur de Saci tot zich riep. Met dezen en met den dichter Racine, dien hij eveneens onder de aanwezigen had opgemerkt, onderhield hij zich eenige oogenblikken alsof het slechts een gewoon bezoek aan de abdij betrof en vroeg hun onder meer naar de beteekenis van een grafschrift, dat hem was opgevallen. Vervolgens begaf hij zich naar de groote spreekzaal, waar de abdis, la mère Angélique de Saint-Jean, hem opwachtte in gezelschap van la mère du Fargis, hare voorgangster als abdis. Beide vrouwen knielden voor hem neder en vroegen hem zijn zegen. Met een vriendelijk handgebaar deed hij haar vervolgens nederzitten en deelde haar met enkele weinige woorden mede, als gold het slechts eene kleine, onverschillige zaak, dat het de wil des konings was, dat men te Port-Royal des Champs geene novicen meer zoude toelaten tot de aflegging der gelofte, voor en aleer het aantal der zusters tot op vijftig zoude zijn gedaald. Alle pensionaires, alle novicen, alle postulantes moesten daarom worden teruggezonden naar hare betrekkingen, daar zij hier ter plaatse nu te lang zouden moeten wachten eer zij den sluier zouden kunnen aannemen; tot nader order zoude men ook geene nieuwe kostleerlingen mogen opnemen. Op de vraag der abdis, waarmede men deze harde behandeling had verdiend, 268 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 269 antwoordde de aartsbisschop kalm en vriendelijk, dat dit slechts een tijdelijke maatregel was, dat het niet wijs was, als eene kloostergemeente talrijker was dan hare vaste inkomsten redelijkerwijze met zich brachten, dat nu Port-Royal des Champs na de deeling der kloostergoederen met de zusters te Parijs een aanmerkelijk gedeelte zijner vroegere inkomsten miste, het aantal nonnen er te groot was naar verhouding der geldmiddelen. Angélique de Saint-Jean deed onmiddellijk allerlei opmerkingen gelden en zette uitéén, dat indien men het klooster wilde bijstaan in den druk zijner geldelijke moeilijkheden, men thans eenen geheel verkeerden weg insloeg, daar het met het vertrek der pensionaires een aanzienlijke bron van inkomsten moest verliezen. De aartsbisschop erkende met de meeste welwillendheid, dat er veel waars was in wat zij aanvoerde; maar gaf haar te verstaan, dat het alzoo de wil des konings L was, dat de wil des konings wet was, dat het geen pas gaf de beweegredenen des konings te willen nagaan. Toen Angélique de Saint-Jean den aartsbisschop verzocht om diens bemiddeling bij den koning, zeggende, dat het f thans zijne taak was, den koning op het onrechtmatige van dit besluit opmerkzaam te maken, bleef Monseigneur de Harlay der abdis onverstoorbaar kalm en rustig gelijk geven, zeide steeds veel goeds te hebben vernomen van de opleiding, welke de pensionaires hier plachten te ontvangen en het met haar te betreuren, dat deze zaak een einde nemen moest. „Ach, Monseigneur," antwoordde hem Angélique de Saint-Jean, „wij zijn wel ongelukkig te „achten, dat, nu gij eindelijk de goedheid hebt, tot ons te „komen, de aanleiding van uw bezoek eene oorzaak van „droefheid voor ons moet zijn." De aartsbisschop verzekerde haar, dat het hem zeiven onverklaarbaar was, dat hij er niet reeds eerder toe was gekomen, een bezoek te brengen aan Port-Royal des Champs, betuigde bij herhaling alles te kunnen gevoelen voor het leed, dat de 269 270 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. voorgeschreven maatregel den zusters brengen moest; maar hij gaf haar toch ook te kennen, dat de koning in Port-Royal zag een centrum van oppositie en zoo iets in zijn rijk niet wilde dulden; dat hij, de aartsbisschop, voor zich de meeste achting gevoelde voor ieder der solitaires van Port-Royal; doch dat de houding van Antoine Arnauld bij de jongste kerkelijke oneenigheden den koning zeer had mishaagd en zelfs had doen verklaren, dat hij geene rekwesten ten gunste van Port-Royalisten in ontvangst zoude willen nemen. „Het schijnt, Mon„s e i g n e u r," hernam Angélique de Saint-Jean daarop met weemoedige fierheid, „het schijnt, dat men onze Heeren „van Port-Royal wel sterk afscheidt van de overige „menschen, daar toch over de geheele aarde de vorsten aan „hunne onderdanen laten de vrijheid om in smeekschriften „te hunner rechtvaardiging als tot een veilige wijkplaats „hunne toevlucht te nemen!" De aartsbisschop liet zich echter niet verrassen; hij bleef welwillend, beleefd en vriendelijk tot het einde. Eerst na afscheid te hebben genomen van de abdis en op het punt van weg te rijden, terwijl hij in zijne koets stapte, wenkte hij Monsieur de Saci tot zich, zeide dezen met eenige welwillende woorden, dat hij het in hem prees, dat hij althans geene strijdschriften schreef maar met zijne bijbelvertaling enkel tot stichting der geloovigen arbeidde — maar hem toch in gemoede te moeten raden, met al zijne vrienden binnen den tijd van veertien dagen Port-Royal te verlaten; er ook nu weder bijvoegende, dat het alzoo niet zijn wil maar die des konings was. Met hooghartigen spot schreef Angélique de Saint-Jean naar aanleiding van dit aartsbisschoppelijk bezoek, „hij verpletterde ons in „geenen deele door het gewicht zijner autoriteit; maar „hij was ons zelf een treffend voorbeeld van de „onderworpenheid, die hij van ons eischte, daar hij telkens „opnieuw verzekerde, dat hij slechts kwam in opdracht 270 DÉ VERNIEUWING DER VERVOLGING. 271 „van den koning, dat hij zijne bevelen had ontvangen van „den koning zeiven. In dit opzicht treedt hij geheel in de „voetstappen van zijnen voorganger; en wij zijn er wel aan „gewoon geworden, uit den mond onzer hoogste prelaten „te hooren eene taal, die zeker niet is geweest de taal der „bisschoppen uit de eerste eeuwen der christelijke Kerk. „Maar de tijden zijn ook veranderd heden ten dage " La mère Angélique de Saint-Jean had echter maar al te goed begrepen, dat het zonder eenigen vorm van proces over haar klooster gevelde vonnis onherroepelijk en onontkoombaar was, dat er van de zijde der menschen niets, te hopen bleef. Zij besefte, dat de wapenen, waarmede men de Port-Royalisten thans bestreed, als bij voorbaat met machteloosheid sloegen; dat waar geene onderwerping op eenig bepaald punt werd geëischt, er ook geen plaats was voor tegenstand of verzet; dat waar geene beschuldiging werd geformuleerd, ook niets ter verdediging kon worden aangevoerd. „Zonder ons van wat ook te beschuldigen, „veroordeelt men ons als schuldigen; terwijl men ons „overlaadt met loftuitingen, legt men ons eene zware „verdrukking op," klaagde zij haren oom den bisschop van Angers. Wel verre echter van zich door den gang der dingen te laten terneder slaan, gaat zij in ditzelfde schrijven dan verder voort, „gij ziet het, Monseigneur, mijne „beschrijving van onzen toestand is de beschrijving van „ons geluk, dat den Christenen alzoo is toegewenscht door „den heiligen Petrus zelven, die wil dat dezen er roem op „zullen dragen, geslagen en gesmaad te worden zonder dat „men hun iets kan ten laste leggen." Ad tuum domine Jesu tribunal apello had Pascal gesproken, toen zijne Lettres a un Provincial te Rome waren veroordeeld geworden. In de verstijfde hand eener op den dag van het bezoek van den aartsbisschop gestorven non deed 1 a m è r e Angélique de Saint-Jean plaatsen een papier, waarop de woorden: „wij doen een beroep op Uwe 271 272 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „rechtbank, Heere Jezus; de rechters dezer aarde sluiten „het oor voor onze gerechte klachten; maar Qij Zelf zijt „ons recht en Qij zult ons recht en mededoogen geven!" Énkele dagen later vertrokken een en veertig pensionaires, dertien postulantes, achttien geestelijken en leeken, die als solitaires te Port-Royal des Champs hadden gewoond. „Hoe wonderlijk is het toch," schreef la mère Angélique, toen die allen waren heengegaan, „hoe wonderlijk is het toch, dat onder eenen „koning, die geheel Europa doet beven, men in den staat „bevreesd is voor het kuddeke van kleine kinderen, van „geestelijke zusters, van enkele priesters, dat toch slechts -„vreeswekkend is voor den Satan, omdat, Gode zij dank, „het tegenover dezen als een goed geordend leger is." Ook thans weder wist Monsieur Hamon te verkrijgen de vergunning om als geneesheer der nonnen bij dezen te blijven vertoeven. Monsieur Grenet, de den nonnen gunstig gezinde directeur van het klooster trachtte, hoewel zelf geen Port-Royalist in den eigenlijken zin, nog voor de nonnen te doen wat slechts in zijn vermogen stond. Hij berichtte der abdis, dat hij met den aartsbisschop een vertrouwelijk onderhoud had gehad en dat deze hem bij het crucifix in zijne hand had gezworen, dat hij niets vijandigs met Port-Royal voor had: dat hij meende, dat men dus gehouden was den aartsbischop ook niet te wantrouwen of te vreezen, dat deze zich niet als een geestelijke vader tegenover zijne •dochters zoude gedragen. Men vernam niettemin, dat Monseigneur de Harlay omging met het plan om de beide kloosters van Port-Royal dat in de stad en dat in de vallei, weder te hereenigen onder eene niet door de nonnen te kiezen maar door den koning te benoemen abdis. Dit Uet zich te ernstiger aanzien, omdat men wist, dat in «enige andere nonnenkloosters de koning den zusters reeds had ontnomen het recht van verkiezing harer abdis. 272 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 273 Angélique de Saint-Jean beschouwde den stand der dingen als hopeloos; maar zij wilde toch niets onbeproefd laten, waardoor het aan haar abtelijk bestuur toevertrouwd klooster misschien nog ware te redden. Wetende, dat een vriend der stichting, de abt van Pont-Chateau, zich te Rome bevond, verzocht zij dezen te doen het noodige ter verkrijging eener pauselijke bekrachtiging en goedkeuring van de statuten van Port-Royal des Champs, van welke statuten zij hem een afschrift zond. Aan de curie te Rome werd echter aanstoot genomen aan het feit, dat volgens die statuten het storten van eene dotatie voor nieuw op te nemen nonnen niet verplicht was gesteld. Getrouw aan den geest van hare tante, van Ia mère Angélique Arnauld, die steeds had verklaard, „dat niemand „te behoeftig kon zijn om eene gelofte van armoede te „kunnen afleggen; en niemand rijk genoeg om de toelating „tot de aflegging dier gelofte te kunnen koopen," wierp Angélique de Saint-Jean het verre van zich om ter wille van den goeden uitslag van haar pogen bm de statuten harer abdij door den paus te doen bekrachtigen, thans op dit punt eenige de minste wijziging dier statuten voor te -slaan. Zij stelde eene verdediging van de steeds in haar klooster te dezen opzichte gevolgde gedragslijn op en trachtte daarbij aan te toonen, hoezeer deze vrijstelling van eene dotatie voor nieuwe nonnen het klooster zoo herhaaldelijk ten zegen was geweest zoowel in het tijdelijke als in het geestelijke. „Wij hebben zoo heerlijk „ondervonden," pleitte zij, „de waarheid der belofte van „Christus, zoek eerst het Koninkrijk Gods en „Zijne gerechtigheid en al deze dingen „zullen u toegeworpen worden. Zouden wij ons „daarom niet schuldig maken aan den grootsten ondank en „verdienen, dat God Zijn aangezicht van ons afwendde, „door ons vertrouwen te stellen in menschelijke bepalingen „en in ons klooster in te voeren een gebruik, dat in de £>e Nonnen van Port-Royal 18 273 274 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „laatste eeuwen is ingevoerd door menschelijke berekening „maar dat geheel in strijd is met den geest van den ouden „ordensregel van den heiligen Benedictus, aan welken „ordensregel wij trouw hebben gezworen?" La mère Angélique de Saint-Jean deed ook nog een beroep op den paus zeiven met de woorden: „Uwe „Heiligheid heeft slechts tot ons te spreken: No li te „fier e, om al onze tranen te drogen. Deze enkele, „woorden uit den mond van den plaatsvervanger van „Christus op aarde kunnen de blijdschap doen wederkeerenr „in onze zielen, die geheel ter neder geslagen zijn door de „onophoudelijke vervolging, waaraan wij bloot staan „Men veroordeelt ons, zonder ons te beschuldigen van wat „ook. Monseigneur, de aartsbisschop van Parijs, geeft „ons allen lof en legt ons toch eene zware verdrukking op."" Het was alles tevergeefs. Toen de abt van Pont-Chateau* door den paus ten gehoore werd ontvangen, droeg deze hem op, den nonnen zijne pauselijke deelneming in hare smarten te betuigen en haar uit zijnen naam te vermanen» niet te vertragen in het gebed; de hoofdstukken uit het boek Job in hare kerkelijke gebedenboeken waren eene uitnemende onderwijzing voor haar, liet de paus haar nognader aanzeggen. De met zooveel aandrang van henr begeerde bekrachtiging der constitutie harer abdij verleende de paus de nonnen van Port-Royal echter niet; en eerlang deed hij zelfs op verzoek van den koning van Frankrijk den abt van Pont-Chateau uit Rome verbannen. — De verlatenheid der nonnen, haar gemis aan steun van de zijde harer kerkelijke supérieuren was thans zoo groot,, dat de aartsbisschop van Parijs, toen de koning in het jaar 1680 voor het huwelijk der dauphine van Versailles. afreisde, spottend kon schertsen: „er zijn in dat moeras „van Port-Royal nog wel eenige kikvorschen, die kwaken; „maar een weinigje zon, als de koning terug komt, en het „moeras is uitgedroogd." 274 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 275 La mère Angélique de Saint-Jean verloor onder dit alles geen oogenblik hare rustige beslistheid en met onwrikbare vastberadenheid bleef zij zich handhaven tegenover de ruwe, ijverende biechtvaders, welke thans door den aartsbisschop in de plaats van de verdreven vrienden over de zusters werden gesteld. Een van dezen had de nonnen op Goeden Vrijdag in eene predicatie van meer dan drie uren gelijkgesteld met Arianen, Donatisten, Pelagianen, ja zelfs met Calvinisten. Om hem te verhinderen ook met Paschen ergernis te geven, deed de abdis hem dien morgen aanzeggen, dat de nonnen voor dien dag geen sermoen begeerden. „Christus," schreef zij hem, „Christus „en de engelen spreken met de vrouwen aan het graf, in „het mysterie. Wij willen trachten door eenen plechtigen „ommegang ons in den geest bij haar aan te sluiten en „slechts naar Zijne stem te hooren. Er blijft ons dus geen „tijd over om naar eene predicatie te luisteren." — De behandeling, welke de nonnen in de nu volgende jaren ondervonden, was niet altijd dezelfde; zij was nu eens zachter dan eens strenger, al naar de wisselingen van de verhouding des konings tot den pauselijken stoel in diens hardnekkigen kamp om de vrijheden der Gallicaansche Kerk. Een oogenblik scheen er zelfs eene blijvende verandering te zullen komen, toen de aartsbisschop van Parijs toeliet de opneming binnen Port-Royal des Champs van eenige nonnen en novicen uit een klooster te Liesse, die eveneens indertijd het formulier niet hadden willen teekenen en daarover met de andere zusters in verdeeldheid leefden. Antoine Arnauld meende echter en waarschijnlijk niet ten onrechte, dat Monseigneur de Harlay met dit toe te laten slechts „te zekerder „wilde vernielen den tuin, waaruit deze edele boomen „werden genomen." De nonnen zeiven hechtten ook weinig aan sommige tijdelijke wendingen der gemoederen. „Velen meenen, dat 275 276 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „de storm is afgedreven, dat de wind is gaan liggen en dat ,','er niets meer is te vreezen" schreef la mère Angélique de Saint-Jean aan haren jongsten broeder, den uitgeweken s o 1 i t a i r e, de Luzancy, „maar het is met ons als met die „plaatsen, waarover een orkaan is heen gevaren; de „verwoestingen, welke hij heeft aangericht, blijven en „zonneschijn alleen is niet genoeg om die te herstellen. „God alleen kan de muren van Jerusalem wederom "oprichten. Wij kunnen er slechts toe medewerken door „telkens opnieuw te smeeken: Benigne fac in bona „voluntate tua Sion, ut aedificentur muri „Jerusalem, doe wel bij Sion naar Uw welbehagen, 'Jbouw de muren van Jerusalem op." Onafgebroken bleven de nonnen van Port-Royal dan ook op hare hoede om te voorkomen de overrompeling van eene door den koning benoemde abdis. Toch liet de aartsbisschop de eerstvolgende verkiezing eener abdis nog ongehinderd doorgaan en hij was zelfs onder de eersten om der m è r e Angélique de Saint-Jean geluk te wenschen, toen deze met algemeene stemmen door hare nonnen werd herkozen. Angélique bracht bij deze gelegenheid tot zelfs haren trots ten offer aan de belangen der nu opnieuw aan hare goede zorgen toevertrouwde abdij. Hoeveel het haren fieren geest ook kosten mocht, zich te vernederen voor dezen man, zij wilde zich daardoor toch niet laten weerhouden om naar aanleiding van den aartsbisschoppelijken gelukwensen een smeekbede te doen ten opzichte van wat haar het diepste smartte, namelijk het verbod om novicen op te nemen, wat immers in bedekten vorm een doodvonnis voor haar klooster was. „Ootmoed," schreef zij den aartsbisschop, „ootmoed en onderworpenheid „hebben zoo groote waarde voor God; en zullen die nu „niet genoeg gelden bij u, M o n s e i g n e u r, nu wij thans „ruim twee jaren in ootmoed en in onderworpenheid leven, ,!om u met medelijden te doen nederzien op uwe 276 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 277 „dienstmaagden en haar te schenken den zegen, dien God „in den beginne der wereld gaf, zeggende: crescite „et multaplicamini?" Daar er zelfs geen antwoord volgde, wendde Angélique zich bij gelegenheid van het Paaschfeest nogmaals tot hem met de bede: „mogen wij „in dezen tijd van dankzegging en van schuldvergeving „niet op eenig ongewoon blijk van uwe goedheid hopen? „Gij hebt ons absolutie van al onze zonden geschonken „voor drie dagen vastens en biddens; zullen nu drie jaren „van verdrukking, Monseigneur, ons niet eenig recht „geven om de bescherming van uwe goedheid te erlangen?" Niets baatte. Alles bleef bij het oude. Men behandelde Port-Royal als eene belegerde vesting, welker bezetting men niet door eene gewelddadige bestorming wilde ten onder brengen maar door eenen langzamen hongerdood. Men belegde het klooster niet weder, gelijk men het in het jaar 1664 had gedaan, met het interdict; de deelneming aan de heilige sacramenten werd den nonnen niet ontzegd; geen inquisitoriaal formulier werd den zusters ter onderteekening voorgelegd; men dreigde haar niet met wegvoering en gevangenschap; men trachtte niet, haar met drang van redenen te overtuigen. Men vergenoegde zich er mede, één voor één de verschillende betrekkingen met de oude vrienden zoo onopgemerkt mogelijk af te snijden en verder rustig en geduldig het einde der onverbiddelijk uitstervende kloostergemeente af te wachten. Eigenlijk beschouwde men Port-Royal des Champs reeds als dood; althans men beschikte over de eigendommen en domeinen der abdij als over opengevallen goederen, die niemand wettig toekwamen. Eens zag de dauphin, in de nabijheid van het klooster op jacht, het. sierlijke kleine kasteel, dat de hertogin de Luynes eenmaal naast de abdij had laten bouwen en dat de gewone plaats van samenkomst voor de solitaires was geweest. Na het te hebben bezichtigd, besloot de prins het in bezit te nemen om het 277 278 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. te bezigen voor oneerbare doeleinden. Men wist de abdis hier nog tijdig van te verwittigen; en maar al te goed wetende, dat hare protesten en klachten toch ongehoord zouden voorbij gaan, zond Angélique de Saint-Jean nog dienzelfden dag eenige werklieden in het gebouw om het te sloopen en Vaumürier, waaraan zoo vele lieflijke herinneringen uit den bloeitijd van het klooster in de vallei waren verbonden, werd met den grond gelijk gemaakt. De nauwgezette trouw, waarmede la mère Angélique de Saint-Jean als abdis de uitwendige belangen harer abdij voorstond, deed haar echter geenszins vergeten, dat de zorg voor de geestelijke belangen harer dochters hoofdzaak was. Integendeel, bij het ook door haar zelve diep gevoelde gemis aan leiding en onderwijzing, nu de vervolging oude vrienden en vertrouwde leermeesters verre hield, verdubbelde zij haren ijver om de zusters op te wekken en aan te moedigen, toch niet te vertragen op den weg der heiligmaking, ja zich gelukkig te rekenen, iets ter wille van de gerechtigheid te mogen lijden. Streng als Angélique de Saint-Jean voor zich zelve was, zag zij daarbij scherp het gevaar van er toe te kunnen komen, uit hooghartigen trots te zondigen; en het was daarom waarschijnlijk meer nog tot eigene vermaning dan tot die der zusters, dat zij herhaaldelijk waarschuwde tegen juist deze verzoeking. „Den tijd harer harde gevangenschap bleef zij steeds als den „gelukkigsten tijd haars levens beschouwen," wordt ons in de oude Mémoires pour servir a 1'histoire de Port-Royal van haar verhaald, „en zij betreurde het, „als zij, die der waarheid toebehoorden, hun lijden onteerden „door ongeduld of door klagen. Zij wilde, dat men het lijden „en het onrecht zoude verdragen in alle stilte en in allen „ootmoed, zoo men geene liefde genoeg had om er voor te „kunnen danken; dat men niet zoude vooruitloopen op de „gerechtigheid des Heeren door zich zeiven recht te „verschaffen, dat men zich zoude hoeden voor eene 278 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 279 „hooghartige minachting van hen, die de waarheid niet lief „hadden en daardoor zeiven schuldiger te worden bevonden „dan dezen het waren in de verblinding hunner ongerechtigheid. Er is eene wonderbare, hoogere orde, vermaande „zij hare dochters, in wat ons thans slechts wanorde en „verwarring toeschijnt. Wij moeten wachten tot Gods werk „geheel voltooid zal zijn, om er de schoonheden en de „verhoudingen van te zien. Het is gemakkelijk genoeg, de „hand Gods op te merken in wat de menschen goeds doen; „maar het geloof bestaat juist daarin, Zijne wijsheid en Zijne „goedertierenheid te aanbidden, waar Hij den onrecht„vaardigen vergunt, kwaad te doen." Van groote waarde voor de zusters waren in dezen tijd van verlatenheid de verklaringen van de Heilige Schrift, welke Angélique de Saint-Jean haar gaf. „Zij had zich," wordt ons nog nader van haar verhaald, „zij had zich gretig gevoed met al die „woorden, die het geloof en de hoop eener trouwe ziel „versterken kunnen. Zij zocht er vertroosting in al hare „moeiten en zij vond er altijd wat zij behoefde om hare „lijdzaamheid te bewaren en hare liefde te doen toenemen. „Zij had zich de uitdrukkingswijzen van de Heilige schrift als „onwillekeurig eigen gemaakt en hare toespraken tot de „zusters hadden daardoor iets van de heilige wijding der „Schrift." Liefst onderwees la mère Angélique de SaintJean hare nonnen uit de psalmen, want „daar had zij „geleerd, hoe diep onze ellende is, hoe dringend onze „nooden, hoe zwak alle menschelijke steunsels en hoe groot „de goedertierenheid des Heeren voor de gebrokenen en „de nederigen van hart. Zij klaagde met den profeet; zij „loofde den Heer met hem en zij achtte zich gelukkig God „te mogen aanroepen in gebeden, die Hij Zelf had „ingegeven Zij wist de hoogste waarheden den kleinen „en eenvoudigen bevattelijk te maken zonder dezen iets te „ontnemen van hunnen hoogen ernst Meer nog dan in „hare toespraken tot de verzamelde nonnen deed haar 279 280 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „invloed zich gelden in ieder afzonderlijk onderhoud met „ëéne van dezen, wier vroomheid zij kende maar van wie „zij tevens wist dat die vroomheid noodig had gesteund te „worden. Want als men naar haar had geluisterd, meende „men ook tot alles bekwaam te zijn en alles gemakkelijk „te kunnen achten. Hare vroomheid ontstak die der anderen „in gloed." Maar al kon Angélique de Saint-Jean aldus hare dochters versterken en staande houden door woord en voorbeeld» zoodat het dezen meermalen te moede was, alsof „beiden „la mère Angélique en 1 a mère Agnes nog onder haar „voortleefden," zelve leed zij onuitsprekelijk zwaar onder het gemis van allen omgang met hare vroegere leermeesters, onder de scheiding van zoo velen, die haar dierbaar waren. De berichten aangaande hun wedervaren, waarnaar zij steeds verlangend uitzag, waren teleurstellend schaarsch en onvolledig. „God heeft den blijmoedigen gever „lief," .schreef zij haren broeder de Luzancy, toen deze haar eenige tijding had doen toekomen betreffende Monsieur de Saci. „En onder vrienden heeft men „bovenal hen lief, die vrijuit en van ganscher harte doen „wat zij doen. Ik betrouw mij op uwe vriendschap, die uit „zich zelve weet, wat er in deze tijden van verwijdering „omgaat in het hart van anderen en dan voor hen doet wat „zij zoude willen, dat anderen in een gelijk geval deden „voor hen. De afwezigheid doet het lijden toenemen; maar „God wil het zoo; odoretur sacrificium, laat ons „het offer bewierooken! Wat zijn er velen die weenen „in deze wereld! Maar als zij roepen tot den Heer, zal Hij „hen ook in Zijne goedertierenheid verhooren, en Hij zat „uitredden allen, die op Hem hopen." Met haar vurig, aanhankelijk gemoed had Angélique de Saint-Jean hare vrienden lief op eene wijze, die haar deed lijden en diep ter neder boog onder het gewicht hunner zorgen en verdrukkingen. Met bijna mannelijke kracht had 280 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 28* zij het goed recht van haar klooster voorgestaan; met onbuigzame fierheid had zij der vervolging het hoofd geboden; onvermoeid had zij de nonnnen vertroost en vermaand. Zij kon berusten in den nader komenden» onvermijdelijken val van Port-Royal. „Van het begin onzer „vervolging," kon zij naar waarheid verklaren, „van het „begin onzer vervolging hebben wij honderdmaal tot God' „gezegd, dat wij het schip wilden laten varen en opgeven» „zoo Hij slechts onze ziel wil redden." Geene klacht kwam haar ooit over de lippen; maar zij was innerlijk geknakt door zorg en smart en zij bezweek, toen de dood haar ontrukte, van wie zij reeds was gescheiden door de vervolging. Het brak haar het hart, zoovelen te zien voorgaan, terwijl zij nog zelve moest achterblijven. En groot was het aantal der vrienden en kweekelingen van Port-Royal, die, al stierven zij ook in den vreemde, in ballingschap, ver van het geliefde klooster, toch in de schaduw zijner muren begeerden te rusten. Telkens en telkens moesten de poorten der abdij worden geopend om in ontvangst te nemen de laatste overblijfselen van hen, die men niet meer levend had mogen aanschouwen. Telkens en telkens brachten weenende betrekkingen, naar een algemeen gebruik dier dagen, het hart van dierbare dooden aan, om hier, te Port-Royal des Champs, te worden bijgezet als in bij uitnemendheid gewijden grond. Den 4den Januari 1684 stierf Monsieur de Saci; ook hij had in zijn testament begeerd, te worden begraven te Port-Royal des Champs. Van het landgoed van zijnen neef, den markies de Pomponne, waar hij was gestorven, bracht men zijn lijk allereerst naar Parijs, vol angst voor een koninklijk tegenbevel. De onbezonnenheid van de hertogin de Lesdiguières, die den lijkstoet een geleide van honderd fakkeldragers tegemoet zond, had dit bijna uitgelokt; men achtte het dus raadzaam nog dienzelfden nacht» bij strenge koude, door te trekken naar het klooster in de 281' 282 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. vallei, waar men aankwam tegen vijf ure in den morgenstond. Fontaine, de Saci's trouwe vriend en metgezel tijdens •diens gevangenschap in de Bastille, en nog eenige andere vrienden, die men er te laat van had onderricht, volgden de sporen van den wagen in de sneeuw en* bereikten de kerk -eenige uren later, juist toen de ter aarde bestelling eenen aanvang zoude nemen. „Laat ons doen wederkeeren in de „aarde wat slechts aarde was en tot stof doen wederkeeren „wat slechts stof was," had de abdis geantwoord, toen men haar verzocht, de plechtigheid nog eenige dagen uit te stellen. Aan het hoofd harer nonnen ging zij den doode tot aan den ingang van het koor tegemoet. „Wij droegen onzen „vader," verhaalt Fontaine ons in zijne Mémoires, „voorbij eene lange reeks van nonnen, die hem met „brandende kaarsen in de handen opwachtten. Hare oogen, „die reeds zoo lang als blind waren voor alles wat deze „wereld betreft, richtten zich vol tranen op het aangezicht „van dezen heilige, toen deze langs haar werd heen „gedragen, om nog eenmaal te onderscheiden de gelaatstrekken, die zij op aarde niet meer zouden aanschouwen; „en toen wij de geopende groeve bereikten, traden eenigen „van haar voor om hem te kussen met eenen heiligen kus, „terwijl het koor het psalmgezang weerklinken deed met „eene plechtigheid, die mij telkenmale op nieuw overweldigt „als ik er aan terugdenk. Het was mij, als werd met hem, „dien ik zag ter aarde brengen, al mijne vreugde begraven." Niet minder diep was Angélique de Saint-Jean door dezen slag getroffen. Drie weken later reeds volgde zij, „als het „schaap den herder." „Hare dochters," wordt ons in de oude Mémoires van haar verhaald, „hare dochters had „zij vermaand, hare droefheid te bedwingen, zeggende, dat „het de nagedachtenis van hem, wien zij de laatste eer „bewezen, onwaardig was, hem te willen beweenen. En „gelijk zij, in hare groote nederigheid, zich zelve als niets „achtte niettegenstaande de zeldzame talenten, die God 282 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 283 „haar had geschonken, deed zij thans hare nonnen „opmerken, sprekende over Monsieur de Saci, die „haar toch altijd zoo dierbaar was geweest, hoe Qod zich „van menschen bedient, hoe en wanneer het Hem behaagt, „zonder ze echter ook maar in het minst van noode te „hebben. Toch zag men al dadelijk na de begrafenis van „Monsieur de Saci, dat de abdis geene andere begeerte „meer kende dan die om van de ballingschap van dit leven „uit te gaan." Maandag, den 24sten Januari, juist drie weken na de ter aarde bestelling van Monsieur de Saci, werd Angélique de Saint-Jean zwaar krank. Toen zij bij den aanvang van den vesperdienst, eer zij het koor binnen ging, een oogenblik neder knielde op het graf van den geliefden vriend en leermeester, gevoelde zij plotseling eene scherpe pijn in de zijde, onmiddellijk gevolgd door een harden koortsaanval. Toch nam zij nog deel aan den vesperdienst en sprak het pater met gebroken stem. Zij ging daarna zelfs nog naar de spreekzaal en deed er zich geweld aan om wie haar spreken wilde, te woord te staan. Na afloop van het spreekuur moest zij zich echter onmiddellijk te bed begeven en overviel haar de hevige krankheid, gepaard met zwaar lijden, die zij zelve dadelijk achtte tot den dood te zijn. „Zij „had zich met de gedachte aan den dood reeds sinds lange „jaren zeer vertrouwd gemaakt," staat er van haar opgeteekend, „en zij placht over het toekomende leven te „spreken als ware dit voor haar reeds aangebroken. Zij „beschouwde den aanvang van iedere krankheid als eene „tijding van hare aanstaande bevrijding; en bij herstel was „het haar te moede, alsof zij weder werd opgesloten in eene „treurige gevangenschap na van verre een land van licht „en van heerlijkheid te hebben gezien. Toch was hare hoop „niet onvermengd met vrees. Zij vreesde de oordeelen des „Heeren, omdat zij de billijkheid er van erkende". — Aan eene stervende had zij dan ook eens geschreven: „wacht er 283 284 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. „u voor, te verlangen naar den dood als naar de verlossing „van uwe smarten; want al de uren van uw lijden zijn „afgemeten door God en er is niet een van, dat u geene „maat van eeuwige zaligheid kan toebrengen, als gij „geduldig en gewillig lijden wilt en uw lijden ten offer „brengen aan Jezus Christus. Begeer in den dood alleen „het middel om de zonde in u te niet te doen, opdat de „rechtvaardigheid van Christus er volkomen zij." Der priores, die haar in hare krankheid ter zijde stond, betuigde Angélique de Saint-Jean thans ook, hoe groote deernis zij gevoelde voor de kloostergemeente, als die haar zoude moeten verliezen vóór het einde van haar triennaat als abdis. „Ik zal lijden," klaagde zij, „maar het zal slechts „naar het lichaam zijn; en gij allen zult lijden naar den „geest Wij moeten ons echter Gode onderwerpen en Zijne „raadsbesluiten eerbiedigen, welke zij ook zijn mogen. Wij „hebben slechts Hem te laten handelen, Hem te gehoorzamen. Dominus est." Tot de verzamelde zusters zeide zij vervolgens nog: „Kinderen, laat ons niet vergeten, „het lied des Lams te zingen en Gód te prijzen, wat er ook „gebeuren moge." Den derden dag reeds achtte Monsieur Hamon den toestand der kranke zoodanig verergerd, dat hij den raad gaf, deze zonder verwijl het sacrament der stervenden toe te dienen. Angélique de Saint-Jean was volkomen bij kennis en wilde vooraf, niettegenstaande de priores er zich tegen verzette, den verzamelden nonnen belijdenis doen van schuld voor al hare tekortkomingen als abdis. „Ik ben „altijd overtuigd geweest," verklaarde zij haren weenenden dochters, „dat deze last te zwaar voor mijne krachten was „en ik ben uiterst bedueht geweest, dien op mij te nemen. „Maar ik gevoel mij thans gedrongen, u te verklaren, dat „gij, door uwe volgzaamheid, door uwe genegenheid en „goedheid voor mij, dien last zoo licht hebt gemaakt. Ik „weet echter zeer goed, dat de misslagen, welke ik in de 284 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 285 „bediening van mijn ambt heb begaan, zeer vele zijn; en „daar ik geene tranen genoeg heb om ze uit te wisschen, „hoop ik, dat die tranen, welke uwe liefde voor mij u zal „doen vergieten, mij zullen helpen, er mij van te reinigen." Bij den voortgang harer krankheid maakten hevige benauwdheden haar het spreken nagenoeg onmogelijk. Men zag haar echter onafgebroken bidden en van tijd tot tijd gaf zij aanwijzing om haar eenen psalm voor te lezen, vooral den 103den: Loof den Heer, mijne ziel! Het leed harer treurende dochters ging haar diep ter harte. Het griefde haar, dat haar onmacht om te spreken haar verhinderde, uiting te geven aan wat hare liefde haar nog ingaf te spreken tot die allen, die zij ging verlaten en voor wie hare liefde en genegenheid nog altijd toenemende waren. „Zoo veel te zeggen te hebben en zich niet te „kunnen doen verstaan!" hoorde men haar fluisteren. „Maar ook hierin geldt het, zich Gode te onderwerpen." Met flauwe stem kwam het ook nog over hare lippen: „hoe wonderbaar groot is de onderlinge liefde, welke God „ons ingeeft; de vriendschappen der kinderen dezer wereld „weten daar niets van." Een van hare laatste woorden was het vers uit het Hooglied: Adjuro vos, filiae Jerusalem, ne suscitetis neque evigilare faciatis dilectam donec ipsa velit, ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! dat gij de liefde niet opwekt noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. De priores zeide haar daarop: „Mijne moeder, gij spreekt „slechts van u zelve en uit de begeerte, die in u is om ter „ruste te gaan in God. Geloof niet, dat wij in opstand zullen „komen over uw geluk; maar heb deernis, bid ik u, met al „uwe dochteren en zeg ons nog een enkel woord van troost „en opwekking." Angélique antwoordde hierop nog met die andere woorden uit het Hooglied: Laeva sub capite meo et dextera illius amplexabitur me, Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd en Zijne rechterhand 285 286 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. omhelze mij. De priores deed haar nog opmerken, dat zij zelve weldra deel zoude hebben aan die heilige omarmingen; maar dat de anderen ongetroost zouden achterblijven. Angélique trachtte daarop nog te kennen te geven, dat men in het tegenwoordige leven die linkerhand reeds onafgebroken kan vasthouden; maar al sprekende begaf hare stem haar geheel en al en zij kon zich niet meer verstaanbaar maken. Eenige uren later bracht zij op aandringen der priores nog ten deele uit de woorden: Spiritus sancti gratia illuminet sensus et corda nostra, De genade van den Heiligen Qeest verlichte onze zinnen en harten. Den vijfden dag van hare krankheid, in den vroegen morgenstond, deed de priores, ziende, dat het einde der abdis zeer nabij was, nog eenmaal al de nonnen om haar leger samenkomen. Angélique de Saint Jean, die tot het laatst helder van geest bleef, kon echter geen woord meer uitbrengen en liet zich een psalmboek geven, dat zij opsloeg tot zij had gevonden het vers: Quam bonus Israël Deus. Immers is God Israël goed. Weinige uren later stierf zij, den 29sten Januari 1684, nog eer haar tweede triennaat als abdis geheel ten einde was, negen en vijftig jaren oud. Port-Royal onder Angélique Arnauld biedt ons een vriendelijker, rustiger schouwspel aan dan Port-Royal onder hare nicht Angélique de Saint-Jean; maar hoe waren de tijden ook veranderd! Onder het bestuur van de eerstgenoemde zagen wij het nonnenklooster zich verheffen en toenemen in bloei. Op de dringende prediking van bekeering en van vergeving van zonden, welke er van uitging, kwamen steeds nieuwe zusters naar de abdij en talrijke kluizenaars schaarden zich als trouwe vrienden er om heen. Eene onherbergzame wildernis werd als bij tooverslag herschapen in een bloeiend dal met vruchtbare tuinen en weüge akkers; en eene zegenrijke werkzaamheid 286 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 287 ten behoeve van lijdenden en behoeftigen van iederen rang en stand ontplooide er zich. Het klooster in de vallei met zijne onbekrompen gastvrijheid en liefderijke armenzorg was een weldadig lichtpunt in de sombere dagen van de burgeroorlogen der Fronde, een in waarheid koninklijke haven voor bedrukten van geest en voor verslagenen van hart. De groote hervormster van Port-Royal, die, na de hand te hebben geslagen aan den ploeg niet meer achterwaarts zag, deed vrijwillig afstand van broeders en zusters, ouders en vrienden, om naderhand die allen weder te vinden in hetzelfde streven en met hen te worden hereenigd in hooger, rijker genegenheid. Het bittere besef, dat Port-Royal verloren was, dat geene menschenmacht het zoude kunnen redden, dat hare beste bedoelingen en die harer vrienden werden miskend en gelasterd, is zeker ook der eerste Angelica niet bespaard gebleven; maar zijstierf bij den aanvang der vervolging. Qetuige van het langzaam wegkwijnen van Port-Royal is zij niet geweest. Voor Angélique de Saint-Jean daarentegen was weggelegd de zware taak om den geest van Port-Royal brandende te houden onder vervolging en nood, om den moed der zusters aan te vuren en haar op te wekken tot trouw en volharding. Maar die veranderde tijdsomstandigheden, de strijdende, verwerende houding, welke de nonnen thans moesten aannemen drukten onvermijdelijkerwijze eenen stempel van hooghartige onverzettelijkheid op hare persoon, op hare handelwijze. Liefst had Angélique de Saint-Jean, evenals hare tante en naamgenoote, zich geheet gewijd aan de opleiding der jongere nonnen, aan armverzorging en krankenverpleging. Maar het interdict, de strenge bewaking, de eenzame opsluiting, waartoe zij zich zag veroordeelen, maakten iedere werkzaamheid naar buiten tot eene onmogelijkheid en tot twee malen toe zagzij zich hare kweekelingen, hare novicen, uit de armen rukken. Het inquisitoriaal formulier, dat haar ter teekening 287 288 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. werd voorgelegd, dwong haar en hare nonnen, zich eene tamelijk groote theologische kennis eigen te maken, zich te vormen een zelfstandig oordeel over de aanhangige vraagstukken, wilden zij zich niet als blinde, willooze werktuigen overgeven in de handen zoowel van vrienden als van tegenstanders. De vrees, dat de vrienden wel eens meer wilden toegeven, dan haar geheel vereenigbaar toescheen met den geest der groote leiders van Port-Royal, Tiep een gevoel van wantrouwen wakker, eene zekere mate van eigenzinnigheid, die meermalen hardnekkigen trots zeer nabij kwam. Toch nam zij slechts noode deel aan 4en heftigen strijd der meeningen. Van meening te moeten verschillen met hoog vereerde leermeesters en geestverwanten was haar een drukkend, grievend leed. Vandaar •dat zij ten slotte toch zich onderwierp en teekende, zonder •overtuigd te zijn en in het volle gevoel, dat men hiermede afweek van den rechten, koninklijken weg. Maar het viel haar, der non, op den duur onlijdelijk zwaar te moeten leven in verzet tegen hare geestelijke leidslieden, hunne goedkeuring, waaraan zij zoo innige behoefte gevoelde, te moeten missen, hare trouw te hooren afschilderen als eigenzinnigheid door hen, aan wier oordeel zij zich zoo -gaarne onderwierp. Hare groote nederigheid van geest maakte haar huiverig om aldus eigen oordeel staande te houden tegenover dat harer vrienden, al zoude ook de wreedste vervolging, de meest dringende overreding van tegenstanders nimmer iets op haar hebben vermocht. Als eene overtuigde Roomsch Katholieke, die zij was, deed ook de verdeeldheid in de Kerk zelve haar zoo smartelijk aan en het denkbeeld eener mogelijke scheuring deed haar verschrikt terugdeinzen; dat men haar en hare gezellinnen als ketters, als Calvinisten schold, voelde zij als een onduldbaren smaad. Tot den einde bleef zij in de Roomsch Katholieke Kerk aien de vertegenwoordigster van Christus op aarde. Al 288 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 289 hare kerkelijke mysteriën en ceremoniën maakten daarom diepen indruk op haar. Zij had een onbeperkt geloof in de werking der heilige sacramenten, al had zij gedurende hare gevangenschap en gedurende het interdict getoond die te kunnen ontberen en al was zij in tijden van onthouding noch verflauwd noch vertraagd. De onzienlijke dingen waren haar zeer nabij, zeer wezenlijk, welhaast tot eene tastbare werkelijkheid geworden. Bij de begrafenis van eene om hare vroomheid en heiligheid zeer geliefde non, — van la mère Qéneviève de Tardif, — meenden de zusters hemelsche stemmen zich te hooren mengen in den psalm waarmede zij hare uitvaart begeleidden. „Zoo er al „dwaling was in onze zinnen, de waarheid was toch in ons „hart," getuigde Angélique de Saint-Jean daarvan. Zij geloofde vast en zeker in de aanwezigheid van „vorsten „der lucht, die steeds er bedacht op zijn, in beweging te „brengen de drijfveeren, welke de kwade hartstochten der „menschen opwekken en alzoo weten te weeg te brengen „al die ongerechtigheden en al die misdaden, waarvan de „uitwerking openbaar is, al blijft de oorzaak voor ons „verborgen." Zij was ten volle overtuigd, dat de voorbede der mère Agnes bij machte was, kranken genezing te brengen; het scheen haar zoo natuurlijk, dat de schier onuitputtelijke schat, waarover hare tante, la mère Angélique Arnauld, ten bate harer armen placht te beschikken, terwijl het kloosterlijk inkomen toch steeds zoo onvoldoende was voor de gewone, dagelijksche behoeften, aan deze werd toegevoerd op bovennatuurlijke wijze. Haar geloof in al deze dingen was echter de vrucht van den eenvoud van haar gemoed, geenszins een gevolg van onwetendheid of onkunde. Hare rijke geestesgaven en uitnemende leiding hadden haar eene, althans in die dagen ongewone, mate van kennis doen verwerven; maar terwijl anderen in hare omgeving deswege bewonderend tot haar opzagen, gaf zij zelve, naar Monsieur Hamon van haar De Nonnen vam Port-Royal 19* 289 290 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. verhaalt, „geen acht op het kostbaar metaal, waaruit hare „met edelgesteenten versierde lamp was vervaardigd en „was al haar verlangen alleenlijk daarop gericht, dat hare „lamp altijd met heilige olie gevuld mocht zijn." Angélique de Saint-Jean is minder nog geweest het hoofd dan wel het type der nonnen uit de tweede periode der geschiedenis van Port-Royal, het beeld van wat de dochters der grande Angélique onder den invloed der onafgebroken vervolging moesten worden. In denkwijze en in opvatting waren de andere nonnen met haar geheel één van zin, hoe zouden zij ook anders na haren dood zonder de minste weifeling of aarzeling zijn blijven voortgaan op den eenmaal ingeslagen weg? Wat Angélique de Saint-Jean op velen van haar vooruit had was eigenlijk alleen hare groote gemakkelijkheid van schrijven en van spreken. Die maakte haar als van zelve tot woordvoerdster tegenover de buitenwereld, tot de vertolkster van wat er om ging in de kleine kloostergemeente gedurende de dagen van spanning en zorg, waarin de zusters dikwijls maar al te gretig het oor te luisteren legden naar geruchten uit de wereld daar buiten. Want het was ook niet mogelijk het geluid van den strijd buiten te sluiten, de onrust over den uitslag daarvan te weren uit de gedachten, de kloosterlijke atmosfeer vrij te houden van de slingeringen van hoop en vrees. Men had er immers zoo hartstochtelijk lief; en er waren er onder desolitairesen onder de kweekelingen, onder hen, die door verbanning en vervolging verre werden gehouden, aan wie men inniger en nauwer was verbonden dan door banden des bloeds. Zij, die hier te Port-Royal des Champs in afwachting leefden, waren krachtige vrouwen met een vurig gemoed, met rijke geestesgaven, die eene fiere onbuigzaamheid paarden aan eene groote teederheid en innigheid van gevoel. Haar helder verstand deed haar zoo diep deelen in de wisselingen van den strijd; haar warm gevoel deed haar zich zoo ontfermend neder- 290 DE VERNIEUWING DER VERVOLGING. 291 buigen tot armen en verdrukten. Haar ontvankelijk gemoed deed haar zoo aandachtig luisteren naar het onderricht der uitnemende geestelijke leidslieden, dat zij deelachtig mochten zijn. Hare liefde deed haar de om niet ontvangen gaven weder mildelijk uitdeelen. Hare toewijding deed haar trouw blijven en volharden, toen zoo velen onder de Port-Royalisten terug gingen en de groote leiders slechts ten deeje bleven volgen. Dat de geest van Port-Royal den val van het klooster heeft overleefd en doorwerkt tot in onze dagen, is zeker niet het minst te danken aan de vrouwen, die hem opnamen in haren geest, hem bewaarden in haar hart en hem belichaamden in geheel haar bestaan. 291 XVII HET LAATSTE LIJDEN. Lieux charmants, prisons volontaires, On me bannit en vain de vos sacrés déserts. Le suprème Dieu, que ie sers, Fait partout de vrais solitaires. Antoine Le Maitre. L a m è r e Angélique de Saint-Jean had als abdis nog eene verwerende houding kunnen aannemen tegen de dreigende vervolging. Zij had in brieven en protesten gestreden tot het laatste toe; maar alle verzet was vruchteloos geweest. Niets had mogen baten. Hare opvolgsters konden enkel nog maar lijdelijk berusten. Jaar in jaar uit volhardden de koning en de aartsbisschop in hun besluit om de nonnen van Port-Royal des Champs rustig te laten uitsterven en zoo het klooster zonder eene daad van openlijk geweld ten onder brengen. Het was een besluit, dat de zusters als bij voorbaat met machteloosheid sloeg. Toen haar aantal was gedaald op vijftig, herinnerden zij den aartsbisschop van Parijs nog eens aan diens vroegere belofte, dat het verbod van opneming van novicen slechts tot zoo lang van kracht zoude zijn en smeekten zij hem dus om opheffing van dat verbod. Zij baden en klaagden echter zonder gehoor te vinden. Want kon den nonnen van Port-Royal nu nog anders overblijven om te doen dan trouwe houden en zich voorbereiden om te sterven? HET LAATSTE LIJDEN. 293 De verdere geschedenis der abdij spreekt dan ook nog slechts van lijden en van dood; en bij ieder nieuw gedolven graf verdiepten de zusters zich in herinneringen aan de tijden, die thans onherroepelijk voorbij waren en was het haar te moede, alsof weder werd verbroken een band, die haar nog had verbonden aan de groote voorgangsters. Zoo betreurden zij in het verlies van la mère de SainteMadeleine du Fargis, die, ofschoon reeds hoog bejaard, na den dood van Angélique de Saint-Jean weder opnieuw als abdis was opgetreden, eene der laatste kweekelingen van Angélique Arnauld zelve, wier kernachtige gezegden en treffende spreekwijzen zij den nonnen bij verschillende voorkomende moeilijkheden placht te herhalen. La mère de Sainte-Thècle Racine, — eene tante van den dichter Racine, — die haar verving, bewaarde als eene kostbare herinnering het aandenken aan den dag, waarop de abt van Saint-Cyran haar eens, toen zij nog een kind was, zegenend de hand op het voorhoofd had gelegd, zich gelukkig rekenend, den grooten leider van Port-Royal nog van aangezicht tot aangezicht te hebben gekend. Met nauwgezette toewijding trachtte zij diens geest wakker te houden bij hare dochters, die de grootsche gestalten uit den bloeitijd der congregatie thans enkel nog maar bij name, bij overlevering en niet meer door persoonlijken omgang hadden gekend. Alle werkzaamheid naar buiten, alle zorg voor opvoeding en onderwijs was wel eene onmogelijkheid geworden; maar zoo veel te meer wilde la mère Racine als abdis thans waken voor eene zorgvuldige behartiging van den ouden ordensregel. De inkomsten van het klooster waren aanzienlijk gedaald en bleven dalende; toch liet zij niet af van armenzorg en krankenverpleging en zij handhaafde zoo streng als ooit het ordensvoorschrift „Vreest de overdaad en werpt haar van u als vuilnis, dat „uw huis zoude kunnen verontreinigen." Van alle inkomsten werd nog altijd trouw één tiende afgezonderd voor de De Nonnen van Port-Royal 19 294 HET LAATSTE LIJDEN. armen. Bleek dit een enkele maal volstrekt onmogelijk, als bijvoorbeeld inkomende gelden reeds dadelijk moeste» dienen ter afdoening van uitstaande schulden, dan werd het deel der armen als nieuwe schuld geboekt. Toen in het jaar 1693 hongersnood in Frankrijk heerschte, verkocht de abdis de altaarvaten van edel metaal en zij deed toen zelfs den kelk te gelde maken ten behoeve van een nonnenklooster te Parijs, waar men in nijpenden nood verkeerde en waar men zeker van deze zijde geene hulp had verwacht. Qeheel in den geest der oude bestuurders van Port-Royal was ook het besluit van la mère Racine om allen leeken den toegang tot de spreekzaal van het klooster onverbiddelijk te ontzeggen. Van de oude vrienden was men toch gescheiden; die zwierven als ballingen in den vreemde of werden door de steeds strenger wordende bewaking toch reeds teruggewezen. Nu alleen tegenstanders door de gestelde kerkelijke en wereldlijke machten vrijen toegang tot de nonnen werd gegund, was alle verkeer met de buitenwereld den nonnen gaandeweg tot eene verstrooiing» tot eenen last geworden; terwijl zij telkens ondervonden, dat hare woorden, hoe, zorgvuldig ook gekozen, altijd werden uitgeduid ten kwade. Verwanten die zich mochten beklagen over het besluit der abdis, werden dan herinnerd aan la journée du guichet, aan den schuifjesdag. Het werd nu heel eenzaam in en om het klooster. De enge vallei, een oogenblik zoo bevolkt en zoo vruchtbaar, het tooneel van eene rustelooze werkzaamheid, de standplaats van bloeiende scholen, het middelpunt eener vereeniging die de aanzienlijkste en beroemdste namen van Frankrijk onder hare leden of althans onder hare vrienden telde, de gastvrije wijkplaats voor al wie korter of langer tijd zich geheel wilde wijden aan hoogere dingen dan de gewone aardsche belangen, om naderhand diezelfde gewone aardsche belangen te trouwer en te hartverheffender te behartigen, verkeerde in eenen toestand van sombere verlatenheid. De HET LAATSTE LIJDEN. 295 door de s o 1 i t a i r e s met zooveel toewijding opgetrokken gebouwen, terrassen en waterwerken werden niet meer onderhouden, geraakten langzamerhand in verval, vielen in puin. Hunne akkers en tuinen lagen braak en verwaarloosd. Het landvolk werd door vrees en bedreiging verre gehouden van de abdij, waarnaar het zoo vele jaren met dankbare vereering had opgezien en welker bewoonsters het thans hoorde afschilderen als ketters, wier toespraak gevaarlijk worden kon. Slechts zelden nog verbrak eenig bezoek de drukkende, doodelijke stilte en dat nog meest als de jacht de edellieden van het hof hij de vervolging van eenig afgedwaald wild als onwillekeurig naar de nabijheid van het klooster voerde. Eens stortte een hert xich in den vijver bij de abdij om zijnen vervolgers en den huilenden honden te ontgaan. Hij, die het jaagde, was Jacobus II, de verbannen koning van Engeland. Hij steeg van zijn paard en begeerde de abdij te bezichtigen. La mère Racine deed hem brood en wijn voorzetten en onderhield zich geruimen tijd met hem. Het verdrinkend hert, de verjaagde koning, de ernstige abdis der uitstervende kloostergemeente vormden te zamen een beeld, dat goed paste in deze lijst van droefgeestige verlatenheid. Jaar op jaar werd die verlatenheid grooter en voelbaarder. Wie het wagen mocht, priester of leek, om zijne stem te verheffen ter verdediging der zusters van Port-Royal, om haar eenigen geldelijken bijstand te doen toekomen, om eenig geschrift te verspreiden ten gunste van de denkbeelden der Port-Royalisten, werd het gevoelig gewaar, dat men den wil des konings niet straffeloos trotseerde. Onverbiddelijke lettresdecachet veroordeelden zulke onvoorzichtigen, — en zij waren nog velen, — zonder eenigen vorm van proces tot strenge opsluiting in de Bastille, tot den kerker, die eerst met hunnen dood, soms na tien, na twaalf jaren, zijne deuren weder voor hen zoude openen, indien kommer en gebrek hen niet reeds lang vóór dien tijd hadden bevrijd. 296 HET LAATSTE LIJDEN. Ook buiten de gevangenis eischte de dood zijne offers. Antoine Arnauld, Nicole, de Pont-Chateau, Sainte-Marthe stierven in den vreemde, in de gastvrije Nederlanden; Hamon en Racine konden nog worden bijgezet in de schaduw der abdij van Port-Royal. Een zeer groot verlies leden de nonnen in den dood van Monsieur Grenet, nadat deze zestien jaren lang directeur van het klooster was geweest. Ofschoon den Port-Royalistischen leeringen niet toegedaan, was hij den zusters gaandeweg zeer genegen geworden. Hij had nog stervend den aartsbisschop doen aanzeggen, dat hij in al de zestien jaren zijner bediening te Port-Royal in de nonnen en theologen dier stichting niets had gevonden, dat zulk eene behandeling als hun werd aangedaan, kon rechtvaardigen. Niet alleen het aantal der vrienden van Port-Royal, dat der zusters eveneens nam langzaam maar zeker af. Sterfdagen en lijkmissen waren thans de feiten, waarnaar men het ééntonig verloop der tijden afmat en bij iedere nieuwe driejaarlijksche verkiezing eener abdis wees het altijd weder kleiner aantal uitgebrachte stemmen aan, hoeveel men het einde wederom nader was gekomen. Bij den dood van la mère Angélique de Saint-Jean in het jaar 1684 had de abdij nog 63 nonnen geteld; bij de eerstvolgende verkiezingen daalde dit getal tot 56, tot 52, tot 43; in 1696, dus twaalf jaren later, kwamen nog slechts 38 zusters ter vergadering op. Den 8sten Januari 1700 stierf de laatste Arnauld in Port-Royal, namelijk Marie Angélique de Sainte-Thérèse, eene jongere zuster van Angélique de Saint-Jean. Zij behoorde tot de tweede generatie der Arnaulds, waarvan drie dochters van Arnauld d'Andilly te Port-Royal den sluier hadden aangenomen en een zoon zich met de drie zonen van Catherine Le Maitre-Arnauld als solitaire had teruggetrokken in de vallei. De koning zelf was thans ook tot hoogen leeftijd gekomen, en daarbij, wantrouwend en ergdenkend als hij HET LAATSTE LIJDEN. 297 was, naijveriger geworden dan nog ooit te voren op iedere zelfs maar vermeende aanranding van zijne souvereiniteit, In zijne vlagen van berouw over de zedeloosheid en over de wreedheid, waarmede hij de latere jaren zijner regeering had bevlekt, gaf hij zich willoos en lijdelijk over aan de Jezuieten-paters, zijne biechtvaders, die nimmer verzuimden zijn wrok gaande te houden tegen het klooster, dat als een stil verwijt was aan de losheid van zeden en de daarmede gepaard gaande valsche devotie aan het hof. De nonnen zagen zich dan ook zeer teleurgesteld, toen zij, na den plotselingen dood van Monseigneur de Harlay in het jaar 1695, in de verheffing van den kardinaal de Noailles tot bisschop van Parijs een begin van betere tijden hadden gemeend te begroeten. De kardinaal de Noailles was een vroom man. Hij was den nonnen ook niet ongezind en zijn gevoel van billijkheid deed hem, vooral in den beginne, haar meermalen zijne bescherming verleenen tegen den hebzuchtigen toeleg van de nonnen in het klooster te Parijs. Die zusters van Port-Royal van Parijs waren bij hare hand over hand toenemende ontaarding in schulden geraakt en trachtten tot dekking daarvan telkens opnieuw terug te komen op de in het jaar 1669 bij rechterlijk vonnis vastgestelde scheiding van goederen tusschen het klooster in de stad en dat in de vallei. Zij deden dit met eene schaamteloosheid, die haren eigenen rechtsgeleerden raadsman deed spotten: „Wat zal ik u „zeggen, zij zijn de dwaze maagden, die geene olie meer „hebben in hare lampen en die nu begeeren van de wijze „maagden." Vernemende, dat de abdis van Port-Royal te Parijs in de spreekzaal van haar klooster een bal had gegeven, zeide de kardinaal de Noailles wel vol verontwaardiging: „het is niet recht, dat Port-Royal de Paris „een bal geeft en dat Port-Royal des Champs daarvan „de muziek betaalt;" maar die aanvankelijke steun bij de handhaving harer tijdelijke belangen was ook alles wat 298 HET LAATSTE LIJDEN. de nonnen van de welwillendheid van den nieuwen aartsbisschop hadden te verwachten. Ook door hem werd ingevolge den uitdrukkelijken wensch des konings bestendigd het verbod om te Port-Royal des Champs pensionaires of novicen op te nemen. De kloosterzusters waren thans echter allen zoo oud en zoo hulpbehoevend geworden, dat zij de gewone kloosterplichten nauwelijks meer konden waarnemen en daarom vergunde hij haar, eenige jonge meisjes onder den naam van zusters met den witten sluier ter harer persoonlijke bediening tot zich te nemen. De kardinaal de Noailles had den nonnen gaarne de hand geleend om te komen tot eenig vergelijk; maar het standpunt, waarop de nonnen zich hadden gesteld, kon hij niet begrijpen en daarom was hij geenszins van plan, haar met de macht van zijn aartsbisschoppelijk woord te beveiligen tegen de koninklijke willekeur en haar te verdedigen tegen de verdachtmakende stem der Jezuïeten. Hij wilde dit te minder, toen de te Brussel in beslag genomen brieven en papieren van pater Quesnel, die na den dood van Antoine Arnauld een der algemeen erkende leiders der partij was geworden, den Jezuieten aanleiding gaven om eenen nieuwen veldtocht tegen de PortRoyalisten te openen. Zij legden den inhoud der in beslag genomen correspondentie uit als het plan eener groote samenzwering; en daartoe aangezet door zijnen biechtvader, den Jezuiet de la Chaise, wist Lodewijk XIV in het jaar 1705 van paus Clemens XI te verkrijgen de afkondiging van de vermaarde bul Vineam Domini S a b a o t h, waarbij nogmaals werd voorgeschreven onderwerping aan het oordeel der Kerk, die het boek van Jansenius, de Augustinus, had veroordeeld als een kettersch boek. Dit was een inbreuk op den in het jaar 1669 uitgevaardigden Vrede der Kerke, eene opheffing van de bul, waarbij toenmaals was voorgeschreven een HET LAATSTE LIJDEN. 299 «erbiedig stilzwijgen over de vraag of de vijf veroordeelde stellingen al dan niet aan het boek van Jansenius waren ontleend. De aartsbisschop van Parijs deed deze nieuwe bul in zijne diocese afkondigen met bijvoeging van een mandement, dat tot opschrift droeg: Tegen de Jansenisten; en hij gelastte den biechtvader der nonnen, dezen dit mandement ter onderteekening voor te leggen. Opnieuw stuitte men daarbij op hardnekkigen tegenstand. „Die zoogenaamde Jansenisten," schreef eene ■der nonnen, „die zoogenaamde Jansenisten, waartegen het „mandement is gericht, dat zijn onze geestelijke leidslieden „en wij zeiven. Het ware alzoo zich laten welgevallen alle „aantijgingen, welke de bul en het mandement tegen „deze personen bevatten, indien wij teekenden. Hen „veroordeelen, dat ware ons zeiven veroordeelen." Tevergeefs begaf de aartsbisschop zich in persoon naar Port-Royal des Champs om de zusters tot de onderteekening te bewegen; tevergeefs zond hij haar herhaaldelijk zijne vicarissen om haar in zijnen naam tot onderwerping aan te manen; tevergeefs drongen de verwanten der nonnen bij dezen aan, toch deernis te hebben met zich zeiven, — de zusters van Port-Royal volhardden éénstemmig en beslist in hare trouw aan den ouden geest van haar klooster. Zij beantwoordden alle vertoogen met een beroep op'hare in het jaar 1669 bij gelegenheid van de afkondiging van den Vrede der Kerke gedane onderteekening en onderwierpen zich niet. Desniettemin het men de zusters voor het oogenblik nog met rust. Zij waren thans immers zoo oud en zoo ziekelijk geworden, dat het uiteinde der kloostergemeenté zeer aanstaande scheen, te aanstaande zelfs om zich de moeite te geven, het te verhaasten. In een brief der priores uit dezen tijd heet het: „als gij thans onze „congregatie kondt zien, zoude die uw innig medelijden „opwekken. Zij bestaat nog enkel uit hoogbejaarden, uit 300 HET LAATSTE LIJDEN. „kranken, uit hulpbehoevenden. De goede gezondheid van ..ieder onzer neemt met den dag af. Nog slechts vier van „ons kunnen het gemeenschappelijke kloosterleven voeren. „Dikwijls zijn er in het koor aan weerszijden maar twee „zusters om te zingen. Nog maar drie zusters zijn in staat „om in het refectorium bij den maaltijd voor te lezen „Dit alles kan wel erger doch niet beter worden. Als onze „vroomheid en onze toewijding aan onze plichten echter „niet afnemen, moeten wij berusten en het einde Gode „bevelen...." Het scheen dus wel overbodig om tegen een twintigtal oude vrouwen, waarvan de jongste vijftig en meer dan eene ruim tachtig jaren telde, eene nieuwe vervolging te beginnen. Alleen werd het verbod om pensionaires of novicen op te nemen, nog eens in scherpe bewoordingen geformuleerd; en toen de abdis van het klooster te Parijs dit tijdstip gunstig meende te mogen achten om nogmaals aan te dringen op eene nieuwe regeling der vroegere verdeeling van inkomsten en goederen, liet de aartsbisschop zonder eenig protest toe, dat men het klooster in de vallei belastte met eene uitkeering van 6000 1 i v r e s jaarlijks aan de zusters in de stad. Hadden de nonnen daar buiten het ook gewild, zij zouden die som niet hebben kunnen opbrengen. Men verkocht daarop de schaapskudde van het klooster, het te veld staande koren, de boomen in het aangrenzende woud en maakte die te gelde ten behoeve van de zusters te Parijs. Toen de nonnen van Port-Royal des Champs deswege eene aanklacht wilden indienen bij het gerecht, was er geen enkele deurwaarder te vinden, die de desbetreffende stukken durfde inleveren. Nog minder durfde iemand het wagen, een smeekschrift, dat de zusters den koning wilden doen toekomen, aan dezen te overhandigen. De aartsbisschop weigerde echter nog, gehoor te geven aan den wensch des konings, dat hij den nonnen zoude ontzeggen de deelneming aan de heilige sacramenten. HET LAATSTE LIJDEN. 301 Den 20sten April 1706 stierven binnen de vier en twintig uren de priores van het klooster en de abdis, Elisabeth de Sainte-Anne Boulehard. De laatste had nog weinige dagen voor haren dood aan eene vriendin geschreven: „de Heer geeft ons telkens op nieuw gelegenheid om „brandende te houden het vuur van ons geloof, dat in „vredestijd zoo licht wordt uitgedoofd. Het is mij, als ware „ik een soldaat, die langen tijd in het veld op post heeft „gestaan en telkens weder naar dien tijd terug verlangt, „al heeft hij het toen ook hard te verduren gehad. Want „de enkele gedachte, dat ik nog voor de waarheid zal „mogen lijden, vervult mij met vreugde." Deze Elisabeth de Sainte-Anne Boulehard is de laatste abdis van PortRoyal des Champs geweest. De vergunning om na haren dood eene nieuwe abdis te mogen kiezen, werd den nonnen door den aartsbisschop geweigerd. De zusters hadden denzelfden esprit particulier als de Calvinisten, verklaarde hij; het was ergerlijk, dat eenige oude vrouwen al zijne bemoeiingen om den kerkeHjken vrede te bewaren, bleven verijdelen. Hij .vroeg toch, zeide hij, een bewijs van kinderlijke onderworpenheid en eischte immers geen geloof aan eenig bepaald feit. Indien zij al toestemden in al wat van haar werd verlangd, zoude haar dit uit wereldsch oogpunt niet veel baten, voegde hij er wel is waar bij, daar de koning reeds sedert lang omging met het plan om haar klooster uit te roeien; maar, verzekerde hij, zij zouden er Gode te welgeyalliger om zijn. Een andermaal verklaarde hij nog: „zij zijn geen ketters? „haar geloof is zuiver .en rein; maar zij zijn wederspan„nigen en ongehoorzamen." De stervende priores had nog de tegenwoordigheid van geest gehad om, wetende dat de abdis haar waarschijnlijk nog zoude voorgaan en dat de toestemming tot de verkiezing eener nieuwe abdis allicht zoude worden geweigerd, nog zelve in hare eigene plaats te benoemen eene priores. 302 HET LAATSTE LIJDEN. Deze nieuwe priores, Anastasie Dumesnil trad nu aan het hoofd der nonnen. Ten slotte werden de Jezuieten nog overvallen door den angst, dat de laatste nonnen van Port-Royal den ouden, kranken koning misschien zouden kunnen overleven en dat het hun zeiven, tijdens het regentschap over den minderjarigen opvolger des konings, zoude kunnen ontbreken aan den noodigen invloed, om het verbod van opneming van pensionaires en novicen te doen handhaven. De fel verketterde stichting, begonnen zij te berekenen, zoude zich dan wellicht toch nog weder kunnen oprichten uit haar verval en door den toevloed van nieuwe zusters, andermaal kunnen worden het vereenigingspunt der gehate tegenpartij. De Jezuieten wendden zich daarom in naam des konings tot den paus met verzoek, het klooster in de vallei als op zichzelf staande congregatie op te heffen en te stellen onder het bestuur der abdis van Port-Royal van Parijs. Ziende, dat deze zaak ook zonder zijne medewerking haar verloop zoude hebben, maakte de paus weinig bedenkingen tegen dit plan en gaf zonder bezwaar zijne toestemming er in. Den priester, wien de nonnen hadden opgedragen, hare belangen aan de curie te Rome voor te staan, deed hij in de pauselijke gevangenis werpen en vervolgens verleende hij den aartsbisschop van Parijs onbeperkte volmacht om in zake Port-Royal geheel naar diens eigen goedvinden te handelen. Monseigneur de Noailles ontnam den nonnen in de abdij op het land alle actieve en passieve kloosterlijke rechten; verklaarde haar onbevoegd eene congregatie te vormen en ging thans zelfs ook zoo ver, haar niet alleen de heilige communie, maar zelfs de sacramenten der stervenden te ontzeggen. Haar biechtvader, die haar tijdens zijn verblijf in haar midden zeer genegen was geworden, werd verwijderd; hij stierf van hartzeer weinig tijds daarna. HET LAATSTE LIJDEN. 303 Ten behoeve der vereeniging van beide kloosters onder de abdis van dat te Parijs, werd het nu voor deze noodig alle documenten en eigendomspapieren der abdij in handen te krijgen. De notaris Claude le Noir, die sinds twaalf jaren reeds de zaakwaarnemer der nonnen van Port-Royal des Champs was geweest, zag zich in zijne woning plotseling overvallen door eene politiewacht, die alle papieren welke hij onder zijne berusting had, gewelddadig en wederrechtelijk in bezit nam en hem zeiven zonder eenigen vorm van proces gevankelijk wegvoerde naar de Bastille. Toen hij acht jaren later, bij den dood van Lodewijk XIV, de vrijheid herkreeg, was hij blind geworden. De vereeniging van beide kloosters onder de abdis van dat te Parijs was den vervolgers echter nog niet genoeg, omdat den nonnen door den paus nog uitdrukkelijk was toegekend het recht om tot haren dood te blijven vertoeven in de oude abdij op het land. Zij konden immers op die wijze altijd in haar klooster en in hare kerk blijven en als zij den koning overleefden, zoude de geest van Port-Royal immers toch nog kunnen opbloeien. Deze bezorgdheid overwon ten slotte de lang door den koning gekoesterde vrees, dat de zusters van Port-Royal bij indeeling in andere kloosters daar misschien het zaad der ketterij zouden kunnen verspreiden. Op 's konings aandringen werd nu bij eene pauselijke bul van 27 Maart 1708 de kloostergemeente van Port-Royal des Champs niet alleen geheel opgeheven, met toewijzing van al hare goederen en bezittingen aan het klooster in de stad, maar werd den aartsbisschop van Parijs opgedragen de laatste twintig, thans hoog bejaarde zusters over te plaatsen in andere kloosters. In hare blijdschap over dit besluit deden de nonnen te Parijs in haar klooster een plechtige dankmis vieren, wat men aan het hof, spottenderwijs, noemde de vreugde van Jesabel over den wijnberg van Naboth. Toen alle met deze bul verband houdende formaliteiten 304 HET LAATSTE LIJDEN. waren vervuld, verscheen den 19den October 1709 de lieutenant de police, d'Argenson, met twaalf koetsen en met een geleide van kolveniers en ander krijgsvolk voor de abdij. Hij het zich de binnendeuren van het klooster openen, eischte in naam des konings alle sleutels op en riep vervolgens de nonnen in kapittel bijéén. Diegenen van haar, die te oud en te gebrekkig waren om ter vergadering op te komen, deed hij op haar bed in de zaal dragen. Staande voor den ledigen zetel der abdis, las hij den nonnen, die hem met nedergeslagen sluiers zwijgend aanhoorden, haar vonnis voor. Volgens dit vonnis zouden zij op staanden voet, ieder afzonderlijk, naar een voor haar bestemd klooster gevankelijk worden weggevoerd. Slechts drie uren werd haar tijd gelaten om de allernoodigste maatregelen te nemen. De nonnen vraagden daarop de priores, of er dan geen protest kon worden ingediend tegen deze daad van geweld? De priores antwoordde haar, dat alles was geregeld bij lettres de cachet, koninklijke bevelschriften, waarvan geen beroep op wie ook mogelijk was; dat er dus niet viel te protesteeren; dat men slechts had te gehoorzamen. Eene non, die op een ongeschikt woord van d'Argenson een scherp antwoord had gegeven, knielde daarop nog op eenen wenk der priores voor dezen neder en vroeg hem om vergeving. — Op het oogenblik van scheiden omarmden de zusters elkander nog eens. Zij knielden nog eenmaal eerst voor het sacrament op het altaar en daarna voor de priores, om deze te vragen om haren zegen. Geene klacht werd echter gehoord en er werd geen traan gezien. Alleen het landvolk uit den omtrek, dat de ruiterwacht, waarmede d'Argenson het klooster had afgezet, had weten te verbreken en zich schreiend om de koetsen drong, brak in luide jammerkreten uit. Zoo werden de twee en twintig laatste zusters van Port-Royal des Champs wijd en zijd naar verschillende kloosters gevoerd, om daar na korter of langer tijd in gevangenschap te sterven. Het witte kleed met het schar- HET LAATSTE LIJDEN. 305 laken roode kruis zoude voortaan niet meer worden gezien. Het was juist honderd jaren geleden, dat la mère Angélique in het jaar 1609 met de wederinvoering van de gemeenschap van goederen de hervorming van Port-Royal was begonnen. Nog altijd echter stonden de muren der abdij en herinnerden er den koning aan, hoe men op zoo korten afstand van Versailles zijn koninklijk woord had durven trotseer en; en in alle stilte begonnen vrienden en vereerders van Port-Royal als in plechtige bedevaart op te gaan naar de plaats, waaraan zoo vele heilige herinneringen waren verbonden, en waar was de laatste rustplaats van zoo velen, wier namen zij niet dan met de diepste vereering op de lippen namen. Het verdroot den koning ten laatste, nog altijd te hooren spreken de steenen, waar hij de stemmen der levenden had doen verstommen. Tevergeefs gaf hij last, de abdis van Port-Royal van Parijs te bewegen, zich met hare nonnen te vestigen in de abdij op het land en dan met den verkoop der huizinge in de stad hare jammerlijk verwarde geldelijke aangelegenheden te regelen. De Parijsche abdis was beducht voor het leven van afzondering, dat zij op het land zoude moeten leiden en met een beroep op de ongezonde ligging van het oude gebouw onttrok zij zich aan den wensch des konings. Ten overvloede wist zij nog door eene weloverlegde plundering der abdij van alle huisraad en van wat er nog in de kerk aan kostbaarheden aanwezig was, deze voor goed onbewoonbaar te maken. Daarop beval Lodewijk XIV, dat er zelfs geen spoor meer zoude overblijven van Port-Royal des Champs. Hij liet de muren der abdij omver rukken en de kerk sloopen, — nadat hij eerst met groot ceremonieel de hostie van het altaar had doen verwijderen, — en waar de oude, hechte gebouwen niet voor den moker bezweken, deed hij ze door de kracht van het buskruit uit één springen, tot alles met den grond was gelijk gemaakt. 306 HET LAATSTE LIJDEN. Ook dit was den koning echter niet genoeg. Er mocht niets overblijven dat den velen aanhangers der Port-Royalisten in den lande nog tot een tastbaar herinneringsteeken, tot een vereenigingspunt kon worden. In October 1711 gaf Lodewijk XIV daarom bevel, alle lijken op te graven en over te brengen naar het kerkhof van een naburig dorp, — een bevel dat met zoo groote overhaasting en op zoo ruwe wijze werd ten uitvoer gelegd, dat de ergerlijke tooneelen, die er bij voorvielen, de hevige verontwaardiging ook van tegenstanders opwekten. Zeer groot was het aantal dergenen, die daarbij op ruwe, heiligschennende wijze in hunne laatste rust waren gestoord; want zoo vele vrienden van Port-Royal, die in de wereld leefden, hadden zich toch als laatste rustplaats de nabijheid van het klooster gekozen. Men berekende, dat, sinds de solitaires zich in het dal hadden gevestigd, meer dan drie duizend afgestorvenen daar ten grave waren gebracht. Zij, die het afschuwelijke werk der overbrenging volbrachten, gruwden zeiven van de hun opgelegde taak. Zij wierpen de dooden zonder onderscheid door elkander in groote, inderhaast gedolven kuilen of begroeven ze langs den weg, als de tocht naar het naaste kerkhof hun te lang viel. De markies de Pomponne had nog juist intijds gelegenheid gevonden om de lichamen der Arnaulds te verwijderen en te doen bijzetten in zijn familiegraf. Zoo bleef er van de abdij, waar eene eeuw lang eene wonderbare kracht van uitging, niets meer over dan puinhoopen en ledige graven. De plek, waar de huisjes der solitaires stonden, dekt thans een korenveld. Eene reeks van statige populieren, later door eene vrome hand geplant, teekent af de ruimte, waar eens het schip der kerk zich verhief, en van die kerk ziet men hier en daar nog brokstukken der kolommen oprijzen uit het zand. Ter plaatse waar vroeger het koor was, heeft men thans eene kapel gebouwd, waarin portretten, teekeningen, en verschillende HET LAATSTE LIJDEN. 30? relieken van Port-Royal zijn bijéén gebracht als in een klein museum. Waar eens het hoogaltaar stond, is aangebracht als opschrift: Entrez dans un profond et saint recueillement, Chrétiens, qui visitez la place en ce moment, D'un autel, oü Jésus immolé pour nos crimes, S'offrait & Dieu, son Père, entouré de victbnes, Qu' avec lui 1'Esprit Saint embrasait de son feu. Figurez-vous présents ces prêtres vénérables, Ces humbles pénitents, ces docteurs admirables, Lumières de leur siècle et 1'honneur de ce lieu. Retracez-vous ce choeur, oü s'assemblaient des anges, Du Seigneur, nuit et jour célébrant \es louanges; Et de ce souvenir recueillez quelque fruit, Dans ce vaUon désert, oü 1'homme a tout détruit. * * * De groote kracht van Port-Royal is zeker wel geweest, dat men er in zijn leven belichaamde, wat men in het hart geloofde en met den mond beleed. Vandaar dat meer nog dan ooit zijne prediking vermocht, de geschiedenis van zijn martelaarschap het klooster warme vrienden en vereerders, heeft doen verwerven. Nog altijd immers verheffen de nonnen en de solitaires van Port-Royal zich alsindrukwekkende, bezielende gestalten voor wie hunnen omgang zoekt in den inhoud hunner geschriften of in de geschiedenis van hun lijden. Hun geest, hunne herinneringleeft voort; niet alleen in het land hunner geboorte, dat hen verstiet, maar ten onzent, in de Nederlanden. Vergeten wij1 toch niet, dat ook over ons land de geest van het verdrukte, vervolgde Port-Royal is heen gegaan; dat de uitgeweken Port-Royalisten de gastvrije ontvangst hun hier ten» 308 HET LAATSTE LIJDEN. deel gevallen, hebben vergolden door het land hunner vreemdelingschap medeërfgenaam te maken van hunne nitnemende geestelijke goederen. Indien de nonnen en de solitaires van Port-Royal mochten willen terugzien op de vruchten van hunnen arbeid, waarlijk zij zouden zich kunnen verblijden in eenen rijken oogst. Doch al ware de hope hierop hun nog tijdens hun aardsche leven tot zekerheid geworden, zoude dan die zekerheid op zich zelve genoeg zijn geweest om hen staande te houden in vervolging en nood, hen te doen volharden onder smaadheid en miskenning? De gedachte aan komende geslachten heeft ontwijfelbaar eene opwekkende kracht. Toewijding en zelfverloochening laten hen, die ze betracht, zeker niet ledig uitgaan. Maar is de voldoening, die zij met zich brengen, bij machte al onze onbestemde verlangens en begeerten te bevredigen? Werkt ieder mensch ten slotte niet zijn zelfs zaligheid, zij het dan •ook met vreeze en beven? Op den weg nu, dien de Port-Royalisten insloegen ter vervulling der een iegelijk ingeschapen behoefte aan -geluk, aan eigen persoonlijk geluk, waren reeds in het tegenwoordige de levendigste geestelijke genietingen hun onmiskenbaar deeL De toon, die uit hunne gedenkschriften, uit hunne brieven ons tegen klinkt, moge hoog ernstig zijn, somber is die allerminst. Hun geloofsvertrouwen was een olijmoedig vertrouwen, geene droefgeestige, lijdelijke berusting. Zij gevoelden zich rijk in hunne warme, onderlinge genegenheid, die door geen afstand, door geen scheiding was te verstoren; en zij vonden zoo heerlijke vergoeding voor al waarvan zij vrijwihïg afstand hadden gedaan in het overvloedige gemeenschapsleven met den levenden Christus, "in het innige gevoel der ontfermende, goddelijke goedertierenheid. Het was een gevoel, dat te krachtiger en te -verwonderlijker werd, naarmate het lijden steeg en de «tervensure nader kwam, — een gevoel, dat hen met eene HET LAATSTE LIJDEN. 309 brandende overtuiging op de lippen deed nemen de woorden van den apostel Paulus, waarin Angélique Arnauld zich reeds had gesterkt bij den eersten aanvang van haren hervormingsarbeid te Port-Royal, het lijden des tegenwoordigen tijds is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die ons zal worden geopenbaard.