UIT DE DIEPTE NAAR DE HOOGTE raKißiiiwi Si M:ÜiK J ,M JJJXTJEENK WIUJNJU.ZOON. . UIT DE DIEPTE NAAR DE HOOGTE NAAR EENE ROODKRIJTTEEKENING IN HET MUSEUM CONDÉ TE CHANTILLY. RENATA VAN FRANKRIJK, HERTOGIN VAN FERRARA. UIT DE DIEPTE NAAR DE HOOGTE I RENATA VAN FRANKRIJK DOOR JOHANNA W. A. NABER HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK 6 ZOON 1917 Boek-, Courant- en Steendrukkerij G. }. Thieme, Nijmegen ALGEMEENE VOORREDE, jKMWBjjBBWI er weerlegging van den twijfel, wel-BBjWBI ken de tegenwoordige tijdsomstandig- P?S| heden bij velen doen rijzen, den twijfel Wam namelijk of de weg der menschelijke ontwikkeling wel waarlijk een weg opwaarts is, zal men moeilijk overtuigender bewijzen kunnen vinden, dan de studie der geschiedenis ons aan de hand doet. Het is zeker waar, dat men de geschiedenis niet mag buigen tot eene tendenz; maar bij vergelijking van het heden met de beelden, die het boek der historie voor ons ontrolt, moeten wij toch wel komen tot de dankbare erkenning, dat in vroeger eeuwen reeds veel is bereikt, —■ zien wij, dat op verwonderlijke wijzen, langs wegen, die een menschenverstand niet zoude hebben weten te vinden, waarvoor de duur van één menschengeslacht niet uitreikt, onder leiding van Hem, voor Wiens oogen naar het oude psalmwoord duizend jaren zijn als de dag van gisteren als die voorbij gegaan is en als eene nachtwake, zoo menige strijd vóór een nieuw opkomend beginsel. dan wel tegen eenen eeuwenouden maatschappelijken misstand, is beslecht niet alleen, maar dat het doel van dien strijd is bezegeld als ware het nimmer betwist geweest. Zoo is het gegaan met de afschaffing van de slavernij, van de lijfeigenschap, van de pijnbank, . met de zegepraal der beginselen van gewetensvrijheid, van gelijkheid van alle burgers voor de wet; zoo zal het gaan met den wereldvrede, met de algemeene broederschap en met zoovele andere dingen meer, die aanvankelijk zijn genoemd hersenschimmige drogbeelden, wier verwezenlijking nu eenmaal eene onmogelijkheid was, een onbereikbaar ideaal. Dit mag ons trouwens niet verwonderen. De menschelijke ziel kan de waarheid slechts bij gedeelten leeren onderscheiden; het bezit van het ééne deel eerst maakt haar vatbaar voor het begrip van het tweede. leder menschengeslacht heeft daarom in de geschiedenis der menschelijke ontwikkeling eene aangewezen taak: het moet eene bepaalde zijde der waarheid, aanvankelijk nog slechts door enkele vooruitstrevende geesten gevat, tot gemeengoed voor allen maken. Ook hierin heerscht de groote wet van orde en geleidelijke opklimming: uit de diepte gaat het naar de hoogte. Een treffend voorbeeld daarvan geeft de gang der groote, wereldhervormende evolutie van het door het Christendom gewekte beginsel van gewetensvrijheid, van vrijheid van godsdienst, zooals die blijkt uit de geschiedenis der Hervormde Kerk van Frankrijk, der Kerk van de Hugenoten, wier naam, eens eene leuze, thans zelfs niet meer geldt als onderscheiding van eene partij. De geschiedenis der Hervormde Kerk van Frankrijk, wier leden zich ook wel Protestanten hebben genoemd, al komt die benaming eigenlijk alleen toe aan de aanhangers der Augsburgsche confessie, het belijdenisschrift der Lutherschen gelijk de Institutie van Calvijn dat der Hervormden is, de geschiedenis der Hervormde Kerk van Frankrijk laat zich verdeden in drie tijdperken. In de eerste daarvan organiseert zij zich, trots de onmiddellijk na het opkomen der hervormingsdenkbeelden (circa 1493) intredende vervolging en onderdrukking: maakt zij zich op tot de handhaving van haar bestaan en van hare rechten, om alras ter neder te worden geslagen door de hevige vervolging, die, aangezet door buitenlandsche politieke invloeden, haar hoogtepunt bereikt in de verschrikkingen van den Sint Bartholomeusnacht (1572). In de tweede periode reorganiseert de Hervormde Kerk zich weder onder de bescherming van koning Hendrik van Navarra, om na diens afval steun te vinden bij den Hugenootschen adel, die den koning dwingt tot de afkondiging van het edict van Nantes, dat den Hugenoten ten minste eene beperkte, en hoe beperkte, vrijheid waarborgen moest, (1598). Maar dit edict verloor kracht en beteekenis naarmate de opkomst van het absolute koningschap Frankrijks edellieden verlaagde tot vasallen van de kroon; en de herroeping van dit edict in het jaar 1685 werd vooraf- gegaan en gevolgd door eene onderdrukking zoo bloedig en zoo aanhoudend, dat koning Lodewijk XIV in het jaar 1725, aan het einde zijner lange regeering, zich gerechtigd achtte tot de verklaring: II n’y a plus de Protestants en France. In de derde periode echter, en nog wel vóór het afsterven van den vorst, die deze vernietigende woorden sprak, heeft de Hervormde Kerk van Frankrijk, wier geschiedenis ééne lange martyrologie vormt, op nieuw zich opgericht, op nieuw zich eene organisatie geschapen, op nieuw vervolging en martelaarschap getrotseerd, tot eindelijk het volksgeweten uitspraak heeft gedaan en de Nationale Vergadering in het jaar 1789 het recht op vrijheid van godsdienst en geweten voor iederen staatsburger ook in Frankrijk heeft erkend en bezegeld. Voor eene schildering van dit merkwaardig verloop gedurende de eerste periode heb ik reeds vroeger als middelpunt genomen de figuur der Fransche koningsdochter Renata van Frankrijk, die ons doet zien, wat het inhield, belijdenis te doen van de door de Hervorming als op nieuw geopenbaarde waarheden der Heilige Schrift, ze zich zoo eigen te maken, dat men er voor lijden en sterven kon. Voor de teekening der tweede periode koos ik als uitgangspunt de geschiedenis der in Frankrijk gevestigde prinsessen van Oranje, de dochters en kleindochters van onzen Prins Willem van Oranje en diens echtgenoote Charlotte van Bourbon: de geschiedenis dier Oranjevorstinnen, die, hoewel machteloos om te keeren den oppermachtigen stroom van vijandig verzet tegen het beginsel van de liberteyt van de consciëntie, welk beginsel haar vader in ons Nederland met zijn bloed had gekocht en bezegeld, toch in haar nieuwe vaderland een bolwerk hebben gevormd voor de weinigen, die met haar niet wilden buigen voor willekeur en geestelijke slavernij, een bolwerk zoo vast, dat het welhaast den schijn heeft, alsof de val van den Hugenootschen adel, waardoor de herroeping van het edict van Nantes mogelijk werd, eerst een voldongen feit was met het verscheiden dier laatste draagsters in Frankrijk van het fiere Oranje-devies Je maintiendvai Ik zal handhaven. Bij deze twee reeds vroeger verschenen deeltjes, die in herdruk het licht zien, komt thans als derde een verhaal van wat er plaats greep in de derde periode, een verhaal, waarbij de gebeurtenissen zich groepeeren om de indrukwekkende gestalte van Paul Rabaut, den onversaagden prediker, die gedurende meer dan eene halve eeuw, dagelijks met den dood . en welk een dood! voor oogen, de Hervormde Kerk in de verdrukking, de Kerk onder het Kruis, de Kerk in de Woestijn, l'Eglise du Désert heeft gediend als de vertrouwde raadsman harer leden, de vertrooster harer martelaren, de bemoediger harer mismoedigen, de verkondiger harer waarheden, de bepleiter harer rechten, tot hij eindelijk, in 1789, het recht van bestaan der Hervormde Kerk van Frankrijk erkend heeft gezien door de Nationale Vergadering, die onder voorzitterschap van eenen Protestant, en die Protestant Rabauts eigen zoon, de groote beginselen van de liberteyt van de consciëntie en van de gelijkheid van alle burgers voor de wet in de wetgeving heeft vastgelegd. Eene gezegende uitkomst, verkregen na eene bange worsteling van drie eeuwen, welke worsteling zoo lang heeft moeten duren, omdat de wasdom van geestelijke dingen, die naar hunnen aard eeuwig zijn, langzaam is; omdat de vrucht daarvan moet rijpen en eerst rijp wordt op haren gezetten tijd, hier, . als in ons gezegend vaderland, . iets eerder, ginds iets later; maar het einde dier worsteling is dan toch geweest eene uitkomst, waardoor de geschiedenis, die niet bij jaren maar bij eeuwen rekent, ons voor de zooveelste maal heeft doen zien, dat de weg der menschelijke ontwikkeling wel waarlijk is een weg opwaarts, eene opheffing uit de diepte naar de hoogte. JOHANNA W. A. NABER. Amsterdam. October 1916. INLEIDING. □ et eerste deeltje van de drie, welke, ofschoon ieder op zich zelf een afgerond geheel vormend, zijn vereenigd onder den gemeenschappelijken titel Uit de Diepte naar de Hoogte, schildert wat het bij het opkomen der Hervormingsdenkbeelden inhield, belijdenis te doen van de als op nieuw geopenbaarde waarheden der Heilige Schrift, ze zich zoo eigen te maken, dat men er voor lijden en sterven kon: tracht te doen verstaan wat er moest omgaan in het binnenste, eer die waarheden konden worden gegrepen: hoe ten eigendom werd wat daarna zoo trouw en zoo vastberaden werd verdedigd: wat het beteekende, belijdenis te doen van eene leer, die toen al het ongehoorde had van iets geheel nieuws. Juist in de diepste en vroomste gemoederen kon dat nieuwe niet zoo dadelijk wortel schieten en opwassen, omdat het onvereenigbaar was met zooveel, waaraan de overlevering en menige heilige ondervinding eene hooge wijding hadden verleend. De in de Hervormingsdagen als op nieuw geopenbaarde inhoud der Heilige Schrift, zoolang een gesloten boek voor priester en leek, deed zich dan nadrukkelijk kennen als scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, doorgaande tot de verdeeling der ziele en des geestes en voerende tot dien bangen strijd van den zinnelijken mensch, zonder welken de geestelijke mensch niet in het leven treedt. Een strijd, waarin de jammertonen van Romeinen VII voorafgaan aan het triumflied van Romeinen VIII. Een tijd van verdrukking in ’s menschen inwendige wereld, zooals er nooit te voren was; waarin eerst de zon verduisterd moet worden en de sterren van den hemel moeten vallen en de krachten der hemelen bewogen worden, eer dat de Zoon des menschen daar komt in Zijne heerlijkheid! Het is het beeld van eene, die dien strijd gestreden en die verdrukking gedragen heeft, dat hier voor oogen wordt gevoerd in het beeld van Renata, de Fransche koningsdochter, van wie door eenen tijdgenoot, den dichter Clément Marot, werd gezongen, dat zij was inderdaad Renée, Née deux fois de corps et d’ame, Enfant de roy par sa naissance, Enfant de Dieu par cognaissance De Celuy qui la saulvera. 1 NAAR FERRARA Avant que I’heure journalière. Qui roule, roule contre-bas, Coupe la débile filière De vos jours en toute manière, Réglez vos pensers et vos pas Sur le divin compas. Soyez munis de I'équipage Qu'il faut pour passer le détroict De ce pêrilleux navigage; Et voyez sur I’autre rivage Christ, qui vous mène au ciel tout droit Et Ie montre du doigt. Chanson spirituelle du 16me siècle. Hoen Lodewijk XII, koning van Frankrijk, tengevolge van de Salische wet, welke vrouwen uitsloot van het bewind, bij zijn afsterven in het jaar 1515 den troon naliet aan zijnen neef Frans van Valois, bleef zijne vierjarige dochter Renata meer nog vanwege dan in weerwil van haren hoogen rang in zorgelijke omstandigheden achter. Te meer was dit het geval, omdat de prinses een jaar te voren ook hare moeder ten grave had zien dalen. Met onrust had deze, de hooghartige Anna van Bretagne, nu hare vier zonen telkens kort na de geboorte gestorven waren, dikwijls gedacht aan de toe- komst hater beide dochters, die, opgegroeid aan den voet van den troon, onmiddellijk na den dood des vaders van hare hooge plaatsen verdrongen, ja verstooten zouden worden. Wel had zij het lot der oudste, de elf jaren oudere Claude, nog verzekerd gezien door haar huwelijk met den vermoedelijken troonopvolger, den lateren Frans I; maar voor de jongste, voor Renata, had hare moederzorg niet meer vermocht dan haar toe te vertrouwen aan de hoede harer liefste hofdame Michelle de Saubonne, dame de Soubise. Als gouvernante der jeugdige prinses verzorgde deze haar met eene innigheid en eene teederheid, waardoor Renata te ontvankelijker gestemd werd voor den geest van strengen, zedelijken ernst, welke hare opvoedster kenmerkte. Maar hare toewijding kon niet wegnemen, dat voor de vroeg verweesde koningsdochter het heden moeielijk en de toekomst zeer onzeker was. Reeds vroeg moest Renata het ondervinden, dat aan het hof, waar zij was opgegroeid, geene blijvende plaats voor haar kon zijn. In hare zuster vond zij weinig steun. Deze ongelukkige vorstin, vergeten en verwaarloosd door eenen trouweloozen echtgenoot, kwijnde weg en stierf, nog eer Renata den kinderleeftijd ontwassen was, en de moeder des konings, de heerschzuchtige, wreede Louise van Savoye, die, zoo dikwijls Frans I op zijne veldtochten afwezig was, optrad als regentes, was er steeds op bedacht, Renata als de laatstovergeblevene uit het huis van Orleans, niet te doen vergeten, dat thans de Valois den hoofdtoon voerden en ook over haar persoon hun vorstelijk recht van beschikking zouden doen gelden. Zij ontzag zich niet Michelle de Saubonne, die meermalen moedig opkwam voor de belangen van haar pleegkind, met name voor de handhaving van de uiterste wilsbeschikkingen van Anna van Bretagne ten bate harer dochter, te noodzaken het hof en daarmede de prinses te verlaten. Renata moest het leed dezer scheiding, die haar diep griefde, lijdelijk ondergaan en niet minder lijdelijk zich onderwerpen aan de beschikkingen over hare bestemming in de toekomst. Want deze was bij de politieke overleggingen van Frans I van groot gewicht om de door haren vader op haar overgedragen aanspraken op Milaan en op Asti, een bruidsschat, die zelfs keizer Karei V naar hare hand deed dingen. Reeds in het jaar 1515 werd Renata, toen juist vijf jaren oud, bij volmacht aan dezen uitgehuwelijkt; doch nog geen vijftien maanden later (zij had Frankrijk nog niet verlaten) deed Frans I dit huwelijk weder nietig verklaren; de uitgestrekte bezittingen en rechten zijner schoonzuster en hare kwalijk te ontkennen aanspraken op haar moederlijk erfdeel, het hertogdom Bretagne aanspraken, waaraan hij niet in het minst voornemens was recht te doen konden den geduchten nabuur en mededinger een te gevaarlijk wapen in handen geven, meende hij. Ten slotte, na onder andere talrijke aanzoeken om Renata’s hand ook dat van Hendrik VIII, koning van Engeland, te hebben afgeslagen, beschikte hij daarover in 1528 ten gunste van Hercules van Este, den oudsten zoon van den hertog van Ferrara, dien hij door middel van deze verbintenis als bondgenoot voor zijne veroveringsplannen op Italië hoopte te winnen. Als bruidsschat schonk hij Renata, in schrale vergoeding voor het hertogdom Bretagne, haar rechtmatig erfdeel, waarvan hertog Hercules in naam zijner bruid plechtig afstand doen moest, het hertogdom Chartres, het graafschap Gisors en de heerlijkheid Montargis, benevens de toezegging van een jaargeld, dat haar zeer ongeregeld, soms zelfs jaren achtereen in het geheel niet, zoude worden uitbetaald. Hoe de thans achttienjarige Renata bij dit alles te moede was? Het blijkt niet, dat het haar eenige zelfoverwinning kostte zich te onderwerpen aan wat vrijwel buiten haar om over haar besloten werd. Waarschijnlijk was het voor haar, de koningsdochter, eene geheel natuurlijke zaak, dat in hare persoonlijke aangelegenheden de staatkundige belangen van haar land den doorslag gaven: daarenboven lag het niet in haren aard om hartstochtelijk in verzet te komen tegen den gang der dingen, maar veel meer om die lijdelijk te ondergaan. Zij was niet schoon, ja zelfs gebrekkig van gestalte; klein en tenger droeg zij maar al te duidelijk de sporen van eenen uiterst zwakken gezondheidstoestand. Maar haar rijk en weelderig tot den grond golvend blond hoofdhaar en hare heldere, sprekende oogen gaven haar gelaat iets zeer aantrekkelijks, schrijft een tijdgenoot. En mocht haar bruidegom al, evenals vele anderen vóór hem, een gevoel van teleurstelling niet kunnen onderdrukken bij de eerste ontmoeting met zijne bruid, ook hij werd dadelijk daarop geboeid door een optreden, dat, zoodra zij sprak, zelfs de herinnering aan hare lichamelijke misdeeldheid uitwischte. Door hare opgewektheid, hare vriendelijke welwillendheid, gepaard aan een vorstelijk zelfgevoel, een zich nimmer verloochenend bewustzijn van hare koninklijke afkomst, wist zij hare omgeving zoowel voor zich te winnen als te beheerschen. Met zwijgende berusting had zij de willekeur der Valois verdragen; maar het eerste gebruik, dat zij maakte van de betrekkelijke vrijheid van handelen, die haar huwelijk haar schonk, was hare oude gouvernante weder aan zich te verbinden en met zich te nemen naar Italië. Die scheiding van Michelle de Saubonne door Louise van Savoye, het groote leed harer kindsheid, was haar echter in hooge mate vergoed geworden door het verkeer met ’s konings zuster, de aan het hof zoo machtige en gevierde Margaretha van Navarra. Deze hoogbegaafde vrouw met haar warm en vriendelijk gemoed had zich met moederlijke zorg over de jeugdige prinses ontfermd en haar weten te bewaren voor den verontreinigenden invloed der losheid en ruwheid van zeden, waarin het huis der Valois snel na zijne opkomst weder wegzonk en ten onder ging. Den zedelijken ernst, door Michelle de Saubonne gewekt, had zij in haren dagelijkschen, innigen omgang met het in zijnen hoogen rang zoo eenzame kind voor verstikking beveiligd, en zij had Renata deelgenoote gemaakt van het beste, dat zij te geven had: hare belangstelling in die groote vragen, die in het begin der zestiende eeuw zich aan iederen ernstigen geest met beslistheid opdrongen en haar verkeer met de edelste denkers en woordvoerders uit die dagen, wier woorden en geschriften eenen indruk op haar hadden gemaakt, waarvan zij een treffend getuigenis heeft afgelegd in menig fijn en diep gevoeld gedicht. Margaretha van Navarra was het ook geweest, die Renata inleidde in de juist toen herleefde studie der Grieksche en Latijnsche letterkunde en de belangstelling van deze had gewekt voor al wat die dagen der Renaissance brachten aan gloed en geestelijk leven op ieder gebied. Renata had, van nature rijk begaafd, onder hare leiding met geestdrift kennis genomen van alles, wat door Frans I en diens zuster ondernomen werd om het hof der Valois een brandpunt te doen zijn van letteren en kunst; en aan hertog Hercules, zelf een man van smaak en studie, viel het om deze redenen niet moeilijk het aanhankelijk gemoed zijner jonge gemalin innig aan zich te verbinden. Haar levendige geest en fijne schoonheidszin voelden zich gestreeld door het vooruitzicht op de rijke genietingen van letteren en kunst, die Italië destijds, en met name aan het prachtlievende hof der Este’s te Ferrara, meer nog dan Frankrijk bood. De juichtoon, waarmede zij bij haren intocht in het vreemde land door het volk van haren echtgenoot werd begroet, stemde haar gelukkig en opgewekt. Zij gaf er zich echter geen rekenschap van, dat deze warme ontvangst voor een groot deel hare aanleiding vond in het feit, dat men in de Fransche vorstin, in wier groot gevolg menig geestverwant van de leiders der Hervorming mede overkwam, een middelpunt hoopte te vinden, waarom de gelijkgezinden in Italië, onder de geleerden en in de hoogere standen reeds zeer talrijk, zich zouden kunnen vereenigen. Men hoopte dit te meer, daar men zeker meende te zijn, dat de hertogin reeds onmiskenbare blijken gegeven had van sympathie voor de aanhangers der nieuwe leeringen. En niet geheel ten onrechte. Onder de leiding van Michelle de Saubonne, die tot de eerste stille belijders der Hervorming in Frankrijk had behoord, en bij haren dagelijkschen innigen omgang met Margaretha van Navarra, was Renata van nabij getuige geweest van de opkomst en van den voortgang der Reformatie, die op Frankrijks bodem geenszins eene vrucht of echo was van den strijd der meeningen in naburige landen, maar eene zelfstandige openbaring van den geest, die bij den aanvang der 16de eeuw allerwege de zielen opwekte tot een vernieuwd besef van zonde en schuld en van de noodzakelijkheid om onmiddellijk, zonder de tusschenkomst van den priester, in de Heilige Schrift zelve de waarheid te zoeken en te vinden. Ook zij was ter schole gegaan bij eenen Lefèvre, eenen Brigonnet, eenen Roussel, die (de eerste reeds in 1493, dus bijna het vierde eener eeuw vóór Luther) optraden als verkondigers van de leer der vrije genade, van de rechtvaardiging niet uit de werken, maar door het geloof alleen: welk dogma de spil van de geheele beweging der Hervorming is geweest, het bijzonder kenmerk der Protestantsche vertolking van het Christendom. Zij had gezien, hoe die nieuwe leeringen alras talrijke aanhangers vonden aan het hof, aan de Universiteit, en niet het minst onder de „kleine luiden”; maar zij had vóór haar vertrek naar Italië ook nog aanschouwd, hoe het rijzende licht door Frans I en zijne zuster aanvankelijk zoo vroolijk begroet, schuil scheen te moeten gaan, toen ’s konings hart zich afwendde van de zaak, die hem eischen stelde en offers vergde, welke hij zwaar en onredelijk achtte, waar het zijn persoonlijk bestaan, zijn leven van zedeloosheid betrof, en bovendien onrechtmatig en onhoudbaar, waar het zijne staatkundige overleggingen gold, zijn dingen naar een bondgenootschap met den paus. De felheid der vervolging, die eerlang de Evangelischen trof, de blijde geloofsmoed, waarmede zij hen de vreeselijkste folteringen dulden zag, hadden eenen diepen indruk op Renata gemaakt en haar gemoed niet alleen met medelijden maar ook met eene eerbiedige bewondering voor deze eerste bloedgetuigen der Hervorming in Frankrijk vervuld. Maar mocht zij zich daarom al bewogen gevoelen om, evenals Margaretha van Navarra het reeds te Nérac had gedaan, haar hof te Ferrara te stellen tot eene veilige wijkplaats voor die velen uit haar geboorteland, die om hunne godsdienstige overtuigingen daar niet meer veilig waren, zelve had zij nog geenszins met en voor hen partij gekozen. Zoomin als de meesten in die dagen vermocht zij de volle beteekenis te vatten, van wat daar voor hare oogen plaats greep, of te voorzien, waarheen de weg, waarop zij Margaretha van Navarra zoo opgewekt en bijna onbezorgd den voet zag zetten, onvermijdelijk leiden moest. Zij behoorde tot hen, die in den beginne aarzelend bleven staan, wier geestelijke groei onmerkbaar begon, wien eerst vele moeielijke levenservaringen als tot aanschouwingsonderwijs moesten zijn om zich bewust te worden, wat men in het diepst der ziel reeds als waarheid had erkend. Hare groote gave van waardeering van het betrekkelijk goede, dat over en weder op te merken viel en van het betrekkelijk recht van beide partijen, moest haar vanzelf reeds van eene besliste keuze vóór of tegen weerhouden, om eerst na langen strijd en daardoor verworven rijkdom van geestelijke ondervindingen geadeld te worden tot die hooggestemde verdraagzaamheid, die der waarheid te na staat om in hare verschillende uitéénloopende vertolkingen hier op aarde iets anders dan eenen vorm, een ten slotte onverschillig en voorbijgaand iets te zien. Eene verdraagzaamheid, die nu nog in de twintigste, zoo goed als in de zestiende eeuw, het eigendom van slechts weinigen, van slechts enkele zeer diepe geesten wordt. Hertog Hercules zag in den kring, die zich reeds spoedig om zijn jonge, geestige en hoogbegaafde gemalin verzamelde, in hoofdzaak eene dier wetenschappelijke, letterkundige vereenigingen, zooals die zich toenmaals in Italië om een of ander vorst, om eenen geleerde of om een vermogend kunstminnaar plachten te vormen. Het verheugde hem, dat Renata hem in het handhaven der traditie van het huis der Este’s, wedijverend met dat der Medicis, krachtig steunde. Aanvankelijk bleef de godsdienstige strekking, die den bijeenkomsten in hare vertrekken reeds dadelijk eigen werd, hem zooal niet verborgen dan toch onverschillig. En mocht Renata al met grooter belangstelling dan haar echtgenoot in deze den gang der dingen volgen, het was vooralsnog zonder eenigen innerlijken drang om zelve partij te kiezen in den strijd der meeningen, die zoo goed als in Frankrijk ook reeds was ontbrand in Italië. Tot onder de schaduw van het pauselijk hof werden er daar gevonden, mannen van fijne beschaving en ernstige studie, eenigen van hen geestelijken van hoogen rang, wier verlangen uitging naar eene wederoprichting der Kerk uit haren staat van verval, naar eene vernieuwing der leer en naar levensheiliging door het geloof. Menigeen stond er in heimelijke briefwisseling met Melanchthon, met Zwingli, met Luther, wier werken, met groote omzichtigheid ingevoerd, in Italië grage koopers vonden. In Rome zelf vereenigden zich een zestigtal hunner tot een Oratorio del divino amore, eene vereeniging, die weldra door het gansche schiereiland hare vertakkingen had. In menig opzicht kwamen de denkbeelden der leden dezer congregatie den hoofdgedachten van de leiders der Hervorming in Duitschland en in Frankrijk zeer nabij. Ook zij beriepen zich vóór alles op de getuigenis der Heilige Schrift; ook zij bekenden zich tot het groote Paulinische leerstuk der rechtvaardiging door het geloof. Wat hun streven echter onderscheidde van de richting, die de beweging der Hervorming elders insloeg, was hun diep gevoel voor het eerbiedwaardige der Kerk met hare instellingen, hunne aanhankelijkheid aan het pausdom, en hunne gehechtheid aan zoo menig oud gebruik van den Roomsch-Katholieken eeredienst, dat ook vaak te innig met den Italiaanschen volksaard samenhing om het onvoorwaardelijk prijs te geven. Scheiding van de Kerk scheen hun het uiterste kwaad. Liever al het mogelijke gedaan om het bestaande te verbeteren, dan in het onzekere eene poging gewaagd om iets nieuws tot stand te brengen. Hen kenmerkte in hoofdzaak een mystiek verlangen „naar het hemelsche paradijs, dat wij „door de genade deelachtig worden, naar Jezus Christus „als Heiland en Verlosser,” dat in zijn vage algemeenheid in ieder kerkgenootschap thuis is en dat, alles spiritualiseerend en bevreesd voor eene scheuring, meer tot schouwend peinzen dan tot handelen en strijden riep. Renata bleef aan dezen gedachtenkring niet vreemd. Eene der voornaamste leden van het Oratorio, de dichteres Victoria Colonna, markiezin di Pescara, was meer- malen hare gast en maakte haar deelgenoote van wat er omging in deze congregatie, die veel van Italië’s beste krachten tot zich getrokken had. Herhaaldelijk ook trad haar meest gevierde woordvoerder, de monnik Bernardino Ochino, wien ieder kerkgebouw steeds te klein bleek voor het aantal zijner van heinde en ver toegestroomde hoorders, in den dom van Ferrara op, om de hertogin, als zoovelen, te doen wegsmelten in tranen van berouw en van smachtend verlangen. Maar al begon Ochino, de man van strenge zelfkastijding en van een leven van onafgebroken boetedoening, het zich in de eenzaamheid zijner cel alreede te bekennen, dat aan den diepsten eisch van ’s menschen godsdienstig bestaan; een volstrekte en bewuste verzoening met God, langs den weg van werk en sacrament niet kan worden voldaan, hij dacht er voorloopig zelfs niet aan openlijk op den kansel te gewagen van iets, dat zweemen kon naar eene oproeping tot eene breuke met de Kerk, die juist dien weg van werk en sacrament als den eenige, die tot zaligheid voerde, aan wees. Wat er omging in het verdeeld gemoed van den vurigen boetprediker was echter reeds eene voorafschaduwing van de verdeeldheid, welke eerlang de leden van het Oratorio in lijnrecht tegenovergestelde richting uit elkander zoude doen gaan. Een stilstaan te midden van den machtigen stroom, die den tijdgeest in den aanvang der zestiende eeuw gegrepen had en medevoerde in zijne vaart, was onmogelijk. Weldra scheidden sommigen zich af als verklaarde, ja fanatieke voorvechters der Kerk, zooals deze zich in het pausdom belichaamd had; terwijl anderen, niet minder beslist, opkwamen voor het denkbeeld, dat geen berusten in bestaande toestanden het ware zijn kon, dat het menschelijke wijsheid en berekening was, zoo beangst te zijn voor scheuring en voor opspraak, dat men geenen nieuwen wijn in oude lederzakken doen kon. Hoe echter dat denkbeeld te verwezenlijken zou zijn, was nog eene vraag, waarop deze laatsten zich zelven en anderen het antwoord twijfelend afvroegen. Maar menig oog wendde zich reeds vol verwachting naar Calvijn, wiens naam en geschriften met eere genoemd begonnen te worden. Johannes Calvijn was destijds nog jong, eerst zeven en twintig jaren oud; toch had hij alreede een rijk en veelbewogen leven achter zich. Reeds veel had hij gearbeid, eerst in de gemeente te Parijs, wier oorsprong samenvalt met het doorbreken der Hervorming in Frankrijk en wier geschiedenis ééne onafgebroken bloedige martyrologie vormt van den beginne tot de verschrikkingen van den Bartholomeusnacht en nog lange jaren daarna. De felle vervolging, die haar reeds dadelijk onder Frans I trof, die noodzaakte tot heimelijke, nachtelijke samenkomsten in binnenkameren en in schuren, soms zelfs in spelonken en holen in het toen nog aan de stad grenzende woud, en die brandstapel op brandstapel ontvlammen deed, verspreidde wel angst en schrik, maar bleek toch machteloos tegenover den geloofsmoed en de onverschrokkenheid van zoo menigen onwrikbaren belijder, wiens martelaarschap krachtiger werkte dan de meest welsprekende prediking vermocht. Menigeen werd door het voorbeeld dezer bloedgetuigen er toe gebracht de waarheid niet alleen te erkennen met het verstand en te gelooven met het hart, maar die ook te belijden met den mond en te belichamen in leven en bestaan. Onder dezen ook Calvijn. Tot nog toe had hij de aanhangige godsdienstige leerstukken, al waren zij hem alreede tot levende werkelijkheden geworden, meest met geleerden en in een wetenschappelijk licht behandeld. Thans in het aangezicht van het vreeselijk schouwspel, dat de strafplaats, la Gtève, te Parijs, bijna dagelijks bood, gevoelde hij een onwederstaanbaar verlangen om zich aan te sluiten bij die kleine en verdrukte schare van getrouwen. Weldra was hij met hen allen persoonlijk bekend en een geregeld deelnemer aan hunne samenkomsten. Zonder het gewild te hebben, of zelve te weten, hoe het geschiedde, werd hij eerlang het middelpunt, waarom men zich verzamelde, de leider tot wien men opzag, de voorganger, wiens prediking der gemeente uitbreiding en vastheid gaf, de herder, die onvermoeid de wankelenden wist te bemoedigen, de onkundigen te onderwijzen en den gevangenen, trots de meest nauwlettende bewaking nabij te zijn en te vertroosten door woord en geschrift, tot hij zelf als door een wonder aan de handen der op hem afgezonden vervolgers werd ontrukt. Met opoffering van vele tijdelijke belangen en verzaking van veel, dat hem, den van nature stillen en schuwen man, uitermate dierbaar was: gezette studie, rustige overpeinzing en een leven van stille teruggetrokkenheid, was hij, sedert hij Parijs verlaten moest, eenigen tijd zwervende gebleven; predikende en ijverende, waar zich slechts de gelegenheid bood, om eindelijk door den nood gedrongen zijn vaderland te ontvluchten. Een en korten tijd vestigde hij zich te Bazel, om daar in den vreemde nog altijd voor zijne Parijsche gemeente werkzaam te zijn en haar in zijn wereldberoemd werk, Vlnstitution Chrétienne te reiken, wat zij zoo dringend behoefde: een kort begrip van inhoud en leer van het Evangelie. De bijbel zelf was nog een zeldzaam boek en waar zij gevonden werd, miste men nog zoo vaak allen raad en alle voorlichting en die eerste onderwijzing in de groote waarheden, die zij in zich sloot, welke Calvijn nu in beknopten vorm tot allen brengen wilde. lets dergelijks ontbrak tot nog toe geheel en daarmede de geestelijke band, de vaste waarborg voor eenheid in leer en denkwijze, zonder welke geen godsdienstig gemeenschapsleven op den duur bestaanbaar is. De verschillende afzonderlijke belijders („onder wie ik zoowelen zag, die hongeren en dorsten naar Jezus Christus „en zoo weinigen, die tot de rechte kennis van hem „gekomen waren,” zooals het in de voorrede heet) behoefden eene in vaste trekken geformuleerde geloofsbelijdenis om ze voor verstrooiing te bewaren en ze te wapenen tegen die uit onkunde voortspruitende overprikkelde dweepzucht, die de Hervorming, althans in den beginne, als op den voet volgde. Het opstellen van dezen catechismus, die, hoewel in acht opeenvolgende uitgaven altijd omgewerkt en vermeerderd, in zijnen hoofdinhoud onveranderlijk dezelfde bleef, is Calvijns eerste en beslissende daad geweest in het groote werk van godsdienstige en maatschappelijke organisatie der Hervormde Kerk van Frankrijk, zij het dan ook, dat hij zelf allerminst vermoedde tot welk grootsch gebouw hij met dit geschrift den eersten steen gelegd had. Hoewel hij kort na de voltooiing van dit werk Bazel weder verlaten moest, was sedert toch reeds veler verwachting op hem gevestigd, als op den aangewezen man om de verschillende verstrooide belijders en kleine gemeenten tot ééne vaste Kerk te vereenigen. Voorloopig zwierf hij nog als balling rond onder den aangenomen naam van Charles d’Espeville, zoekende en verlangende naar eene blijvende plaats, die hij een oogenblik aan het hof te Ferrara hoopte te vinden. Nu Frankrijks machthebbenden de nieuwe leeringen van zich wierpen, meende hij in Italië aan het hof eener Fransche vorstin, te midden van landslieden, om dezelfde redenen voortvluchtig als hij, eene gemeente te kunnen stichten, die niet alleen invloed kon doen gelden op het arme, geliefde vaderland, maar van waar de beweging zich misschien over geheel Italië kon verbreiden. Aan de hertogin voorgesteld (1536), wist hij spoedig de vergunning te verwerven om in hare particuliere vertrekken voor haar te prediken. Zoo hoorde Renata van Calvijns eigen lippen de zuivere verkondiging der aloude Paulinische leerstukken, die geweldige prediking, die slechts naar de Schrift, naar het Evangelie vroeg, met algeheele terzijdestelling van de inzettingen der Roomsch Katholieke Kerk. Er is slechts een enkele haven des behouds voor onze zielen, klonk het haar tegen, namelijk die der goddelijke genade, welke ons geboden wordt in Christus, in wien alles, wat wij tot onze zaligheid behoeven, vervuld is. Door onze zonden zijn wij allen verloren voor God; maar de gerechtigheid van Christus heeft ons gered. Door Zijne gehoorzaamheid heeft Hij onze overtredingen te niet gedaan, door Zijne offerande Gods toorn verzoend, door Zijn bloed ons rein gewasschen van onze zonden, door Zijn kruis den vloek van ons weggenomen, en door Zijnen dood voor ons voldoening gegeven. In dien zin moeten wij het verstaan, dat wij uit genade zalig worden, niet uit verdienste, niet uit onze goede werken. En Christus aan te nemen door het geloof, en zoo in Zijne gemeenschap in te gaan, dat is, wat de Schrift noemt: de rechtvaardigmaking door het geloof. Maar dat eischte dan ook eene onverdeelde en algeheele overgave aan God om Hem te leven en te sterven in volstrekte zelfverzaking om zoo te komen tot dat innige gevoel van een persoonlijk gemeenschapsleven met God, waardoor men zich in brandende, liefdevolle toewijding bewust is geheel Zijn eigendom, de uitverkorene Zijner almachtige liefde te zijn; een gevoel, waarvan het groote Calvinistische 2 dogma der uitverkiezing de krachtige belichaming is, de diepzinnige uitdrukking van dat alles doordringend, geheimzinnig inwonen van God in den mensch tot diens heil ep heiligmaking. Streng geformuleerd en scherp begrensd van inhoud, in tegenstelling met de zwevende voorstelling der predikers van het Oratorio, riep Calvijns prediking tevens tot de daad, tot krachtig handelen op. Want zoo al de overwinning van God gegeven wordt, den mensch blijft daarom niet minder de strijd tot plicht. Hoe het goddelijke Alvermogen overeen te brengen is met ’s menschen persoonlijke vrijheid is eene groote verborgenheid; maar Calvijn leerde nimmer, dat de mensch, daar God het al volbrengt, zelf niets te doen heeft. „God,” heet het in een zijner geschriften, „God „vraagt onmiddellijk na ons Zijne genade te hebben aangeboden, van ons eene wederkeerige erkenning van dat „aanbod. Toen Hij tot Abraham sprak: Ik ben uw God, „was dit het aanbod Zijner ontfermende goedheid; maar „Hij laat er terzelfder tijd op volgen; Wandel voor mijn „aangezicht en wees oprecht. Deze eisch is een stilzwijgend voorbehoud bij alle heilsbeloften. Het bewustzijn, dat God ons in Zijne genade heeft aangenomen, „moet ons eene opwekking zijn om te voleindigen de „heiligmaking in de vreeze Gods (II Cor. 7 : 1); de trage „handen en de slappe knieën op te richten (Hebr. 12:12).” De onvoorwaardelijke onderwerping aan den goddelijken wil, die Renata thans gepredikt werd, bedoelde dan ook eene vrijmaking van alle aardsche banden en beletselen. eene opwekking tot eene werkzame toewijding aan de heilige zaak; en waar haar geleerd werd om in de Schrift den Christus te vinden als eenigen middelaar tusschen God en mensch, was diens aanneming ook de noodzakelijke verwerping van de tusschenkomst van den priester, van het geloof in de onontbeerlijkheid van diens absolutie, van de voorbede der heiligen, van de verzoenende kracht van het sacrament, en daarenboven een dringend beroep op hare persoonlijke verantwoordelijkheid, dien machtigen hefboom tot alle zedelijke ontwikkeling. Rome had de zedelijkheid losgemaakt van het geloof: Calvijn wilde het Christendom in zijn geheel het geloof met de werken. Het geheele leven moest een christelijk leven zijn, een opwassen tot de gestalte van Christus. Dat deze prediking weerklank vond in Renata’s gemoed, blijkt overtuigend uit de tegenkanting van haren gemaal, die zij op dit tijdstip begon te ondervinden. Zoolang de samenkomsten van binnen- en buitenlandsche geleerden aan het hof slechts een letterkundig en wetenschappelijk karakter schenen te dragen, waren zij hem niet ongevallig geweest. Dat ook de godsdienstige vraagstukken van den dag er in behandeling kwamen, liet hij toe, zoolang het zich bepaalde tot een wikken en wegen, een bespiegelen en vergelijken. Thans echter, nu Calvijn tot eene beslissende en onherroepelijke keuze drong, tot een Christen zijn niet in naam maar in daad, begon de instemming, waarmede Renata naar den stouten prediker luisterde, den hertog te verontrusten. Toen hij Renata in 1528 huwde, was hij nog geen regeerend vorst: eerst in 1534, één jaar voor Calvijns komst ten hove, was hij zijnen vader als hertog van Ferrara opgevolgd. Had deze een bondgenootschap met Frankrijk gezocht hij zelf dong naar de gunst van het pauselijk hof, dat hem in het rustig bezit van zijn hertogdom ernstig bedreigde. Vóór alles hechtte hij er thans aan geene ergernis te geven door eenigen schijn van ketterij en weldra moest Calvijn het ondervinden, dat ook Ferrara geene blijvende plaats voor hem was: door eene overhaaste vlucht ontkwam hij nog juist in tijds aan de handen der vervolgers, die hem reeds als eene zekere prooi in hun bezit waanden. De tijd van zaaien was voorbij; een oogst van bloed en tranen rijpte; thans zoude de voorspelling van Calvijn aan een zijner geestelijke kinderen in Italië in vervulling gaan: „Wie in dit land en in dezen tijd christelijk leven „wil, die zij bereid te sterven!” II NAAR FRANKRIJK TERUG Ha! Marguerite, escoute la souffrance Du noble coeur de Renée de France; Puis. comme soeur plus fort que I'espérance, Console-la. Tu s?ais comment hors son pays alla, Et que parents et amis laissa la; Mais tune sqais quel traitement elle a En terre estrange. De cent couleurs en une heure elle change, En ses repas poires d’angoisse mange, Et en son vin de larmes fait meslange, Tout par ennui. Ennui refu du costé de celuy Qui dut estre sa joie et son appui. Ennui plus grief que s’il venait d'autrui Et plus a craindre. Elle ne voit ceulx a qui se veut plaindre, Son oeuil rayant si loing ne peut attaindre Et puis les monts pour ce bien lui estaindre Sont entre-deux. CLÉMENT MAROT. eer kort, nauwelijks twee maanden, had Wy)l Calviins werkzaamheid te Ferrara geduurd en reeds dadelijk werd de kleine kring, in de onmiddellijke omgeving der hertogin, die voor zijne prediking geheel 11»-- gehoor was geweest, op eene zware proeve gesteld. Van eene reis naar Rome, om den paus als leenheer over zijn hertogdom te huldigen, keerde hertog Hercules terug, versterkt in zijn voornemen om de oude betrekking met Frankrijk te verbreken. Renata’s Fransch gevolg was hem verdacht en in den weg bij zijne politieke overleggingen en de beschuldiging van ketterij was een maar al te gemakkelijk middel om er zich van te ontslaan, zonder Frans I in den persoon zijner schoonzuster al te zeer te krenken. Zoo zag Renata één voor één de oude vrienden scheiden: hare thans hoogbejaarde gouvernante, Michelle de Saubonne, die nu ten tweeden male van haar gaan moest; hare liefste hofdames, hare trouwste kamerheeren, die ten deele ruw ontslagen werden, ten deele wel gedwongen zelven zich terug te trekken. Het jaar 1536 was zeer droevig voor haar. Zij was van harte te zeer eene Fransche vrouw gebleven om zich niet eenzaam en verlaten te gevoelen te midden van den geheel Italiaanschen kring, die haar thans omgaf, te meer daar zij tot nog toe in gebreke gebleven was zich de landstaal eigen te maken, ja zelfs nog niet had kunnen besluiten om de nationale Fransche kleederdracht met de Italiaansche te verwisselen. Der Fransche koningsdochter was bij alle sympathie voor het nieuwe vaderland het oude toch het hoogste en het naaste gebleven. De politieke betrekkingen met Frankrijk had zij gepoogd te versterken, waar zij kon; Fransche letteren en Fransche kunst had zij aangemoedigd en zij had getracht Fransche denkbeelden en Fransche zeden te verbreiden en ingang te doen vinden: zooveel mogelijk had zij in het vreemde land in een zuiver Fransche atmosfeer geleefd een atmosfeer reeds zoo doordrongen van de begrippen der Hervorming, dat Calvijn bij zijne komst ten hove het terrein als van te voren toebereid had gevonden voor zijne prediking en de velden wit tot den oogst.. Met het vertrek van landgenooten en geestverwanten was het Renata dan ook te moede, alsof nu de gemeenschap waarin zij zich geestelijk tehuis gevoelde verbroken was; als moest zij, aan eigen zwakke krachten overgelaten, zelve zoeken en worstelen, waar zij zoo gaarne de hand van eenen vertrouwden gids had aangegrepen. Geheel alleen, struikelend en vallend, moest zij voortgaan op den weg naar het woord van Calvijn: „Het is niet uit eigen „beweging, dat wij er toe komen discipelen des Heeren „te worden: maar naar het Hem behaagt ons te trekken. „En opdat Zijne genade te meer openbaar worde en „te helderder lichte, leidt Hij ons in de eenzaamheid en „scheidt ons af als Zijne uitverkorenen uit het midden „van hen, met wie wij anderszins gelijk gesteld zijn” 1). Thans zag Renata zich gesteld voor de zware taak, die op zoovelen der toenmaals levenden rustte, om, nu de inspraak harer godsdienstige overtuiging met de eischen en verplichtingen van het maatschappelijke, alledaagsche leven vaak lijnrecht in strijd was, al tastende den eenigen zekeren uitweg te zoeken: al was het ook ten koste 1) J. Bonnet. Lettres frangaises de Calvin. Tomé I, pag. 415. van verdeeldheid in huiselijken kring, van ergernis en afkeuring van de zijde van hen van wier oordeel men zich zoo afhankelijk gevoelde, van een overstelpend bewustzijn van eenzaamheid en verlatenheid, dat dan maar al te dikwijls eene zeer wezenlijke beproeving, bijna een martelaarschap werd. Zeer leed Renata onder den druk der verstoorde goede verstandhouding met haren gemaal, die haar door het overhaast ontslag der liefste leden van haar gevolg zijn ongenoegen over de sympathie, die zij den aanhangers der nieuwe leeringen had betoond, zoo scherp had doen gevoelen. Zij wilde den hertog echter niet verbitteren door hem een droef gelaat te toonen over de voor haar gevoel zoo krenkende handelwijze en was belangstelling in letteren en kunst een krachtige band tusschen hen beiden geweest, vol ijver greep zij dit middel aan om te trachten de oude, goede verhouding te herstellen. Zij legde zich toe op de beoefening der taal van haar volk en weldra was onder haar geestig patronaat hare Italiaansche hofhouding op nieuw een brandpunt van wetenschappelijk en letterkundig streven. Bruccioli droeg haar zijne bijbelvertaling op; Ariosto en Bernardo Tasso, de vader van den grooten dichter Torquato Tasso, wijdden haar hunne zangen, hunne comedies, die met de uiterste zorgvuldigheid aan het hof werden opgevoerd. Met opgewektheid nam zij deel aan de groote valkenjachten van haren echtgenoot en aan de schitterende hoffeesten, waarop hertog Hercules eene schaar van dichters en toonkunstenaars om zich verzamelde en waar een praal vertoond werd, die de buitenlandsche gezanten in verwondering bracht. Met dubbele zorg wijdde zij zich thans ook aan de opvoeding harer kinderen, twee zoons en drie dochters, in wie zij de liefde voor kunst en studie wist te ontwikkelen, die zij zelve van Anna van Bretagne had geërfd. Het blijkt echter niet, dat Renata zich moeite gaf om hare kinderen te winnen voor wat haar een oogenblik in het diepst der ziel getroffen had, zoo diep getroffen, dat zij zich ter wille daarvan het leed eener scheiding van oude vrienden en van een verstoord huwelijksgeluk had moeten getroosten; ook niet, dat het haar tegen de borst stuitte, dat haar jongste zoon, door zijnen vader voor den geestelijken stand bestemd, reeds als knaap tot den rang van kardinaal verheven werd. Haar oudste dochter, Anna van Este, werd reeds vroeg aan haren invloed onttrokken door haar huwelijk met den hertog van Guise, later het machtige hoofd der Roomsch Katholieke partij in Frankrijk, terwijl de beide anderen (de jongste van haar was de door de zangen van Tasso zoo beroemd geworden Leonore) zich meest onderscheidden door hare groote verstandelijke ontwikkeling, haar kunstzin en haar fijnen smaak. AI mochten de speelnooten, die Renata haren dochters gaf en die met dezen als onder haar oog gevormd werden, de later zoo beroemd geworden Italiaansche vrouwen Olympia Morata en Lavinia Rovere zich ook eerlang volmondig tot de hervormde leeringen bekennen: het was niet aan het hof, dat de opwekking tot een vernieuwd geestelijk leven tot haar kwam. Zoo Renata al innerlijk tot de nieuwe richting overhelde, uiterlijk bleef zij een correct kerkelijk standpunt innemen. Zelfs gaf zij zich moeite om de gunst van den paus te winnen en dezen in een eerbiedig schrijven te verzekeren: „dat zij zijne gehoorzame dochter is en „blijven zal.” Geheel te goeder trouw meende zij, dat alles zoo zoude kunnen voortgaan, zonder verdere stoornissen en verwikkelingen; en dankbaar voor het herstel der goede verstandhouding in haar gezin schreef zij aan eenen vriend: „De Heer zij eeuwig geprezen: maar „als Hij de Zijnen zoo met weldaden overlaadt, moeten „zij zich te meer verootmoedigen en Hem bidden ons „Zijne genade niet te onttrekken, opdat Zijn vriendelijk „vaderoog niet toornig worde, gelijk ik niet ophoud Hem „af te smeeken.” De indruk van Calvijns prediking was wel niet uitgewischt, maar toch verdrongen door andere nieuwe gedachten en belangen, en de begeerte naar eenheid in haren omgang met echtgenoot en kinderen had haar eenige schreden terug doen gaan op den reeds ingetreden weg. Het ging haar als zoovelen in die dagen, die bovenal beducht waren voor ergernis en voor opspraak en voor verdeeldheid in den huiselijken kring. Inderdaad de verzoeking was groot om zich onder de bestaande omstandigheden tot een openlijk belijden niet verplicht te rekenen: terwijl de kracht der traditie dikwijls nog met bijna onverbrekelijke banden gevangen hield en een fijn gevoel voor de diepe gedachte, die in zoo menige ceremonie der Roomsch Katholieke Kerk wordt afgebeeld, vaak verblindde voor de heiligschennende, werktuigelijke toepassing, waarin zij was ontaard; wat ook wel de hoofdoorzaak zal zijn van het feit, dat de Hervorming hare warmste aanhangers herhaaldelijk gevonden heeft onder hen, die aanvankelijk Rome’s meest eerbiedige en onderworpen kinderen waren. Zoo men den priester al niet vreesde, noch diens tusschenkomst en absolutie noodzakelijk achtte, men bleef toch ontzag koesteren voor het denkbeeld, waarvan hij krachtens zijn ambt de drager was. Zelfs de mis meende men te kunnen bijwonen, al had men alle geloof verloren in de verlossende, verzoenende kracht van het sacrament. Kerkelijke instellingen en plechtigheden waren immers slechts uitwendige zaken en door noodeloos aanstoot te geven, moest men zooveel van zijnen invloed ten goede verliezen: verbitteren, waar zachtmoedigheid de harten winnen moest! Uit dezen tijd 1) dagteekent het oudst bewaarde schrijven van Calvijn aan de hertogin, de eerste van eene lange rij van brieven, waarin hij met diepen ernst en nimmer falende trouw dit zijn geesteskind zoude leiden. 1) 1541 volgens opgave van Jules Bonnet in de uitgave der Lettres frangaises de Calvin en 1537 volgens C. A. Cornelius, zie der Besuch Calvins bei der Herzogin Renata von Ferrara im Jahr 1536. (Deutsche Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 1893, Heft II). waarschuwen, vermanen, oprichten en vertroosten na diepen val met eene innige teederheid dubbel treffend in den man, wiens onverzettelijke gestrengheid bijna spreekwoordelijk geworden is. Vol onrust nam hij waar, hoe de vrouw, van wie hij groote verwachtingen had gekoesterd, den weg scheen te zullen betreden, waarop hare nicht Margaretha van Navarra ten laatste moedeloos was blijven staan met de klacht op de lippen: „de wind „is zoo ijzig, en mijn hart zoo koud en ik ben zoo hongerig, zoo dorstig en zoo verkleumd.” Sinds Calvijns overhaast vertrek uit Ferrara had hij, de balling zonder huis of haard, eene blijvende plaats gevonden in het om zijne ligging halverwege Frankrijk en Italië zoo belangrijke Genève, dat, hoe het zich aanvankelijk aan zijne tucht en aan zijnen geest van organisatie te ontworstelen zocht, door hem werd gevormd tot het bolwerk der strijdende Hervorming, de vluchthaven harer vervolgden, de kweekplaats harer leeraren, de vormschool harer heiligen, de smidse, waar hare martelaren werden gesmeed, zooals de geschiedschrijver Michelet het heeft uitgedrukt. Uit deze sterke veste, vanwaar hij zijne boden, zijne geschriften, zijne de gemoederen in vlam zettende brieven uitzond in wijden kring, kwam de machtige stem van den grooten hervormer nu ook tot Renata met de aanmaning om toch gedachtig te zijn aan de roeping, waarmede zij geroepen was. „God heeft ons uitgeleid uit gevangenschap en „duisternis,” heet het in zijn uitvoerig, dringend schrijven, „opdat wij in Zijn licht zouden wandelen zonder af te „wijken ter rechter- of ter linkerhand en vooral „laat er ons op bedacht zijn om den geest niet uit te „blusschen, zooals diegenen doen, die oog en oor gefloten houden voor de waarheid en er genoegen mede „nemen willens en wetens onkundig te blijven van wat „de Heer hun openbaren wil... De Heer wil verheerlijkt „zijn in ons geheele bestaan, dat Hij gekocht heeft met „Zijn bloed en daarom eischt Hij van ons eene volmondige, openlijke belijdenis... Zeer zeker, wij mogen „onzen naaste geene ergernis geven; maar dat wil zeggen, „dat wij hem niet te wille mogen zijn in wat niet tot „zijne stichting dient maar tot zijn verderf leidt... Als „wij anderen door ons voorbeeld er toe brengen om „dingen te doen, die zij denken, dat kwaad zijn, dan zijn „wij schuldig aan hun verderf. Wie smaak gekregen „hebben in de waarheid des Heeren, kennen ook, al is „het maar ten deele, het verwerpelijke van de mis. Dit „wetende kunnen zij niet anders dan begeeren er aan te „ontkomen. Als zij nu nog in twijfel zijn en zij zien u „er aan deelnemen, volgen zij allicht uw voorbeeld zonder „in hun gemoed overtuigd te zijn. En dat is de ergste „ergernis, die er zijn kan, omdat hun geweten er door „bezoedeld en verontreinigd wordt. Er is geen ergerlijker „ergernis dan wanneer onze broeder door ons voorbeeld „struikelt en valt en zoo wij alle ergernis vermijden „wilden, zouden wij Christus Zelven moeten verwerpen, „die Zelf de hoeksteen is, waartegen de meesten vallen „en verpletterd worden. Wat God geboden of verboden „heeft, moeten wij houden of nalaten, al zoude ook de „geheele wereld geërgerd worden... Christus en Zijn „Evangelie zijn den kwaadgezinden altijd tot een aanstoot „geweest en als wij Hem volgen willen, kunnen wij het „met vermijden hun evenzeer aanstoot te geven.” o~ • —*• De loop der dingen, waarvan Renata thans getuige werd, zoude deze woorden nadrukkelijk bevestigen en als te aanschouwen geven, hoe onvruchtbaar het streven was, waarin zoovelen der toenmaals levenden hunne beste krachten verteerden, namelijk te willen vereenigen, wat in den diepsten grond onvereenigbaar was. Het hof te Ferrara, waar de hertogin, eene leerlinge van Calvijn, de plechtige misviering bijwoonde, zich de opdracht van Bruccioli’s bijbelvertaling liet welgevallen en blijkens hare bewaard gebleven kasboeken vrij groote sommen besteedde aan den aankoop van reliquieën, was eene getrouwe afschaduwing van de partij, welke op het in die jaren (1545-1563) te Trente gehouden concilie de nederlaag leed. In deze kerkvergadering werd de laatste poging verijdeld van hen, die nog gemeend hadden eene verzoening te kunnen tot stand brengen tusschen de leerstukken der Hervorming en de instellingen der Kerk van Rome. Naast den bijbel, waarop het Protestantisme zich uitsluitend gronden wilde, werd daar ook bindende kracht toegekend aan de overlevering en aan de inzettingen der Kerk. Het dogma der rechtvaardiging uit vrije genade door het geloof alleen werd er als kettersch veroordeeld en als hoofdwaarheid aangenomen, dat de mensch, na bekeerd te zijn, door het opvolgen van Gods geboden en van die der Kerk van dag tot dag toeneemt in heiligheid en in deugd, door de werken en door het sacrament. De kerkvergadering van Trente hergaf Rome’s fel geschokte hiërarchie hare eenheid en haar overwicht door besliste formuleering en tot de uiterste consequentie doorgevoerde handhaving der Roomsch-Katholieke kerkleer en door niet minder besliste verwerping van elke toenadering tot de hervormde denkbeelden. De reactie van den strijd had echter tevens gedwongen tot ernstige reorganisatie en verscherping van geestelijke tucht in eigen kring, eene zaak, die de orde der Jezuïeten met haar onverdroten zorg voor onderwijs en opleiding van aanstaande geestelijken krachtig zoude bevorderen. Dientengevolge eerlang gesteund door eene schare van enthousiaste en dwepende aanhangers, verhief Rome thans nadrukkelijker dan ooit tegenover het Protestantsche beginsel der individueele vrijheid het beginsel van het universeel gezag, i) Reeds lang vóór op het concilie het eindoordeel geveld was, begon men maatregelen te nemen om alle verzet tegen de kerkleer, die thans met scherpe omtrekken werd vastgesteld, iederen twijfel aan het vagevuur, aan den aflaat, aan de kracht der goede werken, aan de 1) Philipson. La contre-révolution rcligieuse au 16me siècle. voorbede der heiligen, aan de noodzakelijkheid van biecht en absolutie, o£ welke andere afwijkende meening ook, desnoods met geweld te onderdrukken. De Jezuïeten deden zich gelden als geduchte voorvechters van het kerkelijk gezag en weldra zoude de Inquisitie, dat vreeselijk wapen in de hand van het pausdom, hun streven maar al te krachtdadig ondersteunen. Het was een der oude leden van het Oratorio del divino amore, de kardinaal Caraffa, die met zijn somber zelotisme paus Paul 111 wist te overreden om de oude dominicaansche inquisitie (in verval geraakt, niet het minst daardoor, dat vele leden der orde zelven naar de nieuwere denkbeelden overhelden) te vervangen door eene geestelijke rechtbank naar Spaansch model. Op de kleinste verdenking afgaande, zoude deze zonder aanzien des persoons gevangen nemen, verhooren en vonnissen en de schuldigen straffen met den dood en met verbeurdverklaring van goederen. In Juli 1542 bekrachtigde Paul 111 deze congregatie van het Heilige Officie, welke haar vreeselijk rechterambt onder Caraffa’s ijverend voorzitterschap oefende met eene onverbiddelijke gestrengheid, die te meer te duchten was omdat, zoolang als op de kerkvergadering van Trente het laatste woord nog niet gesproken was, de verschillende geloofsbelijdenissen nog zoo weinig scherp begrensd waren, zoowel in inhoud als in formuleering, zoodat zeer velen geheel te goeder trouw van meening waren, dat de leerstukken der Hervorming en de inzettingen der bestaande Kerk nog wel vereenigd konden worden. Allerwege in Italië brak de vervolging los en verspreidde door de scherpzinnige naspeuringen der achterdochtige geloofsrechters met hunne onverbiddelijke rechtspraak angst en schrik bij ketterschen en onketterschen. De zwakkeren haastten zich tot onderwerping: sterke geesten bekenden zich nu eerst met beslistheid tot de veroordeelde leerstellingen. Vittoria Colonna trok zich voor het einde harer dagen in een klooster terug. Bernardino Ochino daarentegen, de gevierde woordvoerder van het Oratorio, predikte thans onomwonden de hoofdwaarheden der Hervorming. „Hij, die u zonder „uw toedoen geschapen heeft, zal die u niet ook zonder „uw toedoen zalig maken ?” klonk het met nadruk van zijne lippen. Hij was een der eersten, die de nieuwe vierschaar vóór zich daagde en wien tot lijfsbehoud geen andere uitweg bleef dan vlucht en ballingschap. Hem volgde een lange reeks van uitgewekenen; mannen van ouden adel, geestelijken van hoogen rang, vermogende kooplieden en fijn beschaafde vrouwen. Gelukkig hij, die met achterlating van stoffelijke goederen, met verzaking van oude gehechtheden en innige familiebanden en van die genietingen van letteren en kunst, welke het leven in Italië toenmaals meer dan elders bood, onder de vreeselijkste ontberingen en gevaren, langs geheime sluipwegen door de besneeuwde passen der Alpen de Zwitsersche grenzen bereiken mocht, zonder vooraf den feilen ketterjagers in handen te vallen! Wie bleef, wachtte de kerker, de pijnbank, de brandstapel, het schavot. Te 3 Venetië werden de veroordeelden te middernacht in booten naar zee gevoerd, om daar in donkerheid en stilte hun graf in de golven te vinden. Geen rang, geen leeftijd, geene kunne bood eenige beschutting. De kleinste kleinigheid: eene poging tot verzachting van het lot van eenen gevangene in de kerkerholen der Inquisitie, een woord van medelijden voor eenen veroordeelde, een ontwijkend antwoord bij de oproeping om deel te nemen aan eenige kerkelijke ceremonie, was voldoende om de aandacht op zich te vestigen. Ook in Ferrara, dat leengoed van den pauselijken Stoel, was sinds 1545 de Inquisitie ingevoerd; terwijl reeds vóór dien tijd de Jezuïeten er zich gevestigd hadden en als overal langs den hun eigen weg van biecht en onderwijs de geesten aan zich begonnen te onderwerpen. Zij richtten er, beschermd en gesteund door allerlei pauselijke privilegiën, een college op, waarnaast de aloude, beroemde universiteit, reeds geknakt door de vlucht en de veroordeeling der meest geliefde leeraars, spoedig geheel in verval geraakte. Tevens trachtten zij naar uitbreiding van hunnen invloed aan het hof. Met zijn gewone berekening koos Ignatius Loyola tot hoofd der zending te Ferrara een ordelid van Fransche afkomst, wat dezen, naar hij meende, eene welwillende ontvangst bij de hertogin verzekeren moest. Maar deze toeleg faalde. Renata weigerde twee jaren lang met de meeste onverzettelijkheid den Jezuïet audiëntie te verleenen. De briefwisseling met Calvijn, diens ernstig beroep op hare persoonlijke verantwoordelijkheid, hadden de oude indrukken weder doen herleven en wat zij in hare eigene hoofdstad, trots hare voorbede, onder hare oogen zag geschieden: de vluchtelingen, die zij in gedachte volgde op hunnen gevaarvollen, onzekeren tocht: de geestelijke dwang, die den vreesachtigen en wankelenden werd opgelegd: de slachtoffers der Inquisitie, die ook op het grondgebied van haren echtgenoot en dikwijls zonder vorm van proces het leven lieten: zij spraken luide en krachtig tot haar ontvlamd gemoed. Eerbiedige bewondering greep haar aan, toen een dier bloedgetuigen te Ferrara aan den vooravond zijner terechtstelling op de vraag, waarom hij zich verblijdde over zijnen aanstaanden dood, terwijl Christus Zelf zich zoo bedroefd had over den Zijne, ten antwoord gaf; „Christus bedroefde zich „over onze zonden, die Hij droeg om onzentwil; maar „ik verblijd mij, omdat ik er van verlost ben en heenga „om te verschijnen voor het aangezicht van Hem, die „ze voor mij gedragen heeft.” Steeds beslister werd in die dagen de houding der vorstin. Talrijk waren zij, wien, dank aan hare tijdige en krachtdadige hulp, de gevaarlijke vlucht over de Alpen gelukte. D’Andelot, (later de ridderlijke held der Hugenoten) toen krijgsgevangene te Milaan, was niet de eenige, wien hare hand de geschriften der Hervormers toe deed komen 1). Het trok algemeen de 1) G. de Félice, Histoire du Protestantisme en France, pag. 93. aandacht, dat aan het hof de vastendagen niet gehouden werden en dat de hertogin sinds eenigen tijd ter biecht noch ter misse ging. Ook het feit harer briefwisseling met Calvijn was geen geheim; evenmin, dat deze haar herhaaldelijk zijne werken ter verspreiding deed toekomen. De Jezuïeten spraken het luide uit, dat eerst in de hertogin de ketterij te Ferrara kon worden overwonnen. Hertog Hercules, die uit eigen beweging zijne gemalin zoo al niet gesteund dan toch ook niet gedwarsboomd zoude hebben, werd aangezet om haar desnoods met geweld in den boezem der Kerk terug te voeren en der Inquisitie in haar streven daartoe de behulpzame hand te bieden. Maar al was deze geestelijke rechtbank niet gewoon om te handelen met aanzien des persoons, de Fransche koningsdochter was van te hoogen rang om met de gewone doortastendheid te handelen. Frans I, ofschoon geen vriend der Hervormden, zoude eene beleediging, zijner schoonzuster aangedaan, hoog hebben opgenomen en de wisselzieke politiek van den pauselijken Stoel maakte het op dat oogenblik ongeraden het Fransche hof oorzaak tot ergernis te geven. Het was dus een groot verlies voor Renata, toen haar zwager Frans I stierf en opgevolgd werd door zijnen zoon Hendrik 11, die, als vrijbrief voor vele grove tekortkomingen, de Hervorming nog feller bestreed, dan zijn vader het vóór hem gedaan had en die nu een blijk van rechtzinnigheid wilde geven door mede de hand te leenen tot de bekeering zijner tante. Hij zond zijnen eigenen groot-inquisiteur, den dominicaner monnik Orriz, met opdracht om de hertogin door vertoogen en vermaningen zoo mogelijk te overtuigen en, zoo zij in hare onzalige en verfoeielijke afdwalingen volharden mocht, den hertog te raden haar hare kinderen te ontnemen en haar op te sluiten in een klooster. Zeer diep voelde Renata thans hare groote eenzaamheid. In haren gemaal vond zij geen steun en ook bij hare kinderen miste zij allen weerklank voor de tonen, die in haar gemoedsleven trilden. Margaretha van Navarra was dood; hare oude Fransche vrienden waren onbereikbaar en de geestverwanten, die zij langzamerhand in Italië had gevonden, gevangen of voortvluchtig; terwijl hare meest vertrouwde dienaren, in de hoop om hun eenig afdoend getuigenis te ontrukken tegen hunne meesteres, werden gegrepen, gepijnigd en verbannen. Haar geestelijke vader vermocht niet meer voor haar dan haar te steunen met zijne voorbede, en een enkele maal met zijnen raad, wanneer zich de gelegenheid bood om haar eenen brief te doen toekomen. Met spanning volgde Calvijn den gang der dingen te Ferrara; hij wist, hoe fel de hertogin vervolgd stond te worden en dat het gevaar dreigend en aanstaande was. „Zoo gij „in groote benauwdheid zijt, wees verzekerd, dat ik er „mijn deel van gevoeld heb. De Heer houde u in Zijne „heilige hoede en leide u door Zijnen geest, opdat Hij „meer en meer door u verheerlijkt worde,” schreef hij haar. En in de onmogelijkheid om zelf tot haar te gaan, zond hij eenen bode, den jongen ijverigen prediker Franqois de Morel, sieur de Colonges, om haar ter zijde te staan en te bemoedigen. Of het de invloed van Calvijns schrijven was, of wel van de toespraak van Colonges, wien het trots bijna onoverkomelijke bezwaren gelukte om een onderhoud met haar te verwerven, de lange sermoenen van den Franschen groot-inquisiteur, die Renata gedwongen werd dagelijks aan te hooren, misten alle uitwerking. Maar zwaarder beproeving wachtte haar. In den nacht van den 17den September 1554 werd zij met toestemming van den hertog door den bisschop Rosetti in eenen gesloten wagen weggevoerd uit haar paleis en overgebracht naar eene soort van staatsgevangenis, het oude kasteel der Este’s, waar zij opgesloten werd in volstrekte afzondering. Niemand werd bij haar toegelaten dan twee kamervrouwen en een hofmeester; terwijl haar werd medegedeeld, dat hare dochters in een klooster waren geplaatst. Wat er toen in haar omging in hare verlatenheid, in haren kommer om hare kinderen en in hare benauwdheid van ziel bij het vooruitzicht eener levenslange, eenzame opsluiting, heeft zij zelve steeds verzwegen. Maar zes dagen later, den 23sten September zond zij onverwachts om den pater Jezuïet, dien zij immer geweigerd had te ontvangen, en verklaarde zich bereid, hem te biechten en uit zijne handen de communie te ontvangen naar Roomschen ritus. De hertog gevoelde zich onuitsprekelijk verlicht door deze onverwachte onderwerping; denzelfden dag nog bracht hij haar een bezoek en gaf haar hare kinderen weder. Op den fsten November daaraanvolgenden herhaalde Renata hare biecht en ging zij in het openbaar ter communie; waarop zij haar gewone paleis weder mocht betrekken. Groot was de verslagenheid in Protestantschc kringen, toen haar val ruchtbaar werd. Want al waren betrouwbare berichten schaarsch en al was het moeilijk om de juiste toedracht der zaak te ontdekken; „zij moest wel ver van den rechten weg zijn afgewe„ken om de wereld te bevredigen; want het was een „zeer kwaad teeken, dat zij, na eerst zoo fel bestookt „te zijn om haar af te trekken van den dienst des „Heeren, thans met rust gelaten werd— Terwijl Satan „zoo overluid triomfeerde, dat hare vrienden wel gedwongen waren om het hoofd te buigen en in stilte te „weeklagen zonder verder navraag te doen”... zooals Calvijn het uitdrukte. Zij zelve had zich in volstrekte afzondering teruggetrokken en volhardde in zwijgen. Een tijd lang werden geene brieven doorgelaten en was het Calvijn onmogelijk om met zekerheid iets te weten te komen aangaande de stemming, waarin zij verkeerde. Zijn innig medegevoel en fijne menschcnkennis raadden echter, wat er omging in het hart dezer treurende zondares en hoe zij smachtte naar een woord van troost en opwekking. Zoo dikwijls reeds had hij een zijner geesteskinderen denzelfden weg zien gaan (d'Andelot) en hij wist, hoe folterend het zielelijden was, dat op een dergelijken stap placht te volgen. Hoewel hij. beter dan iemand, begreep, dat in de hertogin van Ferrara het laatste bolwerk der Hervorming in Italië was bezweken en zich de gevolgen harer handelwijze geenszins verbloemde, was het vóór alles de lijdende, eenzame vrouw, die zijn hart met nederbuigende ontferming vervulde; en zonder eenige zinspeling op de politieke gevolgen van hare daad schreef hij haar eenige maanden later in Februari 1555, „toch niet te versagen, daar „onze God altijd bereid is om ons in genade aan te nemen „en als wij gevallen zijn, ons de hand reikt om ons weder „op te richten.... Zoo de aartsvijand,” gaat hij voort, „ten gevolge uwer zwakheid al eenig voordeel op u „behaald mag hebben, hij heeft daarom nog niet gansch „en al overmocht; maar hij zal het ondervinden, dat zij, „die door God weder worden opgericht, hunne krachten „zien verdubbelen om te volharden in den strijd. Want „Mevrouw, de gedachte, dat God, al verootmoedigt Hij „de Zijnen, ze geenszins ten ecnemale beschamen wil, „moet u op Hem doen hopen ten einde u te meer in te „spannen voor de toekomst. Allicht zijn dezelfde beproevingen, als waarvoor gij nu bezweken zijt, nog eenmaal „voor u weggelegd; maar denk er aan, hoeveel gij verschuldigd zijt aan Hem, die u zoo duur gekocht heeft „en die nog dagelijks voortgaat u te noodigen om deel „te hebben aan Zijne hemelsche erfenis. Hij is een meester, „in wiens dienst men zich niet sparen moet, vooral als „wij op de uitkomst zien bij alle smaadheid en verdrukking, die wij lijden om Zijns naams wil. Roep Hem „dus aan in het volle vertrouwen, dat Hij machtig is „om te hulp te komen aan onze zwakheid en eigen u „die heerlijke beloften toe, die ons opheffen in de hope „der hemelsche zaligheid. Want de voorsmaak daarvan „alleen moet ons reeds de wereld doen vergeten en onder „den voet doen treden.” Onder haar drukkend gevoel van schuld en in hare groote verslagenheid van geest (want haar terugkeer tot de Roomsch-Katholieke Kerk was slechts een ledige vorm geweest, waartegen haar geweten heftig in opstand kwam, terwijl zij de meeningen, die zij verklaard had te verafschuwen in haar hart sterker aanhing dan ooit) bleef Renata geenszins ongevoelig voor den bemoedigenden, opwekkenden toon van Calvijns brieven. Zij leefde thans ver van het hof, op een der hertogelijke buitenverblijven en voerde daar heimelijk de briefwisseling met Calvijn, waarvan haar echtgenoot het bestaan wel vermoedde zonder er echter de hand op te kunnen leggen. Trouwe tusschenpersonen bedekten ook hier de wegen, waarop Calvijn zijne geesteskinderen wist te bereiken op eene wijze, die soms aan het wonderbaarlijke grensde; en zelfs wist af en toe een zijner volgelingen, zooals de markies de Vico, in hare eenzaamheid tot haar door te dringen om haar zijn troost en zijnen raad over te brengen. Met hongerige belangstelling ontving Renata brieven en bezoeken. Geestelijke steun en omgang was haar grooter zielsbehoefte dan ooit. Het was haar eene verkwikking, als Calvijn haar schreef: „Ga dagelijks ter schole bij onzen Heer Jezus Christus. Ook „zonder dat het u herhaald wordt, weet gij wel, hoe„zeer gij dit behoeft, vooral nu de Satan alles in het „werk stelt om u af te trekken. Maar vergeet niet, „terwijl gij hem wederstaat, dat het God Zelf is, die „aldus uw geloof beproeven wil. Als die beproeving u „hard en bitter toeschijnt, denk dan aan wat Petrus „zegt, dat wij bedroefd worden over menigerlei verzoekingen, opdat de beproeving des geloofs, die koste„lijker is dan het goud, hetwelk vergaat en door het „vuur beproefd wordt, bevonden wordt te zijn tot lof „en eer en heerlijkheid. En als gij u zwakker voelt, „dan gij zoudt wenschen, neem dan uwe toevlucht tot „Hem, die geeft, dat zij, die in Hem hopen, zullen zijn „als een boom geplant aan waterbeken, die vrucht geeft „op zijnen tijd en welks blad niet afvalt. Want voorzeker, Hij zal nimmer toelaten, dat wij verzocht worden „boven hetgeen wij vermogen en als Hij Satan vrije „hand geeft, zal Hij met de verzoeking ook de uitkomst „geven, opdat gij ze zoudt verdragen. Het is goed en „nuttig om ons onze zwakheid bewust te zijn, niet echter „om daardoor tot moedeloosheid te vervallen, maar om „genezing er voor te zoeken. Heb goed vertrouwen, „dat de vijanden, die dreiging en moord blazen, niets „vermogen, als de Heer het hun niet vergunt.” Maar tot eene herroeping harer handelwijze, tot een openlijk bekennen en belijden kwam het niet, hoe diep Renata het hoofd ook buigen mocht onder de ernstige, bijna bestraffende woorden, waarmede Calvijn daar vervolgens op ging aandringen. „Grijp toch moed en wees „verzekerd, als gij meent den strijd te kunnen ontwijken „door de dingen te bemantelen, dat die vreesachtigheid „den Booze de overwinning gemakkelijk maakt. Al ware „de toestand der kinderen Gods nog honderdmaal erger „dan die in werkelijkheid is, dan is dat nog geen reden „om het goede te laten varen, waartoe God in Zijne „oneindige goedertierenheid ons nooden wil,” herhaalde hij steeds beslister, haar aanmanende om in de moeielijkheden, die ook na hare onderwerping aan Rome niet uitbleven, slechts een toetssteen van haar geloof te zien. En zeer vele waren die „doornen in haar huis”, zooals Calvijn ze noemde. In hare afzondering ontving zij telkens bericht van de vervolging, den smadelijken dood van aanhangers en vrienden; terwijl zij in al haar doen en laten, tot zelfs in het hulpbetoon, dat zij haren verdrukten geestverwanten wilde doen toekomen, verlamd werd door het wantrouwen, dat zij door den schijn van onderwerping aan de Roomsche Kerk had gewekt. Het bleek een loodzwaar juk te zijn, dat zij zich op de schouders had getild zonder de kracht te bezitten om het weder af te werpen. In onvrede met zich zelve en slechts naar het uitwendige met den hertog verzoend, kon zij niet anders dan den prijs betreuren, waarvoor zij hare invrijheidstelling had gekocht. Wat wonder, dat de vervreemding tusschen de echtgenooten met den dag toenam. Allengs deed de verwijdering tusschen de ouders ook haren invloed op de kinderen gelden. Haar oudste zoon, Alfonso, leefde in volslagen onmin met zijn vader en lijdelijk moest Renata het aanzien, hoe hij, naar Frankrijk gevlucht, dienst nam in het Fransche leger, in lijnrechte tegenspraak met de politieke bedoelingen van den hertog. Hoe had haar woord ook kracht kunnen hebben voor hare kinderen, die, zelven overtuigd Katholiek, de rechtzinnigheid hunner moeder weinig vertrouwden. Het verleenen van bijstand tijdens eenen hongersnood en eene overstrooming, die achtereenvolgens het hertogdom teisterden, het reiken van ruime giften aan armen en kranken en vooral aan de ongelukkige, uitgeputte Fransche soldaten, die na den mislukten veldtocht van Hendrik II tegen den paus bij gansche troepen door Ferrara trokken, werd thans de zaak, die haar het meest ter harte ging. Uit hare bewaard gebleven kasboeken blijkt, hoe zij in hare vrijgevigheid telkens de grenzen overschreed van een inkomen, dat haar toch reeds zeer ongeregeld, soms zelfs in het geheel niet werd uitbetaald. Maar geene werken van barmhartigheid konden haar de verstoorde gemoedsrust weder geven, of haar troosten over den langzamen maar zekeren ondergang der Hervorming in Noord-Italië. Zij gevoelde maar al te goed, dat, meer nog dan brandstapel en schavot, die in Frankrijk, waar zij machteloos bleken, immers nog zooveel erger hadden gewoed, het uitwijken der Hervormden, hun zoeken naar eenen middenweg, hunne uitwendige verzoening met de Kerk, hun in het verborgen aanhangen van waarheden, die, naar zij meenden, geene openlijke belijdenis behoefden, de oorzaak was geweest, dat de Italiaansche Reformatie, die een oogenblik zooveel scheen te beloven, weldra nagenoeg spoorloos verdween. Behoorde zij zelve niet tot hen, die hun licht onder eene korenmaat hadden geplaatst en wier voorbeeld te gevaarlijker gewerkt had om de hooge plaats die zij innam en waar zij zooveel had kunnen zijn? Zes jaren lang sleepte haar leven zich droevig en eenzaam voort, tot ten laatste de dood van haar echtgenoot eene verandering bracht en eenen band ontknoopte, die alle innigheid reeds lang verloren had. Toch had Renata getracht het verledene trouw te blijven en niets verzuimd om de laatste dagen van den hertog door hare persoonlijke toewijding te verlichten. Zelfs was zij in haar zielsverlangen naar liefde en toenadering zoo ver gegaan den stervende zijn verzoek niet te weigeren, toen hij haar de belofte afvroeg hare briefwisseling met Calvijn te staken. „Met deze belofte „hebt gij gezondigd en God beleedigd,” schreef deze haar na ontvangst van het bericht, „en gij zijt er ook „niet door gebonden. Gij weet, Mevrouw, dat Herodes „niet alleen niet geprezen wordt, omdat hij den eed, „dien hij losweg en onbedacht gedaan had, maar al te „goed gehouden heeft; doch dat dit hem tot dubbele „verdoemenis wordt aangerekend. Ik zeg dit niet,” laat hij er met fiere hooghartigheid op volgen, „om er op „aan te dringen, dat gij mij schrijven zult; maar opdat „gij geene gewetensbezwaren moogt gevoelen, waar „God u uwe vrijheid laat. Ik heb het mijne gedaan, „Mevrouw, met u hiervan in kennis te stellen.” En thans nam Alfonso, Renata’s oudste zoon, de teugels van het bewind in handen. Zoude deze haar nu de geestelijke vrijheid schenken, waarnaar zij smachtte, haar veroorloven om opnieuw eenen kring van gelijkgezinden om zich te verzamelen, misschien met haar arbeiden aan de groote, heilige zaak? Zij kan het nauwelijks ook maar een oogenblik in ernst hebben gehoopt. Ook Alfonso gevoelde zich als hertog van Ferrara te zeer afhankelijk van zijnen leenheer, den paus, om zelfs den schijn van verwantschap met ketters of ketterij op zich te willen laden. Eerlang stelde hij zijne moeder voor de besliste keuze, óf zich onverdeeld te voegen naar de Roomsche Kerk, óf het land te verlaten. Zij koos het laatste, al wist zij maar al te goed, dat met haar vertrek eene onoverkomelijke kloof gegraven werd tusschen haar en hare kinderen. Maar het was haar te moede, als zoude een onherroepelijk breken met het verledene haar bevrijden van de knellende banden van traditie en gewoonte, als zoude eene nieuwe werkzaamheid op nieuw terrein haar bekwamen om in haar geboorteland te volbrengen, wat zij in den vreemde niet had vermocht. In Italië had zij zich nimmer thuis gevoeld, maar er steeds als een vreemde verkeerd; de enkele gedachte reeds om haar vaderland weder te betreden gaf haar nieuwe veerkracht. De uitgestrekte bezittingen, die zij als hertogin van Chartres, gravin van Gisors en vrouwe van Montargis daarginds bezat, waren immers zulk een aangewezen arbeidsveld om er werkzaam te zijn voor de Hervormden, die, in Italië thans overal uitgeweken en uitgemoord, in Frankrijk nog stand hielden, ja zelfs toenamen onder eene vervolging zóó bloedig en zwaar, als de geschiedenis nergens elders weet aan te wijzen. Over hoe grooten invloed moest zij daar niet kunnen beschikken, als de dochter van dien Lodewijk XII, „den goeden koning”, wiens aandenken in te dankbaarder herinnering bij zijn volk voortleefde, naarmate zijne opvolgers verder van de door hem gevolgde gedragslijn afweken; als nabestaande van den regeerenden vorst en van den op dat oogenblik oppermachtigen hertog van Guise! Calvijn, dien zij van haar voornemen in kennis stelde, verheelde haar niet, dat hij in dit alles weinig heil zag. De hooggaande nood, die de zijnen in Frankrijk telkens opnieuw dreigde te overstelpen, deed hem wel verlangend uitzien naar eene helpende hand, die misschien nog eenen dam kon opwerpen ter beschutting. Maar politieke overleggingen wogen hem licht, waar het de zielezorg voor een zijner geesteskinderen gold, en voor Renata duchtte hij het verkeer aan een hof, waar haar, naar hij wel begreep, dezelfde verzoekingen wachtten, waarvoor zij te Ferrara bezweken was. Op nieuw zoude daar haar aangewezen plaats onder de verdrukkers en haar hart met de verdrukten zijn. Was het redelijkerwijze te verwachten, dat zij den moed zoude hebben om openlijk zich tot de laatsten te bekennen en hunne belangen voor te staan, in eene omgeving, waar men er belang bij had om de koningsdochter met al den invloed van het prestige harer geboorte en harer uitgestrekte bezittingen, waar haar eene bijna onbeperkte souvereiniteit en vrije rechtspraak toekwam, van die belangen af te trekken? Hare lauwheid van geest in de laatste jaren, haar hinken op twee gedachten had hem teleurgesteld en op eenigszins stroeven toon schreef hij haar: „Zoo gij vast besloten waart om in den rechten „weg te wandelen, met grooter vastheid dan gij dit tot „nog toe deedt, zoude ik God bidden om u nog veel „meer toe te vertrouwen dan het deel van macht, dat „ginds voor u is weggelegd. Maar als gij dat slechts „bezigt om uw zegel te hechten aan al, wat daar besloten wordt ten spijt van God en menschen, moet ik „u waarschuwen om wel toe te zien, dat gij niet van „de heete in de koude koorts vervalt. Niet dat ik u wil „aanraden om te verblijven in de gebondenheid, waarin „gij verkeert; die duurde reeds veel te lang. Maar bid „den Heer om u naar den innerlijken mensch zoo te „veranderen, dat gij Hem moogt aanhangen met geheel „uw hart en met geheel uwe ziel en het rechte doel „moogt najagen zonder opnieuw gevangen te worden „in netten, die gij moeilijken zoudt verbreken en die u „even sterk, zoo niet sterker zouden binden dan de „eerste. Slechts niet langer een kwijnend leven geleid; „want zoo gij thans geen deernis hebt met u zelve, nu „God door uwen weduwstaat u grooter vrijheid schenkt, „is het zeer te vreezen, dat gij later tevergeefs genezing „zoeken zult. God heeft zoolang reeds door Zijn woord „tot u gesproken; terwijl ook het klimmen uwer jaren „er u met nadruk op wijst, dat ons erfdeel en onze „eeuwige rust niet hier beneden zijn te vinden. En wat „zijn Frankrijk of Ferrara bij het bedenken der dingen, „die in Jezus Christus zijn.” 4 111 OP MONTARGIS. Tu veux que ton Évangile Soit presché pour tous les tiens En chasteau, bourgade et ville Sans que I’on en cèlc rien; Donne donc a tes servants Coeur ferme et fort, Et que d'amour tous fervents Ayment la mort. Donne leur telle parole, Qu’ils tirent a toy les coeurs Et que de doctrine folie A la fin soyent vainqueurs; Et que par la vive foy Viennent au port, Du salut promis par toy Après la mort. La mort qui a I’infldèle Est horrible a regarder, A ton enfant est si belle Qu’il ne crainct s'y hasarder. Avance donc, Seigneur, Ton doux support Leur donnant pour tout honneur Joyeuse mort. Marquérite de Navarre. et was nu twee en dertig jaren geleden BS ÉP|I El sinds Renata in 1528 als bruid haar geil Hl boorteland verliet, en veranderd als zij WSk H| zelve was, nu zij er als weduwe wederkeerde, vond zij het in 1560 terug. Een nieuw geslacht was opgestaan en welhaast vergeten waren zij, die zij er als jong meisje had gekend. Hare zuster Claude, hare moederlijke verzorgster Margaretha van Navarra, haar zwager Frans I behoorden reeds lang niet meer tot de levenden en zelfs haar neef Hendrik 11, die indertijd zoo ijverig deelnam aan de vervolging, waarvoor zij in Italië bezweken was, bekleedde er niet meer den troon. Het was zijn zoon, de vijftienjarige Frans 11, die thans den scepter in handen hield en in wiens naam de hertog van Guise en zijn broeder, de kardinaal van Lotharingen, het bewind voerden. Met list en bedrog hadden deze beiden bij den dood van Hendrik II de Bourbons, Anton, koning van Navarra en den prins van Condé, die als prinsen van den bloede het naaste stonden aan de kroon, weten te verdringen: ja om zich te handhaven hadden zij zich niet ontzien den laatste in staat van beschuldiging te stellen en gevangen te nemen wegens hoogverraad en majesteitsschennis. In spijt van een koninklijk vrijgeleide, van eene uitnoodiging tot bijwoning der vergadering der États-Généraux was het geschied: en deze wederrechtelijke handeling met hare ver reikende gevolgen, die een der meest rampspoedige tijdperken in Frankrijks geschiedenis inleidde, was het eerste, waarvan Renata bij haren terugkeer in haar vaderland getuige was. Toen zij in gezelschap van Anna van Este, die hare moeder eenige dagreizen te gemoet was gegaan, aankwam te Orleans, waar het hof, destijds nog aan geene vaste residentie gebonden, verblijf hield, bevond zij zich te midden van eenen storm van losgelaten hartstochten. De plotselinge inhechtenisneming van den prins van Condé, het over hem uitgesproken doodvonnis, de reeds voltrokken bloedige terechtstelling van een deel zijner aanhangers, wekten een nog maar ternauwernood bedwongen gevoel van wrevel en onwil onder den adel, die zich door de heerschzucht en den overmoed der Guises voelde gekrenkt en gewantrouwd in zijne aanhankelijkheid aan den persoon van den vorst, dien men als den gevangene der beide broeders meende te moeten beschouwen. Reeds was het begin eener samenzwering om zich bij verrassing van den jongen koning meester te maken, ontdekt en in het bloed der deelhebbers gesmoord 1). Orleans zelf geleek wel een belegerde stad, waar pleinen en poorten door gewapenden werden bewaakt. Als dreigden alom verraderlijke aanslagen, vertoonde de koning zich slechts door een sterke troepenmacht omringd: terwijl de Guises in al hun gangen op den voet werden gevolgd door eene ontzagwekkende schaar van vrienden en volgelingen. Met schrik zag Renata reeds bij den eersten blik aan welk eenen afgrond het volk, dat zij liefhad, gekomen was: hoe de hoogstgeplaatsten ter wille hunner persoonlijke bedoelingen het door een aanhoudend wanbestuur en eenen rampspoedigen buitenlandschen oorlog reeds uitgeputte Frankrijk in al de jammeren van eenen ’) Conjuration d’Amboise. burgeroorlog gingen storten. Een burgeroorlog, die te onvermijdelijker was, omdat ieder voor zich een der beide groote partijen, die in het rijk tegenover elkander stonden, aan zijne belangen dienstbaar trachtte te maken, daar de Guises als leiders derßoomsch Katholieken optraden en de zwakke, onbetrouwbare Anton van Navarra als vertegenwoordiger van de belangen der Hervormden gold. }a, het had welhaast den schijn, alsof het voortbestaan der laatsten de inzet ware van eenen kamp, die om staatkundige redenen tusschen Frankrijks voornaamste edellieden begonnen was. Zoo de Guises en hun aanhang er in slaagden, gelijk maar al te zeer te verwachten was, om de Bourbons voor goed op zijde te dringen, moest hun zegepraal dan niet den ondergang na zich sleepen van de Hugenoten, zooals men de Hervormden in Frankrijk met eene benaming, waarvan de oorsprong in het duister ligt, om dezen tijd begon te noemen? Maar waren zij den ondergang niet toch reeds zeer nabij; kon hun toestand hachelijker worden of de vervolging moordender vorm aannemen? Tot in hunne heimelijkste vergaderplaatsen nagespeurd, op hunne bijeenkomsten verraderlijk overvallen, hoorden zij dag aan dag de zwaarste vonnissen over zich uitspreken. „Ter „dood,” dat is het eentonig refrein, dat in al de edicten van dien tijd wederkeert. Ter dood wegens een afkeurend woord over de misviering; ter dood wegens verspreiding van kettersche geschriften; ter dood wegens het bijwonen van eene godsdienstige samenkomst, wegens het zingen van eenen psalm, wegens het lezen der Heilige Schrift: ter dood wie anderer ketterij, als hij daarvan kennis droeg, niet aangaf, zoo goed als hij, die zich aan ketterij schuldig had gemaakt. En brandstapel en wurgpaal waren nog begeerlijk, vergeleken bij het lot van hen, die, in hunne woningen verrast, door een razend, opgezweept gemeen bij de haren langs de straten werden gesleept, verminkt en verscheurd. Gruwzaam was het lijden van hen, die te Parijs in de overvolle kerkers smachtten, ten prooi aan onreinheid, gebrek en moedwillige wreedheid en die den dood op het schavot als eene verlossing begroetten. Vreeselijk was de toestand hunner onverzorgde kinderen, die men hongerend en zonder onderkomen langs pleinen en wegen zwerven zag; terwijl het levensgevaarlijk was zich over hen te ontfermen. Hulpbetoon aan ketters en hunne nabestaanden heette in de edicten des konings uitdrukkelijk een vergrijp, dat met den dood moest worden geboet. In het onverwachte afsterven van Hendrik II ten gevolge eener noodlottige verwonding bij een steekspel, meenden velen dan ook een godsoordeel te moeten zien. Was het niet wonderbaar, fluisterde men elkander toe, dat het groote tapijtbehangsel, waarvoor men het koninklijk lijk in der haast had nedergelegd, de blindwording van Paulus op den weg naar Damascus voorstelde en in groote, ingeweven letters het opschrift droeg: „Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij?” Zijn verscheiden wekte de hoop op herademing na die heete ketterjacht, die in den laatsten tijd zelfs leden van het parlement niet had gespaard. De koning van Navarra, die als prins van den bloede den troon en den vijftienjarigen opvolger het naaste stond, was protestant en van de koninginmoeder, Catharina de Médicis, kon men als vrouw slechts eene ontferming wachten, waarvan men zich te zekerder gevoelde, omdat zij meermalen blijk gegeven had den nieuwen leeringen niet ongenegen te zijn. Tevergeefs. „God had het anders beschikt,” schrijft Theodoor van Beza in zijne geschiedenis der Hervormde Kerk van Frankrijk, „daar Zijn krachtigen arm alleen de „eer moest toekomen, dat Hij Zijne Kerk eene uitredding schonk, te heerlijker naarmate de bestrijding der „machthebbenden te vreeselijker en te onwederstaan„baarder scheen. Gedurende de regeering van Frans II „was de woede van Satan onbedwongen, zoodat van „zijne regeering, die slechts 17 maanden aanhield, gezegd „kan worden, wat Jezus Christus zegt in Mattheus, „dat, zoo die dagen niet verkort waren, niemand ware „behouden; maar dat zij verkort zijn om der uitverkorenen wil. Want Hij, die nimmer zal toelaten, dat „de Zijnen boven hunne kracht beproefd worden, heeft „zich alzoo ontfermd over Zijne pasgeboren lammeren „en over de herders, die nog pas begonnen waren ze „te weiden en ze in kleine kudden te vergaderen, dat „zij in zoo hevigen storm en onweder niet alleen be„houden bleven, maar wat meer zegt, dat zij toenamen en „zich aaneensloten op verschillende plaatsen van het rijk.” Want die beide jaren 1559 en 1560, die zich kenmerkten door geweldenarijen zonder wedergade, waren ook getuigen van twee groote schreden voorwaarts in de geschiedenis der Reformatie in Frankrijk: namelijk van de bijeenkomst der eerste nationale synode en van de instelling der openbare godsdienstoefening. De heimelijke bijeenkomsten van enkelen, waar men in hoofdzaak samenkwam voor bijbellezing, voor psalmgezang en voor gemeenschappelijk gebed, hadden als van zelve geleid tot vereeniging in kleine kerken en gemeenten met leeraars, ouderlingen en diakenen, met geregelde prediking en bediening van doop en avondmaal en daarmede rees de behoefte aan onderlinge aaneensluiting, aan solidariteit. Aan die behoefte werd voldaan in de bijeenkomst der eerste synodale vergadering, die te Parijs in 1559 onder het hevigst woeden der vervolging en als onder het oog van den beul gehouden werd. Daar werd eene geloofsbelijdenis vastgesteld, die trouwens reeds bijna veertig jaren lang bij monde van eene breede rij van martelaren voor het aangezicht hunner rechters was beleden. Zelfs werden er in onwrikbaar geloofsvertrouwen onder dreigend doodsgevaar maatregelen getroffen voor de verre toekomst, door in groote trekken de grondslagen te leggen eener kerkelijke organisatie en tucht, zooals Calvijn die te Genève had ingesteld en die met haar consistorie, hare censuur, hare strenge discipline der Hervormde Kerk van Frankrijk dien innigen samenhang, dat taaie weerstandsvermogen ge- schonken heeft, waardoor zij in eene worsteling van bijna drie eeuwen is blijven bestaan. Door den nauwen gemeenschapsband, waarin zij thans vereenigd werden, namen de verschillende gemeenten reeds dadelijk zichtbaar toe in kracht. Op de bijeenkomsten in binnenkameren en in schuren volgde de openbare godsdienstoefening in het vrije veld. Het lag in den gang der dingen. Naarmate in de dorpen en op het platteland de Hervorming doordrong en dikwijls de geheele bevolking eener gansche landstreek voor zich won, zoodat somwijlen het Roomsch Katholieke kerkgebouw ledig en verlaten stond, vooral wanneer, wat herhaaldelijk voorkwam, ook de geestelijkheid der plaats zich tot de nieuwe leeringen bekende, waren zelfs de scherpste edicten niet meer bij machte om het samenkomen in het openbaar te verhinderen. Eene gansche bevolking gaat zich niet verbergen in holen en spelonken. En al bleven een overval, een wreede gevangenschap en een gruwzame folterdood dreigend voor sprekers en toehoorders beiden, dat dreigende gevaar gaf dubbele bezieling, dubbele kracht aan het woord der onversaagde predikers, die zielen redden wilden van bijgeloof en zonde en ze winnen voor waarheid en gerechtigheid. Meest waren deze woordvoerders vluchtelingen om het geloof, die, na te Genève tot den grooten voorganger Calvijn geijld te zijn om zich door dezen zelf te laten onderrichten, door dezen naar hun land teruggezonden werden als krachtige missionarissen voor de verkondiging der zuivere leer van het Evangelie, als sterke steunpilaren voor den opbouw van de Kerk der Reformatie. Hunne gloeiende woorden vonden algemeen te helderder weerklank, omdat hun arbeidsveld reeds was voorbereid door de ongelooflijk snelle verspreiding, allen straffen en edicten ten trots, van de Fransche psalmberijming, van de nieuwe bijbelvertaling, van de godsdienstige vlugschriften van den dag, van de Institution chrétienne, van de schriftverklaringen, van de sermoenen van Calvijn vooral. En de groote hefboom, waarmede zij dan in hunne prediking de gemoederen van het aardsche wilden wegrukken om ze op te heffen en mede te voeren naar den hemel, was de onberekenbare kracht van het diepzinnig leerstuk der uitverkiezing, (dat centrale punt der Hervorming); dat leerstuk, dat de wereld zoo dikwijls eene opwekking tot fatalisme, een leerstuk des doods heeft genoemd en dat, naar de historie nadrukkelijk leert, eene leer van leven en van vrijheid is geweest, eene leer, die heiligen en martelaren te voorschijn riep 1). Maar naarmate hun aantal steeg, hun optreden meer openbaar, hun front breeder werd, namen de aanhangers der nieuwe keringen ook in kwetsbaarheid toe. Zoolang zij zich schuil hielden, tastten de vervolgers vaak onzeker en in het duister naar hunne prooi; thans werden de leiders bekend en smeedde men plannen om geheele gemeenten met éénen snellen, onverwachten overval te vernietigen. De invloed van koning Philips 11, die steeds 1) M. Viguié. La prédication au 16me siècle. tot een heviger bestrijden der Hervormden dreef, kwam den vervolgingsijver der Guises nog versterken. De hulp van Spanje was hun noodig bij hunnen toeleg om zich voor goed van het oppergezag in Frankrijk meester te maken en de prijs, waartoe zij die hulp moesten koopen, de uitroeiing der Hugenoten, was eene zaak, die maar al te zeer strookte met hunne bedoelingen. Te midden van dit alles bleek de rol van verzoenende bemiddelaarster, die Renata van verre zoo schoon had toegeschenen, alras eene hersenschim, opnieuw een bron van verdeeldheid tusschen haar en hare naaste omgeving. De vreugde over de hereeniging na zoo lange scheiding met hare oudste dochter, die zij sedert het huwelijk van deze niet meer had ontmoet en bij wie zij troost hoopte te vinden voor het leed, dat zij om hare andere kinderen droeg: het zien van haren kleinzoon, dien zij thans voor het eerst op de knieën kon wiegen; de ontmoeting met den hertog van Guise, die zijne schoonmoeder met groote hoffelijkheid begroette, trotsch op het feit, dat zijne echtgenoote van koninklijken bloede eene kleindochter van Lodewijk XII was, dat alles werd haar vergald door de gedachte aan de veroordeeling, aan de snel naderbij komende terechtstelling van den prins van Condé, aan den benarden toestand der Hugenoten. Ook thans weder gevoelde zij al het pijnlijke van door de innigste bloedverwantschap aan de leiders der Roomsch Katholieke partij verbonden te zijn en zich toch in alles de geestverwante der Hervormden te weten. Maar de tweestrijd. de verdeeldheid van hart, die haar leven in Italië zoo onvruchtbaar hadden gemaakt, waren thans voorbij. Haar beslist breken met het verledene bleek inderdaad nieuwe kracht te hebben gegeven; terwijl thans ook de geestelijke eenzaamheid, die vroeger zoo verlammend op haar gewerkt had, ten einde was. Hoe grooten steun het geeft om gezamenlijk een doel na te jagen, een denkbeeld te verwezenlijken, ondervond zij thans in haren omgang met de verschillende leden van de familie Coligny de Chatillon, waarvan de meesten op dat oogenblik eveneens te Orleans aanwezig waren; een omgang, die reeds spoedig eenen zeer innigen toon zou aannemen. Allereerst werd Renata geboeid door hare kennismaking met het hoofd van het geslacht, met den admiraal Gaspard de Coligny, die, na aanvankelijk uit beleedigd rechtsgevoel over zooveel rechtsverkrachting de belangen der Hervormden te hebben voorgestaan waar hij kon, weldra den voet zoude zetten op eenen toen nog onbekenden en onbetreden weg, als eerste voorvechter in Frankrijk van het begrip godsdienstvrijheid. Een beginsel, waarvoor hij te nadrukkelijker zoude opkomen, sinds hem en zijnen broeder d’Andclot in lange en harde gevangenschap (voor den eene te Sluis, voor den andere te Milaan) het Evangelie in waarheid eene zaak des harten, eene levende overtuiging geworden was. Die lange maanden van eenzame opsluiting hadden hun den tijd geschonken, dien althans Gaspard de Coligny om zijne langzame geaardheid meer nog dan iemand behoefde, tot rustige overdenking der aanhangige godsdienstige vraagstukken, waartoe zij zonder die gedwongen afzondering, bij al de woelingen en drukke bemoeiingen van het krijgsmansleven, misschien wel nimmer de gelegenheid zouden hebben gevonden. Mocht sedert voor d’Andelot, evenals voor Renata, een tijd van afval niet zijn uitgebleven, een tijd waarin ook hij het ondervond, hoe Calvijn juist in zulke dagen zijn geesteskinderen wist te vertroosten en aan te moedigen, en mocht de derde der drie gebroeders de Coligny, de kardinaal Odet, nog lang zich ten doel stellen om eene vernieuwing van leer en leven in den boezem der Roomsch Katholieke Kerk zelve te bewerken, toen Renata hen bij hare aankomst te Orleans leerde kennen, stonden de drie broeders hand in hand om met warmte en beslistheid in de raadzaal en in het veld, te strijden voor vrijheid van denkwijze en geweten bij eigen onwrikbaar belijden van de leerstellingen der Hervorming. En met zijne broeders was het eene schaar van moedige, krachtige vrouwen, die den admiraal ter zijde stond: Charlottc de Laval, zijne cchtgenoote, die hem onverpoosd aanzette toch niet stil te staan bij de gedachte aan de verwoesting, die het gevaarlijk standpunt, dat hij innam, over eigen huis en haard kon brengen; Claude de Rieu, de gemalin van d’Andelot, die alles had getrotseerd om zijne gevangenschap te Milaan met hem te deelen en daar tot een inniger gemeenschapsleven met hem gekomen was dan ooit te voren; Madeleine de Roye, de zuster van den admiraal, die hare broeders lang vooruitgesneld was op den weg, en reeds eer dezen zich bij de Hervormden aansloten, door hen als eene machtige beschermster werd begroet; hare dochter Éléonore, pas gehuwd met den prins van Condé, wiens wel oprecht maar zwak karakter in deze verbintenis vastheid en veerkracht won. Maar laatstgenoemden, moeder en dochter, waren ook de eersten om het te ondervinden, dat noch de bijna vorstelijke rang van het huis der Coligny’s, noch hunne talrijke diensten den lande bewezen in de bestaande omstandigheden eenige beschutting boden. Tegelijk met den prins van Condé was ook Madeleine de Roye in hechtenis genomen: en vruchteloos trachtte Éléonore door voetval en smeekbede het hart der machthebbenden te vermurwen en het over haren echtgenoot uitgesproken doodvonnis te doen herroepen. Nog waagde men het niet om de hand naar de broeders zelven uit te steken; maar het was te voorzien, dat de val der Bourbons dien der Coligny’s slechts kort zoude voorafgaan. AI golden Anton van Navarra, de zwakke man, dien men het niet eens de moeite waard had geacht in hechtenis te nemen, en de prins van Condé voor de hoofden der Hugenoten de Guises wisten wel, dat de kracht der partij eerst kon worden gebroken in den admiraal, in den man van de daad en van het heldere oordeel, die het reeds bewezen had in het veld alleen een leger waard te zijn en wiens onkreukbare trouw en indruk- wekkende ernst hem als leider dubbelen invloed gaven. Gaspard de Coligny verheelde het hachelijke van den toestand noch zich zelven noch den zijnen. Maar in hare eerbiedige bewondering voor den rustigen moed, waarmede hij desniettemin, terwijl wijken nog mogelijk was, toeven bleef op de plaats des gevaars, trachtende tegen alle hopen in om het naderende onheil af te wenden, het schreeuwende onrecht te voorkomen, sloot Renata zich onbewimpeld aan bij de belangen, die hij voorstond, en vergeefsch was de toeleg van den hertog van Guise om haar met al het prestige harer koninklijke afkomst en der uitgestrekte bezittingen harer douairie op zijne zijde te brengen. Maar vergeefsch ook was Renata’s pogen om in het belang van den prins van Condé en van de Hugenoten eenigen invloed uit te oefenen op Catharina de Médicis, die argwanend en onrustig den loop der dingen waarnam, het oogenblik afwachtende, dat haar, die zoo lang ter zijde had moeten staan, de gelegenheid zoude openen om een deel van het bewind aan zich te trekken. Wel scheen het een verloren zaak, waarbij Renata zich aansloot en nergens liet zich uitkomst wachten; maar zooals Theodoor van Beza schrijft; „toen alles verloren was, ziet, toen is onze „God opgestaan.” Reeds waanden de Guises zich zeker van hunne prooi, toen op het alleronverwachtst aan den vooravond der bloedige terechtstelling van den prins van Condé, de dood van den jeugdigen koning al hunne luchtkasteelen en ontwerpen inéén deed zinken. De overmacht der Guises had haar steunpunt gevonden in het feit, dat zij de ooms waren van de jonge koningin, de later zoo ongelukkige Maria Stuart en thans bij de troonsbestijging van den minderjarigen Karei IX, in wiens naam de koningin-moeder, Catharina de Médicis, optrad als regentes, bleef hun niet anders over dan zich althans tijdelijk terug te trekken. In haar levendig gevoel van spijt en ergernis over de willekeur, die de Guises hadden geoefend, begon Catharina met zich aan te sluiten bij de Bourbons, de invrijheidsstelling van den prins van Condé te gelasten en den druk, die op de Hervormden rustte, eenigermate te verlichten. En thans bleek, hoe grooten omvang de beweging trots de hevigst denkbare vervolging reeds verkregen had. Het was uit naam van niet minder dan 2000 gemeenten, dat de admiraal de Coligny op de kort na den dood van Frans II in December 1560 geopende vergadering der États-Généraux voor dezen op recht van godsdienstoefening aandrong, en met hem was het de Rijkskanselier, I’Höpital, die in diezelfde samenkomst in eene lange rede voor de eerste maal in Frankrijk het goed recht bepleitte van eene algemeene godsdienstvrijheid, een denkbeeld, welks uiteenzetting Renata als eene blijde boodschap in de ooren klonk, maar waarvoor slechts weinigen in die dagen rijp waren. Toch maakte het woord van I’Höpital indruk en het waren betrekkelijk aanzienlijke vrijheden, die den Hervormden naar aanleiding dezer vergadering der Etats~Généraux werden verleend, ingegeven door eenen geest van verdraagzaamheid, die voor dien tijd groot mag worden genoemd. Aangifte van anderer ketterij, die tot nog toe recht gaf op de helft der verbeurd verklaarde goederen van den veroordeelde, werd verboden; ook het gebruik der benamingen Hugenoot en papist. Geen strenger straf dan een verbanningsvonnis mocht door de rechtbank over ketters worden uitgesproken. Een colloquium of openbaar twistgesprek tusschen de woordvoerders van beide partijen om te trachten tot een vergelijk te komen (eene zaak waarvan men toenmaals steeds groote dingen hoopte, maar die telkenmale eene teleurstelling bleek) werd van regeeringswege uitgeschreven en uitnoodigingen tot bijwoning daarvan tot de voornaamste buitenlandsche predikers gericht. De wind scheen ten eenenmale gekeerd. Catharina de Médicis woonde met het hof de prediking bij van den bisschop van Valence, van wien ieder wist, dat hij den nieuwen keringen was toegedaan. Vele adellijke families deden in hunne kasteden geregeld protestantsche godsdienstoefeningen houden; de admiraal de Coligny, de prins van Condé en de hertogin van Ferrara deden het zelfs in de appartementen, die zij in het koninklijke paleis zelf bewoonden. Hier en daar werd reeds een Roomsch Katholiek kerkgebouw voor den protestantschen eeredienst in gebruik genomen en bij scharen keerden de om den geloove uitgewekenen terug, met bezieling mededeeling doende van wat zij te Genève van Calvijns eigen lippen hadden gehoord. 5 Renata verheugde zich in het tegenwoordige, zonder echter gerustgesteld te zijn voor de toekomst. Zij vermoedde iets van de bedoelingen van Catharina de Médicis, die heimelijk verdeeldheid wenschte, waar anderen naar vrede haakten; die, waar Gaspard de Coligny en de Rijkskanselier I’Hópital op de erkenning van ieders rechten op vrijheid van godsdienstoefening aandrongen, beide partijen, Roomschen en Onroomschen, in evenwicht trachtte te houden om ze door elkander te verzwakken, opdat geen van beiden in staat mocht zijn haar het regentschap, dat zij vrij wederrechtelijk uitoefende, te betwisten. Ook kende Renata haren schoonzoon, den hertog van Guise, te goed om te meenen, dat hij zonder verzet zoude berusten in den ongedachten omkeer der dingen, en zij begreep, dat eene uitbarsting van Roomsch Katholieke zijde onvermijdelijk was. Waar geene verzoening had plaats gegrepen, was de vrede nog ver; deze tijd van rust en verademing kon niet anders zijn dan kort en voorbijgaand, en eene hernieuwing van den kamp op leven en dood dreigend en aanstaande. Gedachtig echter aan de oude spreuk: wie den vrede wil, wapene zich ten strijde, haastte zij zich nu om haren intrek te nemen in het kasteel van Montargis. Uit de vele bezittingen, die deel uitmaakten van hare uitgestrekte douairie, koos zij dit verblijf om zijne, ook uit een strategisch oogpunt, belangrijke ligging aan den Loing, eene der zijrivieren van de Loire en aan den grooten verbindingsweg tusschen Parijs en Orleans, dus tusschen Noord- en Zuid-Frankrijk. De oude burcht, die reeds door Karei V was gebouwd en voor onneembaar gold met zijne twintig meter hooge muren, die loodrecht uit het water der rivier oprezen, had reeds meermalen eenen vijandelijken aanval in het begin der vorige eeuw zelfs van het Engelsche leger zegevierend doorstaan. Hij lag op eene hoogvlakte en bood van zijne tinnen een uitgestrekt vergezicht over de bijbehoorende stad Montargis, de tallooze kronkelingen van den Loing en tot heel in de verte de torens van het kasteel van Chatillon, de huizinge van den admiraal Gaspard de Coligny, eene nabuurschap, die aan deze plek voor Renata dubbele aantrekkelijkheid verleende. Zij vond het oude gebouw, dat lang ledig gestaan had, in eenen staat van verwaarloozing en verval en bijna onbewoonbaar voor eene vorstin, die in Italië gewend was geraakt aan eene weelde, die toenmaals in Frankrijk nog vreemd was. Vergeleken bij den sierlijken bouwstijl der Renaissance en de luchtige zuilengalerijen der hertogelijke buitenverblijven te Ferrara maakte het oude Gothische kasteel met zijne nauwe vensters, zijne donkere gangen en smalle trappen eenen somberen indruk. Vele en groote verbouwingen waren noodig; maar allereerst droeg de hertogin zorg voor de herstelling der oude vestingwerken. De muren werden versterkt, het geschut op de wallen gebracht, de valdeuren nagezien, de toegegroeide schiet- en kijkgaten weder gezuiverd en eene kleine, goed gewapende bezet- ting in dienst genomen. De sterke stelling, die zij innam, bleek reeds dadelijk noodig tegenover de inwoners harer eigene heerlijkheid. Montargis was destijds eene aanzienlijke, bloeiende handelsstad, eene der eerste stapelplaatsen in dit gedeelte van Frankrijk. De bevolking was er grootendeels Roomsch Katholiek en daarbij woelig en oproerig. Tijdens de afwezigheid der hertogin had men zich eene vrijheid van handelen aangewend, eene eigen beslissing in zaken van inwendig bestuur, die Renata onmiddellijk na hare terugkomst, als Vrouwe van Montargis, met groote beslistheid weder aan zich trok. Een gevoel van wrevel over deze handelwijze vond zijnen uitweg in den overval eener protestantsche godsdienstoefening en in den moord van eenigen der deelnemers; terwijl andererzijds in eene kleine gemeente, eveneens binnen haar gebied, de Hugenoten zich schuldig hadden gemaakt aan eenen op dat oogenblik in verschillende deelen van Frankrijk plaatsgrijpenden beeldenstorm, een plunderen van kerken en altaren, om ze te zuiveren „van den afgodendienst van het papisme.” Met groote vastberadenheid toonde Renata nu welken weg zij voortaan wilde bewandelen. Het voetspoor volgend van Gaspard de Coligny en van den rijkskanselier l’Hópital, wier streven naar verwezenlijking van het begrip godsdienstvrijheid haar in geestdrift had doen ontgloeien, wilde zij trachten om althans op eigen terrein den verschillenden belijders hunne rechten te waarborgen en ze onderling te doen eerbiedigen. Onbewimpeld zoude zij zich tot de Hervormden bekennen en hunne zaak voorstaan en helpen uitbreiden, waar zij slechts kon; maar ook door dezen moest, waar het noodig was, het goed recht der Roomsch Katholieken worden erkend. Over beiderlei verstoorders van den vrede op haar gebied werd kort recht gehouden, en hoewel zij bij hare aankomst te Montargis de slotkapel voor den protestantschen eeredienst liet inrichten, gaf zij den predikers, die er optraden, strenge opdracht om zich zorgvuldig van alle voor andersgezinden kwetsende uitdrukkingen te onthouden. Juist op dit punt echter zoude zij van de zijde harer geestverwanten de grootste moeielijkheden ondervinden, Hare bezadigdheid werd uitgekreten voor kleinzielige menschenvrees, en in vele brieven aan Calvijn uitte men klachten over de halfheid der hertogin. Zeer moeilijk werd de omgang met den prediker, die haar op haar dringend verzoek uit Genève werd toegezonden, namelijk Frangois de Morel, steur de Colonges, denzelfden, die haar voor jaren in Italië reeds had bezocht en die sedert, jong als hij was, (hij was eerst twee en twintig jaren oud, toen hij in 1559 te Parijs de eerste vergadering der nationale synode als voorzitter leidde) een der groote voorgangers der Hervorming in Frankrijk was geworden. Ook zijn strenge, onbuigzame geest, die van geen afwijken wist ter rechter- of ter linkerhand, voelde zich geërgerd aan Renata’s houding, haar verzet tegen zijn openlijk ijveren ter bestrijding van de misviering te Montargis, hare verdediging van het Roomsch Katholieke kerkgebouw tegen eenen overval der Protestanten. Weldra echter ziende, hoe Montargis allen Hervormden in den omtrek eene veilige toevlucht bood, hoe ruim de onderstand was, dien de hertogin door zijne hand haren lijdenden geloofsgenooten deed toekomen, hoe in hare slotkapel ieder, die het begeerde, gelegenheid vond tot avondmaalsviering, tot doopsbediening, tot huwelijksinzegening, veranderde de stroeve toon, waarmede hij aanvankelijk in zijne brieven aan Calvijn over haar geoordeeld had, in eenen toon van warme waardeering. Maar Calvijn had daarop niet gewacht om de gestaakte briefwisseling te hervatten. Had hij in den beginne in Renata’s terugkeer naar Frankrijk voor haar zelve slechts nieuwe valstrikken en voor de zijnen weinig baat gezien, te blijder verrassing was hem de onverwachte, besliste houding der hertogin, zooals die zich vooral openbaarde in hare ontferming over de ongelukkigen, die, tijdens de laatste vervolgingen van have en goed beroofd en van alles ontbloot, doelloos door het land rondzwierven, overal de prooi van nieuwe wreedheid en willekeur, en die nu te Montargis eene veilige toevlucht, eene nimmer falende ondersteuning vonden. „Gij ondervindt het nu,” schreef hij haar reeds in Januari 1561, „hoe waar het „is, wat u zoo dikwijls is gepredikt, namelijk dat wij, „om den goeden weg te kunnen gaan, moeten breken „met alle aardsche banden. Ik behoef u wel niet te „zeggen, dat u nog vele moeielijkheden wachten; maar „hoop op Hem, die het goede werk in u begonnen is „en die het ook doen zal. Vooral laat niet af de arme „leden van Christus te ondersteunen, want behalve dat „dit eene Gode welbehagelijke offerande is, zij, die de „arme leden van Jezus Christus ondersteunen, worden „gezegd medearbeiders Gods te zijn en dat is zulk een „begeerlijke eeretitel, dat men niets verzuimen moet om „dien deelachtig te worden. Bovendien gelijk de reiziger „zich haast op zijnen weg, als hij den avond vallen ziet, „zoo moet u het klimmen uwer jaren een prikkel zijn „om een goed getuigenis achter te laten in deze wereld „en mede te brengen voor God en Zijne heilige engelen, „van uwen arbeid voor de Kerk onzes Heeren en dat „is van grooter waarde dan aardsche roem en goederen. „Als gij sterk blijft en volhardt, hoop ik, dat God uwe „grootmoedigheid en uwe trouw zoo vruchtbaar zal „maken, dat alle geloovigen uwen terugkeer naar Frankrijk „zullen zegenen en belijden, dat God zich waarlijk door „u over hen ontfermd heeft, en hun Zijne reddende „hand heeft toegestoken, toen Hij u in uwen ouderdom „wederbracht naar uw land.” Hoe groot ook het wantrouwen was geweest, dat Renata’s verleden in Italië had gewekt, het was door haar persoonlijk optreden ten volle overwonnen, toen zij in September 1561 met den sieur de Colonges en Theodoor van Beza, den moedigen plaatsbekleeder van Calvijn, afreisde naar Saint-Germain, ter bijwoning van het in het nabijgelegen stadje Poissy te houden collo- quium of twistgesprek, waarvan men zich gouden bergen beloofde voor de toekomst. Maar deze droom bleek geen stand te houden voor de werkelijkheid. Op eene bespreking van gelijk tot gelijk had men gerekend; maar de regeling van dit geestelijk tournooi van regeeringswege deed bij de opening reeds dadelijk zien, dat ten slotte hoogstens van een pleidooi tegenover eene reeds bevooroordeelde rechtbank sprake zijn kon. De kentering van gevoelens, die Renata had voorzien, was gekomen. De verbintenis van den hertog van Guise met twee andere voorname edellieden, den connétable de Montmorency en den maarschalk de Saint-André, ter bestrijding van alle ketterij in Frankrijk, het zoogenaamde triumviraat, gaf kracht en gestalte aan het opkomend verzet der Roomsch Katholieke partij tegen de gunst, die den Hervormden in de laatste maanden van staatswege was betoond. De zwakke Anton van Navarra bleek niet bestand te zijn tegen den glans van het Spaansche goud, waarmede Philips II hem van zijne partij trachtte weg te lokken. De invloed der Guises was weder snel stijgende in den lande en in dezelfde mate wendde Catharina de Médicis zich vreesachtig af van de Hugenoten, wier belangen zij een oogenblik had gesteund. De laatste nawerking harer eerste politiek was nog de uitvaardiging van het zoogenaamde Januariedict, dat den Hervormden eenige, zij het ook kleine, privilegiën toestond, inzonderheid het recht van godsdienstoefening en samenkomst, mits buiten de kom der gemeenten; dat alzoo hun recht van bestaan binnen het Rijk erkende, ze ophief uit den toestand van vogelvrij verklaarden, waarin zij tot nog toe hadden verkeerd. Maar dat edict, dat [feitelijk zoo weinig verleende en waaraan de Hugenoten zich toch in later en banger dagen zouden vastklampen als aan eene haven van behoud, vond felle tegenkanting. Het Parijsche parlement weigerde om dit edict te registreeren en Catharina gaf zich gcene moeite om de zaak door te zetten. De Roomsch Katholieke partij, met den hertog van Guise aan het hoofd, noemde dit edict, die erkenning van het recht van bestaan van eenen tweeden godsdienst binnen het Rijk, een gruwel, een onrecht, dat men moest weigeren te erkennen en gehouden was te trotseeren; en het was wederom de hertog van Guise, die de tot het uiterste opgevoerde spanning tot eene uitbarsting bracht door in persoon (1 Maart 1562) in het dorpje Vassy eenige Protestanten, saamgekomen in eene schuur buiten de kom der gemeente, te overvallen en ze, na het erf, waarop de vergadering bijeen was, met zijne gewapenden te hebben omsingeld, in koelen bloede neder te schieten met de vrouwen en de kinderen. Deze overval gaf in verschillende plaatsen van Frankrijk het sein tot een moorden op groote schaal, waarbij de slachtoffers, op geen tegenweer bedacht, in zulken getale vielen, dat de Seine en de Loire tot aan de monding rood zagen van het vergoten bloed en in lange rijen de onbegraven lijken stroomafwaarts voerden naar zee, „voor de eene „partij een teeken, dat zij straffeloos haar woede koelen „kon, voor de andere, dat zij op geene genade te hopen „had,’ schrijft de Hugenotenstrijder en dichter Agrippa d’Aubigné. Met bijna vorstelijke praal hield de hertog van Guise, na zijn heldenfeit te Vassy, zijnen intocht te Parijs, om er door het uitgelaten volk als eenen volksbevrijder te worden begroet. Tevergeefs haastte Theodoor van Beza zich naar de regentes, om genoegdoening te vragen voor deze schending van een door de Regeering zelve uitgevaardigd edict. Op drie duizend dooden meende hij het aantal te moeten begrooten van hen, die onder afschuwelijke en niet te beschrijven wreedheden in den tijd van weinige dagen het leven lieten als offers van de opgezweepte dweepzucht van het volk; en terwijl ieder in de koninklijke raadsvergadering zweeg op zijne klacht, hetzij uit ontzetting, hetzij uit medelijden, nam de koning van Navarra, die het reeds vergeten scheen te hebben, dat hij zich vroeger had opgeworpen tot hoofd der partij, die thans zoo schandelijk in hare rechten werd gekrenkt, het woord en voegde hem spottend toe: dat het immers de roeping van Gods Kerk was om zich weerloos te laten slaan. Met fiere waardigheid gaf Beza daarop ten antwoord: „Het is zeker waar, Sire, „dat de Kerk des Heeren wel slagen ontvangen moet „en niet wederslaan; doch denk er aan, dat zij een aam„beeld is, waarop vele hamers zijn afgesleten!” s’amvse , tant plvs de P LVS A-ME FRAPPER ON MARTEAVX on y vse. TITELVIGNET VAN DE OUDSTE UITGAVE DER HISTOIRE ECCLESIASTIQUE DES EGLISES RÉFORMÉES DE FRANCE IV DE BURGEROORLOG Je vous supplie, Sire, de laisser ma conscience sauve et vous servir du corps et des biens qui sont du tout vostres. d’Andelot de Coligny. n nu was de burgeroorlog onvermijde- Wl |H|I lijk geworden. Veertig jaren lang hadden I] de Hervormden in Frankrijk niet gedacht aan tegenstand of verzet, maar hadden zij willig het hoofd gebogen, gehoorzaam tot in den dood aan den wil van den vorst. Weerloos hadden zij zich die veertig jaren lang laten gevangen nemen, folteren, verbranden, worgen en levend begraven de vraag zelfs niet stellend of de machten in den Staat wel het recht hadden aldus met hen te handelen. Want aan de eenheid van Kerk en Staat twijfelde in die dagen niemand en dat het hoogste wereldlijke gezag tevens beschermend en wrekend op moest treden voor de belangen der zuivere leer werd zonder tegenspraak door een iegelijk erkend. De groote Revolutie der zestiende eeuw bedoelde in den aanvang uitsluitend en alleen een beroep op het godsdienstig bewustzijn van den mensch, op zijn geweten en op zijn gemoed; cene politieke bedoeling werd haar eerst later eigen, uit noodweer, niet als doel. Gewekt in het verborgen zieleleven van enkelen, wier ijver alras wijd en zijd om zich greep, bepaalde zij de aandacht zoowel van hen, die volgden, als van hen, die als leiders optraden, veel meer bij de overweging van ’s menschen toekomende en eeuwige belangen, dan bij die van zijn aardsch bestaan. Maar toch de vernieuwing des geestes, die van de Hervorming uitging, greep den mensch in zijn geheele zijn, allereerst als zedelijk wezen in zijne bestemming en in zijne verhouding tot God, maar daarna ook als gemeenschapswezen in zijne verhouding tot zijne medemenschen, tot zijnen naaste. Eene botsing met heerschende machten en bestaande toestanden kon daarom niet uitblijven en werd de aanleiding tot die bedeeling van bloed en tranen, die den strijd om vrijheid van godsdienst en geweten in Frankrijk zoo uitermate bloedig en wreed heeft gemaakt. Nog tot in 1562 verdroeg de Hervormde Kerk van Frankrijk met vlekkelooze lijdzaamheid de meest barbaarsche en willekeurige wreedheden en dit te moediger en te vastberadener, naarmate zij nog door weinigen en door de kleinen in den lande werd gediend, Met blijde doodsverachting gingen dezen, jaar in jaar uit, hun vonnis te gemoet, in hunne uiterste ure nog getroost en gesterkt door die innige, teedere woorden, die Calvijn uit de volheid van zijn gemoed zijnen geesteskinderen wist te doen toekomen op wonderbare wijze, hoe streng de bewaking van hunnen kerker wezen mocht. Maar de uitbreiding der Kerk, trots vervolging en druk, door den toevloed van altijd nieuwe leden, van den adel, van den krijgsmansstand vooral, maakte, dat men allengs minder berusten kon in die willige overgave, die voor de eerste aanhangers der nieuwe leeringen zulk eene natuurlijke zaak was geweest. Men wist thans, de ondervinding had het nu genoeg geleerd, dat men te doen had met eene tegenpartij van wie geene genade was te wachten, en het werd een harde kamp om lijdelijk toe te zien, hoe Rome zonder eenige aarzeling naar het zwaard greep, terwijl men zelf huiverend stilstond bij de gedachte, dat de Christen, als hij op de rechterwang geslagen wordt, de linker toe moet keeren, dat de Christen zonder murmureeren gehoorzamen, lijden en sterven moet. Met strenge consequentie herhaalde Calvijn in zendbrief op zendbrief, dat niemand zijn eigen rechter zijn mocht, dat de wrake alleen des Heeren was. Alleen een geestelijke tegenstand is geoorloofd; wat nood of het lichaam vergaat, zoo de ziel slechts behouden wordt! vermaande hij dringend en beslist. Maar zoo men zich zelven al verzaakte, moest men ook verzaken de .kinderen, de vrouwen en al die zwakken, die door de wreedheid, waaraan zij weerloos werden overgelaten, allicht konden worden afgebracht van hun geloof? En welke waren die gestelde machten, waaraan men zich te onderwerpen had? Waren niet de laatste gruwelen de moedwillige schending van een door de Regeering zelve uitgevaardigd edict en was de koning, was de regentes wel waarlijk vrij? Waren zij niet veeleer werktuigen in de handen der Guises, die, weder overmoedig als ooit, den jeugdigen vorst en diens moeder te Meaux als hunne gevangenen bewaakten? Het waren deze vragen, die tot eenen pijnlijken tweestrijd werden in het gemoed van eenen Gaspard de Coligny en anderen met hem, die naar inspraak hunner overtuiging Calvijns oproeping tot lijdzaamheid en onderwerping volgen wilden, maar die toch ook wisten, dat voor menigeen op aarde geene andere bescherming restte dan die van hunnen sterken arm, hun helder hoofd, hun strategisch beleid, het prestige van hunnen ouden naam en uitgebreiden invloed en betrekkingen. Reeds hadden vele Hugenoten sedert het bloedbad te Vassy, waarmede het sein gegeven werd tot een moorden, dat de geschiedenis sedert den St. Bartholomeusnacht van 1562 heeft genoemd, op verschillende plaatsen van het Rijk naar de wapenen gegrepen. Niet van een bepaald persoon ging de oproeping er toe uit. leder voor zich verzamelde vrienden en onderhoorigen en begaf zich op weg in de verwachting, dat toch wel ergens in Frankrijk de Protestanten zouden samenkomen. Bij tienen en twintigen ontmoette men elkander om dan gezamenlijk, zonder bepaald plan, voort te trekken in de richting van Parijs, eene bonte schaar, zonder leider en zonder hoofd en eene gemakkelijke prooi voor de goed geordende macht, die de hertog van Guise in het veld bracht. Men gevoelde het zelf; maar onder wien zich te scharen? Anton van Navarra had de zijnen verraderlijk verlaten, en al haastte de prins van Condé zich met ridderlijke toewijding om zijns broeders plaats in te nemen, hij kon door zijne dapperheid en zijne onverdachte goede trouw zijne heethoofdigheid en lichtzinnige zwakheid niet goed maken. Hij behoefde een vasten wil en een helder hoofd naast zich, en smeekschrift op smeekschrift, renbode op renbode kwam den admiraal Gaspard de Coligny op diens kasteel te Chatillon bestormen. Nog weifelde deze, besluiteloos en ontzet bij het bedenken van wat het zeggen wilde, den burgeroorlog te doen ontbranden. Toen zijne gemalin, Charlotte de Laval, hem met aandrang trachtte te overreden om zich toch niet te onttrekken, om toch niet door zijne onzijdigheid „de doodslager te „worden van die allen, die hij niet voor doodslag beveiligde,” bood hij haar met profetische helderziendheid drie weken bedenktijd, om zich wel te beproeven of zij inderdaad standvastig zoude kunnen blijven bij vervolging en vlucht, bij smaadredenen van vrienden en vijanden beiden, bij de verwijten der groote menigte, die alles naar den uitslag pleegt te beoordeelen, bij verraad van aanhangers en bondgenooten, bij ballingschap in den vreemde, bij schande, honger en naaktheid, niet alleen voor haar zelve, maar erger nog voor hare kinderen: of zij den dood zoude kunnen sterven door beulshanden, na eerst haren echtgenoot te hebben zien verminken en verscheuren door het gemeen: of zij het zoude kunnen verdragen hare kinderen dienstbaar te zien aan vijanden, toegenomen in macht en aanzien door de oorlogskans en oogstend, waar zij had gezaaid? Doch op haar antwoord, dat haar besluit vast stond, dat die bedenktijd onnoodig was en dat zij hem smeekte niet ook het bloed der slachtoffers van nog drie weken op zijn hoofd te laden, aarzelde hij niet langer maar ging, en sedert was wel Lodewijk van Bourbon, prins van Condé, voornamelijk om zijnen hoogen rang als prins van den bloede, welke rang naar men algemeen meende, hem het recht gaf den hertog van Guise diens overmacht op den jeugdigen koning en de regentes te betwisten, het erkende legerhoofd der Hugenoten, doch was Gaspard de Coligny de ziel, de kracht der partij. – f r De bezetting van Orleans door den prins van Condé was het begin der vijandelijkheden. De Hugenoten zeiden de stad te hebben genomen in naam des konings en ze voor dezen te zullen houden tot zij hem hadden losgemaakt uit de macht der Guises, die hem en der regentes alle vrijheid van handelen benamen en beletten hunnen wederrechtelijk verdrukten onderdanen recht te doen door de handhaving van het Januari-edict, dat den Hervormden, zij het dan ook behoudens groote beperkingen, uitdrukkelijk recht van samenkomst en godsdienstoefening verleende. Hun voorgeven, dat koning en regentes niet waarlijk vrij waren, steunden zij onder meer op een schrijven van Catharina de Médicis aan den prins van Condé, waarin zij diens hulp inriep voor moeder en zoon, hem smeekende die onder zijne hoede te nemen. Bijna terzelfder tijd echter, ziende, hoe machtig de hertog van Guise bleek, benoemde zij dezen tot opperbevelhebber der koninklijke troepen, de gewapende opkomst der Hugenoten daarmede tot rebellie stempelende, hoe ver de Hervormden die beschuldiging ook van zich mochten werpen. Met kracht vervolgde de hertog van Guise, gesteund door de andere leden van het triumviraat, den connétable de Montmorency en den maarschalk van Saint-André, zijn voordeel. Reeds spoedig verschenen de voorposten van het koninklijke leger voor de poorten van Orleans en stond het omliggende land in vuur en vlam. In alle richtingen doorkruisten de koninklijke troepen en die van Condé do groote vlakten aan den rechteroever van de Loire, en al bepaalde de krijg zich in den aanvang tot onbelangrijke schermutselingen, de gevolgen van verwoesting en ellende voor het landvolk waren er niet minder om. De verwarring van den burgeroorlog maakte, dat men op het platte land dikwijls niet wist, of men door vriend of vijand tot inkwartiering werd gedwongen of op brandschatting gesteld. De Roomsch Katholieken kenmerkten zich door wreedheid en moordzucht. Waar zij de sterksten waren, werden de Hervormden tot den laatsten man, tot de vrouwen en kinderen, zonder erbarmen uitgemoord; werd ieder huis, waar ooit eene godsdienstige samenkomst gehouden was, waar ooit een 6 psalm geklonken had, onverbiddelijk verwoest. Ofschoon de Protestanten, althans in den beginne, onder Gaspard de Coligny’s wakend toezicht een ongeëvenaard toonbeeld waren van tucht en orde, zich onthielden van plunderen en stroopen en al het benoodigde stipt betaalden, hoe schraal hun oorlogskas voorzien mocht zijn, zij schaadden hun zaak en maakten zich gehaat door een bestormen van kerken en kloosters, een koelen van hunnen lang weerhouden wrok aan altaren en kerksieraden, doof voor de stem hunner aanvoerders, die vruchteloos gehoor trachtten te vinden voor Calvijns verontwaardigde vermaning, dat de bedrijvers van dergelijke wandaden geen steun maar een smaad voor de zaak van het Evangelie waren. Te Montargis, aan den grooten verbindingsweg tusschen Orleans en Parijs, met zijnen onophoudelijken doortocht van troepen en oorlogsmaterieel, volgde Renata met angst en spanning den loop der dingen. Verzet tegen de koninklijke macht, rebellie, scheen haar, de koningsdochter, met haar diep geworteld gevoel voor de souvereiniteit van den vorst, een niet te verontschuldigen vergrijp, allerminst in haar die zich eene der eerste onderdanen van de kroon rekende. Met verdeeld gemoed had zij vernomen, dat de onvermijdelijke uitbarsting gekomen was; want hoe groot haar medelijden met hare verdrukte geloofsgenooten zijn mocht, hoe trillend hare verontwaardiging over het door niets gerechtvaardigde moorden te Vassy, zij maakten haar niet ongevoelig voor hare betrekking tot hare dochter en door deze tot den hertog van Guise. „De hertogin van Ferrara „betoont zich uiterst hulpvaardig voor alle verdrukten „en voor de Kerk; maar zij is eene vrouw en zij is de „schoonmoeder van onzen oppermachtigen vriend (Guise),” schreef Theodoor van Beza met innig medegevoel voor haren moeilijken toestand aan Calvijn. En die toestand werd voortdurend moeilijker, naarmate Renata bij het klimmen van den nood zich het door haar ingenomen standpunt helderder bewust werd en zich daarop beslister handhaafde, namelijk: trouw aan den vorst bij een openlijk bekennen van eigen overtuiging: geen deel aan den burgerkrijg: kasteel en stad van Montargis steeds open voor de koninklijke troepen, maar ook voor allen, hetzij Roomschen of Onroomschen, die er hulp en bescherming zoeken mochten. Het was eene geheel eenige opvatting, die in die dagen waarschijnlijk alleen door eenen Gaspard de Coligny ten volle kon worden gewaardeerd en die haar in voortdurende moeielijkheden bracht met de leden van beide partijen; maar waarin zij volhardde met eene vastheid van wil, die te opmerkelijker was na de wankelmoedigheid, die zij in Italië onder dergelijke verhoudingen had betoond. Zoodra het gebeurde te Vassy ruchtbaar werd, had ook te Montargis, waar de Roomsch Katholieke bevolking de overhand had, een algemeene moordaanslag gedreigd. Met snel beraad echter had de hertogin de poorten laten sluiten en strengen last gegeven niemand door te laten, terwijl zij de wachten deed verdubbelen. Hare krachtige maatregelen hadden inderdaad bewerkt dat de rust, overal elders zoo wreed verstoord, op haar terrein was bewaard gebleven; maar dit werd nu ook het groote toevluchtsoord niet alleen voor alle Hervormden in den omtrek, die aan de geweldenarijen der Roomsch Katholieken trachtten te ontkomen, maar ook voor vele Roomschen, die hier veilig meenden te kunnen zijn voor de stroopende, plunderende benden van den hertog van Guise. Bij gansche troepen stroomden de vluchtelingen toe, en binnen korten tijd herbergde Renata er een zeshonderdtal met hunne vrouwen en hunne kinderen, die, krank en uitgeput en van'alles beroofd, in den ouden koningsburcht zulk een schouwspel van menschelijke ellende vertoonden, dat het zelfs bij de vijanden ecnige deernis wekte. Door een wonder van barmhartigheid wist Renata in aller meest dringende nooden te voorzien en onvermoeid was zij met Frangois de Morel en eenige andere bij haar gevluchte leeraars werkzaam; hier reisgeld schenkend, daar geneesmiddelen reikend, ginds levensmiddelen en kleedingstukken uitdeelend, elders met eene vriendelijke toespraak troostend en opbeurend en peet staande over de kinderen, die in dezen tijd van jammer ter wereld kwamen; terwijl zij bij dit alles nog gelegenheid wist te vinden om onderstand van allerlei aard te doen toekomen aan Charlotte de Laval en Eléonore de Roye, de prinses van Condé, die intusschen hunne dagen sleten in de overvolle hos- pitalen van het door de pest geteisterde Orleans. „Naar „de wereld gesproken zoude een vorstin zich beleedigd „moeten gevoelen, als men haar kasteel een godshuis „noemde,” schreef Calvijn als tolk van veler dankbaarheid aan Renata; „maar ik geloof, dat men er geen „grooter eernaam aan kan geven na al de ontferming, „die gij betoond hebt aan de kinderen Gods, die bij u „eene toevlucht vinden. Ik denk wel eens,” gaat hij voort met blij herdenken, hoe anders dan vroeger haar optreden thans was en hoe hij eene dergelijke vastberadenheid van handelen nimmer van haar had durven hopen, „ik denk wel eens, dat God u in uwen ouder„dom deze gelegenheid opengehouden heeft om den „achterstand te kunnen voldoen van wat gij Hem nog „schuldig waart door uwe vreesachtigheid in vroeger „dagen. Natuurlijk spreek ik hier naar de gewone wijze „van spreken; want al hadt gij nog honderd en duizend„maal meer gedaan, dan zoudt gij u daarmede nog „niet kunnen kwijten van wat gij Hem verschuldigd „zijt voor al het goede, waarmede Hij u dagelijks over„laadt. Maar ik bedoel, dat Hij u eene groote eer bewijst „door zich van u te bedienen voor een dergelijke taak, „door u Zijn naam te doen dragen ten einde zich in u „te verheerlijken, door u Zijn woord te doen kennen, „dien onschatbaren schat van heil, en door uw huis tot „eene toevlucht te stellen voor de leden van Zijnen Zoon. „Verheugt u dus, want bij veel reden tot droefheid hebt „gij stof om u te verblijden, nu God Zijn welbehagen „in u openbaart door u te kiezen om door u verheerlijkt „te worden.” Maar tijdens het verdere verloop van den krijg viel het Renata steeds moeilijker om de onzijdigheid van haar gebied, waardoor hare werkzaamheid van armenzorg alleen mogelijk was, te blijven bewaren. Een oogenblik waren de Hugenoten meester geweest van het gansche stroomgebied van de Loire en hadden zij zelfs met vrucht Parijs kunnen aantasten. Maar de beschuldiging van rebellie en de vrees om die tot eene waarheid te maken, verlamde, waar doortastendheid geëischt werd. Het slepende van den burgeroorlog putte de krachten uit van troepen, die niet evenals hunne tegenpartij door plundering en brandschatting in hun onderhoud wilden voorzien, terwijl de koopmansstand in de groote steden in gebreke bleef zijn geld veil te hebben, waar de adel geene persoonlijke opoffering en inspanning te groot achtte, maar zich door het uitblijven der noodige fondsen vaak met machteloosheid geslagen zag. Het leger verliep, deels uit geldgebrek, deels door de traagheid van handelen van den prins van Condé, die zich telkens opnieuw, trots de ernstige, dringende waarschuwingen van den admiraal de Coligny, liet ophouden door Catharina de Médicis’ onbetrouwbare onderhandelingen en zich zoo den tijd liet ontstelen, die voor eenen beslissenden slag als aangewezen was. Voor en na kwamen de verschillende steden aan de Loire weder in handen van den hertog van Guise, en na den val van Bourges, het laatste bolwerk der Hugenoten in midden-Frankrijk, hielden dezen alleen nog maar te Rouaan en te Orleans stand. Die val van Bourges bracht Renata op Montargis in groote verlegenheid. Nog onzeker of zij thans eerst Rouaan dan wel Orleans zouden aangrijpen, namen de leden van het triumviraat, met den koning en de regentes, die zij steeds met zich voerden, na Bourges geplunderd en verbrand te hebben, hunnen weg over Montargis. Met haren zwager, den kardinaal van Lotharingen, reisde Anna van Este het leger vooruit, om hare moeder het koninklijk bezoek te komen aanzeggen en haar uit naam van haren gemaal, den hertog van Guise, de verzekering te geven, dat haar zelve geen leed geschieden zoude, dat het slechts gemunt was op de rebellen, die de steden des konings bezet hielden en dat men niemand kwaad wilde om zijn geloof. De aanhankelijkheid, die Anna haar betoonde, was Renata een groote vergoeding voor het leed over hare vervreemding van hare andere kinderen; terwijl zij bij deze dochter vaak instemming meende te vinden voor hare godsdienstige overtuigingen. Anna had haar vaders hof verlaten, eer hertog Hercules de aanhangers der nieuwe leeringen er van verdreef. Meer dan hare jongere zusters had zij dus nog kennis kunnen nemen van wat er omging in den eersten Franschen hofkring harer moeder, waar Calvijn het terrein reeds zoo goed voorbereid had gevonden voor zijne prediking. Al had zij sedert haar huwelijk met den grooten leider der Roomsch Katholieke partij in Frankrijk alle verkeer met de Hervormden laten varen, zij had toch een warm hart voor hen, de ongelukkigen en verdrukten, behouden en Renata wist, dat Anna dikwijls getracht had haren echtgenoot zachter te stemmen. Ook thans was zij hagr dankbaar voor de tijdige waarschuwing; maar zij hechtte weinig waarde aan Anna’s verzekering, dat niemand op Montargis om zijn geloof zoude worden gemoeid; de ondervinding had wel geleerd, dat men op dat punt tot eemg wantrouwen gerechtigd was. Met haastigen spoed deed zij alle leeraars, die bij haar verblijf hielden, afreizen, wel wetende, dat die althans onder hare bescherming niet meer veilig zouden zijn, en alle vluchtelingen, die in de stad Montargis vertoefden, liet zij uitnoodigen om in het kasteel zelf de wijk te nemen, daar zij wel gevoelde, dat zij niet bij machte zoude zijn ze daarginds, bij de nadering der koninklijke troepen, voor de losbandigheid van het krijgsvolk te vrijwaren. Maar al deed de doortocht van het Roomsch Katholieke leger haar het ergste vreezen voor hare beschermelingen, al leed zij diep onder den overmoed der troepen van den hertog van Guise, die te driester optraden, naarmate de Hugenoten meer terugweken, al was haar sympathie met de Hervormden, het koninklijk bezoek was haar welkom. Zij had Karei IX nog voor diens troonsbestijging bij den dood van Frans II te Orleans van nabij leeren kennen en meende groote verwachtingen te mogen koesteren van den hartstochtelijken maar goedgezinden en bevattelijken knaap, zoó eene verstandige en waar noodig strenge leiding zijne natuurlijke geestesgaven tot ontwikkeling brengen mocht. Als zeer velen onder hare tijdgenooten geloofde zij vast en zeker, dat, zoo men er slechts in slaagde den jeugdigen vorst zelven te bereiken, het niet moeilijk vallen kon om dezen voor de goede zaak te winnen, in hemzelven den wreker te vinden van al het onrecht, dat in zijnen naam werd gepleegd. En thans, nu zij hem onder haar eigen dak ontvangen mocht, thans moest de gelegenheid zich voordoen om door een ernstig woord hem een licht te doen opgaan over velerlei, waarvan men hem willens en wetens onkundig liet. Maar hoe werd zij teleurgesteld! Wel nam de koning met zijne moeder eenige dagen zijnen intrek in haar kasteel, wel begroette hij zijnerzijds zijne oudtante met groote welwillendheid en met eene hartelijkheid, die blijk gaf dat ook hier, zooals gewoonlijk, de persoonlijke waardeering een wederkeerige was; maar hij werd zoo kort gehouden, term de si court, naar de oude chroniek verhaalt, dat het zijne gastvrouw onmogelijk was eenigen invloed op hem te oefenen. Wel drukte zijn geheele optreden duidelijk uit, dat de gang der zaken hem niet aanstond; maar de voortdurende tegenwoordigheid van den hertog van Guise, die hem geen oogenblik verliet, verijdelde telkens iedere kans op eenig ingrijpend onderhoud. Zoozeer was Karei IX afhankelijk van den machtigen hertog. dat hij ternauwernood Renata recht verschaffen kon op hare klacht over de ongeregeldheden, die het krijgsvolk m hare stad beging. Op zijn uitdrukkelijk bevel werden plundering en brandstichting, overal elders toegelaten, te Montargis op straffe des doods verboden; maar op aandringen van den hertog van Guise ontnam hij Renata toch ook het haar rechtens toekomende bevel over de bezetting harer stad, om dit over te dragen aan een zijner eigen gezagvoerders; terwijl hij, toen hij scheidde, haar gelastte om bij de protestantsche godsdienstoefening in hare slotkapel alleen den leden van haar gevolg toegang te verleenen. Met een beklemd hart volgde Renata hem en zijne troepen in gedachte, na het vertrek van Montargis, op den weg naar Rouaan. Weldra bereikte haar de tijding, hoe ook Rouaan gevallen was, waardoor de hertog van Guise alle troepen samentrekken kon voor eenen laatsten, beslissenden aanval op Orleans. Nog deed de admiraal de Coligny eene poging om hem op te houden in den slag bij Dreux (December 1562), waarvan de uitslag twijfelachtig was, maar die den hertog van Guise machtiger liet dan ooit, omdat in dien slag de prins van Condé in zijne handen viel; terwijl de maarschalk van Saint-André sneuvelde en de connétable de Montmorency de gevangene der Hugenoten werd. Aldus ontslagen van de mededinging en den naijver der machtigste edellieden in Frankrijk, (de koning van Navarra was bovendien kort te voren voor Rouaan gebleven), won hij thans volle vrijheid van handelen. Terwijl Gaspard de Coligny naar Normandië snelde, om nieuwe troepen en geld te werven en d’Andelot met moedige onversaagdheid alles aanwendde om Orleans te versterken en te behouden, trok de hertog van Guise recht op dit hoofdkwartier der Hugenoten af, onderweg nog maatregelen nemend voor de onderwerping van Montargis, „dat broeinest van rebellen , waar sedert ’s konings vertrek de protestantsche godsdienstoefening weder geregeld in het openbaar plaats greep en dat de plaats van samenkomst geworden was voor de leeraars, die elders niet meer veilig of verdreven waren. Tegelijkertijd dat hij het beleg voor Orleans sloeg, dreef hij in den koninklijken raad een besluit door, inhoudende, dat „Madame de Ferrara, ofschoon zijne „schoonmoeder, reeds hoog bejaard, zeer lijdende naar „het lichaam en hoewel zijnde de dochter eens konings „als Lodewijk XII, goedschiks of kwaadschiks weggevoerd zoude worden naar een van s konings eigen „kasteden, daar stad en slot van Montargis van groot „aanbelang waren voor den verderen krijg. Hij deed dit bevelschrift kracht bijzetten door vier afdeelingen ruiterij onder bevel van een zijner handlangers, den sieur de Malicorne, die zijne aankomst te Montargis kenbaar maakte door zich met zijne volgelingen over te geven aan al die baldadige wreedheden, die toen aan de orde van den dag waren, zoo dikwijls Roomsch Katholieke troepen eenige weerlooze Protestanten in hunne macht kregen. Met machtelooze verontwaardiging zag Renata, uit de vensters van haren burcht toe, hoe het bloed harer beschermelingen geheel straffeloos vergoten werd. Het zoude haar onmogelijk geweest zijn, al hadde zij het gewild, om de stad voor Malicorne en diens ruiters te sluiten; maar in het kasteel zelf besloot zij zich te handhaven tot den einde. Met rustige waardigheid antwoordde zij, toen Malicorne het kasteel kwam opeischen, dat het voor oogen lag, dat het niet in s konings werkelijk belang was, om haar te doen wegtrekken: dat men niet kon voorgeven, dat de plaats zoo belangrijk was voor den krijg, want dat de vestingwerken in groot verval waren en onhoudbaar zonder aanzienlijke versterkingen: dat het niet aanging de bezetting der stad te wantrouwen, daar die stond onder bevel van een van ’s konings eigen bevelhebbers, dien deze zelf er had achtergelaten, terwijl op het slot niemand verblijf hield, die niet evenals zij zelve de gehoorzame dienaar was van zijnen vorst: dat zij overtuigd was eene dergelijke behandeling niet verdiend te hebben en ook wel wist, dat dit alles niet in de bedoeling kon liggen van haren neef, den koning; zoodat zij vooraf uitvoeriger onderricht wenschte te worden wat zijn wil in deze was en daarom een der edellieden van haar gevolg naar het hof zoude zenden, om bekrachtiging van het bevelschrift te vragen, eer zij er zich aan onderwierp. Door zich aldus van den hertog van Guise te beroepen op den koning, die, zooals zij maar al te goed wist, niet vrij was in zijne handelingen, kon zij slechts tijd winnen; maar zij was helderziende genoeg om te weten, dat daarmede in de gegeven omstandigheden reeds veel gewonnen was. Zij wist, dat men van beide zijden den vrede bijna tot eiken prijs koopen wilde en dat van het begin van den burgerkrijg telkens onderhandelingen waren aangeknoopt, die de hertog van Guise met opzet tegenhield tot hij, na den val van Orleans, als overwinnaar de wet zoude kunnen voorschrijven; terwijl Catharina de Médicis, beducht voor de oppermacht, die de hertog van Guise dan meer nog dan ooit bezitten zoude, de onderhandelingen trachtte te bespoedigen met den prins van Condé, dien zij sedert den slag van Dreux als haren gevangene in hare macht had en zoo te beter bewerken kon. De afkondiging van den vrede, het einde der vijandelijkheden, die van alle partijen zoo zware offers vergden, was dus misschien niet meer veraf. Maar zoo er Renata om dit alles veel aan gelegen was, tijd te winnen, de sieur de Malicorne begreep om dezelfde redenen, dat zijn meester, de hertog van Guise, het best gediend werd met door te tasten. Hij deed der hertogin aanzeggen, dat hij haar, zoo zij hem niet goedschiks volgde, met geweld zoude dwingen om Montargis te verlaten en maakte inderdaad aanstalten om met eenig geschut, dat juist voor het beleg van Orleans de stad langs gevoerd werd, den ouden burcht plat te schieten. Maar verre van hierover den moed te verliezen, voegde Renata hem met fierheid toe: „Malicorne, zie wel toe. „wat gij doet. Want er is niemand in dit gansche Rijk, „die over mij bevelen kan dan de koning alleen. En als „gij zoo ver gaat van te schieten, zal ik de eerste zijn „om mij in de bres te plaatsen en te beproeven of gij „inderdaad den moed hebben zoudt om de dochter van „uwen koning te dooden. Ook ben ik nog wel zóó ver„maagschapt en nog wel zóó bemind, dat ik middelen „zal vinden om u te straffen voor uwen overmoed, u en „de uwen tot de kleine kinderen toe.” Hare besliste oudmg en hare dreigende waarschuwing voor de gevolgen, deden Malicorne aarzelen en nadere orders aanvragen, En in dien tusschentijd kwam er uitredding. Het bericht van de verwonding van den hertog van Guise op het oogenblik zelf. dat hij de partij der Hugenoten den genadestoot meende te kunnen toebrengen deed Malicorne in allerijl naar Orleans snellen; en toen’ hij van daar wederkeerde, dreigde hij nog wel, maar het was duidelijk, dat het hem ging „als orgelpijpen, „die geen wind meer hebben,” zooals het oude bericht van Theodoor van Beza in diens geschiedenis der Hervormde Kerk van Frankrijk luidt. Weinige dagen later trok hij af. Met den dood van den hertog van Guise doodelijk getroffen door de hand van eenen sluipmoordenaar op den avond van den dag, waarop hij aan Cathanna de Médicis geschreven had, dat hij Orleans binnen de vier en twintig uren nemen zoude, dat hij geene levende ziel binnen hare muren zoude laten, maar zelfs de honden en de ratten niet sparen, om daarna de stad te verwoesten en met zout te bestrooien, zoodat er zelfs geen heugenis zoude blijven van de plaats waar zij had gestaan was de kracht zijner partij gebroken. De afkondiging van den vrede volgde bijna onmiddellijk op den moord van den hertog van Guise. Het kon niet wel anders. Aan beide zijden waren de voornaamste leiders gevallen of gevangen, aan beide zijden waren de geldmiddelen uitgeput en was men wars van eene voortzetting van dien burgeroorlog, die bloedverwanten en vrienden tegen elkaar in het harnas joeg. Maar terwijl d’Andelot in het reeds half neergebrande en platgeschoten Orleans moedig stand bleef houden, terwijl Gaspard de Coligny in Normandië troepen en geld wierf, ten einde door een beslist en krachtig optreden zoo voordeelig mogelijke vredesvoorwaarden te verkrijgen, geene mindere althans dan den inhoud der privilegiën van het Januari-edict, ter verdediging waarvan men de wapenen had opgenomen, wist Catharina de Médicis met sluw overleg den naar zijne vrijheid hakenden prins van Condé over te halen tot de onderteekening van een vredesverdrag dat den 17den Maart 1563 te Amboise werd afgekondigd. Met onberaden lichtzinnigheid bleek de prins van Condé daarmede de hand te hebben geleend tot een tractaat, dat den Hugenoten heel wat minder liet dan het oude Januari-edict hun had gegund. Het recht van godsdienstoefening, dat daarbij overal behalve te Parijs en mits buiten de kom der gemeenten was toegestaan, werd thans uitsluitend aan den adel binnen diens kasteelen verleend : voor het volk waren protestantsche godsdienstoefeningen slechts in ééne stad per baillie geoorloofd. Groot was de verontwaardiging der de Coligny’s en der andere leiders met hen, toen zij den inhoud vernamen van het buiten hunne voorkennis door den prins van Condé geteekende verdrag. Zoo zij zich toch onderwierpen aan een besluit, dat naar het woord van den admiraal met ééne pennestreek meer gemeenten te niet deed dan de vijanden in tien jaren hadden kunnen doen: dat enkele vrijsteden aan wees om God te dienen, alsof hij niet in alle plaatsen gelijkelijk gediend wilde zijn: dat door zijne vaagheid tot allerlei willekeur en daardoor tot nieuwe onlusten leiden kon zoo zij er zich toch aan onderwierpen, was het alleen ten gevolge van Calvijns dringende vermaning om liever met weinig genoegen te nemen dan het gezag van het algemeen erkende legerhoofd, den prins van Condé, aan te tasten of het herstel van den vrede óok maar met éénen dag te vertragen; terwijl het verdrag toch ruimte liet, naar hij meende, om te blijven arbeiden aan de uitbreiding der heilige zaak, in de verwachting dat de vrede van Amboise het einde van het bloedvergieten brengen zoude, eene ijdele verwachting, die onvervuld is gebleven. V CALVIJNS AFSCHEID .. . pour ne point diminuer advisez de croistre, pour ne point reculer advisez d’approcher, pour ne point défaillir advisez de tendre a la perfection. ]ean Calvin. oo was de vrede dan geteekend; maar daarom zwegen nog niet de stemmen IH^jyvan wilden hartstocht, die door den partijstrijd, het roepen om recht en ÏÜr MBSm&jjzl de begeerte naar wraak waren ontwaajC(- en die gedreven hadden en nog drijven zouden tot handelingen en overleggingen, die het menschenhart in gewone tijden ver blijven; maar die thans ook de edelsten en besten stelden voor verzoekingen, die hen aan den rand van eenen zedelijken afgrond brachten. Het oppergezag in Frankrijk, dat in de laatste jaren feitelijk door den hertog van Guise was gevoerd, berustte sinds den vrede van Amboise weder bij Catharina de Médicis, die als regentes over den minderja- 7 rigen koning Karei IX eene onbeperkte macht bezat, nu de voornaamste edelen en prinsen van den bloede, als Anton van Navarra, de maarschalk van Saint-André en de hertog van Guise, waren gevallen in den strijd; terwijl zij den prins van Condé wist tevreden te stellen met schoonschijnende beloften en de hoop op het opperbevelhebberschap der koninklijke troepen, hem intusschen verstrikkende in het losbandige leven aan het hof en zoo zijne aandacht afleidende van dingen, die zij liefst in eigen handen hield. Catharina de Médicis wenschte op dat oogenblik het behoud van den vrede wel; zij behoefde dien ter versterking van haar gezag, dat haar bij eene vernieuwde uitbarsting van den partijstrijd licht zoude kunnen worden ontrukt, daar zij, als vreemdelinge, volgens de wetten des lands het recht niet had om het regentschap te voeren. Zij was echter niet van zins den Hugenoten het weinige, dat dezen zich gewapenderhand gewonnen hadden, te laten. Den Venetiaanschen en Spaanschen gezanten verzekerde zij herhaaldelijk, dat zij de belangen der Roomsch Katholieke Kerk trouw zoude handhaven, maar die bevorderen wilde langzaam en met overleg, ten einde, nu het met geweld niet was gegaan, te trachten haar geleidelijk en langs diplomatieken weg te doen zegevieren. Het behoud van den vrede was daartoe volstrekt noodzakelijk; maar dat behoud was bij de spanning der gemoederen en de prikkelbaarheid der partijen geene lichte zaak. De familie van den hertog van Guise riep hartstochtelijk om wraak over den moordenaar van haar hoofd; de meest ingewikkelde rechtsvragen deden zich voor naar aanleiding van den veroverden buit, die eenerzijds opgevraagd, anderzijds hardnekkig vastgehouden werd; en naar aanleiding van door sterfgeval opengekomen bezittingen en ambten: terwijl de godsdienstige opwinding onder de Roomsch Katholieke bevolking door de Jezuïeten, die zich om dezen tijd trots alle hinderpalen in Frankrijk vestigden, werd aangewakkerd tot eene gloeiende dweepzucht, die de Hugenoten, wier wantrouwen reeds was gewekt door het uitblijven der benoeming van den prins van Condé tot opperbevelhebber van het koninklijk leger, het ergste vreezen deed. Voorgelicht door den admiraal Gaspard de Coligny, haar trouwen raadsman in de moeielijkheden van den dag, wist Renata maar al te goed, dat ondanks de afkondiging van den vrede zelfs de naaste toekomst niet te vertrouwen was, dat dikke onweerswolken dreigend en zwaar boven haar vaderland bleven hangen; maar dit dee